| |
| |
| |
Hoofdstuk VII
Arie wordt kwaad!
Lassen, daar is hij niet zo best in, Joop. En nu hebben ze hem juist een karweitje gegeven, waarbij hij het zeker een week of twee achter elkaar zal moeten doen. Enfin, misschien krijgt hij er nu meteen de slag van te pakken...
‘Goed op de vlam letten,’ bromt Rienus. ‘En niet te dicht op het werkstuk met die brander.’
Rienus is zijn leermeester.
‘Een beetje meer zuurstof, jongen... goed zo...’
Ja, die Rienus weet er wel wat van. Dat is de beste lasser van de fabriek en eigenlijk is het wel een grote eer, om van hém les te krijgen, al gebruikt hij er dan soms ook woorden bij, die je van een leraar op de ambachtsschool niet zo gauw zult horen. Hoewel, vloéken, écht vloeken, zoals laatst in het huis van de directeur, doet-ie niet meer. Tenminste, niet als Joop erbij is.
‘Pas op, sufferd! Waar zit je met je gedachten? Bij je meissie? Kijk nou es an! Je hebt maar wat raak geklodderd, druiloor! Laat ik het je nog maar een keer voordoen... Kijk... zo... zie je? Heel rustig... goed laten doorvloeien... niet te bang zijn... Zie je wel? Dan krijg je een mooi rupsie... Zo, nou jij weer. Maar je hersens d'r bij houwe, hoor!’
Joop doet zijn uiterste best en een paar minuten later laat Rienus hem alleen. Dat betekent zoveel als: ‘Het gaat goed, houwen zo.’
Ja, ja, dat lassen. Het lijkt zo gemakkelijk, als een ander het doet, maar ondertussen! En als hij er zijn ge- | |
| |
dachten nu maar bij kon houden, maar die dwalen telkens af. Hij moet Arie te spreken zien te krijgen en daar ziet hij vreselijk tegenop.
Vanmorgen is Arie hem niet komen halen, want de motor was niet in orde. Hij is naar de fabriek komen lopen... Hij heeft nog geen woord gewisseld met zijn grote vriend... Hoe moet je in zo'n geval nou beginnen?...
Arie, je hebt die boormachine gepikt, ik heb het zelf gezien?... Nee, zó natuurlijk niet! Maar hoe dan wel? ‘Wanneer je als christen leven wil, als een echte discipel van Jezus, nou, dan heb je het niet gemakkelijk tussen de mensen, Joop’ heeft de dominee gisteravond bij het afscheid gezegd.
Nou, daaraan heeft hij niet overdreven... Joop heeft er vannacht haast niet van kunnen slapen en van het ogenblik af dat hij is opgestaan heeft hij al de zenuwen. Hoe moet dat nu...!
O, pas op!... Daar zit hij te dicht met de brander op het materiaal. Hoor dat ding nou knallen...! Oei, daar spat een vonk op zijn hand! Ellendig werk ook! Joop schuift zijn lasbril omhoog en veegt het zweet uit zijn ogen. Phoe, wat een warm karweitje, dat lassen. En daar zal hij nu een paar weken mee opgescheept zijn. Blij vooruitzicht!... Hij voelt zich ook nooit erg op z'n gemak bij dit werk en dat komt in hoofdzaak door die stalen cilinders achter zijn rug. Op die zuurstoffles staat maar eventjes een druk van honderdentwintig atmosfeer! Zo'n ding moet maar eens uit elkaar knallen, dan gaat-ie dwars door het dak en kunnen ze voor Joop de Reus wel een ander zoeken. Het is wel eens gebeurd, dat zo'n ding aan de haal ging...
Nee, Joop heeft het er niet erg op begrepen en hij houdt dan ook angstvallig de drukmeters in het oog. Als er maar even iets mis gaat, kunnen ze erop rekenen dat-ie de benen neemt... Laf...? Ja, eigenlijk wel, maar hij voelt niets voor een luchtreisje...
| |
| |
Hè, nu zit hij weer te dromen!! Vooruit nou, straks komt Rienus en dan is hij nog niets opgeschoten... Even werkt hij weer ingespannen verder, éven maar, dan is het al weer mis...
Die Arie...! Hoe moet hij het nu zeggen...
Peinzend staart hij in de sissende vlam van de brander...
Schafttijd!
Alles gebeurt hier zowat in de schafttijd!
