| |
U
U (uwer), bezitswoord, uw, 23, 202, 525; uwer, van uwe, 184. |
U (iu, uwer, uluden. uluder), voornaamw., u, 7, 15, 184; Fr. vous, IX, 168; uwer, van u, 114; zie uluden, uluder, 74, 530. |
Uchtent (des uchtens, nuchtent), 104, 144, 283; zie morgen. |
Uyere, zie ure. |
Uyergestelle, uurklok, 350; Fr. la cloice, XI, 70. |
Uyerclocke, 350; Fr. un orloge, XI, 70. |
Uluden, uw, uwe, 530; u, aan u, aan uheden, 74; Fr. vos bourgeois, IX, 223. |
Up, namens, 500. |
Upblasen (obblasen, upgeblasen), 1o aanwakkeren, opstoken, 32; 2o verwaand maken, 251, met upgeblasen moede, met hoogmoed, 328. |
Upbreken (obbreken, brac op, brackt up [267, waar bracht drukfout is], upbrack, upbraken, opgebroken, upgebroken), 1o afbreken, 253; Fr. n'estoit point encores deffais, X, 289; 2o opbreken, heffen, er een einde aan maken, 267; tbesit -, een belegge -, een beleg geëindigd verklaren, een beleg opbreken, 58, 59, 100, 138; Fr. se deffist li sièges, IX, 203; au lever le siège, IX, 204; le siège se desfist, X, 145; 3o vertrekken, 49, 115, 116; Fr. se despartirent, X, 74; 5o opendoen, open- |
| |
| |
breken, 187, 237, 243; Fr. coffres effondrés, X, 234; n'eussent point ouvert, X, 274. |
Upbueren, innen: renten -, 443; Fr. lever les rentes, XI, 156. |
Updat, 92, 194; zie opdat. |
Updoen, ww., zie opdoen, 94, 165, 213, 237, 246, 298, 299, 373. |
Updoen, subst., mededeeling, verzoek, 230; een nyew - updoen, een verzoek doen, 230; Fr. les resquetes que il ont faites, X, 268; zie opdoen, 3. |
Updrachte(n), eigendomsoverdracht, 541; ongerechtige - der lenen; Fr. deshéritemens, aheritemens et recongnissances, XI, 303. |
(Upgaen)upghingh, upghinck, ghinct up, 1o in de hoogte stijgen, 430; 2o beginnen, 107, 355; Fr. en i ot, X, 68. |
Upganck, 1o intrede (in een land): sinen upganck doen in Vlaenderen, in Vlaanderen komen, hier van den koning van Engeland (uit Engeland) aan den wal van Vlaanderen landen, 229; 2o waar de zon opstaat; het Oosten, 516; Fr. du soleil levant, XI, 284; zie onderganck. |
[Upgenomen, 205 is verkeerde lezing van up gecomen.] |
Upgerecht(e), recht gehouden, in de hoogte geheven, 420; - glayen, 281; Fr. lances toutes droites, XI, 18; zie glaye en oprechten. |
Upgeven: hem -, zich onderwerpen, zich overgeven, 96, 298; Fr. se renderoient, X, 59. |
Upheffen (hief up, uphieven, upgeheven), 36, 145, 287, 329, 379, 394; zie opheffen. |
Uphelpen:hemselven -, trachten zich recht te houden om te klimmen, 476. |
Upheve, zie opheve, 344 (waar up hene, verkeerde lezing is); vgl. 3e Boek, fol. 100 vo, 2o kol.: ende dairomme gemoet ons nu dese grote upheve ende reyse van den coninc van Frankrijke; Fr. et pourtant nous appert-il trouble et discension qui n'est pas petit, Kerv. XI, 370. |
Uphouden (upgehouden), 1o onderhouden, onderstand verleenen, ondersteunen, 121, 156; Fr. trop soustenu, IX, 208; X, 79; 2o (wederk.) hem -, zich onthouden van, wachten van (iets voort te doen), 201. |
(Upclimmen) upclam, 183; zie (afclimmen). |
(Upcrimpen) upgecrompen, inkrimpen, door 't krimpen korter worden, 437. |
(Upleggen) upleyden, (geld), op de hand geven, dadelijk geven, 122; Fr. mettoient avant finance, X, 80. |
Uplopen, aanvallen, 284. |
Uplopend(en), opvliegend: met sinen uplopenden toornen, in zijne opvliegendheid, in zijne woede, 357; Fr. sa felonie, XI, 84; met enen heten uplopenden sinne, met spoedige boosheid, met opvliegendheid, 370; Fr. comme caux et boullans que il estoit, XI, 94. |
[Uplopensinne, 370, is eene verkeerde lezing; zie uplopend.] |
Upluyten, met leem of klei bestrijken, 205; Fr. couvrir (de terre), X, 247. |
