| |
| |
| |
Hoofdstuk VI
Joop doet een ontdekking
Arie heeft een motor gekocht.
Een 125 c.c. D.K.W. Geen nieuwe natuurlijk, want zo'n ding kóst nogal niks! Nee, een tweedehandse, maar het ziet er allemaal nog knap uit. Er moet nog wel het een en ander aan gedaan worden, maar dat is geen bezwaar, want Arie is een handige kerel.
De andere mannen zijn wel een beetje jaloers op hun maat. De meesten hebben een gezin en dan komt er in de regel zoveel kijken, dat je aan het kopen van een motor niet meer toekomt.
‘Nou loopt-ie eerstdaags van hoogmoed naast z'n schoenen,’ voorspelt Rienus. ‘Als ze eenmaal een motor onder hun achterwerk hebben, willen ze het gewone voeten fietsvolk niet meer kennen.’ ‘O je mag hem best eens een daggie lenen, om met je vrouw naar de bollen te gaan, hoor,’ zegt Arie lachend.
‘Goed, dat zal ik in m'n oren knopen. Joop, jij bent getuige, jong, goed onthouwe hoor!’
Joop vindt het al lang best. Een leuk stel kerels, die grote maats van hem. Lui, die iets voor een ander over hebben, dat heeft-ie pas wel gemerkt met die fiets. Z'n moeder heeft ook grote ogen opgezet, toen hij met die nieuwe kar thuiskwam.
Ja, aardige mensen zijn het en toch... Er is iets... iets dat hem soms zo verdrietig kan stemmen. Het is iets eigenaardigs, dat gevoel, dat soms bij hem opkomt,
| |
| |
wanneer hij tussen die mannen verkeert.. Het zijn z'n vrienden en toch... soms, plotseling, komt daar dat vreemde weten, dat er toch iets is dat hem van hen scheidt. Ze kunnen samen lachen en pretmaken, ze kunnen ook samen werken, daar zit het niet in.
Nee, het is het gelóóf! Het geloof in de Here Jezus... Soms staat dat als een muur tussen hem en de mannen in, zoals toen, met dat vloeken van Rienus, en laatst met Arie, toen die hem vroeg of hij 's zondags met hem meeging naar het stadion. Dan merkten de mannen ineens weer, dat er iets is dat hem boven hun vriendschap gaat en dat maakt ze dan wel eens nijdig. En dan zeggen ze hem soms ook wel eens ruw en ongezouten, hoe ze over dat ‘vrome gedoe’ denken. Dan wordt híj meestal óók kwaad. Maar soms... voelt hij een verlangen in zich... een gróót verlangen om die mannen, zijn vrienden, duidelijk te maken waaróm ze niet vloeken moeten en waaróm hij 's zondags naar de kerk gaat en niet naar het stadion. Niet omdat hij het moét van de dominee, zoals ze altijd spottend beweren, maar omdat hij wil! O, dan zou hij ze iets willen laten voelen van de grote blijdschap die je hart kan doorstromen, als je weet dat er een God is, Die in liefde op je neerziet, Die je Váder is! En dat, áls je dat weet, je maar één verlangen gaat kennen: Hem te dienen in álles. Thuis en in de fabriek... óveral!
Maar hoe kun je dat die mensen vertellen? Als hij een dominee was, ja, die weten hun woordje wel te doen, dan zou hij zeggen: ‘Kijk eens hier mensen, nu moeten jullie goed naar me luisteren...’ Ja, in gedachten gaat het allemaal zo gemakkelijk en vlot. En dan weten de anderen er ook nooit wat tegen in te brengen! Maar in werkelijkheid is het anders. Meestal weten zíj héél goed wat ze moeten zeggen en staat híj met z'n mond vol tanden... Kijk, dat zijn van die verdrietige dingen, waar Joop het wel eens moeilijk mee kan hebben.
| |
| |
‘Laat je fiets hier maar staan, dan breng ik je wel even op de motor thuis,’ zegt Arie op een middag, als ze de fabriek verlaten.
‘En morgenochtend dan? Wil je mij dan dat hele eind laten lopen?’ vraagt Joop.
‘Welnee man, dan haal ik je wel even op! Eén plukkie gas, en ik sta bij je voor de deur. Op de motor is het niks, dat eindje.’
Als de zaken zó staan, heeft Joop niet het minste bezwaar tegen het ritje, en zo gebeurt het dan, dat hij even later tegen Arie's brede rug zit te kijken, terwijl ze met veel geraas door de straten knetteren.
