Keizers, nog meer door den invloed der Kerk, die het Latijn als haar taal had aangenomen.
Het Henegouwsche Gravenhuis in de 14e eeuw en in de volgende eeuw het huis der Bourgondische Hertogen heeft voor den invloed van de Fransche taal, die zij en hun hovelingen spraken, een wijde deur geopend, en in menigte zijn dan ook in woordenkeus en spraakgebruik Gallicismen ingedrongen. Toen eens de zuidelijke, Vlaamsche en Waalsche, gewesten met de Noord-nederlandsche onder één regeering waren samengevat, en in dien bondstaat als de machtigste, rijkste en meest beschaafde den boventoon voerden, werd de Nederlandsche taal hoe langer hoe meer een mengelmoes van Duitsch en Waalsch, een bastaard-duitsch, dat voor onze ooren al zeer onbehagelijk luidt. Het is in die taal dat de rederijkers in de 16e eeuw dichtten en schreven. De scheiding van Noord en Zuid, ten gevolge van den opstand tegen Spanje, was van noode om een schifting van beide talen te weeg te brengen. De eer van die zuivering van het Nederlandsch komt in de eerste plaats aan Marnix, Spiegel en Coornhert, aan de Amsterdamsche Kamer ‘In Liefd Bloeyende’ toe. Deze hebben de taal geschuimd van het vreemde, met haar wezen strijdende inmengsel van Waalsche en andere vreemde woorden en zegswijzen. Zij zijn de hervormers, wier voetstappen door de Bijbelvertalers, door Hooft en Vondel zijn gedrukt. Door hen en hunne navolgers is boven de verschillende volksdialecten een algemeene spreek- en schrijftaal vastgesteld, tot welke als tot haar type de dialecten sedert trachten te naderen. Het onderricht in de school werkt die neiging het meest in de hand. Het versmaadt de boersche tongvallen en doet ze wijken voor de algemeene volkstaal, die uit de school de gezinnen en de gezelschappen binnendringt. Reeds is zij de eenige die geschreven wordt en die in beschaafde kringen door het geheele land wordt gesproken. Met ieder jaar wordt haar heerschappij algemeener, en het tijdstip schijnt niet ver meer verwijderd, waarop de tongvallen, de overblijfsels
van vroeger bloeiende volkstalen, geheel weggestorven zullen zijn, en vervangen door ééne algemeene taal, tot wier vorming zij alle in verschillende mate het hare hebben bijgedragen.
4. Even als de hoofdtrekken van het Nederlandsche volkskarakter wedergevonden worden bij de bevolking van naburige streken, welke met de onze niet alleen gemeenschap van afstamming maar ook gelijkheid van zeden, bedrijf en sociale toestanden