groot werk veel juister zijn, en door de weglatingen van vertelsels welke, bij nader onderzoek, met de strenge historische waarheid niet strookten.
Sedert lange jaren had ik het ontwerp gevormd, dit Fransche heldhaftig verhaal, dat op zich zelf staat, opnieuw uit te geven, daar het mij, alhoewel zorgvuldig in de twee uitgaven van Buchon en in degene van Bon Kervyn de Lettenhove, en, nu vooral critisch, in degene van Siméon Luce en Gaston Raynaud is opgenomen, in die zwaarlijvige boekdeelen als begraven en voor het groot publiek ontoegankelijk voorkwam. Ik meende den Franschen tekst, met de noodige noten, weder het licht te doen zien, wanneer, naar aanleiding van het nieuw voor het Nederlandsch Staatsbestuur aangekochte Handschrift van Sir Thomas Philipps, mijne aandacht werd getrokken op het Hs. der Bibliotheek van de Hoogeschool van Leiden, zijnde de Middelnederlandsche vertaling van het grootste deel der algemeene kronijk van Froissart, door Gerijt Potter van der Loo, in Holland ten jare 1430 vervaardigd.
Bij een gelukkig toeval behelzen de twee daarvan overgebleven deelen van het reusachtig Handschrift in vier deelen, al de hoofdstukken der Chronique de Flandres, gelijk zij, gewijzigd door den grooten Henegouwschen schrijver, waren opgesteld.
Het scheen mij dus verkieslijker aan dien onuitgegeven Middelnederlandschen tekst de voorkeur te geven, en aan het nageslacht het verhaal