Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog
(1899)–Robert Fruin– Auteursrecht onbekend1588-1598
[pagina 4]
| |
I. De oorlogskans in 1588.Wij zagen het reeds, bij den aanvang van het jaar 1588 scheen de zaak van den Nederlandschen opstand zoo goed als verloren. Inwendig verdeeld en afgestreden, hadden de Vereenigde Gewesten van niemand hulp te verwachten. Leicester had zoo even het landsbestuur in arren moede van zich geworpen, en zijn meesteres, gekrenkt door de beleediging haren gunsteling aangedaan, toonde zich ongenegen de ondankbaren nog langer te ondersteunen Veeleer neigde zij tot verzoening met Philips. In Frankrijk woedde de partijschap niet minder hevig dan bij ons, maar de Spaanschgezinde partij had er verre de bovenhand: Guise was de lieveling des volks, de vermoedelijke opvolger van den kinderloozen Hendrik III, en Guise was een man naar het hart van den Spaanschen Koning. Tegen hem vermocht zich Hendrik van Navarre, de vriend der Vereenigde Nederlanden, ternauwernood staande te houden. Dus van buiten was niets te hopen, van binnen geen zelfvertrouwen, geen kracht. En, daarentegen, in de zuidelijke provinciën stond een man aan het hoofd der regeering, die alles in zich vereenigde wat noodig was om de onderworpene gewesten te bevredigen en de nog afvallige met geweld van wapenen of met lokkende woorden van verzoening te winnen. Alexander Farnese, hertog van Parma, was, nu tien jaren geleden, in de Nederlanden gekomen, toen zij alle, Luxemburg alleen uitgezonderd, door de pacificatie van Gent vereenigd tegen de Spaansche overheersching samenspanden, toen bijna al de edelen, daaronder ijverige Katholieken, de wapenen droegen | |
[pagina 5]
| |
tegen den landvoogd, Don Juan, den broeder des Konings. De eerste overwinning op de opstandelingen, bij Gemblours, had hij helpen bevechten; en kort daarop, na Don Juan's overlijden, zelf landvoogd geworden, had hij eerst de Waalsche gewesten onder 's Konings gezag teruggeleid; toen, op deze steunende, het eene gewest voor, het andere na, door staatkunst of door krijgsgeweld aan den opstand ontwrongen. Terwijl de Staten-Generaal van Brussel naar Antwerpen, van Antwerpen naar Middelburg, naar Dordrecht, naar Delft moesten wijken, bracht hij, onder een onafgebroken reeks van zegepralen, den zetel zijner regeering van Namen naar Bergen, naar Doornik, eindelijk weer naar de hoofdstad Brussel over. Na den moord aan Willem van Oranje gepleegd, en eer nog Leicester was overgekomen, had hij het machtige Antwerpen veroverd, een wapenfeit door gansch Europa vermaard, en daarmee had hij de geldmarkt van het land, de rijkste stad van het geheele Noorden, in handen gekregen; een dubbele winst, omdat zij de opstandelingen in, gelijke mate verarmde. In de volgende jaren, tijdens het beheer van den Engelschen landvoogd, had hij met de wapenen de Maas-steden Venlo en Grave, en door het verraad der bezetting de schans van Zutphen en de stad Deventer bemachtigd; en Deventer was toen, na Antwerpen en Amsterdam, een eerste koopstad van de Vereenigde Gewesten. Nog onlangs, in den zomer van het vorige jaar, had hij Sluis, de beste haven van Vlaanderen, na een roemrijke belegering ingenomen. En hetgeen zijn krijgskunst veroverde, wist zijn sluwe staatkunst te behouden en te verzekeren. Wie met genade en gunstbetoon te winnen waren, won hij: Aerschot, in 1576 opperbevelhebber van het Staatsche leger, diens zoon Chimay, eens Calvinist en medehelper van Oranje, de jonge Egmont, die den moord zijns vaders te wreken had, zoo velen, door allerlei banden aan den opstand gehecht, ijverden thans tegen hun vroegere bondgenooten. En die geweten en vrijheid hooger hadden gesteld dan gunst en beloften reiken konden, zij leefden, uitgestooten, in ballingschap, ten waarschuwend voorbeeld voor de heimelijk misnoegden, die gebleven waren. Van de zeventien gewesten waren Zeeland, Holland, Utrecht en Friesland de eenige, die zich nog geheel in de macht der opstandelingen bevonden. Groningen was koningsgezind, en Groningen bedwong | |
[pagina 6]
| |
de Ommelanden en bedreigde het platte land van Friesland. De beide versterkte passen over het moeras, dat, van de Zuiderzee tot de Eems voortloopend, de noordelijke provinciën van hetgeen zuidelijker ligt afzonderde, Steenwijk en Koevorden, waren in de handen der Spanjaards; Zutphen, Deventer, Nijmegen en al het land ten oosten van den IJsel gehoorzaamde den Koning. Ten zuiden van Maas en Waal was bijna alles in zijn macht. En wat mocht men niet van een nieuwen veldtocht hopen! De krijgsmacht, waarover Parma beschikken kon, was toereikend om, met de beste kans van slagen, Vlissingen aan te tasten, dat door de Engelschen bezet werd gehouden; en gelukte die onderneming, dan werd de Schelde voor den handel van Antwerpen geopend; dan was de beste haven van Nederland voor diepgaande schepen gewonnen: een onschatbaar gewin, zoowel voor de verdere onderwerping van Zeeland en Holland, als voor den aanslag op Engeland, waartoe de Koning toch eenmaal zou moeten komenGa naar voetnoot1). Of, achtte men Vlissingen nog te sterk, uit Zutphen en Deventer was een aanslag op Utrecht te wagen, waar vrienden en vijanden van Leicester elkander tegenwerkten, waar de talrijke katholieken en Spaanschgezinden hunne medewerking aan den Spaanschen veldheer hadden toegezegdGa naar voetnoot2). En Utrecht veroverd opende den toegang tot het hart van Holland. Doodelijk werd de opstand getroffen, als de koopvaardij der Hollanders en Zeeuwen, die alleen in staat was de onmetelijke oorlogskosten te bestrijden, verhinderd werd. En dat het mogelijk was die althans geducht te belemmeren, bewees de schade door de kapers uit Duinkerken aan de Hollandsche handelsvloten gestadig toegebracht. Veel geschikter nog voor die kaapvaart dan Duinkerken was het pas bemachtigde Sluis. Een goed getal lichte oor- | |
[pagina 7]
| |
logsschepen, daar op post gesteld, zou op de in- en uitloopende koopvaarders van Holland een vernielende jacht kunnen maken. Even doeltreffend was de vaart op de Oostzee uit Delfzijl te verontrusten, waar Verdugo, do opvolger van Rennenberg in het stadhouderschap over Friesland, vaartuigen ten oorlog uitrustte. Niet zonder reden dus hoopte Parma binnen korten tijd al de afvallige gewesten voor den Koning en de Kerk te herwinnen. Met zelfgevoel mocht hij die uitkomst tegemoet zien: immers grooter dienst dan de bevrediging der Nederlanden was aan Spanje en aan de Kerk niet te bewijzen. De krachten van Spanje, jaren lang in het bedwingen van den opstand verspild, werden dan weer voor de uitbreiding van het ware geloof beschikbaar. De krachten der Nederlanden, te lang helaas voor de zaak der ketterij misbruikt, werden dienstbaar aan de belangen der Kerk en aan de grootheid der Spaansche monarchie. En niet gering waren de krachten der Nederlanden. Rijk aan bevolking en hulpmiddelen, konden de zeventien gewesten, zonder overspanning, dertig duizend voetknechten, twee duizend ruiters en honderd oorlogsschepen ter beschikking van den landsheer stellenGa naar voetnoot1); en met die macht versterkt was Spanje meester van Europa. Het zou dan niet moeielijk vallen in Frankrijk de nederlaag der Hugenoten te voltooien en aan de vrienden der Ligue de heerschappij te verzekeren. Dan was het tijd om met vereende krachten het gehate Engeland aan te grijpen, dat Philips en de Kerk bij iedere gelegenheid in den weg trad, maar waar het getal van rechtgeloovigen nog aanzienlijk genoeg was om, bij krachtigen stoot van buiten, de kettersche regeering omver te werpen. En begon dan eindelijk in Duitschland de laatste beslissende worsteling, die zich dagelijks duidelijker en van naderbij aankondigde, dan zon Spanje zich niet te vergeefs in dien strijd mengen; de katholieke Kerk zou even onverdeeld over Europa gaan heerschen als over Spanje self. Om dit grootsche doel te bereiken werd volharding gevorderd, maar ook matiging. Niet te veel op eens moest er ondernomen worden. Eerst de opstand in 's Konings landen bedwongen, eer | |
[pagina 8]
| |
men de ketters in het buitenland aantastte. De beleediging en de schade, door Elisabeth jaren lang aan Spanje aangedaan, en nog onlangs door den moord van Maria Stuart verzwaard, moest, hoe ondragelijk het scheen, nog een poos worden verdragen: de wraak zou te schitterender zijn, naarmate zij langer was uitgebleven. Zoo het mogelijk was, diende men zelfs Elisabeth door vredesaanbiedingen van de zaak der Nederlanden af te trekken, om deze, aan zich zelve overgelaten, des te zekerder ten onder te brengen. En het geluk wilde, dat juist nu het getwist der Staten met Leicester de Koningin van de Hollanders af keerig had gemaakt. De vredehandel, reeds voor twee jaren aangeknoopt, werd thans ijveriger dan ooit door haar gedreven. Nog zocht zij de Staten daarin te betrekken, maar het was te voorzien dat die thans de Nederlanden regeerden van geen onderwerping aan den Spaanschen Koning zouden willen weten; en weigerden zij, dan scheen het niet onmogelijk de Koningin tot een afzonderlijken vrede over te halen. De Engelsche gezanten kwamen in Maart naar Vlaanderen over, en Parma beijverde zich aan de onderhandelingen den schijn althans van oprechtheid te geven. Zoo gunstig stonden in het begin van 1588, de kansen vborde Spaansche overheersching. Sterrewichelaars en waarzeggers hadden sedert lang tegen dat jaar het vergaan der wereld, of althans groote wonderen en de omkeering van machtige rijken aangekondigdGa naar voetnoot1). Het zag de fortuin van Spanje keeren, zijn eeuwenlang verval een aanvang nemen. |
|