Upmaken, 301; zie opmaken. |
Upnemen (upgenomen), 1o oppakken, 263; 2o in zijne genade en onderwerping aannemen, 108; Fr. les euist en sa volonté, X, 68; 3o wegnemen: tafelen -, de tafels (na den maaltijd) afdienen, 309; [upgenomen, 305, zie upgecomen.] |
Upperhof, hoogste recht, 353; Fr. pour avoir ressort à Paris, XI, 72; zie resoirt. |
Upperste, het bovenste, 146. |
(Uprapen) upgeraept, oprapen, 333. |
Upress (resen up), zie oprijsen, 142, 145, 321. |
(Upschieten) schoten up, upgeschoten, 1o uit den slaap opschieten, 296; 2o (de stadsgrachten) uitgraven, uitdiepen, 314. |
(Upseggen) seght up, upgeseeght, 10 luidop zeggen; 2o zeggen, dat men iets niet meer geeft of toelaat, ontzeggen, ontnemen, 353. |
Upsitten (zat-up, upzat, saten-up, upzaten, upgeseten, gesetten-up),
|
| |
| |
te paard stijgen (om te vertrekken), te paard zitten, 192, 217, 254, 289, 290, 436, 468, 473, 487, 510; vgl. afsitten; Fr. montoient il às chevaulx, X, 256, XI, 25. |
Upset (upsette), 89, 207, 261, 270, 271, 276, 285, 328, 371, 376, 393, 417, 421, 422, 492, 527; zie opset. |
Upsette, werkw., zie opsetten. |
Upsetter, aanlegger, opstoker, 278. |
Upslaen (sloech up, upslagen, upgeslagen), 294, 334, 371, 415, 440, 494; zie opslaen. |
(Upspringen) upspranck: voir thoift -, plotseling vóór iemand rechtspringen, 117; Fr. leur sailli au devant, X, 76. |
Upstaen, 281; zie opstaen. |
Upstal(upstalle, upstals), opstand, onlusten, 298, 301, 384; Fr. que rihote s'esmut, XI, 31; li Jaquerie, XI, 33; touellement, XI, 105; zie rijsinge en opheve. |
(Upsteken) stack up, upgesteken, 1o recht, in de hoogte steken: banier -, eene banier ontwinden en laten wapperen, 135; Fr. bouta hors premièrement sa banière, X, 142; 2o doen weerklinken, de trompet steken, 173; - Fr. sonnèrent trompettes, X, 224; zie opslaen. |
Uptes, 432; zie optes. |
Uptie, 206; zie optie. |
Uptiegene, op degene, 117; zie optengenen. |
Uptien, op dien, op dezen, 163, 393. |
(Upverheffen) upverheven, 131, 132; op blz. 131 denken wij te moeten begrijpen: optillen,op de schouders heffen, terwijl Verdam, Mnl. Wdb., dien post brengt onder de beteekenis ‘verheffen tot een hoogeren rang, brengen tot eer en aanzien’ en welke beteekenis aan dit woord toekomt op blz. 132; vgl. Fr. vous savés comment Phelippes d'Artevelle fu eslevés à Gaind et [eslus] souverains cappitainne, X, 139; ik verrechtvaardig mijne zienswijze voor 't eerste geval: geheel de zin luidt als volgt: ‘sodat hij doen van hemluden dair bij hem wesende upverheven ende upter marcten geleedt wert’, 131; ik geef eerst den Franschen tekst ‘Adont fu il là eslevés entre eus et amenés ou marchiet’; X, 86; Hij, il is Philips van Artevelde en hemluden, eus zijn de 13 of 15 personen (zie blz. 129), die bij Philips zijn afgevaardigd werden, om hem ten zijnen huize te gaan verzoeken ‘te nemen thregimente van der stede van Ghend’ (130), het oppergezag te voeren over de stad en den oorlogstocht. Philips is in twijfel gebleven of hij zou aanvaarden; hij heeft nog geen beslissend antwoord gegeven, doch ook niet geweigerd; hij antwoordt ‘Soudict annemen, so en soudic doch anders niet willen dan bij goeden rade doen’ (blz. 131); volgens den Franschen tekst,zijn zijne woorden eenigszins bepaalder en beslissender: ‘Je ne le vorroie mie faire autrement’ (X, 86). - Philips had noch op besturend noch op politiek gebied eenen rang bekleed om tot eenen ‘hoogeren’ rang verheven te worden en hij had dus nog geen blijken van heldenmoed, schranderheid of zeifsopoffering kunnen geven om tot eer en aanzien gebracht te worden; hij heeft dus tot op 't laatste oogenblik geaarzeld, en werd, zoo niet met geweld toch zijns ondanks, ertoe gedreven, onder de armen genomen en alzoo door die afgevaardigden naar de Vrijdagmarkt geleedt wert, om er door het volk