De hele morgen heeft Joop geen gelegenheid gekregen, om Arie te spreken, maar nú zal het toch moeten gebeuren. Misschien krijgt hij de kans in het waslokaal. Arie is nooit een van de eersten; misschien treft hij hem alleen...
Omslachtig begint Joop zijn handen te wassen.
Z'n hart begint te werken als een stoomhamer, wanneer hij Arie zit binnenkomen. Diep in zijn hart hoopt hij op dat moment, dat Arie weer zal vertrekken, vóór hij de gelegenheid heeft gekregen om hem aan te spreken. Maar alles werkt dit keer mee om hem de gelegenheid te geven. De anderen verdwijnen luidruchtig naar de kantine en tenslotte staan Arie en Joop alleen...
‘Het zit er weer op voor vanochtend, Joop. Straks nog een paar uurtjes en dan is het gebeurd. Vanavond gooi ik m'n motor eens helemaal uit elkaar, want er is iets dat me niet bevalt... Het was geen vette bougie, gisteravond... Maar dat is waar ook, waar was jij zo gauw gebleven? Het leek wel, of je plotseling in de lucht was opgelost... 't Duurde je zeker te lang, niet?... Of...’
Ineens zwijgt Arie en kijkt Joop scherp aan!
‘Wat heb je, jong? Voel je je niet goed? Je ziet zo bleek! Mankeer je wat?’
‘Nee... ja... ik... Ik moet je wat zeggen, Arie...’ stamelt Joop.
‘O, heb je soms weer wat uitgekuurd? Weer boorolie in melkflessen gedaan of zoiets?’
| |
| |
‘Nee, dat niet... Het gaat niet over mij, maar over joú!’ ‘Over mij?’ Stomverbaasd kijkt Arie hem aan. ‘Wil je me soms iets vragen? Nou, maak van je hart geen smoorkuil. Je hoeft voor mij de bibbert niet te hebben, vertel maar gerust op.’
Joop voelt zich zo ellendig als het maar kan. Zijn handen voelen klam en hij slikt zenuwachtig...
‘Gisteren... weet je wel... toen moest ik die bougiesleutel voor je halen...’
‘Ja, en?’
‘Toen heb ik het gezien!’
‘Gezien?’
‘Ja, dat boormachientje, het lag in die blikken trommel...’
Even is het doodstil in het washok... Dan vraagt Arie: ‘Nou, en wat is daar dan mee?’ Maar hij is merkbaar geschrokken en spreekt gedempt.
‘Dat ding is van de zaak,’ zegt Joop en hij kijkt zijn vriend smekend aan. Arie, zijn vriend, een dief... en dat moet hij hem vertellen...!
‘Hoor eens even, jong, in de eerste plaats is dat ding van mij en in de tweede plaats moet je je niet bemoeien met dingen, die je geen steek aangaan, daar komt altijd narigheid van... Je moet je niet van die gekke dingen in je hoofd halen... En denk erom, dat je hier je mond houdt, want wat moeten de mensen anders wel van me denken, als jij van die rare praatjes rondstrooit? Het valt me van je tegen, Joop.’
‘Ik strooi geen rare praatjes rond, Arie, maar dat ding is niet van jou! Het is van de zaak, dat heb ik zelf gezien... Het nummer staat op het handvat... K 412c... Ik vergis me niet... je... je... hebt het gestolen, Arie... toe....!’
| |
| |
Verder komt hij niet. Hij had willen zeggen: ‘Toe, Arie, breng dat ding toch terug...’
Maar plotseling is Arie helemaal veranderd! Nee, dat is niet de vriend, die hem zo vaak geholpen heeft. Dit is een dief, die in het nauw zit!
‘Hier! ik zal je leren!’ sist Arie en hij snoert Joop de mond met een paar harde klappen, die de jongen achterover doen tuimelen. Dan verlaat hij snel het washok, wit van drift en... van angst!
‘Een ogenblik, makker,’ klinkt het scherp. Hij staat tegenover Rienus! Rienus, die hem aankijkt, of hij hem verscheuren wil.
‘Ik weet niet, wat die jongen heb uitgespookt, en ik kan me heel goed voorstellen, dat je handen wel es kenne uitschiete, maar ik zal je één ding vertellen, maat... en knoop dat goed in je oren! Als ik nog es zie, dat jij die jongen tegen de grond slaat, alsof je een volwassen kerel tegenover je heb, dan sla ik jou het ziekenhuis in, gesnopen?... Je blijft voortaan met je handen van hem af!’
‘Waar bemoei je je mee?’ snauwt Arie.
