Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog
(1899)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend1588-1598
VI. Oldenbarnevelt.Hetgeen wij tot nu toe afzonderlijk beschouwd hebben nog eens in zijn geheel overziende, staan wij verbaasd over de groote en doeltreffende werkzaamheid der regeering in den korten tijd, dien Parma haar met rust liet. De verwarring, die vroeger in alle takken van bestuur geheerscht had, de geest van ontevredenheid bij het volk, de muiterij bij het leger, de tweedracht der regenten: dit alles is, als met tooverslag, verholpen. Elisabeth, die niet vleiend van aard was, betuigde eerlang, dat het beleid der Staten aan alle Christenvorsten ten voorbeeld strekken kon; dat hun leger zoo goed was geordend en zoo ruimschoots van alles voorzien, dat de machtigste Koning zich over zulk een krijgsmacht niet zou behoeven te schamenGa naar voetnoot1). Wat meer zegt, de regeeringsvorm is terzelfdertijd herzien en zoo gevestigd, dat hij twee honderd jaar, onder allerlei staatsschokken, kan blijven voortbestaan. In elke regeering zou zooveel voortvarendheid onze bewondering wekken. Maar onze verbazing klimt, als wij bedenken dat de regeering, die dit alles verricht heeft, veelhoofdig was en onhandelbaar als geen andere, en wij zien om naar den man, wiens hand krachtig en geoefend genoeg is geweest om een zoo samengesteld en stroef werktuig in zoo gedurige en snelle beweging te houden en ermee tot stand te brengen, wat eeuwen kon duren. | |
[pagina 60]
| |
Wij erkennen daarin de hand van Oldenbarnevelt; den grootsten staatsman, naar mijn oordeel, die ooit ons land bestuurd heeft, naast Prins Willem den grondlegger van onzen staat, den stichter onzer republiek. Wie kan zijn naam uitspreken zonder smartelijke herinneringen bij zich op te wekken; wie zich den man voorstellen zonder het moordschavot op den achtergrond! Rampzalige partijschap, die den grooten staatsman aan het eind van een moeitevol leven een schandelijken dood deed sterven, en met zijn bloed den grooten krijgsheld bezoedelde, met wien bij zooveel zorgen en zooveel roem gedeeld had. Ik acht mij gelukkig dat ons plan niet verder reikt dan de vriendschap tusschen Maurits en Oldenbarnevelt heeft geduurd, en dat wij hen, die ik gelijkelijk vereer, zullen zien samenwerken tot verlossing en bevestiging van het vaderland, niet elkander bestrijden uit partijschap en zelfzucht. Het is er ver van af dat wij Oldenbarnevelt in zijn leven en karakter kennen zouden, zooals hij verdient. De hoofdfeiten zijner uitwendige geschiedenis zijn bekend, uit zijn Remonstrantie aan de Staten van Holland en van elders. Wij weten dat hij, na een geleerde opvoeding grootendeels aan Fransche en Duitsche scholen genoten te hebben, bij den aanvang der troebelen zich als advokaat in Den Haag nederzette, en een der eersten was die in 1572 zich aan Prins Willem en aan de partij van den opstand aansloten. Tijdens de belegeringen van Haarlem en Leiden vatte hij zelfs de wapenen op, om bij het beraamd ontzet te dienen. Niet lang na de pacificatie van Gent liet hij zijn advokaten-praktijk varen, en nam de hem aangeboden betrekking van pensionaris der stad Rotterdam aan. Als zoodanig verscheen hij voortaan in de vergadering der Staten van Holland. Daar heeft hij zich ongetwijfeld een man van karakter zoowel als van bekwaamheid betoond: alras zien wij bem op den voorgrond treden. Toen Leicester zich gereed maakte om over te komen, was hij het, die vooraf den jeugdigen Maurits tot stadhouder van Holland deed aanstellen: de eerste daad van tegenstand tegen den geduchten vreemdeling. Van al de verdere tegenwerking is hij waarschijnlijk een der voornaamste aanleggers geweest. Althans toen de Staten, bij het klimmen der tweedracht, in plaats van den afgetreden Paulus Buis, een nieuwen advokaat van den | |
[pagina 61]
| |
