Cronyke van Vlaenderen. Deel 3
(1909)–Jean Froissart– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Voorwoord.Overeenkomstig met mijne belofte van 11 Juli 1900Ga naar voetnoot(1), een der verjaardagen van den roemrijken Gulden-Sporenslag, heb ik het genoegen, eindelijk, aan de Koninklijke Vlaamsche Academie de eerste mededeeling te doen van een allerbelangrijkste en sedert lang verwacht middelnederlandsch verhaal van den beruchten Oorlog van Gent. De reden der achterlijkheid van dit sinds jaren gedrukte en vurig gewenschteGa naar voetnoot(2) fragment, dient hier in weinige woorden, niet tot verontschuldiging, doch tot opheldering en aanwakkering, veropenbaard te worden. Het boeiend en gansch nieuw verhaal, dat als eene verrassing door het publiek zal ontvangen worden, is getrokken uit een handschrift berustende in de Stadsbibliotheek van Brugge. Ondanks de welwillendheid, die het Stadsbestuur mij sedert lange jaren in het mededeelen zijner schriftelijke schatten heeft bewezen, heeft dit Bestuur nooit aan iemand, wie het ook zij, dit kostelijk handschrift buiten het beluik willen toevertrouwen. Vandaar de moeielijkheid, niet van een getrouwe copij en eene zorgvuldige collatie, welke ik aan mijne dienstvaardige brugsche medeleden, de heeren Gailliard en de Flou te danken | |
[pagina VI]
| |
heb, maar van eene studie van het geheele handschrift in verband met de andere bronnen der algemeene kronijk van Vlaanderen. Zoolang er geene verandering en verbetering zal komen nopens eene zoo onverbiddelijke en onwetenschappelijke achterhouding, zal de critiek van den tekst van dit kostbaar verhaal onmogelijk wezen, en het ontwerp der Koninklijke Commissie van Geschiedenis der Academie van België tot het uitgeven der Vlaamsche Flandria Generosa, waarvoor reeds ernstige voorbereiding bestaatGa naar voetnoot(1), belemmerd blijven. Laat ons hopen dat het Stadsbestuur van Brugge niet zal volharden, het eenige te zijn, die aan de geschiedschrijvers en letterkundigen het noodige gemak tot hun werk zal blijven weigeren. Met het oog op het ophelderen van de Fransche bewerking van Froissart met de Vlaamsche van den onbekenden schrijver der XIVe of XVe eeuw, zijn wij echter in staat de noodige inlichtingen te geven. Dit verhaal komt voor in twee handschriften, die slechts in spelling en eenige bijzonderheden verschillen; zij dragen de nummers 436 en 437. Het geschrift is van de XVe eeuw, en de inhoud is ongeveer degene der Excellente Cronike van Vlaenderen, loopende van 621 tot 1465, en, in de XVIe eeuw te Antwerpen gedrukt. Doch, gelijk Victor Fris het reeds deed opmerken, het bevat voor het tijdvak van Jacob en Philip van Artevelde, de verrassendste nieuwigheden. Het treedt, namelijk wat de gentsche aangelegenheden betreft, zoodanig in de nauwkeurigste bijzonheden nopens de personen, plaatsen, gebeurtenissen, zeden en gewoonten, dat het onmogelijk is dat het opgesteld zij door iemand anders dan een gelijktijdige | |
[pagina VII]
| |
Gentenaar. Een enkele blik op de tafels, die wij aan dit verhaal hebben gemeend te moeten toevoegen, om dengezichteinder van den Vlaamschen schrijver te vergelijken met dien van den Franschen, zal aan den lezer dienaangaande de stelligste verzekering geven. Het steekt geweldig af met de geheele kronijk, die door verschillende Bruggelingen is vervaardigd. Deze laatsten zijn wel bekend; het zijn, onder anderen, de timmerman en metser, tevens rederijker, Anthonis de Roovere, (1436-1482), Andries de Smet (1482-1531), niet te verwarren met den meester chirurgijn van dien naam (1378-1385), en de ongenoemden, die onder den naam van Jan van Dixmude schuilenGa naar voetnoot(1). De Gentenaar, integendeel, zal wellicht steeds onbekend blijven, ten zij de vergelijking met de andere bronnen zijnen naam uit het vergeetboek hale. Jammer genoeg dat onze stadgenooten, gelijk deze ooggetuige, in wiens verklaringen wij het grootste betrouwen mogen hebben, ons niet meer over hunne heldendaden hebben ingelicht: want, evenals in onze stadsrekeningen en memorieboeken der XIVe eeuw, bestatigt men dat zij in die fragmenten de nauwgezetheid en wilskracht hebben ten toon geleid, die hen kenmerkten. Doch, van hen mag gezegd worden, wat Sallustius van zijne landgenooten, het oude Romeinsch volk, getuigde: Optumus quisque facere quàm dicere, sua ab aliis beneficia laudari, quàm ipse aliorum narrare, malebat; terwijl de Franschen, door hun grootsprekerij aan de Atheners gelijk, hunne heldendaden, hoewel zeer groot, nog door loftuitende ophemelingen vermeerderdenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina VIII]
| |
Het verhaal, dat wij drukken, beslaat in het Hs. 437 de bladen 220 tot 243; het geheele handschrift behelst er 410, en loopt van de jaren 613 tot 1478; hetis in-40, met 2 kolommen, van 25 regels elk; te beginnen met fo 208 (van het jaar 1378) telt iedere kolom 42 regels. Het Hs. 436 is een in-folio, en loopt van 621 tot 1467; bovengemeld verhaal beslaat de bladen 157 vo tot 183 vo; wij hebben het eerste verkozen, omdat het ons eenigszins breedvoeriger en eigenaardiger voorkomt.
Gelijk in het Voorwoord van het Tweede Deel is vermeld, zullen hierop volgen de korte chronologische zaakinhoud der Rekeningen van Gent, Brugge, Ieperen en andere Vlaamsche steden voor dit tijdvak, en de levensschetsen en stamtafels der voornaamste gentsche helden, getrokken uit honderden gelijktijdige oorkonden. Het Vierde Deel, waarvan het begin binnen kort zal verschijnen, zal de breedvoerige Glossaria op de drie eerste deelen bevatten. Gehoor gevende aan den wijzen raad van vele mijner achtbare collega's, en getroffen door het groot getal onbekende oude woorden, die in die massa onuitgegevene stukken voorkomen, heb ik van mijn voornemen afgezien, mij aan het standaardwerk van Dr. Verdam, het Middelnederlandsch Woordenboek, te gedragen, en hoop dat deze woordenlijsten aan dien uitstekenden geleerde voor zijn voortreffelijke verklaringen menige aanvulling zullen verschaffen.
Gent, 27 November 1908. N. de Pauw.Ga naar voetnoot(1) |
|