| |
P
Paedge(poedse), edelknaap, schildknaap, 315, 324, 329; Fr. page, XI, 50. |
Paelscheyding(en), grensscheiding, 443. |
Paesdach, Paesschen, die Paeschen (des Paeschens, te Paeschen), 345, 365; Fr. le Pasque, XI, 93; upten, up beloken Paesdach of Paeschen, 157, 158, 464; Fr. à la Close Pâques, X, 208; octave van Paeschen, 465; Fr. octaves de Pasques, XI, 191. |
| |
| |
Paewelgoen, zie paweljoen, 507. |
Paews (paeuws, pauwsen), paus, 86, 193, 226, 353, 355, 359-365, 369, 377, 378, 380, 382, 411; Fr. pappe(s), IX, 232, XI, 163; de gerechtige paews (Urbaen), rechtvairdich paeuws, de ware, wettige paus, 378, 380. |
Pair, paar (gulden sporen), 338. |
Pairt (pairdt, pairden, perden), paard, 26, 191, 205, 410, 435. |
Pairten, deel hebben in; (buit) verdeelen, 80, 138, 193, 304, 428; Fr. departirent entre iaulx ou butin, IX, 227; departirent ensamble, X, 143. |
Pays(e), verzoening, vrede, 26, 28, 30, 31, 35, 35-37, 57, 58-64, 112, 157, 158, 239, 509, 516, 533, 538; Fr. li pais, X, 209; sinen pays crygen met enen, in vrede komen, overeenkomen; Fr. venant à pais, IX, 182, 186. |
Pack(en), pak, 435; Fr. huges, XI, 60; zie male, sack, coffer, kist. |
(Packen) pacten, paicten, gepact, inpakken, 336, 435, 436, 489, 490; Fr. mettre en sas, en huges, en coffres et en tonniaux, XI, 60; toursoient, XI, 231. |
Palatijn, paladijn, 535; Fr. palatin, XI, 298. |
Pale(n), 1o paal, staak, 272, 421; Fr. palis, XI, 135; des estaques, XI, 11; blinde -, staak dat boven 't water niet rijkt, 269; Fr. estaques, XI, 9; zie doirstaken; 2o grenspaal, en de grens zelf, 139, 153, 156, 374, 386, 387, 537; Fr. frontière, XI, 97; kante van de palen, op de grenzen, 153; Fr. sur le frontière, X, 205. |
Pallais (pallays), palais, bepaaldelijk het bisschoppelijk paleis, 228, 468, 498; Fr. au pallais, X, 267. |
Pandt (pant), 3o pers. imperfekt van het ww.: penden, peinden of pinden, wederkeerig gebruikt als hier in den zin van hem pinen, 1o moeite doen, zich inspannen, zich verhaasten iets te doen, 26; hem up sijn pairdt -, haastig te paard stijgen, 26; Fr. montèrent sur leurs chevaulx, IX, 177; 2o zich begeven naar, optrekken, 103; Fr. se mist as camps, X, 64 (ook nog ontmoet fol. 84: die canonick, die pant hem altijt te wesen dairt alre vreselixste was te staen); zie pijnen, 2o. |
Pannele, zadelkussen, 192; Fr. painel, X, 237. |
Panser (pansseren, pansier, panssier(en)), pantser (wapenrusting), 282, 287, 315, 328, 374; Fr. leurs cotes, XI, 22; haubregons, XI, 19; côtes, XI, 22; maillès, XI, 44; cotes de maille, XI, 54; zie maelge. |
(Panseren) gepanssert, met een pantser toerusten, 552. |
Pant, 103; zie pandt, 2o. |
(Pareren) gepareert, zich met kleederen opsmukken, (kleedingstukken) aandoen, 27, 420. |
Parysien(en), inwoner van Parijs, 352. |
Parlement (perlement), 1o gepraat; veel - maken, lange woordenwisseling houden, lang praten, redetwisten, 216; Fr. tout demener, X, 255; 2o onderhoud, bijeenkomst, 7, 8; - doen, eene bijeenkomst houden, 7; 3o raadsvergadering, vergadering bekleed met staatsgezag, 216, 294, 398, 441, 442, 459. |
(Parlementeren) geparlementeert, beraadslagen, 444. |
Parole(n), woord: tsijn schone - ende goidsnamen, dat zijn al wel woorden en vrome wenschen, maar doen is beter, 216. |
Partaidge, verdeeling (van goederen), 505; Fr. par partage de frères, XI, 242. |