lande als leidsman begeerden, droegen zij dien moeilijken en gevaarlijken post aan Oldenbarnevelt op. Van nu af staat hij aan de spits van Leicester's tegenstanders. Meermalen met oplichting en wegvoering naar Engeland bedreigd, houdt hij even bedachtzaam als moedig den tegenstand vol. En als eindelijk de vreemde landvoogd den strijd opgeeft en aftrekt, is niemand meer dan Oldenbarnevelt overwinnaar. Hij wordt de ziel der nieuwe regeering; in naam slechts dienaar der Staten van Holland en West-Friesland, beheerscht hij inderdaad eerst zijn meesters, en dan, door middel van hun gezag, de Staten-Generaal. Wat er gedurende zijn bediening belangrijks is verricht, is in de eerste plaats zijn werk. Dat iemand van zoo sterken persoonlijken invloed een man van karakter moet geweest zijn, spreekt vanzelf. Maar slechts in de hoofdtrekken kunnen wij dit karakter onderkennen. Hij was een man van voorbeeldigen moed en volharding, die op het doel, dat hij zich na rijp beraad gekozen had, onversaagd afging, door geen tegenspoed afgeschrikt, door geen voorspoed tot roekeloosheid verlokt. Koelbloedig en streng; een man die zichzelven en zijn krachten gevoelde, hoogmoedig boven zijn afkomst en stand; heerschzuchtig en eigenzinnig, en toch behendig in het leiden van vergaderingen, waarin hij de plaats van dienaar bekleedde, en wier zelfgevoel licht geraakt werd. Eerlijk, en toch niet onbaatzuchtig; zijn eigen voordeel zoekend, terwijl hij de belangen des lands behartigde. Een goed patriot, zooals hij, op het punt van te sterven, zich nog beroemde; maar die het heil des lands onafscheidelijk achtte van de belangen zijner partij en van zijn eigen gezagGa naar voetnoot1). Een man die niemand onverschillig liet, die aan sommigen dwepende bewondering en gehechtheid inboezemde, anderen met afkeer en bitteren haat vervulde. Het toonbeeld van den oud-Hollandschen regent, met velerlei gaven van verstand en gemoed toegerust, dien men niet kan nalaten te | |
[pagina 62]
| |
bewonderen en te vereeren, maar dien men niet zal beminnen. Met die algemeene karakterschets moeten wij ons tevreden stellen; het ontbreekt ons aan de noodige gegevens om haar uit te werken. Wij kennen Oldenbarnevelt niet van nabij als mensch, gelijk Prins Willem, sedert de uitgaaf der verzamelingen van Groen van Prinsterer en Gachard. Toen, nu twintig jaar geleden, de scherpzinnige Meijer klaagde, dat de geschiedenis van Oldenbarnevelt nog in het duister lag, verbaasde hij menigeen, dien allas verklaard en helder scheen. Toch bad Meijer, als ik hem wel versta, gelijk. Wat weten wij van Oldenbarnevelt buiten zijn openbaar bedrijf? Wat van zijn jeugd, van zijn praktijk als advokaat, van zijn huiselijk leven? Wij kunnen niet eens beslissen, in hoever de beschuldigingen tegen zijn zedelijk karakter en zijn eerlijkheid als pleitbezorger, in later tijd nitgestrooid, overdreven of geheel verzonnen zijnGa naar voetnoot1). Welke drijfveeren hem voortdurend bewogen, waarop eigenlijk de invloed gegrond was, dien hij op menschen van geheel verschillend karakter uitoefende, welke middelen hij gebruikte om dien invloed zoovele jaren lang te behouden: naar dit alles mogen wij gissen, weten doen wij het niet. Ook te zijnen opzichte gevoelen wij met spijt het gebrek onzer letterkunde aan gedenkschriften, zooals Frankrijk vooral, maar ook Engeland, er in onafzienbaren overvloed bezit, aan brieven over huiselijke en bijzondere aangelegenheden vertrouwelijk geschreven, waarin zich het karakter van den mensch het helderst afspiegelt. Zooals de meeste staatslieden der republiek, zoo staat ook Oldenbarnevelt ons niet als mensch, slechts als staatsman voor oogen. En Hoe onvolkomen dan nog! Wij weten, dat hij door zijn invloed allen beheerschte, dat hij elke belangrijke resolutie voorbereidde, ter tafel bracht, aanbeval, doordreef. Maar verlangen wij bijzonderheden te weten, met eigene oogen, als het ware, hem aan het werk te zien, dan worden wij alweer teleurgesteld. Wat zouden wij niet willen missen voor een werk van zijn hand, soortgelijk aan de Oeconomies van Sully! - Slaan wij de registers op der resolutiën van de Staten van Holland, nergens vinden wij | |
[pagina 63]
| |
