| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII
Een blijde dag
Arie mag dan net doen, alsof er niets aan de hand is, maar in zijn hart stormt het. Boosheid en berouw strijden daar om de voorrang. Boosheid, omdat zo'n halfwas hem op z'n onbeholpen, maar rechte manier op z'n kwaad heeft gewezen; en dat wil geen mens immers horen? Arie ook niet.
Voor dief heeft dat jog hem uitgemaakt!
Ja... En is hij dat dan niet? Dat boormachientje ligt tenslotte toch maar bij hem thuis... Tja...
Maar hij had die jongen niet zo gemeen moeten slaan, dát zit hem dwars. Hij mag Joop graag... In z'n drift heeft hij geslagen... en uit angst, dat een ander zou horen wat de jongen ontdekt had...
En waarvoor is het nu eigenlijk allemaal nodig geweest? Hij was toch helemaal niet van plan om het te houden? Nee, gestólen heeft hij het niet, beslist niet!... Hij heeft het willen lénen... O, hij wou dat hij dat ellendige ding nooit gezien had!... Kijk, eigenlijk zit het zó. Hij knutselt graag en op een gegeven ogenblik moest hij een nogal flink aantal gaten boren in een dikke, stalen plaat. Nu had hij dat wel met een handboortje kunnen doen, zo'n koffiemolentje, want dat had hij wel, maar dat duurde hem te lang en bovendien hadden ze in het magazijn juist dat nieuwe ding aangekregen. Vragen, of hij het een paar dagen mee naar huis mocht nemen, ging niet, want dat werd nooit toegestaan. Dus bleef er nog maar één mogelijkheid over. Meenemen zónder te vragen!
| |
| |
En dat heeft hij toen gedaan!
Was hij er maar nooit aan begonnen. Had hij die plaat maar mee naar de werkplaats genomen en er desnoods een paar schaftuurtjes aan opgeofferd. Maar dat is nu eenmaal niét gebeurd...
Werkelijk, hij heeft helemaal de bedoeling niet gehad, om dat ding te houden, maar ja, hoe gaat dat...! Hij had het nu eenmaal thuis en dat was wel erg gemakkelijk. Bovendien kwam er nog bij, dat ze het in het magazijn hadden gemist en dachten dat het gestolen was. Hij wilde toen wat wachten met terugbrengen tot de aandacht er niet meer zo op gevestigd was, om minder kans te lopen dat hij betrapt werd, als hij het gereedschap weer op zijn plaats legde....
Ja, dat is allemaal zijn bedoeling geweest, maar er is niets van terecht gekomen...
Is dat zo?
Diep in zijn hart moet Arie toegeven, dat de gedachte om het boormachientje te houden, meermalen bij hem is opgekomen. Geen haan zou er immers naar kraaien? En nu komt daar die jongen... Daarom werd hij ook zo woest, toen Joop hem aan de kaak stelde!
Wanneer je iets leent en dan nog wel zonder het te vragen, en je brengt het niet terug, ja, dan komt dat toch neer op stélen!
En daarom heeft hij Joop geslagen, omdat die hem de waarheid gezegd heeft. De waarheid, die hij zichzelf steeds niet heeft willen bekennen... Juist dáárom...! Arie's handen doen het werk, maar zijn gedachten zijn er niet bij.
Hij ís geen dief en wil het ook niet zijn, maar hij is hard op weg om het te worden, als het zo doorgaat. Nu heeft hij die jongen er alom geslagen... Van het één komt het ander... En als Joop gaat praten, dan zijn de gevolgen helemaal niet meer te overzien! Achteraf zal niemand meer willen geloven, dat hij dat
| |
| |
ding alleen maar heeft willen lénen... Wie weet, misschien heeft die jongen Rienus al ingelicht! Dan is er voor hém geen terugkeer meer mogelijk...
Arie wordt steeds onrustiger.
Af en toe kijkt hij eens naar Joop en dan schaamt hij zich. Hoe heeft hij dat kleine jog toch zo kunnen slaan.. Is het dan al zó ver met hem gekomen...?
