Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog
(1899)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend1588-1598
XVIII. Frankrijk in onderhandeling over vrede met Spanje.Gelukkig dat de Staten aldus door de omstandigheden bewogen waren om van de afwezigheid des vijands partij te trekken. In langen tijd zou zich zulk een gelegenheid niet meer voordoen. De Fransche zaken, die zoo heilzamen invloed op de onze hadden uitgeoefend, hadden inmiddels een nieuwe wending genomen. Wij zagen reeds, hoe diep de Fransche Koning het verlies van Amiens had gevoeld. Hij had daarin opnieuw ondervonden, hoe zwak zijn grensplaatsen waren, hoe licht het gebeuren kon dat, terwijl hij met de uiterste inspanning de eene verloren vesting heroverde, de andere zonder slag of stoot aan den vijand overging. Op deze wijs kon de uitputtende krijg nog jaren duren. | |
[pagina 338]
| |
Dat Amiens, het kostte wat het wilde, hernomen zou worden, stond bij hem vast. Oogenblikkelijk had hij zijn leger voor de stad gevoerd. Zijn bondgenootschap met Engeland en de Staten, hoopte hij, zou hem thans te stade komen. Maar alweer vond hij zich teleurgesteld. Wij zagen, dat de Nederlanders aarzelden den vijand van de Fransche grenzen naar de hunne af te leiden, en dat zij eerst te veld kwamen, toen de Kardinaal tot ontzet van Amiens was heengetrokken. Bij Elisabeth werkte zijn dringend verzoek om hulp niets uit. Zij weigerde het getal harer troepen van tweeduizend tot vierduizend te vermeerderen, en de kosten van hun onderhoud voor te schieten. Zelfs zijn voorstel, dat zij Calais zou aangrijpen, terwijl hij Amiens belegerd hield, sloeg zij af; zijn aanbod om het haar dan in pand te laten kon haar niet eens overhalenGa naar voetnoot1). Zij had haar troepen noodig voor een andere onderneming, die zij tot geen prijs wilde opgeven. Nogmaals dreigde haar Philips met een armade. Te Ferrol en te Lissabon werden ijverig schepen aangebouwd en uitgerust: te Ferrol alleen lagen dertig galjoenen zeilree, en nog bovendien veertig aangehoudene en ten oorlog gewapende vaartuigen uit het Oostland en de Nederlanden. Een landleger, onder bevel van den geduchten Fuentes, werd reeds bijeengetrokken, om zich op die vloot in te schepen. Het is later wel gebleken, dat niet Engeland, maar Ierland, waar de muitelingen, met Graaf Tiron aan het hoofd, de hulp van Spanje hadden ingeroepen, het doel van den tocht wasGa naar voetnoot2); maar Elisabeth meende dat het Engeland moest gelden, en dat Calais de vloot tot haven en tot wapenplaats dienen zou. Zij wilde haar tragen vijand voorkomen, en, voordat hij nog gereed was, hem, als voorheen, in zijn eigene havens gaan opzoeken. Met dit doel zeilde een machtige vloot van Engelsche en Nederlandsche oorlogschepen, vrijbuiters en transportschepen, te zamen wel honderd zeilen sterk, met zesduizend man troepen aan boord, onder bevel van den moedigen en ervaren Essex, in Juli van Engeland uit. De wakkere vlootvoogd dacht de Spaansche oorlogs haven van het noorden, Ferrol, thans even gemakkelijk als Cadix op zijn vroegeren tocht, te verrassen, vervolgens de zilvervloot, | |
[pagina 339]
| |
