Bij het herlezen van mijn boek, ten behoeve dezer derde uitgaaf,
vind ik er veel in wat ik thans anders zou zeggen, maar weinig wat ik noodig
acht te veranderen. Het is een werk van voor jaren, en ik wensch het zijn
oorspronkelijk karakter te laten. De wijzigingen, die ik in den tekst breng,
hebben dan ook niet veel te beteekenen; in de noten voeg ik een en ander
bij, dat ik, sedert ik schreef, tot nadere bevestiging of verklaring, op den
kant van mijn exemplaar had aangeteekend. Alles te zamen genomen verschilt
deze uitgaaf alleen daarin van de vorige, dat zij voor een nog wijderen
kring van lezers bestemd is. Moge zij in dezen een even gunstig onthaal
vinden als tot nog toe in den meer beperkten.
Augustus 1882.
Van dezen vierden druk heb ik slechts te herhalen wat ik van den
vorigen getuigde. Ook hij is nagenoeg onveranderd en onvermeerderd. Dezelfde
reden toch, die mij reeds voor zeven jaren van elke ingrijpende verandering
in het werk mijner jeugd had doen afzien, geldt thans, bij het vorderen van
mijn leeftijd, nog des te meer. Men gelieve dan ook steeds bij het
beoordeelen van mijn boek de dagteekening van zijn eerste verschijnen in
aanmerking te nemen.
October 1889.
‘Ook bij dezen herdruk, den laatsten, dien ik beleven, althans dien
ik bezorgen zal, heb ik weinig aan den tekst veranderd, niets meer dan bij
voortgaande studie gebleken was noodzakelijk te zijn.’
Die woorden, vermoedelijk nog in Januari nedergeschreven, vond ik op een los
papiertje bij de Voorrede van den vierden druk in het exemplaar der eerste
drukproeven voor dezen vijfden. De verwachting van mijn diep betreurden
vriend, dat hij dezen arbeid zou kunnen voltooien, is, helaas, niet in
vervulling gekomen: nog in Januari 1899 is hij gestorven, terwijl slechts 11
vel van den nieuwen druk waren afgewerkt. Maar het overige stond reeds
geheel