Partie(n) (partye(n); pertien, pertyen), partij, aanhang, staatkundige of rechtelijke tegenpartij, 3, 42, 58, 77, 316, 357, 440, 541, 543; Fr. entre ces parties, IX, 203; le partie dou conte, IX, 191. |
Pas (passe), 1o iemands behoorlijke, bepaalde plaats, 392, 538; 2o bepaalde tijd: op dat pas, op dit oogenblik, 12; te passe komen, op den bepaalden tijd komen, recht te pas komen, 117, 230; Fr. vinrent bien à point, X, 76; ne cheï si bien, X, 268; tis nu (recht) pas om, 't juist het goede, gepaste oogenblik om, 300, 493; Fr. heure dou faire et tamps assés, XI, 32; il fait bon -, XI, 233; niet over passe, niet over tijd, dadelijk, 493; Fr. alés tout le pas, XI, 233; 3o goede, gepaste toestand:
|
| |
| |
te passe, in orde, geschikt, op passende wijze, behoorlijk, zeer wel, 105, 266, 277, 323, 381, 437; Fr. mettre en pas, XI, 61; comme ii apparienoit, XI, 15; à point, XI, 49; mettre en bon point, XI 151; te passe setten up die hant (valk), gereed eu vaardig zetten op de hand om in de lucht, te zenden, 219; Fr. le mettait à son devoir, X, 258; up dit pas, in zulke omstandigheid, op deze manier, 455; ten voirdel te passe om, onder de beste en voordeeligste voorwaarden om, 325; Fr. enssi, XI, 181; 4o aangename stemming: naar iemands zin, naar zijn gemak, 314, 482, 483; Fr. tout à leur aise, XI, 43; à mon aisse dolés moi, XI, 226; espoir le golousera il, XI, 225; niet wail te passe sijn, ongesteld zijn, 29; Fr. qu'il estoit déhaitiés, IX, 180; 5o overtocht, 264; Fr. pour passer, XI, 5. |
Passaige (passaidge(n)), doorgang, toegangsweg op 't land or doortocht over water of zee, 66, 90, 98, 99, 227, 229, 249, 251, 252, 254, 255, 256, 258-260, 262, 263. 268-270, 274, 276, 278, 283 285, 291, 297, 365, 395; Fr. passages de mer, IX, 216; passage, X, 54, (li) pas, X, 60, 61, 287; à ce pont, X, 289; sans gué, X, 290; zie gat en sceping. |
(Passen) paste, werkw.: hem passen, zich schikken, bereid zijn, van zins zijn, 459. |
Patrimonium, vaderlijk erfdeel, 147, 443 [waar de verkeerde lezing primmonium staat]; Fr. patrimoine, X, 151; vgl. 3o Boek fol. 205: also hij dat slot voir sijn rechte patrimonie ende erfgoet hilt; Fr. Kerv., XIII, 45, car il tenoit Mont Ventadour comme son bon heritage. |
Pavays(en), (wapenrusting), groot wapenschild, welke gedragen werd of in den grond vastgezet met eene lange stang, 265, 275, 281, 289; Fr. pavais, XI, 5; estoient pavesciet, XI, 14. |
Paweljoen(en) (pawelgoen, paewelgoenen, pauwelgoen), legertent en bepaaldelijk veldheerstent, 46, 312, 334, 484, 507; Fr. tentes, IX, 195; pavillon, XI, 58, 243. |
Peinden, zie pandt. |
Peysen (ic peynse), denken, 33 [waar pijnsen, verkeede lezing is], 164. |
Pelgrymaedse, pelgrimstocht, bedevaart, 484; Fr. aloient en pelerinage, XI, 227; zie bedevairt. |
Pelterije(n), pelswerk, 204; Fr. pelleteries, X, 247. |
Penden, zie pandt. |
Pene, straf, 40. |
Pennaedse, sierlijke vederbos op den stormhoed, 327. |
Pennairt (vlaems -), (wapen) soort van piek met beslagring, 303, 316, 331, 374; Fr. baston à virolle, XI, 35; planchon à picot de fier et à virolle, XI, 44; plançons, XI, 56; zie pieck en vlaems. |