Intussen gaat het toch niet veel harder dan op de fiets, want gedurende de spitsuren is het zó druk op straat, dat je toch telkens moet remmen, wil je een ander niet van de sokken rijden.
En dan die stoplichten! Die springen altijd net op rood als je er bijna bent!
‘Snertdingen,’ moppert Arie.
Maar op de Overtoom ziet hij kans om zich tussen de trossen fietsers en brommers uit te werken, en dan stuift hij er van door!
Joop klemt zich angstig aan de duo vast.
Alles goed en wel, maar z'n leven staat op het spel, als hij het zo bekijkt. Straks komt er een auto uit een zijstraat schieten en dan spat het bloed tegen de huizen op!... Probeer maar eens te remmen bij zo'n snelheid.
‘Ik kan nu niet zo hard rijen,’ brult Arie boven het lawaai van de motor uit, een prestatie die heel wat van zijn stembanden eist. ‘Ik kom je op een vrije dag wel eens halen, om een eindje buiten de stad te toeren.’
Zo, dus dat noemt-ie niet zo hard! Joop heeft het gevoel
| |
| |
of z'n maag het niet bij kan houden en een meter of wat achter het knetterende ding aankomt. Hij vraagt zich verbijsterd af, wat Arie dan wel verstaat onder hárd rijden.
‘Als ik hem hélemaal opendraai, haalt-ie wel de hónderd!’ brult Arie.
‘Maar wij niet!’ denkt Joop. ‘Als-t-ie 'em helemaal opendraait, vliegen we straks ergens tegenaan en dan heb ik zelfs de zéventien niet gehaald!’
Bij elke zijstraat knijpt hij zijn ogen dicht en wacht angstig op de klap... die steeds uitblijft... Gelukkig! Hij slaakt een zucht van verlichting, wanneer Arie gas mindert en de Jan Pieter Heyestraat indraait.
‘Je bent nu vlak bij jouw huis,’ schreeuwt Joop. ‘Zet me er hier maar af, dan loop ik wel verder.’
‘Helemaal niet nodig, jong, ik breng je helemaal tot voor de deur. Een kleine moeite toch?’
Maar dan, nét als ze een bocht draaien, begint de motor te pruttelen, slaat een paar keer door, hijgt een beetje, knalt nog wat na en slaat dan af...
‘Wat gaan we noú beleven?’ bromt Arie, terwijl hij zijn voertuig naar de kant stuurt.
‘Heb je vaak met die dingen,’ zegt Joop. ‘Altijd valt er wat aan te knoeien. Mijn buurman heeft ook een motor, en die ligt soms het hele week-end onder dat ding in de olie te rollen.’
‘Ga jij op dak zitten met je buurman!’ snauwt Arie. ‘Ik dacht je nog wel een pleziertje te doen, door je achterop te nemen.’
Een motor is geen fiets en zwaar transpirerend sjouwt Arie zijn donderbus op wielen naar huis.
Joop loopt met hem mee. Arie woont hier dichtbij en hij vindt het vervelend om hem nu in de steek te laten. ‘Ik begrijp niet, wat er aan mankeert,’ moppert Arie. Hij is danig uit zijn humeur.
‘Anders mankeert er nooit iets aan.’
| |
| |
‘Nooit? Je hebt hem nog maar pas,’ zegt Joop. ‘Maar dat heb je altijd met die tweedehands dingen, je koopt een andermans verdriet.’
Pang! Dat is een schop tegen het zere been! Nu wordt Arie helemaal woest!
‘Jij mot je stomme opmerkingen voor je houden!’ snauwt hij.’ Wat heb jij daar nou verstand van, kiendop?’ Hij zet de motor tegen het trottoir voor z'n huis en gaat op z'n hurken zitten om te zien of hij het mankement kan vinden.
‘Zo te zien is er niks aan de hand.’
Hij morrelt wat aan verschillende boutjes, om te zien of er soms wat is losgetrild.
‘Ook niet... Nou bestaat volgens mij alleen de mogelijkheid nog, dat mijn bougie vetgeslagen is,’ bromt hij. ‘En dat is gauw te verhelpen... Wil jij even naar boven lopen, en aan mijn moeder vragen, of ze je even de bougiesleutel wil geven, Joop?’
Joop gaat al. Hij moet naar driehoog klimmen en als hij boven is, klopt het hart hem in de keel. Dat is vervelend, want als je zo staat te hijgen, kun je haast niet uit je woorden komen en dat maakt zo'n slome indruk. Daarom blaast hij even uit voor hij aanklopt...