een blijk van zijn invloed. Besluit volgt op besluit, maar van de discussie geen woord. Onze staatsgeschiedenis draagt nog den sluier, dien de regenten der republiek gewoon waren over hun beraadslaging te werpen. Toen van Meteren in 1599 zijn geschiedenis bad uitgegeven, werd hij hij de Staten-Generaal ter verantwoording geroepen, en gevraagd, ‘wie hem gesubministreerd hadde, 't geen in Haerlieder vergaderinghe is gepasseerd’Ga naar voetnoot1). Zoo geheimzinnig waakten de Staten steeds tegen het verbreiden van wat er bij ben omging. De Groot merkt ergens op, dat vreemdelingen, die zijn geschiedverhaal lezen, zich zouden kunnen verwonderen. zoo weinig te bespeuren van Oldenbarnevelt's bemoeiing met het staatsbestuur, dien zij toch bij geruchte als boven allen invloedrijk kennen. Maar, zegt hij, dit ligt aan den aard van het Nederlandsche regeeringsstelsel. In een volksregeering zijn de volksleiders, in een alleenheersching 's vorsten dienaars als zoodanig bekend, en in alles wat er belangrijks beraamd en verricht wordt, erkent een ieder hun werk. Maar in de republiek der Vereenigde Nederlanden geschiedt alles op naam der Staten; en te vermelden wie in hun vergadering woordvoerders en leidslieden zijn, zou onbescheiden wezen, en nijd verwekken bij hen, wier onbeduidendheid tegen den invloed van anderen al te scherp zou afstekenGa naar voetnoot2). Wij bejammeren het, dat De Groot zoo overbescheiden is geweest; wij hadden hem gaarne menige schilderachtige beschrijving van buitendien bekende voorvallen geschonken voor de bloote mededeeling van hetgeen er in de raadkamer over gewichtige aangelegenheden gesproken is. Hij, de vriend van Oldenbarnevelt en van diens medearbeiders, had ons, beter dan iemand anders, de leemte der staatsregisters kunnen aanvullen. Maar hij heeft het niet gewild; en al wat wij thans weten, bestaat in dit eene, | |
[pagina 64]
| |
dat Oldenbarnevelt, door welke middelen dan ook, de regeering der republiek beheerschte. Tot hem wenden zich grooten en vorsten, die iets ran de Staten behoeven; aan hem, den dienaar eener kooplieden-regeering, schrijft Koning Hendrik IV eigenhandig; zijn welwillendheid zich te verwerven wordt aan alle gezanten bij de republiek op het hart gedrukt. Reeds in 1589 verwijten de Engelsche ministers den Staten: ‘dat Oldenbarnevelt alles gouverneert, dat niemand hem durft weerspreken, nauwelijks adviseren’Ga naar voetnoot1). En hoe waar dit verwijt is, blijkt uit hetgeen De Groot, nadat Oldenbarnevet was omgebracht, tot bestrijding van de overdrijving der tegenpartij, aanmerkt: ‘zijn autoriteit is ook zoo groot niet geweest, of ik en anderen hebben dikwijls in de vergadering adviezen gegeven, die van de zijne verschilden’Ga naar voetnoot2). Dit was het sterkste dat hij zeggen kon: niet altijd had ieder terstond met het gevoelen van den advokaat ingestemd. Hoe groot moet het gezag wel geweest zijn, waarop maar zoo weinig viel af te dingen! Niemand zal het dan ook wel voor grootspraak houden als Oldenbarnevelt zelf in zijn Remonstrantie, terugziende op al de moeilijkheden, na Leicester's vertrek zoo spoedig en volkomen overwonnen, zich beroemt: ‘en dient gezegd, dat ik mede een principaal instrument over al hetzelve ben geweest.’ Zijn staatkundige beginselen heeft hij, zijn geheele bediening door, onveranderd, maar naar de tijdsomstandigheden gewijzigd, nageleefd. Welke die beginselen waren, is ons reeds gedeeltelijk gebleken: hij stond de zelfstandigheid der gewesten voor, en, | |
[pagina 65]
| |
niettegenstaande zijn afkomst uit het Sticht, ijverde hij als advokaat van den lande voor het overwicht van Holland in de Unie. Hij was echter geenszins ingenomen tegen een eenhoofdig bestuur, door privilegiën beperkt en naar de zeden en behoeften der natie ingericht. Tot de opdracht der grafelijke waardigheid aan Prins Willem had hij naar zijn vermogen meegewerkt. Na diens dood was hij een der weinigen, die nu hetgeen men den Prins had toegedacht op Maurits wilden overdragen; door zijn toedoen stemde de stad Rotterdam, wier pensionaris hij was, in dien geest. Maar in plaats van Maurits te kiezen, wendden zich de Staten tot Frankrijk en Engeland, en haalden ten laatste Leicester in het land. Toen, zooals wij zagen, was hij het weer vooral, die Maurits tot stadhouder van Holland en Zeeland deed