‘aldus overste cappiteine van Ghendt’ uitgeroepen te worden; het bewijs der beteekenis ‘optillen’ vindt men in - dien met machte uphieven, X, 287; Fr. le prissent entre leurs bras et le portèrent, XI, 23, |
(Upvallen) vielen-up, er toe komen, na beraadslaging tot iets besluiten over te gaan, 442; Fr. dont fu regardé et parlementé de -, XI, 156. |
(Upvliegen) upvloicht, rasch opstaan, 313. |
Upvoeden (upgevoedt), zie opvoeden, 221. |
Upwairtclymmen (upwairtclommen, upwairtclymende), hooger klimmen, 288, 476, 477. |
(Upwairtlopen) liep upwairt, hooger opstijgen, 109; Fr. monta amont, X, 70. |
Upwairtrijden, verder rijden, 261. |
| |
| |
(Upwellen) upwelde, (bloed) beginnen te koken, 279. |
Ure (uure, uren, uyere, uyre, uuyere, uyeren), uur, 65, 66, 144, 163, 164, 178, 184, 308; tot viii uren, ten 8 uur, 65; eene halve uyre, 184; van uyre te uyere, 308; Fr. toutes les heures, XI, 38; ter quader uren, op een slecht oogenblik, 21; Fr. à mal heure fu, IX, 173; een uuyre voir den dage, één uur vóór den dageraad, 314; die - sijns stervens, stervensoogenblik, 110; Fr. au point de la mort, X, 70. |
Urbanist, aanhanger van paus Urbaan, 326, 377, 378; zie de lijst der persoonsnamen; Fr. Urbanistes, IX, 100. (Fol. 7: grave Lodewijc van Vlaenderen die was Clement al te groten hinder in Henegauwen, in Vlaenderen ende int lant van Luidick, want hij altijt bliven wilde een Urbainse). |
Urbanists, adj., genegen voor paus Urbaan, 369, 382; Fr. est urbanistres, XI, 104; urbaniste, XI, 93. |
Utermaten (uutermaten), 30, 138. |
Uut, voorz., uit. 1; Fr. par, IX, 158; dairop uut sin, 25. |
(Uutbetalen, uutbetaelde, betalen, 199; Fr. paioit, X, 243. |
Uutbliven, vertrekken zonder terug te keeren, 511; Fr. s'en aloient sans retourner, XI, 245. |
Uutbringen (uutgebracht), 1o buiten de stad voeren, 292; Fr. les meterés dehors, XI, 26; 2o uit een ander land naar binnen brengen, 222; 3o van denkwijze doen veranderen, 200; Fr. en jamais roster, X, 244. |
Uuttedat, 1o doordat, 234; 2o omdat, 521; 3o want, 136; Fr. car, X, 143. |
Uutdoen, (fakkels) uitdoen, 181; Fr. estraindre, X, 230; ('t vuur) blusschen, 421, 430; Fr. estraindre, X, 135. |
Uutenwelken, 1o uit, om welke reden, 4, 342; 2o van waar, 374; Fr. dont, XI, 98. |
Uuter, uit de, 206. |
Uuterlijke(n), buitengewoon: - wael, zeer wel, 111; uuterlijke zeer, zeer innig, 161; Fr. grandement, X, 211. |
Uutermaten, 138; zie utermaten. |
Uuterste, laatste: - antwoirde, laatste, uitdrukkelijke antwoord; laatste oogenblik: up hair - gaen, in de laatste dagen zijn (voor het baren van een kind), 495; Fr. si enchainte que sus ses jours, XI, 235; ten uutersten, ten laatsten, om kort te maken, 16. |
Uutgaen (uutginc), 1o buitengaan, op straat gaan, 19; Fr. issoit de sa maisson, IX, 171; 2o afkondigen, 96, 133, 203, 396; 3o eindigen, 366; Fr. doivent falir, XI, 91. |
Uutganck, 1o het vertrekken (eens legers) uit de stad, 176; 2o plotselinge aanval: - doen, uitvallen doen, 205; Fr. faissoient de belles issues, X, 248; 3o einde eener maand, 176. |
Uutgecoren, uutgecorenste(n), uitverkoren, 283, 315. |
Uutgelesen (uutgelesenre), de uitstekendste, de dapperste, het puik van, 277, 321, 414; Fr. tout fleur de gentillèce, XI, 15; vaillant chevalier et usé d'armés, XI, 48. |
Uutgemaict(en), bedrevendste, 323. |
Uutgenomen, buitengewoon prachtig, puik, 420. |