Penning (penninck, pennigen), 1o klein koperen muntstuk, 428; zie penninckwairt; 2o muntstuk van goud, 230: gulden penningen, 110; Fr. florins, X, 70, X, 268; 3o geldstuk of zekere waarde: Xe penning, tien ten honderd, het tiende gedeelte der veldvruchten, vee of eigendom, dat ten profijte van den leenheer geheven werd, 361; Fr. prendre et lever plain dixme, XI, 87; zie een geheel decima, 360, 362; 4o geld in 't algemeen, 5, 150, 151, 199, 249, 357, 361; Fr. pour leur argent, X, 203; certain pris d'argent et fuer, X, 202; pourfit, IX, 161; la mise, X, 243; 5o camere van den penning, de munt, huis of plaats waar men munt slaat en bewaart, muntkamer, 199; Fr. chambre aux deniers, X, 243. |
Pennincwairt, waarde van een penning: nye een -, niet het minste, niets hoegenaamd, 428; Fr. riens, XI, 141. |
Pensioen, jaarwedde, 375: tot sine jaerlix pensioen staen, aan iemand dienst en getrouwheid verplicht zijn mits eene jaarlijksche vergoeding; Fr. nous sommes de foi et de pencion au roi d'Engletière, XI, 99. |
Percele(n), welkdanig voorwerp, 447. |
Perde(n), 205; zie pairt. |
Perijecle, gevaar, 137; Fr. en che parti, X, 144. |
Perket, plaats: in dit - bringen, iemand in dusdanige plaats brengen of aan dergelijken toestand blootstellen dat hij niet kan ontsnappen aan een groot gevaar, in
|
| |
| |
't verlies brengen, 143; Fr. nous voellent bouter, X, 148. |
Perlement, 7, 8; zie parlement |
Perse (persse), 1o strijdgewoel, gedrang, 329; waar ook de beteekenis: in het nauw, in groot gevaar, aannemelijk is; Fr. avoit un petit branlet, XI, 55; 2o druk, kwelling, angst, 443; Fr. à grant meschief, XI, 156. |
Persevereren (perseveren, perseveerde), in iets volharden, 86, 244, 466, 551; Fr. perservera, X, 51; perseveren (sic in het hs), 551, is geene verkeerde spelling van persevereren: vgl. Mnl. Wdb. bij recoevereren. |
Persene, 25: over myn -, volgens mijne persoonlijke zienswijze, wat wij, volgens mij, best zouden doen, 262; Fr. de mon avis, XI, 2; bij uwen persone, in uwe tegenwoordigheid, 213; Fr. le roi present, X, 253. |
Pertie(n) (pertijen), 3, 42, 77; zie partie. |
Pese, boogsnoer: hier fig.: die - slaet nu an den arme, het komt er nu op aan door te drijven, 163. |
Piek (piecke, pyeck), zie pycke. |
Pycke (pijcke, pieke, piecke, pyecke), piek (wapen), soort van lans: lange -, zwarte -, 109, 110, 118, 120, 136, 137, 202, 316, 331, 333, 374, 327, 477; Fr. pickes, X, 78; longue(s) picque(s), X, 69, 144; tous piquesnaires, X, 143; pavois, X, 245; se pike et lance, XI, 220; zie pavays, stave, stock. |
Pyckenair (pieckenaere, pieckenair), piekdrager, soldaat met de piek gewapend, 476, 477, 478; Fr. tous piquesnaires, X, 143; pikenaires, XI, 219. |
(Sinte) Pieter ende Pouwels, 391; Fr. saint Pière et saint Pol, XI, 111; zie octave. |
Pijl(en), 205, 430; Fr. viretons, XI, 145. |
Pilgaedse(pillaige, pillaidge(n)), plundering en ook het geplunderd goed, roof, buit, 101, 103, 296, 304, 390 [waar pildgaedsen drukfout is], 416, 436; Fr. butinage, X, 63; pillage, 64; zie roif, pilgerye en roverye. |
Pilgairt, plunderaar, 437; Fr. pillars, XI, 151; zie boeve en rover. |
Pilgerye, 1o buit, 208; Fr. grant proie, X, 250; 2o de mannen die op stelen en rooven uit zijn, plunderaars, 382; Fr. la bourbe, XI, 104; zie pilgaedse, roverye en roof. |
Pijnen (pynne, pijnde, pijnden, pijnt u), wederkeerig: 1o hem pijnen, zich beijveren, zich moeite geven, trachten te, 37, 39, 134, 177, 292, 493; Pr. se mettoient volontiers, X, 141; 2o zich begeven naar, optrekken naar, 113; Fr. prisent les camps, X, 73. Vgl. pandt. |
