Verspreide geschriften. Deel 7. Kritische studiën over geschiedbronnen. Deel 1
(1903)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
HanserecessenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 63]
| |
Het behoeft na het bovenstaande nauwelijks gezegd, dat het lijvige werk, als het eens voltooid is, geen volledige geschiedenis van het Hanseverbond zal leveren. Het vult de reeds genoemde oudere boeken aan, maar kan of wil deze volstrekt niet vervangen. Evenmin behoeft de gewone lezer gewaarschuwd te worden, dat het werk niet voor hem is samengesteld. Het is bestemd voor geschiedkundigen van professie. Alleen zij, die niet tevreden met een opzettelijk voor hen geschreven verhaal der hoofdfeiten, zich zelf uit de authentieke bescheiden een beeld van den lang vervlogen tijd wenschen te vormen, en niet opzien tegen den langdurigen arbeid, die zulk een studie vereischt, zullen de recessen met genoegen en nut doorlezen en doorwerken. Onder reces verstaat men het besluit, waartoe een vergadering van afgevaardigden gekomen is, en dat zij vóór haar uiteengaan heeft vastgesteld. De recessen der Hanse zijn dus de korte begrippen van het verhandelde op de samenkomsten der gemachtigden van de verschillende Hansesteden. In deze uitgaaf worden daarenboven de bescheiden, die er eigenaardig bij behooren, beschrijvings-brieven en dergelijke, voor zoover zij te vinden waren, aan het eigenlijke reces toegevoegd. Te zamen geven deze catalogussen ons dus een juist denkbeeld van de bedoeling en de handelwijs van het verbond, en toonen ons, binnen welke grenzen zijn werkzaamheid zich hield. Die grenzen waren veel enger dan men zich pleegt voor te stellen. De Hanse was geen politieke vereeniging, geen gemeenebest; zij had op geen andere dan handelsbelangen het oog. De behoefte aan veiligheid en zekerheid voor zeevaart en handel leidde als van zelf tot die talrijke overeenkomsten, waaraan nu eens meer dan weer minder steden deelnamen, en die alle de eerbiediging en de handhaving van handelsrechten en gebruiken, de onderlinge bescherming van kooplieden en koopwaren, beoogden. Had Duitschland in dien tijd een algemeene regeering gehad, die de vreedzame handelaars en reizigers tegen binnenlandsch en buitenlandsch geweld had kunnen behoeden, de Hanse zou geen reden van bestaan gehad hebben en denkelijk niet ontstaan zijn. Onze Nederlandsche steden sloten zich uit dien hoofde bij haar aan, naarmate zij weerloos en zonder eigen beschermers waren. Zoodra zij in de Bourgondische en in de Oostenrijksche vorsten machtige en waakzame landsheeren bekwamen, lieten zij de Hanse varen, en hielden zich zelfstandig. Voor de Duitsche steden duurde de regeeringloosheid veel langer en vandaar ook dat de Hanse, nadat de Nederlanders er zich uit | |
[pagina 64]
| |
teruggetrokken hadden, nog steeds bleef voortbestaan. Eerst toen zich aan de Oostzee de landsheerlijke macht had gevestigd, had zij uitgediend en haar beteekenis verloren en liep zij allengs te niet. Hieruit volgt, dat haar geschiedenis, hoewel niet geheel gescheiden van de politieke historie van Europa, toch meer bijzonder belang heeft voor de ontwikkeling der maatschappij. Zij hangt onafscheidelijk samen met de geschiedenis van de opkomst der burgerijen en van den derden stand, en met de vorming van het kapitaal in de steden, dat het grondbezit overvleugeld en ten laatste het leenstelsel en de hoorigheid overwonnen heeft. De bekwame uitgever der Recesse, Koppmann, een leerling of althans een volgeling van de school van den beroemden Waitz, heeft in zijn inleiding (‘die Anfänge der Hanse’) deze beteekenis van het verbond kort en zakelijk uiteengezet: een opstel, dat ook voor uitgebreider kring dan dien der vakgeleerden geschikt, zoo al niet bestemd is. Het zou in deze korte aankondiging misplaatst zijn daarover uit te weiden. Met dezelfde soberheid, die volledigheid geenszins uitsluit, licht hij elk reces in een korte inleiding en in doorloopende aanteekeningen toe. Met geen ballast van geleerdheid overlaadt hij zijn lezer; het bekende herhaalt hij niet, hij verwijst eenvoudig naar hetgeen reeds door anderen uitgegeven of voldoende verklaard is. Doelmatig ingerichte registers achter ieder deel maken het gebruik van het werk gemakkelijk. Voor de geschiedenis van ons land in het bijzonder heb ik, bij een eerste lezing, niet veel belangrijks opgemerkt. Een twist tusschen Kampen en Straalsond, door Lubeck bijgelegd in 1354, is van geen groot belang. Evenmin de pogingen van Aardenburg om in plaats van Brugge den stapel te verwerven. Op zichzelf beschouwd, hebben zulke bijzonderheden voor de geschiedenis van ons vaderland geen waarde. De hoofdzaak, waartoe zij behooren, de uitgebreidheid van den handel onzer steden in dien ouden tijd, was toch reeds genoegzaam bekend. Maar niettemin is elke nieuwe bijdrage tot onze handelsgeschiedenis, zelfs de geringste, ons welkom. - De uitgevers van het Hollandsche Oorkondenboek zullen ook niet veel van hun gading in deze eerste deelen aantreffen. Enkele bescheiden zullen zij echter wel niet versmaden. Zoo is b.v. mijn aandacht getrokken door een brief van die van Dordrecht aan de Hansesteden, van 1368, waarin zij verzekeren, dat er in hun stad geen onrust heerscht, zooals het kwaad gerucht vermeldde (het was in dien tijd der Hoeken en Kabeljauwen overal in Holland tamelijk woelig) en dat er integendeel | |
[pagina 65]
| |
alles ten gerieve van den vreemden koopman is ingericht: de Maas ‘met tonnen gheteykent’, de markt van makelaars en meters voorzien, alle knevelarij en wanbetaling bij keuren en ordonnantiën verboden en gestraft. Dit stuk, benevens een gelijktijdige handvest van hertog Albrecht, is uit het archief van Lubeck te voorschijn gebracht. In de Handvesten van Dordrecht van Van de Wall wordt het niet gevonden. (Bijdragen tot de kennis van het staats-, prov.- en gemeentebestuur in Nederland, dl. XVIII, N.S., dl. V, blz. 106 vlg.) |
|