Als de deur opengaat, staat hij tegenover Arie's moeder. Het is al een oud mensje, véél ouder dan Joop zich had voorgesteld. Ze heeft zilverwit haar en vriendelijke blauwe ogen, die levendig schitteren achter de glimmende brilleglazen.
‘De bougiesleutel?’ vraagt ze, als Joop zijn boodschap heeft overgebracht, ‘ik weet niet eens hoe dat ding eruit ziet. Waarom komt Arie zelf niet? 't Is maar makkelijk om een ander voor je te laten lopen... Nou ja... weet je wat, ga maar mee naar boven. Op de zolder heeft hij zijn gereedschapskist en dan moet jij maar even kijken of je dat ding kunt vinden. Je weet toch wel wat hij bedoelt, is het niet?’
| |
| |
Ja, dat weet Joop wel.
Ze gaan naar de zolder, waar het moedertje een grote kast openmaakt, die daar in een donkere hoek onder de stoffige balken staat, vlak naast een werkbank... Zo te zien, heeft Arie zijn spullen wel voor elkaar.
Wanneer de kastdeur opendraait, ziet Joop op keurige rekken het gereedschap hangen. Maar de bougiesleutel is er niet bij, dat ziet hij al gauw... Eigenlijk moet je zo'n ding ook niet thuis in een kast bergen, maar altijd bij je dragen als je er met de motor op uit gaat... Wacht, onder in de kast staat nog een grote, blikken trommel...
‘Misschien zit-ie in de trommel,’ zegt Joop.
‘Wie weet... Kijk er maar gerust in... Ik heb er toch geen verstand van...’
Joop slaat het deksel omhoog en neemt een paar dotten nieuw poetskatoen weg, die de inhoud van de trommel bedekken... En ja, daar heeft hij de sleutel, daar ligt hij, tussen nog wat ander klein gereedschap, naast...
Joop schrikt!
Hij slikt zenuwachtig en zijn handen beven als hij de bougiesleutel pakt en de trommel weer sluit.
‘Zo, is dát nou een bougiesleutel?’ vraagt het oudje.
Joop geeft geen antwoord, hij mérkt nieteens dat ze tegen hem spreekt... Diep terneergeslagen, daalt hij de trappen af en reikt Arie het gereedschap over... ‘Hèhè, eindelijk! Ik dacht al dat hij nog gemaakt moest worden. M'n moeder kon het zeker niet zo gauw vinden hè?... Enfin, we zullen eens kijken... Ik denk, dat het nu wel gauw bekeken is. Het kan haast niets anders zijn, dan een vette bougie... Houd jij de motor even tegen, dan kan ik beter kracht zetten. Zeg... Joop!... Houd jij...’
| |
| |
Verbaasd kijkt Arie om zich heen.
Waar is die jongen zo gauw gebleven?... In geen velden of wegen meer te zien... Nou, zeker naar huis gegaan. Het duurde hem natuurlijk te lang. Maar hij had toch minstens wel goeienavond kunnen zeggen.
Nijdig gaat Arie weer aan het werk...
Daar boven op de zolder, in de blikken trommel, onder in de kast, heeft Joop iets gezien, dat hem erg heeft doen schrikken.
Een kleine, elektrische handboormachine!
Dezelfde waar ze kortgeleden op de zaak nog naar hebben gezocht!
Dus is Arie een dief!
Daarom liep hij toen zo voorzichtig door de werkplaats, toen, op die middag... Om meneer Meijer er tussen te nemen...! Jawel, natuurlijk, het ligt er maar aan, wat je daar onder verstaat.
Joop voelt zich verraden. Hij heeft Arie altijd als zijn beste vriend beschouwd, iemand op wie hij kon vertrouwen in de fabriek. Heeft hij hem niet altijd geholpen? Maakten de anderen het weer eens een beetje te bont, altijd was Arie daar, om het voor hem op te nemen. Was er een moeilijk karweitje, Arie vertelde hem, hoe hij dat het beste kon aanpakken... En laatst, met die fiets? Arie was het eerst gekomen met het voorstel, om hem aan een beter karretje te helpen, dat is hij langs een omweg wel aan de weet gekomen... En nu... een dief!
Geen wonder, dat hij niet aan de anderen mocht vertellen, dat hij hem in de werkplaats gezien had!
O, hij wéét wel, er wordt véél gestolen in de fabrieken, dat kun je vaak genoeg in de krant lezen. Het begint altijd erg onschuldig; je hebt een paar boutjes nodig en de baas heeft er genoeg, die mist er geen tien... De volgende keer heb je een stuk plaat nodig, dan moet je
| |
| |
al beter uitkijken, want dat merken ze veel eerder... En zo gaat het dan van kwaad tot erger, net zoals de werkmeester zei... Het eindigt vaak in de gevangenis...! Staat váák in de krant....!