Pijnre(s), werkman in 't algemeen en hier bepaaldelijk aardewerker of timmerman, 11, 71; Fr. ouvriers, IX, 220; fosseurs, IX, 165; carpentiers, IX, 220. |
[Pijnsen, 33, verk. lez. voor peysen, z.a.] |
Pijper(en), muzikant in 't algemeen, 468; Fr. trompes et menestrés, IX, 194; zie tromper. |
Pinden, zie pandt. |
Pingoene, wimpel of vaan, 315, 419, 478; Fr. pennons, XI, 134. |
Pinxteren, 481; Fr. le Pentecouste, XI, 224. (Folio 35: die hoichtijt van Pinxsteren). |
Plaetse (plaets, plaitsen), 1o eene openbare plaats, hier bepaaldelijk, de volksplaats bij uitnemendheid de Vrijdagmarkt te Gent, 25, 64; Fr. le place, IX, 177, 215; blz. 65 die Vrydaichsmerct; Fr. marchiet des devenres, IX, 215; 2o woonplaats, stad, 46, 58, 161, 288, 302, 372, 454, 495, 535; Fr. en son lieu, IX, 204, X, 211; villes, XI, 34; 3o versterkte stad, 495; versterkte plaats: starcke -, 538; Fr. forterèces, XI, 300; zie sterckhede; 4o bepaaldelijk: a) woonst, huis, kasteel, 78, 362; starcke plaetse, versterkt kasteel, 389; Fr. li castiaux est durement fort, XI, 109; belle maison, IX, 225; en leur prelacions et signouries, XI, 88; b) bidplaats, kerk of kapel: geestelijke -, 360; Fr. églises, XI, 87; c) ergens eene plaats: heymelijke -, plaats of huis waar men zich kan verbergen, 181; 5o hier en daar: totter anderder plaetsen, - tot der derden -, op de eene plaats, - op eene andere plaats, - op eene derde plaats, 50, 51; Fr. d'autre part, - et à une autre porte, IX; 198. |
| |
| |
Planck(en), 257, 271, 272, 276, 283; zie post en style. |
Plasse, plas water, 107, 110; Fr. plassiet d'aige, X, 68; plasquier tout plain d'aige, X, 71. |
Plasschen, in en door een water gaan, 349. |
Plat, 1o adj. vlak: - velt, 419, 2o bijw. ronduit, zonder omwegen, 462; zie plats. |
Plats, geheel en al, 212; zie plat, bijw. |
Plegen (plecht, plach, pleechde, plagen, geplogen), 1o plegen te (doen), 1, 47, 171, 183; 2o gebruiken, gewoonlijk doen: des raets plegen, iemands raad volgen, aangeraden worden, 126, 131, 179, 181; Fr. fu conseilliés, X, 227; die wapenen -, de wapenen hanteeren, 256; Fr. le plus estoient usé d'armes, X, 291; des oirlochs plegen, gewoon zijn oorlog te voeren, 412. |
Pleyte, soort van vrachtschip met platten bodem, 519. |
Poelse: afkomstig van Poelge, Zuid-Italie, beroemd voor de prachtige paarden en muilezels, 254 [waar genepoelse coursieren verkeerde lezing is voor gene Poelse coursieren, zie coursier]. In het ‘3o boeck’ hebben wij nog gevonden: fol. 97, sij hadden na V of VI costeliker genetten van Poelgen na hem gaende; Fr. édition Kervyn de Lettenhove, T. XI, 355, its eurent depuis coursiers et genêts et chevauls de séjour V ou VI; - id. fol. 141 vo up hoere coursiere van Poelgen, want sij wisten beyde wael, dat sij veel besienres hebben souden; Fr. id. id. T. XII, 119, et estoit chascun monté sur fleur de coursiers.....car bien savoient qu'ils estoient regardés; - id. fol. 157 vo, geseten up enen hogen, sconen heynxt van Poelgen, die die coninc van Poirtingale hem gescenct hadde; Fr. id. id. T, XII, 188: monté sur ung grant palefroy, que le roy de Poirtingal luy avoit donné; - id. fol. 45 vo 2e kolom, geseten up genetten van Poelgen ut rasse ende van voirdel sijnde; Fr. id. id. T. XII, 161: tous estoient bien montés; - id. fol. 215: die coninginne van Naples, weduwe des hertogen van Angouwen, die hem in sinen levene coninc van Naples ende van Jherusalem, hertoge van Poelgen ende vau Calabres, ende grave van Provens te scriven plach; id. id. T. XIII, 87, là trouva-t-il la royne de Naples, qui femme avoit esté ou duc d'Angou, qui s'estoit en ce temps escript et nommé roy de Naples et de Jhérusalem, duc de Puille et de Calabre et conte de Prouvence. |
