| |
I (Y)
(S)iairs, (ts)yars, zie jaer, 114, 363. |
Ydel, 1o zonder wapenen, 99; zie ledich; Fr. pas desgarni, X, 61; 2o woest (veld), 218; zie ledich, veld en lant. |
Ye, ooit, ter eeniger tijd, 2, 199, 303; ye sijn dage te voiren, ooit in zijn leven voordien, 23; Fr. de sa vie que en avant, IX, 175. |
Iemande (yemant, yeman, yemans, ymande), 4, 62, 67, 509, 524. |
Yets, 274. |
Yewairts (yewairs, yewers), ergens, 189, 217, 264, 487. |
Ygelijken: een -, eenieder, iedereen, 182, 315, 380. |
Ignoreren, aanzien alsof men het niet weet, onbewust zijn van, 239. |
Ic, 12, 67, ick, 25, ict = ik het, 23, ics, icks, icx = ik - des, 45, 80, 142, 521; icken = ik hem, 7, 219; icken = ik niet, 415. |
Icken, zie ic. |
Ics (icks, icx), zie ic. |
Icselve, 184. |
Imaginacie (ymaginacie(n)), 1o verbeelding, gedachte, inval, 92, 210, 514; Fr. imaginations, X, 55; ses besongnes, X, 250; - hebben, denkbeelden hebben, denken, 92; 2o inbeelding, visioen, 220, 223; zie fantasie. |
Ymaginatijff, vindingrijk, vernuftig, 480; Fr. bien imaginans, XI, 223; zie subtijl. (Folio 4: wert hy (de Graaf Lodewijk van Male) allene te rade also hy zeer ymagennatijff was). |
Ymagineren (ymagineeren, ymagineerde, ymaginerende, geymagnineert), 1o overleggen, overwegen, bestudeeren, 2, 4, 23, 124, 178, 200, 270, 309, 407, 453, 499; Fr. sentoit en ses imaginacions, IX, 159; imagina, X, 81; penser et muser, X, 243; ymaginerende worden, nadenken, mijmeren, 466;
|
| |
| |
Fr. fu tout pensieux, XI, 192; 2o zich voornemen, 46; Fr. entendi, IX, 194. |
Ymande, zie yeman, 509. |
Imboel, inboedel, 289. |
Ymmer, altijd, 62. |
Ymmermeer, nooit, 83; Fr. jamais, IX, 230. |
Ymmers, 1o voor altijd, 4; 2o ten anderen, 6. |
In (indden, indt, int), 126, 281, 500. |
(Inblasen), ingeblasen: moet -, aanmoedigen, opbeuren, 339. |
Inbreken (ingebroken), 1o ontstaan, 1; 2o schenden (voorrechten, vrede), 16, 72, 542; Fr. se desrompent, IX, 169; enfraint, IX, 221; sans enfraindre, XI, 304; 2o overromoelen, 401. |
Inbreker(ren), misdadiger, 543; Fr. tels malfaiteurs, XI, 305. |
Inbrekinge, schending (der vrele), 545; Fr. sans enfraindre, XI, 306, Zie zoenebrekinge. |
Inbrengen (inbringen, ingebracht), 1o in (de stad) brengen, 25; Fr. avoit amené, IX, 177; 2o bijbrengen, 99. |
Indden = in den, 281; zie in. |
Indient = indien het, 236, 240. |
Indignacie, onwaardigheid, ongunst, 233. |
Indt = in het, 281; zie in. |
Induceren (geinduceert), inlichten, aanwijzen of onderwijzen, 310, 318, 319, 486; Fr. ammonestés, XI, 40; al enditté, estoit endités, XI, 46; endoctrinoit, XI, 228. |
(Ineendriven) ineengedreven staen: zeer dicht opeengepakt staan, 330. |
(Ineendrucken), ineendructen, ineengedruct, ineengedrucket: vast aaneensluiten (van strijdrangen in den oorlog), 111, 326 385, 388; Fr. tout serré, XI, 109; bataille serrée, X, 71; ossi joint et ossi serret que nulle cose pooit estre, XI, 52. |
Ineengedrongen (gaen), vast aaneengesloten gaan, 323, 329; Fr. furent astraint et enclos, XI, 55. |
Ineencrimpen (ineengecrompen),(vast) aaneengesloten (legerbenden), 329; Fr. astraint et enclos, XI, 55. |