die zonder geleide onderweg was, te bemachtigen, en eindelijk de eene of andere Spaansche bezitting in Amerika te plunderen. Maar de stormen, die Spanje zoo dikwerf ten verderve waren geweest, beschermden het thans tegen de aanslagen zijner vijanden. Nauwelijks uitgezeild, werd de Engelsche vloot door hevig onweer overvallen en verstrooid: een gedeelte verging op de kusten, een ander ontkwam naar de havens, maar ontredderd en beschadigd. De zuinige Koningin, door dit eerste ongeval over den uitslag der geheele onderneming verontrust, liet die slechts op kleiner schaal, met een gedeelte der behouden schepen, hervatten. Ook deze, door storm beloopen, richtten niets uit: de West-Indische zilvervloot, waarop zij het oog hadden, was hun bijna in handen gevallen, maar ontging hun toch nog. Had de stormwind niet beter dan Essex de Britsche kunst beveiligd, dan zou de vloot van Ferrol, terwijl de Engelsche bij de Azoren kruiste, ten laatste nog haar bestemming hebben bereikt. Maar de onstuimige zee verhinderde dit jaar de aanslagen van beide partijen. Onverrichter zake keerde ieder in zijn eigene havens terugGa naar voetnoot1). Om voor deze onderneming haar krachten te bewaren, had Elisabeth haar bondgenoot aan zijn lot overgelaten. Nu de tocht vruchteloos afliep, waren Koning Hendrik en zijn hovelingen dubbel verontwaardigd over die onverschilligheid en ontrouw der Engelsche regeering, die, liever dan hem in zijn uitersten nood bij te staan, een verwijderd doel in haar bijzonder belang was gaan najagen. Het was blijkbaar, dat zij met het bondgenootschap niets anders bedoelde dan den krijg in Frankrijk te rekken, en dus zoowel den vijand, dien zij duchtte, als den vriend, dien zij mistrouwde, door een slependen oorlog uit te puttenGa naar voetnoot2). Het was tijd, dat Frankrijk voor zichzelf ging zorgen. Een redelijke vrede was boven zulk een oorlog verre te verkiezen. Maar eerst moest Amiens | |
[pagina 340]
| |
heroverd, Frankrijk in zijn krijgseer hersteld, en den vijand door een vertoon van moed en kracht ontzag ingeboezemd worden. Met voorbeeldeloozen ijver spande de Koning al zijn krachten tot de herovering der vesting in. - Nog meer als staatsgebeurtenis dan als krijgsbedrijf is dit beleg merkwaardig. Terwijl de misnoegde Hugenoten werkeloos toezagen, werd de bekeerde vorst door zijn rechtzinnige onderdanen, door de Guises en de oude Liguisten, volijverig bijgestaan. Bouillon hield zich op een afstand, Mayenne onderscheidde zich door zijn hulpvaardigheid: in die tegenstelling spiegelt zich de veranderde toestand der Fransche staatspartijen af. Maar wie veranderd waren, de Nederlanders niet; den gematigd-katholieken Koning hielpen zij even trouw als vroeger den Hugenoot. Hun troepen waren ook voor Amiens de kern van zijn voetvolk. Goede betaling maakte ze gehoorzaam en dienstvaardig, terwijl de slecht betaalde regimenten des Konings onhandelbaar en nauwelijks te gebruiken waren. Niet minder dan de Fransche Koning leed de Kardinaal voortdurend aan geldgebrek. Uit Spanje had hij dit jaar niets ontvangenGa naar voetnoot1); krediet kon hij nergens vinden. Vurig verlangend Amiens te ontzetten, moest hij, bij gebrek aan het noodige om zijn leger in het veld te voeren, tot in Augustus werkeloos blijven; eerst toen was het hem met de uiterste inspanning gelukt een voldoende macht, 20,000 man ongeveer, op de been te brengen. Van Douai rukte hij Frankrijk binnen, en, met het voorbeeld van Parma voor oogen, recht op de belegerde plaats af. Maar hoe waren de omstandigheden veranderd! Toen hij, bij de eerste ontsteltenis, door zijn aantocht veroorzaakt, op het punt scheen van de belegeringswerken, waar zij het zwakst waren, te overweldigen, was het Mayenne die hem tegensnelde en terugdreef. Een regiment, dat zich bij het beleg van Rouaan door zijn ijver tegen den ketterschen Koning onderscheiden had, onderscheidde zich thans door plichtbetoon in diens dienst. Na zich eenige dagen in de nabijheid van de stad te hebben opgehouden, en de overtuiging te hebben opgedaan dat hij haar onmogelijk kon helpen, trok hij af, met de ervaring, dat de Spaanschgezinde Ligue voorgoed dood was, dat Spanje in zijn oorlog tegen Hendrik IV op geen medewerking | |