(Pogen) gepoocht, betrachten: op enen -, verzoeken van iem. iets te verkrijgen, 13; Fr. dont il desiroit avoir, IX, 167. |
Poirte (poirt, poirten), stadspoort, 32, 38, 71-73, 81, 454; Fr. le porte de Bruges, IX, 180; barrières de la ville, IX, 228; le porte couliche, XI, 180; qui gardoient le pas, IX, 188. |
Poirter(en), inwoner eener stad, poorter, burger, 16, 17, 20, 22, 30, 31, 35, 73, 75, 77, 305, 345, 351, 502; Fr. bourgois de Gaind, IX, 169. |
Poirtwachter(en), stadspoortbewaker, 38, 39, 454; Fr. gardes, XI, 180. |
Poytiviyen(s), inwoner van Poitou, 277; Fr. Poitevius, XI, 14. |
Poleye(n), katrol: rijdende -, katrol die zich verplaatst naarmate de koord bijgetrokken of gevierd wordt, 272. |
Pollecie, zekere verordening, 121; vgl. nog 1o uit het onuitgegeven gedeelte: fol. 4 vo; ic hebbe in al uwe proteriteite (sic) ende goede polessien gehouden als een guet heer sinen lieven ondersaten sculdich is te doene, en 2o in het 35 Boek: fol. 63: mair wair die wijshede regneert, dair werden alle guede pollecien ende profytelike dingen verworven; fol. 170: sodat sij in gueder pollesien ende vreden leven mogen; Fr. Kerv. XII, 145: de leur donner voye et ordonnance que il puist vivre en paix. |
Pont, pond (gewicht): een - wegens, 450; Fr. une livre pesant, XI, 164. |
(Pont) 1b, benaming van de muntwaarde of het muntstuk, 4; Fr. livres, IX, 160. |
Ponte (ponten, punte, punten), 1o onderdeel; van - te -, breedvoerig, in alle bijzonderheden, 66, 527; Fr. de point en point, IX, 216, XI, 284; 2o zaak, aangelegenheid, bepaling, 57, 66, 141, 267; Fr. coses, IX, 203; poins, IX, 216; article, X, 147; - upt punt dair,
|
| |
| |
nopens, wat betreft, 537; Fr. sur ce que, XI, 299; 3o juiste, geschikte tijd, rechte oogenblik: voir dit -, voor deze omstandigheid, 54; Fr. de ce point, IX, 200; in punte van -, op 't goede oogenblik, hier: oud genoeg om -, 482; te punte comen, passen, te pas komen, nuttig of voordeelig zijn, 5, 200, 323; zie stade; Fr. vinrent à point, XI, 49; 4o goede gemoedstoestand: in gueden - sijn, goed gezind zijn, 56; Fr. nous sommes en bons points, IX, 202. |
Poperinge lakenen, laken te Poperinghe vervaardigd, 304; Fr. dr[a]p de Poperinghe, XI, 35. |
Porren (porret) 1o vertrekken van en naar, 156, 437; Fr. departiroit, X, 208; 2o - hiertoe, tot iets aandrijven, 130; Fr. vous 1 attrait, X, 86. |
Post(en), stevige plank (- hier voor eene brug -), 281, 283; Fr. de ais et de bos, XI, 19; zie plancke, stijle. |
Pothuyf(den) (pothuyven), soort van ronde helm zonder pin bovenaan, 316, 330, 370; Fr. cuvettes, XI, 49. |
Pouwels (Sinte Pieter ende -), 391; saint Pière el St Pol, XI, 111; zie Sinte Pieter. |
(Practiseren) practisierde, gepractsiert, te werk gaan, 522. |
Precencie, zie presentie, 541. |
Predicaedse, prediking, 173; zie prekaidse en serymonye. |