aanstellen. En daartoe bewoog hem, behalve voorzichtige staatkunde, ook liefde tot het huis van Oranje. Er valt niet aan te twijfelen, dat hij de nagedachtenis van Prins Willem dankbaar vereerde, dat hij zich en het vaderland verplicht rekende diens weldaden in zijn kinderen te erkennen. Zooveel hij kon, zonder naar zijn oordeel de belangen van den staat te krenken, heeft hij zich jegens het geheele huis van Oranje steeds dienstvaardig betoond. Met de weduwe van den Prins, Louise de Coligni stond hij op den besten voet. Uytenbogaert verzekert ons, dat hij die prinses meermalen had hooren getuigen: ‘dat de diensten, die de advokaat den huize Nassau gedaan had, zoo groot waren, dat zij hem wel mochten houden niet als hun vriend, maar als hun vader’Ga naar voetnoot1). Zelfs de belangen van Philips Willem, den ongelukkigen oudsten zoon van Willem van Oranje, stond hij steeds zoo welwillend voor, dat de laster hem daarvan een misdaad zocht te makenGa naar voetnoot2). Dat hij Maurits, vooral in den eersten tijd, groote diensten heeft bewezen, wordt erkend; aan zijn ijverige bemoeiingen is het te danken dat de drie provinciën, waarvan de graaf van Nieuwenaar stadhouder geweest was, Maurits tot diens opvolger aanstelden. De inkomsten van Maurits zijn vooral door zijn zorg aanmerkelijk | |
[pagina 66]
| |
vermeerderdGa naar voetnoot1). En er bestaat grond om te gelooven dat hij, gedurende het tijdvak dat wij behandelen, gaarne zou hebben meegewerkt om Maurits de souvereiniteit op goede voorwaarden, soortgelijke als met Prins Willem getroffen waren, op te dragen. Eerst in later tijd is de goede verstandhouding tusschen beiden in oneenigheid en naijver omgeslagen, en de advokaat begonnen de verheffing van den Prins tegen te houden. Veel stelliger dan tegen de heerschappij van een vorst was Oldenbarnevelt tegen de overheersching der menigte. Hijzelf drukte het uit: dat het beter is verheerd dan verknecht te zijnGa naar voetnoot2). Hij koesterde voor de volksmeening die verachting, die wij bij zoovelen zijner tijdgenooten aantreffen, en die bij hem nog versterkt was door de ondervinding der Leicestersche troebelen. Vandaar zijn afkeer van de bemoeiing der predikanten met de zaken der regeering; want de meesten hunner behoorden toen ter tijde wat afkomst en opvoeding betreft, tot de lagere volksklasse, en zij waren de eigenlijke leidslieden der menigte. Op een remonstrantie der Hollandsche predikanten, in Leicester's tijd bij de Staten ingediend, antwoordde Oldenbarnevelt mondeling: ‘dat mijne heeren de Staten wisten hetgeen zijluiden in hunne remonstrantin gezegd hadden, en nog wel meer daartoe. De remonstranten mochten naar huis keeren en laten de heeren met de zaken begaan’Ga naar voetnoot3). Dat was uit zijn hart gesproken. De bemoeizucht der predikanten ergerde hem zoo, dat hij om die reden jaren lang niet aan het nachtmaal kwam. Het behoeft wel niet gezegd, dat dezen hem haat voor afkeer terug gaven, hem als vijand van de religie, zoowel als van de leeraars, afschilderden, hem een schelm en verrader der kerke noemden, en de gemeente tegen hem op zettenGa naar voetnoot4). Doch het duurde nog lang, eer predikanten en volksmenigte een aanleiding vonden om hem ten val te brengen. Naast Oldenbarnevelt waren meer bekwame mannen aan de regeering, evenwel niet één die met hem te vergelijken is | |
[pagina 67]
| |
niet één wiens gezag niet onderdeed voor het zijne. Meest allen werden mettertijd zijn aanhangers; hij begunstigde hen en verplichtte hen aan zich en zijn partij. Enkelen, naijverig op zijn aanzien, vielen hem af, maar eerst toen zich een tegenpartij om Maurits begon te vormen. Onder dezen beboorde François Franken, de zeer bekwame pensionaris van Gouda, eerst grooter voorstander van vroedschaps-regeering en afkeeriger van eenhoofdig bestuur dan de advokaat zelf, later ijveraar voor de souvereiniteit van Maurits, uit ijverzucht tegen Oldenbarnevelt. Maar hij en de overigen zijn van geen genoegzame beteekenis om een eigen plaats in de geschiedenis in te nemen. Ook wordt het tijd den afgebroken draad van het verhaal weer op te vatten. |
|