[pagina 341]
| |
der Fransche katholieken meer rekenen kon. Zoodra hij haar verlaten had, gaf de stad zich aan den Koning over. Zoo was de weg tot den vrede gebaand, dien Frankrijk en Spanje evenzeer verlangden, dien zij evenzeer behoefden, waarover zij zelfs reeds in onderhandeling waren getreden, maar die eerst gesloten kon worden, nu Frankrijk door een luisterrijk wapenfeit zijn eer hersteld, en door de herovering der gewichtigste vesting recht bekomen had om de teruggaaf der overige te eischen. Niet dat Hendrik van inzichten of bedoelingen veranderd was. Nog was hij doordrongen van het gevaar, waarvan Spanje's overmacht Europa bedreigde; nog was hij bereid, aan het hoofd der overige mogendheden, voor de vrijheid van Europa den strijd vol te houden; maar, door niemand dan door de weinig vermogende Nederlanden bijgestaan, door Engeland en Duitschland verlaten, voelde hij zich niet sterk genoeg om dien strijd te winnen, en hij wilde zijn land niet langer noodeloos aan de gruwelen van den oorlog prijs geven. Hij besloot een eerlijken vrede, zoo die te bedingen was, aan te nemen; zijn verarmd volk tot rust, tot arbeid, tot nieuwe welvaart te brengen, de partijschap te verzoenen, zijn staat te bekrachtigen; in het verschiet zag hij zich met vernieuwde krachten, met hulpvaardiger bondgenooten, nogmaals den oorlog tegen Spanje voor de vrijheid van Europa beginnen. En Philips was vast besloten een billijken vrede aan Frankrijk toe te staan. Inderdaad, hij kon den oorlog opgeven zonder zich te onteeren. Om Frankrijk te verlossen van een ketterschen koning had hij de wapens opgevat: de Koning van Frankrijk was thans katholiek, door den Paus in den boezem der Kerk opgenomen. Niet hij, maar Hendrik had den oorlog verklaard. Waarom zou hij dan geen vrede sluiten, als Hendrik dien begeerde? Tot uitbreiding van de ware Kerk kon immers het voortzetten van den krijg niet dienen. Ook werd het tijd, dat hij aan zijn Nederlanden verademing schonk; hun toestand was ondragelijk. Uit de vestingen der Staten, Breda, Bergen op Zoom, Ostende, gebrandschat en verontrust, hadden Brabant en Vlaanderen reeds jaren lang onuitsprekelijk veel geleden; sedert den oorlog met Frankrijk waren de Waalsche gewesten in dezelfde rampen gedompeld. Zij verklaarden het openlijk, indien het zoo moest blijven voortgaan, zouden zij zich genoodzaakt | |
[pagina 342]
| |
zien om de hun door Frankrijk voorgestelde onzijdigheid aan te nemen. Buitendien nu de Vereenigde Nederlanden boven den Rijn geheel bevrijd waren, zouden deze, in hun rug verzekerd, hun wapenen met verdubbelde kracht zuidwaarts kunnen wenden, en, bij langere afwezigheid van het Spaansche leger in Frankrijk, zeker snelle vorderingen makenGa naar voetnoot1). Zoover waren's Konings zaken in de Nederlanden verloopen, dat een Spaansch schrijver, die zelf van nabij in de politiek betrokken was, ervan getuigt: ‘het was zoo duidelijk als de dag, dat, als beide oorlogen, die tegen Frankrijk en die tegen de rebellen, nog langer voortduurden, geheel België, wegens onze onmacht, verloren zou gegaan zijn’Ga