Die middag is hij de eerste die buiten staat. Hij ontvlucht als het ware zijn makkers. Hij wil alleen zijn...
Het zit hem echter niet mee, want hij is de straat nog niet uit, of Rienus loopt naast hem!
Rienus! Zou Joop hem op de hoogte gebracht hebben?!
‘Ik ben vanmiddag wel een beetje erg tegen je te keer gegaan, Arie,’ bromt de grote kerel, ‘maar ik was ook flink nijdig... En eigenlijk ben ik dat nóg... ik heb nou eenmaal een zwak voor die kiendop, zie je... En werkelijk, als ik nog eens zie dat je hem zo aftuigt, sta ik voor mezelf niet in... Maar goed, dat weet je al... Ik wil je eigenlijk iets anders vertellen. Ik doe het niet voor jou, maar voor die jongen, onthoud dat... Hij beschouwt je als zijn vriend. Zelfs nadat je hem zo geslagen hebt en dat wil wat zeggen, vind ik... Je mag het gerust weten, ik heb hem gevraagd wat er aan de hand was...’
Arie houdt z'n adem in...
‘Maar dacht je dat ik één woord uit hem kreeg? Hij bijt nog liever z'n tong af, dat kleine mirakel!... Of ik nou hoog of laag sprong, hij gaf geen kik. Daarbij vergeleken ben jij maar een lafaard en dat wou ik nou maar zeggen... ajú!’
Weg is Rienus.
Arie kan het ermee doen!
Ja, die ruwe kerel heeft nog gelijk ook. Hij is een
| |
| |
lafaard... En Joop heeft niet gesproken, terwijl hij... Diep in gedachten verzonken loopt Arie naar huis... Als hij thuiskomt, gaat hij regelrecht naar de zolder. Daar maakt hij de kast open en neemt het boormachientje uit de blikken trommel. Zijn besluit staat vast! Morgenochtend legt hij het in het magazijn terug...!
De volgende morgen loert Arie op een gelegenheid, om de boormachine ongemerkt weer in het magazijn te smokkelen, maar die gelegenheid laat nogal even op zich wachten. Hij wil het namelijk doen, zonder dat iemand het merkt en daarvoor is in de eerste plaats nodig, dat Meijer het magazijn verlaat. Dan is nóg alle gevaar niet geweken, want dan kunnen de maats het nog wel vreemd vinden dat hij daar met zijn tas naar binnen gaat. Maar dát risico zal hij moeten lopen... Kijk, Joop zit weer te lassen... Tja, met die jongen moet hij het ook nog in orde maken...
Als nou eerst dat ding maar weer op z'n plaats ligt!... O, wacht... Daar komt Meijer aan, samen met de werkmeester!... Als ze nu de werkplaats uitgaan... Ja!... Warempel... Hij heeft geluk. Nú moet hij zijn kans waarnemen!
Snel pakt Arie z'n tas en begeeft zich zo onopvallend mogelijk naar het magazijn...
Het hart klopt hem in de keel als hij daar binnenstapt... Omkijken, om te zien of iemand op hem let, dúrft hij niet...
Hij moet voortmaken, want als ze terugkomen en ze treffen hem hier aan...
O, die ellendige tas! Als je haast hebt weigert de sluiting natuurlijk!
Zijn vingers beven en het zweet parelt hem op het voorhoofd...
Há, gelukkig het is voor elkaar!... Vlug nu... Daar op die plank moet het liggen...
| |
| |
En dan, nét als hij het ding op z'n plaats wil leggen, gaat de deur achter hem open!
Meijer!...
Met een ruk draait Arie zich om, in de vaste veronderstelling, dat het de dikke magazijnmeester is, die hem nog net op het nippertje gesnapt heeft...
Maar hij heeft zich vergist.
Hij staat tegenover... Rienus! Rienus, die hem van het hoofd tot de voeten opneemt en dan verbaasd blijft staren naar het boormachientje, dat Arie nog steeds in z'n handen houdt...