‘Je hebt me toch wel verstaan, niet?!’
Even lijkt het, alsof Arie de grote kerel zal aanvallen, maar dan schijnt hij zich te bedenken en gaat naar de kantine...
Rienus stapt het washok binnen en legt zijn grote handen op Joops schouders.
‘Is het al een beetje over, krielkip?’ vraagt hij ruw, maar er klinkt bezorgdheid in zijn stem.
Joop knikt en drukt een natte handdoek tegen zijn bloedende lip.
‘Wat was er tussen jullie?’
‘Niks...’ bromt Joop.
| |
| |
‘Niks? Dat geloof ik direct, is 't nou goed? Omdat er niks aan de hand is, slaat die kerel je zowat al je tanden uit je mond... Geen onzin, vertel op! Wát wilde hij van je? Heb je iets op je geweten?’
‘Nee.’
‘Waarom ging hij dan zo tegen je te keer?’
‘Dat... dat vertel ik niet...’
‘Zo, vertél je dat niet!... Eigenwijze apekop!... Kom, vertel op. Ik zal m'n kiezen wel op mekaar houden als de anderen het niet mogen weten.’
Even weifelt Joop.
Waarom zal hij zwijgen? Heeft Arie dat aan hem verdiend?... Nee, maar toch...
Hij zwijgt koppig.
‘Nou, dan moet je het zelf maar weten. Jammer dat ik er niet eerder aan kwam, anders had ik het wel gehoord. Ik zag nog net, dat hij je een peut voor je gezicht gaf... Maar als hij je weer aftuigt, kom je mij waarschuwen, denk je d'r om?’
Mopperend verlaat Rienus het washok, maar als hij op de gang komt, begint hij zacht te grinniken.
Die kleine onderdeur! D'r zit pit in dat kereltje. Hij wil z'n vriend niet verraden, al slaat die hem ook zowat een ongeluk...
Ja, dat is het, Joop beschouwt Arie nog steeds als zijn vriend. O, daarnet voelde hij zich diep beledigd en is de drift wild in hem opgevlamd. Als hij wat ouder was geweest, had hij misschien wel teruggeslagen... Maar nu is dat alweer voorbij. Hij voelt zich nu alleen maar bedroefd en onmachtig...
Waarom heeft Arie niet naar hem geluisterd? Heeft hij het dan toch nog verkeerd aangepakt?... Hij heeft er gisteravond nog zó voor gebeden...
Wat moet hij nu doen? In ieder geval nog niet naar de baas gaan.
Maar wat dan?
| |
| |
Van dat lassen komt die dag niet veel terecht. Het gebeurt herhaaldelijk, dat hij de brander te dicht op het werkstuk houdt, en tjoep, dan zit er zo een gat in de plaat.
Het wonderlijke is, dat Rienus daar niet eens veel kabaal over maakt. Hij komt eerst nog wel af en toe kijken, maar maakt het Joop niet lastig en laat hem maar begaan. Wanneer het een beetje te bar wordt, zegt hij alleen maar: ‘Morgen zal het wel beter gaan, Jopie...’ Ja, die Rienus, zoals die vanmiddag tegen Arie tekeer ging!
Ineens beseft Joop, dat Rienus hem wel mag... Wie had dat nu ooit kunnen denken! Wonderlijk, zoals je je in de mensen vaak kunt vergissen.
Toen hij hier pas werkte, was hij ervan overtuigd, dat er geen onaangenamer en ruwer kerel was te vinden dan Rienus en voor Arie had hij zijn hand in het vuur durven steken...
En nu...? Hij kijkt eens naar Arie. Aan de buitenkant is niets aan hem te merken, maar waar zal hij met zijn gedachten zitten? Waar zal hij aan denken?
Gedachten kun je verborgen houden... Wat je denkt komt geen mens te weten, geen mens... Gek toch eigenlijk. Achter een lachend gezicht kun je de lelijkste dingen verbergen...
Alleen God, Die laat zich niet bedriegen door de buitenkant... Gód...!
Waar geen praten meer helpt, waar alle middelen hebben gefaald, kan God ingrijpen, want bij Hem zijn álle dingen mogelijk!
Dat weet Joop... En daarom bidt hij om hulp. Zo maar, in de werkplaats, temidden van het rumoer... Nee, hij zal nog niet naar de baas gaan, dat kan altijd nog gebeuren. De baas kan niets veranderen aan een mensenhart; dát kan de Here alleen...
|
|