naar voetnoot2). Maar nog andere drijfveeren dan de nood der Nederlanden bewogen den Spaanschen Koning. Hij was afgeleefd en zag zijn einde naderen. Zijn zoon, zwak van lichaam en van geest, van wien hij weinig groots verwachtte, wilde hij althans het rijk in vrede nalaten. De infante Isabella, de meest geliefde zijner kinderen, wenschte hij, eer hij stierf, uit te huwen en te verzorgen. Nogmaals had hij in dezen tijd den Keizer herinnerd aan zijn vroeger aanzoek om haar hand. Nu deze niettemin bleef aarzelen, besloot hij een reeds lang beraamd en meermalen besproken plan te volvoeren; hij zou haar aan Albrecht, die zijn geestelijke waardigheid gaarne wilde afleggen, ten huwelijk geven, en aan haar en haar nakomelingen de souvereiniteit over de Nederlanden, de gehoorzame zoowel als de afvallige, afstaan. Het was noodzakelijk, Voordat hij ze afstond, ze tegen Frankrijk te verzekeren; het was wenschelijk ze vooraf zoo mogelijk te verzoenen en te hereenigen. Zoo dreef alles tot den vrede. Ook de Paus beval dien aan. Van het oogenblik af dat hij Hendrik IV absolutie geschonken en met de Kerk verzoend had, poogde Clemens hem ook met den Spaanschen Koning te verzoenen. Maar aanvankelijk tevergeefs; hij had niet kunnen beletten | |
[pagina 343]
| |
dat dè oorlog kort daarna openlijk was verklaard geworden. Philips, verontwaardigd over de welwillendheid, door den Heiligen Stoel aan zijn tegenpartij betoond, had destijds zijn tusschenkomst versmaad, en ook Hendrik had zich vooreerst ongenegen betoond om een vrede te sluiten, die schijnen zon hem door het geestelijke gezag te zijn opgedrongen. Thans evenwel, nu de rampen van den oorlog beide vorsten tot inkeer hadden gebracht, bood de Paus opnieuw, onder gunstiger omstandigheden, zijn bemiddeling aan. Het hoofd der Kerk haakte naar vrede tusschen de twee groote mogendheden, opdat Oostenrijk hulp zou krijgen tegen de Turken, en Spanje vrije hand tegen Engeland. De generaal van de orde der Cordeliers, een sluw Italiaan, werd eerst naar Spanje afgevaardigd, om's Konings toestemming te verwerven, en nadat hij hierin geslaagd was, naar Brussel tot den Kardinaal. Hij kwam daar aan gedurende het beleg van Amiens, terwijl Albrecht zich gereed maakte om tot het ontzet dier plaats op te trekken. Bij dezen vond hij nog gunstiger gehoor dan bij den Koning; natuurlijk, want bij den aanstaanden Heer der Nederlanden moesten de bijzondere belangen zijner landvoogdij zwaarder wegen dan de algemeene van het Spaansche rijk. Van Brussel ging de generaal naar Frankrijk, en deed van wat hem wedervaren was verslag aan den pauselijken legaat. De legaat, met de Fransche regeering op vertrouwelijken voet, bracht de voorwaarden, waarop Philips onderhandelen wilde, ter kennisse van den Koning. Doch Hendrik verschoof alle onderhandeling tot op de herovering van Amiens. Eerst toen hij die stad genomen had, was hij bereid ze aan te vangen. Van een afzonderlijken vrede wilde hij echter niet hoorenGa naar voetnoot1). Hij achtte zich door het aangegane verdrag verplicht om zich eerst met Engeland en de Vereenigde Nederlanden te verstaan, voordat hij met den vijand ging onderhandelen. Wel was hij besloten zich niet door hun tegenspraak van den onontbeerlijken vrede te laten afhouden; hij achtte ieder der bondgenooten gerechtigd om het verbond te verlaten, wanneer de andere hun verplichtingen niet nakwamen, en Engeland althans had zijn plicht niet gedaanGa naar voetnoot2). | |
[pagina 344]
| |