‘Zo,’ verbreekt de grote kerel eindelijk het benauwende zwijgen, ‘dus dát was het!... Ik heb je steeds in de gaten gehouden en toen je met je tas hier naar toe ging, dacht ik wel dat er iets bijzonders aan de hand was... Ik heb me niet vergist... Dát wist die jongen dus van je... Ja ja...’
Arie is radeloos!
Hij is erbij... Van Rienus verwacht hij geen genade... Maar dan, ineens, ontspant zich het grove gezicht tegenover hem. Een glimlach speelt Rienus om de lippen als hij bromt: ‘Zonder terug te slaan heb dat mirakeltje je gevloerd Arie, weet je dat?... Je hoeft me niks meer te vertellen... Ik snap zo wel het een en ander... Ik ben blij dat het zó gegaan is, vooral voor Joop... Nou, vooruit, geef me de vijf! Van mij komt geen sterveling wat te weten, m'n hand d'r op! En leg nou als de weerlicht dat ding weer op z'n plaats en kom mee, voordat dat nijlpaard terug komt...’
Werktuigelijk doet Arie wat hem gezegd wordt. Rinus' optreden heeft hem helemaal in de war gebracht... Méént die kerel nu wat hij zegt? Zál hij hem niet verraden? Hij kan het niet geloven...
| |
| |
Pas als hij weer aan de werkbank staat en Rienus weer op z'n eigenaardige, ruwe toon Joop instructies geeft bij het lassen, dringt het goed tot Arie door, wat er gebeurd is...
Rienus zal geen kik geven, daar kan hij op rekenen!... Om Jóóp doet die kerel dat!... En... misschien is Rienus ook wel een betere kameraad, dan zijn maats gewoonlijk denken...
‘Zuurstof!... Zúúrstof!... Hoe vaak moet ik je dat nou nog zeggen?’ snauwt Rienus Joop toe. ‘Zo... en zorg nou, dat je een beetje gelijkmatiger dat materiaal laat vloeien. Zo... juist! Goed zo!... Zie je nou wel, dat je het kan? Als je maar wilt! Ik geloof, dat je het af en toe alleen maar verkeerd doet om mij te treiteren, niet?’
‘Niks hoor, ik doe aldoor m'n best!’ protesteert Joop. ‘Maar ik heb er op school ook nooit veel van terecht gebracht... Ik heb er geloof ik, geen aanleg voor.’
‘Wát aanleg! Ga op dak zitten met je aanleg! Natúúrlijk heb je aanleg! Dat zo'n leraar op school genoegen neemt met die praatjes, moet hij weten, maar met mij ben je nog niet klaar! Voor we een week verder zijn, moet je het net zo goed kunnen als ik en anders ben je nog niet gelukkig!’
Grinnikend kijkt Rienus toe, terwijl Joop z'n uiterste best doet.
Hij laat zich niet kennen... En het gaat al steeds beter, maar dat zal Rienus hem voorlopig nog niet zeggen, want dan denkt dat knapie meteen, dat-ie er al is. Nee, laat hem z'n best maar doen, laat hem maar zweten. En Joop zwéét!
Wanneer Rienus bij hem staat, krijgt hij de gelegenheid niet, om met zijn gedachten af te dwalen.
‘Hoger die brander... Goed laten doorvloeien... Let op je vlam...!’ En dat, terwijl hij het toch zo al moeilijk heeft met dat geval met Arie. Want hoe moet
| |
| |
dat nu?... Er moet toch wat gebeuren...? Hij kan toch niet altijd blijven zwijgen?... Hij... hij zal vanavond maar naar de dominee gaan, dat is het enige wat hij nog kan doen... En dan maar horen wat die ervan zegt...
‘Je zit weer te dromen, jonkie,’ bromt Rienus. En dan ineens, buigt hij zich voorover en fluistert lachend: ‘Zal ik jou es wat vertellen, krielkip?... Ik ben daarnet in het magazijn geweest... En wat denk je dat ik daar zag?... Nou?... Dat boormachientje, weet je wel, dat laatst weg was?... Het ligt weer op z'n plaats!... Snap jij dat nou?’
Hij geeft Joop een vertrouwelijke mep op z'n schouder en loopt dan lachend weg.
