| |
| |
| |
Hoofdstuk V
De fiets
Geheel onkundig van het feit, dat de mannen wat met hem van plan zijn, doet Joop zijn werk.
Het ongeluk is hij al bijna vergeten. Alleen wanneer hij zijn gezicht in de spiegel bekijkt, moet hij er weer aan denken. Maar dat gebeurt niet zo erg vaak, want hij maakt alleen maar gebruik van de spiegel, als hij z'n haar moet kammen en dan nog niet eens altijd.
Nee, dat ongeluk is achter de rug. Maar er is iets anders, dat hem bezighoudt! Er moet iets gestolen zijn uit het magazijn en hoe meer hij erover nadenkt, hoe onrustiger het hem maakt. Hij heeft er zelf weliswaar niets mee te maken, maar... die middag, zie je... en Arie die zo geheimzinnig deed...
Op een middag, na schafttijd, komt Rienus naar hem toe.
‘Ga je mee op karwei, