stadige verval der gemeene zaak tegen be houden, het te keeren ging onze
krachten te boven. Langzaam maar onafgebroken werd de opstand teruggedrongen. En
hoe klom nog de nood toen Oranje aan het vaderland ontviel. Wel mocht hij
stervend Gods medelijden inroepen voor het arme Nederlandsche volk. De
tweedracht der gewesten, der steden, der invloedrijke personen, door zijn gezag
bezwaarlijk in toom gehouden, ging nu onbeteugeld voort; de moed, door hem ook
aan de kleinmoedigen ingeboezemd, ontzonk hun weder; wanhopend greep men het
laatste redmiddel aan, en zocht aan Frankrijk of aan Engeland de regeering, maar
dan tevens de verdediging tegen Spanje, op te dringen. Doch ook dezen durfden
een zoo onzeker bezit niet aanvaarden. Alleen het belang, dat Engeland, tot
zelfverdediging, bij het voortduren van den oorlog in de Nederlanden had, deed
Elisabeth ten laatste een aanzienlijke macht, met Leicester aan het hoofd, den
benauwden gewesten te hulp zenden. Dat gaf redding voor het oogenblik, want het
verlevendigde den bijna uitgedoofden moed. Maar alras bleek het dat Leicester de
man niet was om Oranje te vervangen. Zijn gebrekkige krijgskunst vermocht den
loop der Spaaansche overwinningen niet te stuiten; hij wist het vertrouwen van
Prins Willem's oude medehelpers niet te winnen; hij maakte zich verdacht van
bijoogmerken; achterdochtig bewaakt door de Staten zocht hij steun bij de
opgeruide burgerij en de heftige Vlaamsche ballingen. De schromelijkste
verdeeldheid en verwarring nam hand over hand toe en het waggelende staatsgebouw
dreigde ieder oogenblik in te storten. Toen hij na twee rampspoedige jaren,
diep gekrenkt, de ondankbare kudde, zooals hij het uitdrukte, aan haar zelve
overliet, vertoonde zich de toekomst nog dreigender dan toen hij de regeering
aanvaard had. In geen twintig jaar had de kans ooit hachelijker gestaan.
Minachting voor de regeering bij het volk, tweedracht der regenten onderling,
verwarring en uitputting der financiën, muiterij onder het krijgsvolk, volslagen
gemis aan beproefde veldheeren: zoo was de toestand der republiek bij het begin
van het jaar 1588. En tien jaren later? Hoe is alles veranderd! De noordelijke
gewesten, de roemrijke Zeven, zijn voor goed bevrijd, voorspoedig te land en ter
zee; de regeering is eensgezind en door het volk geeërbiedigd; het leger
volgzaam en uitmuntend aangevoerd; de schatkist voortdurend gevuld door