Uutgeseyt dat, uitgenomen, behalve dat, 499; Fr. fors tant que, XI, 237. |
Uutgesondert, voorz., 411. |
Uutgetogen, 254, verl. deelw. van uuttiën, z.a. |
(Uuthangen) uutgehangen, 66. |
Uuthebben, vangen (visschen), 422. |
Uutie = uut die, uit deze, 167, 205, 324, 395; uutien = uit dezen, 106. |
[Uutkenden, 261 is drukfout voor uut - kenden.] |
Uutcomen (quam uut, uutquamen), 1o uit een stad of streek komen of gaan, 15, 84, 90, 191; Fr. venoient là efforciement, IX, 168; il issi à piés, X, 237; 2o - tegens, tegemoetkomen uit de stad, 208; Fr. s'en vuidèrent à piet et à cheval, X, 250; 3o uitvallen, 6; Fr. à le le fin où les coses pueent venir, IX, 161. |
Uutlaten, niet meer dragen (kleeren). |
| |
| |
(Uutlescen) uutlesten, blusschen, 430. |
(Uutleveren) uutgelevert, 465; zie wissele. |
(Uutlopen) liepen uut: uit de stad loopen, vluchten, 109; Fr. il issoient dehors, X, 70. |
(Uutnemen) uutgenomen, 254. |
Uutnemende, buitengewone, 123. |
(Uutporren) porden uut: hem -: buitengaan, vertrekken uit, 335 [waar ponden-uut spellingsfout is; het handschrift heeft nochtans duidelijk ponden uut]; Fr. ils issirent hors, XI, 59. |
Uutreyken, uitdeelen en overhandigen, 361. |
Uutreysen (uutreysden, uutgereyst), uit de stad vertrekken, ten oorloge, te velde trekken, 92, 127, 132, 170, 355; Fr. estoient issus, X, 56; aler an dehors, X, 84; s'en aloient, X, 219; qui sicuvoient les routes et les armées, X, 140. |
Uutrijden, 416. |
(Uutroepen), uutgeroepen, uutgeropen: luidop afkondigen, 58, 77, 120, 147, 181, 535; Fr. la pais ju criiée, IX, 203. |
(Uutscepen) uutsceepten, ontschepen, 366. |
(Uutsceiden) uutgesceiden, voorbehouden (legermacht), 214; Fr. tanti a il réservé, X, 254. |
(Uutscriven) screven - uut: schrijven en uitvaardigen, 82. |
(Uutsenden) sant uut, uutzandt, uutgesent: 1o uitzenden, 142, 165, 174; 2o uitvaardigen, afkondigen, 157, 497. |
(Uutsetten) setten uut: uit eene stad wegjagen, 428. |
(Uutsijn) uutwaeren; op weg zijn, fig.: te wege zijn, 12. |
Uutslaen (uutgeslagen), 1o plunderen, 343; Fr. fust couru, XI, 65; 2o uitkeeren (onkosten), 538. |
Uutsonderen, uitzonderingen maken voor iets of voor iemand, 57. |
Uutspreken (uutgesproken), 215, 247. |
Uutspringen, vluchten (uit eene belegerde stad), ontsnappen, 234. |
Uutspruyten (uutgesproten), 1o uit iets voortspruiten, ontslaan, 8; Fr. dont poroit venir, IX, 163; 2o voortkomen van, geboren zijn uit, 128. |
(Uutsteken) uutstack, staken uut, 1o uitsteken, 70, 335, 389, 475; zie oge; 2o ontrollen en laten wapperen (banier), 502; Fr. bouta hors ses banières, XI, 239. |
(Uutstoten) stiet - uut: uit eene plaats drukken, 138. |
Uutten, uit de(n), 115; zie uutie. |
Uutter, uit de(r), 74. |
Uuttie, uit de, 381; zie uutie. |
(Uuttiën) toich uut, togen-uut, uutgetogen, 1o vertrekken, ten velde trekken, 170; 2o de wapenen uittrekken, uit de schede trekken, 140, 254; Fr. trait se daghe, X, 151; espées roides, X, 289; 3o uit den weg halen om plaats te maken, 53; Fr. les tiroient hors, IX, 200. |
(Uuttreden) traden uut: buiten gaan, 39. |
Uuttrecken, naar buiten trekken, ten oorloge trekken, 169, 300. |
Uutvairt, begrafenis, 445, 450-452. |
(Uutwairt gaen) uutwairt ghingen, naar buiten vertrekken, 176; Fr. se despartirent, X, 225. |
Uutwairttrecken, uit de streek vertrekken, 176. |
Uutweren, uit de stad weren, 477. |
Uutwesen (uutwaren), 1o buiten, op 't veld zijn, 171; 2o langs de buitenkanten, op de zijvleugel van eene legerschaar geplaatst staan, 264; 3o dairup -, erop uit zijn, zich moeite geven iets te doen, 212, 423; Fr. se mettoient en paine de, X, 252. |
Uwent, uwe streek, uw land, 233. |
|
|