Joop?... Hij zit daar stomverbaasd de grote kerel na te kijken. Die boormachine terug?... Dan moet Arie hem weer in het magazijn hebben gebracht!... Dan is zijn vriend geen dief meer... Dan is alles weer in orde!... Dan... dan... o, dát is het mooist van alles... dan is zijn gebed verhoord!
Een diepe vreugde doorgloeit zijn hart en jaagt het bloed naar z'n wangen. Hè, hij moet ook altijd een kleur krijgen, als er wat aan de hand is...
Het liefst zou hij meteen naar Arie toegaan, om te vragen, of die nog kwaad op hem is... maar dat durft hij niet...
Hij kijkt naar Arie... Hij kijkt naar Rienus... Hij kijkt de fabriek door en voelt zich blij. Het is, of er een steen van zijn hart is afgewenteld. Het valt hem ineens op, dat de zon door de vuile fabrieksruitjes schijnt en het gedreun van de machines klinkt hem als een vrolijk gezang in de oren... Vreemd, zoals de wereld plotseling kan veranderen...
| |
| |
Ach nee, de wereld is natuurlijk niet veranderd. Het zit in hemzelf! Het is weer goed met Arie!... Maar Rienus weet er meer van en hoe kan dat nou?... Zou die ook met Arie gesproken hebben?... Vreemd... Nou ja, hoe dan ook, hij hoeft niet langer in angst te zitten... En tussen Arie en hem zal het ook wel weer in orde komen...
Met een lied in zijn hart gaat Joop weer aan het werk en het is wonderlijk, hoe gesmeerd het gaat. Het lijkt wel, of hij ál zijn vreugde in z'n werk wil uitdrukken. Z'n vreugde en z'n dankbaarheid... Ja, dank aan God vervult zijn hart...
Ergens in de fabriek vloekt iemand hartgrondig... Joop hoort het niet, maar Rienus wel!
‘Nou nou, een beetje minder mag ook wel, hè?’ klinkt zijn zware stem.
Ja, dat zegt Riénus!
En dat... Ja, dát is nu het heel kleine begin daar in de fabriek, van wat Jezus bedoelde toen Hij zei: ‘Gij zijt het zout der aarde...’
Ja, Joop werkt daar, ondanks al z'n zonden en gebreken, als een zoutend zout... Och, het is nog maar een begin, maar je kunt het soms al merken, ook al heeft hij er zelf geen erg in...
Rienus, de vloeker, bestraft een collega, die vloekt!
Is dát geen wonder?...
En Arie...
Joop denkt aan al die dingen niet en werkt maar door... Dat is wel goed ook, want tenslotte is hij het niet die wonderen doet, maar Gód! Joop is maar een klein knechtje van de Grote Meester. Een klein stukje zout, maar... een zoutend zout!
De tijd vliegt om en voor hij het weet, is het schafttijd... In de gang wordt een hand op zijn schouder gelegd en als hij opkijkt ziet hij Arie in de ogen.
Arie!
| |
| |
‘Ben je nog kwaad op me, Joop?... Ik... Ik heb je gemeen geslagen... Maar... het is weer terug...’ Dan juicht het in Joops hart. Dan breekt daar de jubel los. O, wat zou hij zijn vriend een hoop willen zeggen, maar hij kan geen woord uitbrengen. Hij kan alleen maar lachen, blij lachen met tranen in zijn ogen. En daar is hij eigenlijk een beetje kwaad om! Een jongen van zestien, met tranen in z'n ogen...
Nee, zeggen kan hij niets, tenminste niet met zijn mond, maar z'n ogen zeggen genoeg en hij geeft Arie een stevige hand.
Samen lopen ze naar de kantine, zwijgend. Rienus knipoogt tegen ze, als hij ze in de gaten krijgt...
Joop schuift aan een tafel, zet z'n broodtrommeltje voor zich neer, vouwt z'n handen en bidt...
Het is stil in de kantine...
Joop is de mannen om zich heen vergeten. Hij juicht en jubelt zijn blijdschap naar de Hemel, waar God woont... God, zijn Váder!
|
|