Maar dat Arie nu ook zo is! Dát kan hij maar niet verkroppen.
En wat moet hij nu doen?
Moet hij nu naar de baas stappen en alles vertellen?
Arie weet van niks en die valt misschien zó door de mand, als ze hem in het kantoortje roepen. Nou, en wat er dan gebeurt is niet moeilijk te raden! Misschien laten ze de politie er buiten, maar z'n ontslag krijgt hij zéker... En kijk, daarover breekt Joop zich nu het hoofd.
Hij wil Arie niet zo maar verraden. Het is tóch zijn vriend, ondanks alles... Maar aan de andere kant... Je mág niet stelen!... En als je nu wéét, dat iemand gestolen heeft, moet je het dan niet aangeven?...
Het is moeilijk!
Die avond heeft Joop catechisatie, maar hij kan er zijn hersens niet goed bijhouden. Telkens dwalen zijn gedachten weer af, terwijl hij er anders toch bij kan blijven. Nee, vanavond is het niet veel met hem en dat komt natuurlijk door het geval met Arie en door het plan waarmee hij hier naar toe is gekomen.
De zaak zit zó. Hij móet iemand hebben, die hem raad kan geven. Bij moeder wilde hij er niet mee aankomen, want die voelde zich niet erg lekker en heeft bovendien al genoeg zorgen aan haar hoofd. Ellendig ook, als je geen vader meer hebt... Maar, als hij de dominee het geval nu eens voorlegt!
Er is een vragenbus, maar daar kan hij nu geen gebruik van maken, want dan komt het antwoord pas over een week en dat duurt hem natuurlijk te lang.
| |
| |
Nee, hij moet de moed zien op te brengen, om het zó te vragen. Een beetje handig ingekleed, natuurlijk, want ze moeten niet merken, dat hij zelf met die moeilijkheid zit...
Kijk, zulke dingen kun je je nou wel voornemen, maar wanneer het eenmaal zover is en je zit ervoor, dan voel je je maag draaien van de zenuwen. Dan weet je plotseling niet meer, hoe je het zeggen moet, hoewel je het zeker tienmaal voor jezelf gerepeteerd hebt en je zit maar wat onrustig te draaien op je stoel.
Hij had vanavond net zo goed thuis kunnen blijven, want geen ogenblik is hij er met zijn gedachten bij... ‘Zijn er nog vragen?’ vraagt de dominee, zoals gewoonlijk...
Joop zwijgt in alle talen.
Hij voelt dat hij een kleur krijgt en waagt het niet de dominee aan te zien.
In stilte scheldt hij zichzelf uit, voor al wat mooi en lelijk is. Het meest voor wat lelijk is! Ezel... Stommeling!... Lafaard, die hij is! Straks staat hij buiten en dan heeft hij er spijt van, dat hij z'n kans voorbij heeft laten gaan...
En nu zit hij daar met gebogen hoofd; z'n handen gevouwen...
Dominee dankt voor de avond...
Eigenlijk niet eerlijk, om dan net te doen of je meebidt... Maar die gedachten ook! Die blijven hem maar door zijn hoofd spoken! Het lijkt wel of hij aan niets anders meer kan denken. Is hij tenslotte verantwoordelijk voor wat zijn collega's uitkuren? Uiteindelijk heeft hij er niets mee te maken...! Laat de baas zélf op z'n spullen passen. Als ze het magazijn op slot doen, kan niemand er bij...
Dominee heeft al amen gezegd, maar Joop merkt het niet. Pas als de stoelen achteruit worden geschoven, schrikt hij op uit zijn gepeins. Beschaamd ziet hij om
| |
| |
zich heen, tot zijn blik die van de dominee ontmoet en dan schrikt hij! Dominee gebaart dat hij even moet blijven! Zou hij wat aan hem gemerkt hebben?.. Nou ja, goed, hij was er vanavond met zijn gedachten helemaal niet bij, maar kun je dat ook aan de buitenkant zien?
Met kloppend hart wacht hij, tot de laatste catechisant het lokaal heeft verlaten...
‘Zo Joop, en vertel me nu maar eens, wat er aan de hand is,’ glimlacht dominee en kamt gemoedelijk met zijn vingers door zijn weerbarstige, grijze kuif. ‘Je was er vanavond niet bij, hè? En je wou me daarnet wat vragen, maar je durfde niet, is het zo?’