Predicairoirder, het order der predikheeren of Dominikanen, 298; Fr. Frères Precceurs, XI, 31. |
Predicare(n), prediker en bepaaldelijk Dominikaan of predikheer, 171, 172; Fr. les clers frères Menours, X, 221; chil Frères Preceur, X, 222. |
Prediken (predicken, predijken, predicte(n), gepredict), 1o prediken, 65, 171, 172, 257, 360; Fr. prechiet, IX, 215; 2o ook: tot het volk spreken, van iets spreken, 259, 284, 554; 3o bekend maken, 319, 362. |
Prefiguracie, van te voren gebeurde verbeelding, 326, 327; Fr. envoiie de chiel par grant mistere, XI, 53. |
Prejudicie, nadeel, 203, 236. |
Prekaidse, aanspraak tot het volk, 65; Fr. précheroit, IX, 215; zie predicaedse. |
Prelate(n), prelaat, kerkvoogd, 213, 215, 360, 363; Fr. prelas, X, 253, XI, 81; notabele geestelijke - van wairden, geestelijke overheid van hoogeren rang, 361; Fr. un chief d'Eglise, XI, 87; - uuter cronen, geestelijke overheid aan den dienst van den koning, 234. |
Presentie (precencie), tegenwoordigheid, 250, 541; in - van partijen, de tegenstrijdige partijen tegenover elkander staande, 541; Fr. parties presentes, XI, 303. |
Present(en), geschenk, 10, 64; Fr. present, IX, 164, 214. |
Presentacie, 1o aanbod, 152, 229; Fr. offres, X, 204; 2o voorstel, 160, 161; Fr. ceste offre, X, 211, le pourpos, X, 211. |
Presenteren (presenteert, presenteerde(n), gepresenteert), 1o aanbieden (als geschenk), 62, 219, 223, 224, 410; 2o voorstellen, 73, 126, 153; 3o vertegenwoordigen, 25; Fr. representoit, IX, 177. |
Presomptuos(e), verwaand, 193; zie overmoedich. |
Prezomptuositeyt(en), verwaandheid, 243; Fr. presomption, X, 280. |
Previlegie(n) (prevylegie(n)), keur, een toegekend bijzonder recht, voorrecht, meest verbonden met vrijheden ende -, of met hantvesten ende -, 18, 19, 21, 23, 122, 258, 522, 535-537, 541, 543, 544; Fr. conte le francise de Gaind et les [privilèges anchiens], IX, 171, XI, 298; nos jurisdicions et nos francisses, X, 80; francisses, IX, 171. |
Priemetijd(en), gedeelte van den dag: tijd van zes uren in den morgen, 192; Fr. jusque à prime, X, 233. |
Priester(en), 165, 298, 365; Fr. prestres, XI, 90; les prélas d'église, X, 216; geoirde -, geordend geestelijke, 172; Fr. frères religieux, X, 221; zie prelaet, predicairoirder en gheestelijke luden. |
Prijs, lof: - ende eere, eer en roem, 478; Fr. leur duit estre tourné à loenge, XI, 220. |
Prijsen (prees, gepresen), 16, 193, 196; Fr. out esté si prisies, IX, 169; prisier, IX, 241. |
| |
| |
[Primmonium, 443, verkeerde lezing van patrimonium]; vgl. patrimonium, blz. 147. |
Prince, voorname persoon in de staatkunde, vorst, opperhoofd, hier meer bepaaldelijk de graaf, 19, 25, 26, 75, 77, 78, 87, 88, 95, 123, 125, 145, 154, 165-167, 173, 180, 181, 183, 194, 195, 197-199, 227, 236, 341, 371, 398, 403, 460, 552; de graaf is ook genaamd de hoge prince, 238; Fr. leur conte, IX, 225; princes, IX, 172; leurs sires, X, 52; prinche, X, 272. |
Principael (principale, principaelsche), voornaamste, 3, 34, 464; tprincipael, het voornaamste, 124; Fr. le principal fait, X, 81; zie gerufte; drie - steden, de aanzienlijkste, voornaamste steden van Vlaanderen, Gent, Brugge en Ieperen, 236; Fr. as trois villes et princhipiaux de Flandres, X, 274. |
Principalijken, voornamelijk, 3, 193, 305; Fr. principaument, IX, 158; princhipaux, XI, 36. |