Maar voordat hij zich van zijn bondgenooten scheidde, moest het eerst voor heel de wereld openbaar worden, dat Frankrijk geen genoegzame hulp van hen had kunnen verwerven. Daarom deed hij aan de Staten en aan Elisabeth verklaren, dat de krijg, zoo slap en traag gevoerd als tot nog toe, den ondergang van Frankrijk na zich zou sleepen; dat of een krachtig oorlogvoeren, berekend om binnen kort den Spanjaard uit al de Nederlanden te verdrijven; of een vrede, op goede voorwaarden zooals de vijand thans aanbood, door het belang van zijn land geëischt werd. Hij wenschte hierover de gedachten zijner bondgenooten te vernemen, en, zoo zij den vrede ontrieden, een duidelijke aanwijzing te ontvangen van de middelen, die zij hem tot een krachtiger oorlogvoeren konden bijzetten. In dien geest verklaarde zich Buzanval den 6den November, terwijl Maurits nog in het veld lag, aan de Staten-GeneraalGa naar voetnoot1). Wij kunnen ons verbeelden, hoe groote verlegenheid zijn boodschap te weeg bracht. Sedert lang had men hier wel gevreesd, dat Frankrijk zich aan den oorlog onttrekken zou: men wist hoezeer de Koning daartoe werd aangezocht; maar nog altijd had men op zijn haat tegen Philips gerekend. De strekking van het voorstel, al waren de woorden dubbelzinnig, was niet te miskennen: geen aanbieding van de zijde der Nederlanden, al ging zij zelfs hun vermogen te boven, zou het vredewerk verhinderen. Toch begrepen de Staten van hun kant niets te moeten verzuimen, en terstond schreven zij aan den Koning een waardig antwoordGa naar voetnoot2). Zij herinnerden hem, hoe standvastig zij steeds, zoo dikwerf zij door de Spanjaarden of door onzijdige vorsten tot vrede waren vermaand, geweigerd hadden naar zulk een aanzoek te hooren; zij hadden altijd begrepen dat de Spanjaard den vrede voor niet meer dan een wapenstilstand houden en tot nieuwe krijgstoerusting gebruiken zou, om dan later met dubbele krachten de misleide tegenpartij te overvallen. Zij gaven breed op van de macht van het bondgenootschap, als elk der bondgenooten maar trouw en ijverig zijn plicht wilde doen; zij toonden aan, hoeveel hun de veroveringen van dit jaar gebaat hadden; zij beloofden van | |
[pagina 345]
| |
hun zijde voortaan nog meer dan vroeger tegen den vijand in Brabant en Vlaanderen te ondernemen. - Doch bij een schriftelijk antwoord wilden zij het niet laten. Zoodra Maurits Lingen veroverd had en in Den Haag terug was gekeerd, besloten zij, in overleg met hem, twee plechtige gezantschappen, naar Frankrijk en naar Engeland, te zenden, ten einde al het mogelijke te doen om het verbond in stand te houden en den vredehandel te stuiten. Maar niet van wat de Staten vermochten aan te bieden hing de uitkomst af, alleen van de houding die Elisabeth zou aannemen. Wilde zij, zonder achterdocht of naijver, al haar krachten aan den oorlog in de Nederlanden wijden, wellicht zou Hendrik dan nog terugtreden. Zijn gezant, Hurault de Maisse, was op het laatst van November naar Londen gereisd, om de Engelsche regeering soortgelijke verklaring te doen, als aan de Staten geschied wasGa naar voetnoot1); hij ondervond, dat de Engelsche grooten, meer dan ooit, op Frankrijk naijverig waren, dat Elisabeth den Koning zijn onaf hankelijk handelen ten ergste duidde, en dat Burleigh, haar invloedrijke raadsman, tot vrede met Spanje overhelde. Aanbiedingen werden hem niet gedaan. Engelsche gezanten, werd hem gezegd, zouden, tegelijkertijd met die der Staten, zich bij den Koning vervoegen. |
|