‘Ik... eh... er is niks,’ stottert Joop.
‘O... Begrijp me goed jongen, als je het mij niet wilt vertellen, best hoor... Als het maar niet iets is, waarvoor je je moet schamen... Ik kreeg daarnet alleen maar de indruk, dat je zélf eens met me wilde praten... In de loop van de jaren krijg je er wel een beetje kijk op, wanneer de mensen in moeilijkheden zitten... Maar dan heb ik me dit keer vergist... ik word al een dagje ouder, Joop, en dan voel je de jeugd zeker niet zo precies meer aan...’ Dominee staat op en pakt zijn hoed van de kapstok.
‘Kaffer!’ scheldt Joop zichzelf uit, ‘straks is je kans voorbij!’
Wie zou hij nu beter om raad kunnen vragen, dan zijn eigen dominee? Uitlachen zal hij hem niet... 't Is toch een fijne man?
‘Loop je zover met me mee, Joop? Je moet toch ook die kant uit?’
En dan ineens, vindt Joop de moed!
Goed, zijn stem laat hem een beetje in de steek, hij stottert af en toe en zijn handen trillen maar hij ver- | |
| |
telt het. Voor zijn gevoel slaat hij wel een zielig figuur voor een jongen van zestien jaar, maar hij vertelt het toch.
En de dominee luistert. Hij is weer gaan zitten en heeft z'n hoed op een stoel gelegd.
‘Dat is een lastig geval voor je, Joop,’ zegt hij, wanneer Joop aan het eind van zijn verhaal is gekomen. ‘Ik ben aan één kant maar blij, dat je hiermee gewacht hebt tot ná de catechisatie; nu kunnen we er samen eens rustig over praten. Tja, want de grote moeilijkheid voor jou is nu, wát moet je doen, hè? Ik kan me voorstellen, dat je behoorlijk in de knoop zit en eigenlijk ben ik daar nog blij om ook. Ja, kijk me maar niet zo raar aan, dat méén ik... Als christen mág het je niet koud laten, als je ziet dat een ander de verkeerde weg bewandelt! Daar kan ik nu wel heel rustig een paar avonden over babbelen, maar hier is de praktijk, nu maak je het zelf mee en nu komt het er op aan, je houding te bepalen. Je kunt natuurlijk zeggen: Arie heeft gestolen, dus Arie is een dief, want je mág niet stelen, dus vertel ik aan het de baas of aan de politie. Dat is de gemakkelijkste weg. Dan ben je er van af en zoeken anderen het wel verder uit... Maar voor zover ik je heb begrepen, wil je dat niet en ik geloof ook niet, dat het juist zou zijn. Begrijp me goed, Joop, ik heb ook de wijsheid niet in pacht, maar ik heb wel in m'n leven al heel wat van dergelijke gevallen meegemaakt. En als ik me nu afvraag: wát zal de Heiland willen, dat we in dit geval doen, dan heb ik het gevoel, dat je eerst met Arie moet gaan praten.’
‘Ik?’ schrikt Joop.
‘Ja, jij! Het is moeilijk, dat weet ik, maar je kunt bidden om kracht en wijsheid... Vertel Arie rustig wat je
| |
| |
ontdekt hebt en zeg hem dat het verkeerd is wat hij gedaan heeft. Hij mag jou graag, dat mag ik uit je woorden wel opmaken. Jij bent zijn vriend, misschien luistert hij naar je... En als dat zo is, dan is er iets heel moois gebeurd, weet je dat?... Maar nu nog één ding, als het verkeerd uitpakt, kom je mij waarschuwen, begrepen? Vóór je er een ander in mengt, vertel je het mij.’
‘Ja, maar... ik weet niet of ik het hem wel durf te zeggen.’
‘Bidden, Joop... Ik weet, dat klinkt altijd erg gemakkelijk. Misschien denk jij ook wel, dat ik mij er daarmee af wil maken, maar zo is het toch heus niet. Als een christen moed en kracht nodig heeft, is het enige, maar tegelijk ook het mooiste en machtigste wat hij kan doen: bidden! Bidden is een dáád, Joop. Het gebed van een gelovige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt, staat er in de Bijbel. Een oprecht gebed brengt de hemel in beweging, jongen, leer dat van je oude dominee. En je wilt dit toch biddend doen, nietwaar Joop? Anders was je ook niet bij mij gekomen, om raad te vragen... Juist in deze situatie komt het er voor ons op aan... Dus jij gaat morgen met Arie praten en dan zal de Heiland bij je zijn, om je te helpen, als je daarom bidt...’
|
|