(Priveren) gepriveert, berooven, 543. |
Procederen (procedeerden, geprocedeert), handelen, 348, 442, 480, 497. |
Processie(n), 115, 156, 187, 199; Fr. pourcession, X, 208; zie ook serymonye. |
Processiedach (van thele jair), de dag van de voornaamste processie te Brugge, Heilig Bloeddag, 171; Fr. le jour Ste Elaine, le tierch jour dou mois de mai, le feste et le pourcession de Bruges, X, 220. |
Prochie(n), de gezamenlijke geestelijken der parochiale kerken, 62; Fr. les eglisses, IX, 191. |
Prochiekerke (prochyekerke, prochykerke), 167, 372, 399. |
Proeve, proefstuk: van proeve, dat als proefstuk kan dienen, van waarde, van eerste hoedanigheid: fijn van proeve, 301; Fr. ossi bonnes et ossi rices, XI, 33; yser van -, 286; Fr. glaves à long fers de Bourdiaux, XI, 21. |
Proeven (proeft), 1o bewijzen, 371; 2o nazien, denken, overdenken, 296, 486; Fr. or regardés dont, XI, 228. |
Profijtelijk (profijtelijker, profijtelijxste), 1o goed, voordeelig, 121, 263, 505; Fr. vault trop mieux, XI, 4; pourfitables hiretages, XI, 242; 2o geschikt, 128; plus propisce, X, 84. |
Proye, 314, 401. |
Procuracie, lastbrief: volle macht ende -, 513; Fr. par procuracion, XI, 247. |
Promocie, voorstelling met bewijsvoering van bekwaamheid, 129. |
Promoveren, vooruitbrengen, 124, 125. |
Proofst, 143, 159, 165; zie provoost. |
Proper, keurig, netjes van uiterlijk en gemanierdheid, deftig; bequaem ende manyerlijken, 486; Fr. propre et pourvue de sens et de doctrine, XI, 228. |
(Proponeren) geproponeert, voorstellen, 326. |
Propos (propose), bedoeling, inzicht, voornemen, 82, 261, 315, 491; Fr.pourpos, IX, 228; up dit -, met dit voorstel, 261, - met dit inzicht, 315; Fr. en celle instance, XI, 43; zie opset. |
Provancie(n), levensmiddelen, 40, 41, 140, 153, 155, 156, 202, 249, 262, 314, 335, 365, 372, 428, 454, 464, 470, 472, 503, 548; Fr. pourvenances, IX, 190; zie provande en vytalie. |
Provande(n) (provant), levensmiddelen, voorraad, 37, 40, 41, 52, 53, 68, 97, 139, 140, 148, 150, 155, 156, 169, 174, 189, 190, 199, 204-206, 222, 249, 250, 297, 314, 333, 393, 407, 428, 470, 512; Fr. pourveances, IX, 190, 218; vivres et pourveances, X, 146; zie provancie en vytalie. |
Provanden (geprovandet), 1o (ook wederkeerig) (zich) van levensmiddelen voorzien, 69, 83, 140, 170, 174, 189, 297, 458, 470; Fr. se pourveïrent, IX, 218; 2o zich van wapenvolk of wapentuigen voorzien: dede sijn slot provanden van alle des tbehoefde ende oic van volke, 83, 502, 505; Fr. fist garnir et pourveïr sou castiel, IX, 229. |
Provant, zie provande, 407, 428, 512. |
Provoost (provoist, proofst), ambtman of baljuw, 56, 60, 77, 143, 159, 165, 243, 244, 246; - ende gezworen van der stede, 243, 244, Fr. le prouvos, IX,
|
| |
| |
202; prouvost, IX, 211; li prevos et li juret et li consaulx de Tournai, X, 280, 281; les pourvos et jurés, IX, 224, 225. |
Puer(en), zuiver: - wille, zijn eigene, loutere wil, 160; Fr. sa pure volenté, X, 210. |
Puyerlijken, bijw., - ende geheel, of ende absolutelijker: geheel en al, 341, 536; Fr. purement et liegement, XI, 64; purement et absolutement, XI, 299. |
Punt (punte), 517, 537; zie ponte. |
Punten, schikken: - op iets, rekenschap houden van, 127; Fr. tenir conte de, X, 83. |
Puntelijken, naar behooren, 242. |
Purper (kleed), 199; Fr. sanguines, X, 243. |
|
|