Ineenstaende (vaste -), dicht tegen elkander staande, 281. |
(Ineensteken), ineenstaken; hem vast -, zich dicht bijeen verzamelen, 254; Fr. se missent ensamble, X, 289. |
(Ineenvlechten), ineengevloucht, ineenvlecht: hem -, zich met de armen door elkander gevlochten zeer druk vasthouden, 324, 328; Fr. vous entrelachiés de vos bras, X, 50. |
Informacie, 1o inlichting, tijding, 15; 2o onderzoek, 507; Fr. infourmacion, XI, 300. |
Informeerden = informeerde hem, 396; zie informeren. |
Informeren (informeerde(n), geinformeert), 1o inlichten, mededeelen, 7, 9, 49, 79, 153, 173, 190, 213, 226, 396; Fr. enfourmèrent, IX, 197; 2o - tot, aanwakkeren, bewegen tot, 2, 201; Fr. à esmouvoir, IX, 159. |
Ingaen (inghinck, in-gingen, inneghinck), 1o binnengaan, 184; 2o beginnen, 452, 471; 3o iets ingaen, aanstaan, 8; 4o enen geen slape -, niet kunnen slapen, 312. |
Inganck (inghanc, ingangen, inghanghen), 1o toegang, ingang, intrede, 99, 175, 225, 358, 386; Fr. les entrées, XI, 107; 2o grens (van een land), 251; 3o begin: enen - maken, met iets beginnen, 236; Fr. par aucune voie faut il entrer ens es coses, X, 273. |
Ingedruct werden, teruggestoten worden, 134; Fr. rebouté, X, 141. |
Ingelijcx, 538; zie insgelijcx. |
Ingesetene (ingeseten, ingesetenen), inwoner, 41, 377, 494, 537; Fr. le fuer commun de la ville, IX, 190; les abitans, XI, 299; zie inwonende. |
Ingeven (ingaf): 1o moet -, moed inboezemen, 51; 2o infinitief als subst. gebruikt: ingeving, raadgeving, 524; Fr. inspiracion, par quelconque voie, XI, 289. |
Inhebben, in zijne macht hebben, 180; Fr. tout signeur du marchié, X, 228. |
Inhouden (thinhouden, innehouden, innehout, inhilden, hilden-in, innegehouden), 1o inhouden, 236, 294; Fr. contenoient, X, 274; 2o bezitten, in zijne
|
| |
| |
macht hebben, 76, 538; Fr. tenoient, IX, 224; tiennent, XI, 300, 301; als subst.: thinhouden, de inhoud, 238. |
Injurie(n), verongelijking onrecht: - doen, onbillijkheid, rechtsverkrachting plegen, 543. |
Inkeren, gaan langs zekeren kant: wech -, eenen weg inslaan, 91; Fr. tourner che chemin, X, 55; zie innereisen en inlopen. |
Incomen (innecomen), binnenkomen, 32, 44, 92; als subst.: inkomst in eene stad; intrede: - ende waelcome, 217; Fr. à bonne estrine, X, 256. |
Inclymmen, over de muren in eene stad klimmen, 477. |
(Incorporeren) geincorporeert: in het geheugen prenten, 262. |
Incrijgen, in zijn bezit krijgen, weer inwinnen, 180, 386; Fr. voloit tout recouvrer, X, 229. |
(Incrupen), incroip, ergens binnen kruipen, 191. |
Inlaten (liet-in), binnen laten, 43; Fr. laissièrent entrer, IX, 192. |
Inlopen (inneliepen, enneloopen), 1o binnenlopen, 184; Fr. entrent en la maison, X, 232; 2o inslaan: dien wech -, dien weg inslaan (al vluchtende), 332; zie inkeren en innereisen; infinitief als subst.: het aanvallen, plotselinge aanval, 170. |
(Innehouden) innehout; 294; zie inhouden. |
Innegesteken, 109, 503; zie insteken. |
Innegevatten, vuurvatten, 48; Fr. li feus ne se peuist prendre, IX, 196. |
Innecomen, 44, 92; zie incomen. |
(Inneliggen) innelagen, ergens in liggen, 338. |
Innemogen, in 't land mogen komen, 229. |
Innemen (innenemen, innomen, ingenomen), 1o aannemen, in zijn huis laten logeeren, 188; 2o bezetten, overmeesteren, 189, 264, 374; Fr. pour esrre seigneur de ces villes, X, 236. |
(Innereisen) innegereist: dien wech -, dezen weg inslaan, 91; zie inkeren en inlopen. |
(Innestaen) innestonden: in iets staen, 219. |
(Innewillen) innewilt: in iets willen treden (fig.): nadien ghij desen wech innewilt, indien gij dezen weg wilt inslaan, u besluit dit alzoo te ondernemen, dit te doen, 377. |
Innyg(e), vroom, godvruchtig, 517. |
Innichede, godvruchtigheid, 321; Fr. en devocion, XI, 48. |
Inortinge, aandrijving, opstoking, 479; Fr. le promovement, XI, 223; zie insprekinge. |
Inroeren, inbreuk maken op, 169; Fr. enfraindre, IX, 16. |
Insettinge(n), besluit, 124; zie opset. |
Insgelijcx (ingelijcx), 538, 542; Fr. auxi, XI, 301. |
Inspiracie, ingeving: godlijke -, 517; inspiracion divine, XI, 281. |
Insprekinge, aansporing, opstoking, 115; Fr. par l'esmouvement, X, 74; zie inortinge. |
Insteken (innesteken, innegestoken, innegesteken), 1o tvyer -, in brand steken, 109, Fr. bouta le feu dedens, X, 70; 2o (dijken) een gat steken door, doorbreken, 503; Fr. rompre les digues de la mer, XI, 240; 3o opstoken, 253; Fr. ennort, X, 288. |
Instortinge (des heyligen Geestes): goddelijke hulp, genade, 522; Fr. par le grace dou Saint Esprit, XI, 287. |
Instructie(n), bevel: - maken, bevelen geven, 21; Fr. ordonné et cargiet, IX, 173. |
Instrument(en), 1o oorlogswerktuig, 206, 430; Fr. ung engien, X, 248, XI, 141; 2o wettelijk en openbaar bewijsstuk: openbaere -, 444; Fr. instrument publique, XI, 157; zie autentijke brieven. |
Int = in, 126 (tweemaal); zie in. |
Intencie, inzicht, bedoeling, 212. |
Interpreteren, verklaren, 544. |
Intnemen = innemen, 374; z. innemen. |
Intreden (intradt), 1o binnentreden, 184, 2o infinitief als subst. gebruikt: een -,
|
| |
| |
een begin, 225, 394; intreden doen van -, beginnen te -, 432; Fr. avoit entamés, XI, 148. |
Intrecken: dair -, in dit besluit volharden, 160. |
Inwendelijken, inwendiglijk (met zijne gedachten), 185, 313. |
Inwonende, inwoner, 48; z. ingesetene. |
Inwoonre(n), inwoner, 222, 244; Fr. manans, X, 281. |
IJsen, schrik gevoelen, 179; Fr. estoit grant hideur à voir, X, 227. |
Yser (yseren), 1o ijzer (het metaal), 284; Fr. de fier, XI, 20; 2o wapenrusting, harnas, 360: (figuurlijk) in hoyr - doen draven, dat hem die hyelen dairof souden smerten: zoodanig vervolgen en martelen, tot bloedens toe, 360; 3o speer, lans, 328; zie glaye, piek, stock, stave; 4o foltering: in yseren slaen, in ijzeren kooien steken of tusschen ijzeren stangen pramen, 390; Fr. met en fiers, XI, 109; zie stock. |
Yseren, adj., overdrachtelijk: hardnekkig, hier in verbinding met varken, wild zwijn, als scheldnaam der Vlamingen, 328; zie varken. |
Yserhoed en), ijzeren helm, 315, 330; Fr. capiaux de fier, XI, 44, zie huyfde en huve. |
Ysser = is er, zijn er, 415; zie sijn. |
Iu, u, 15; Fr. vous, IX, 168; zie u, voornaamwoord. |
Yves (Sinte), Sint Ivo, 279; Fr. Saint Ive, XI, 16. |
|
|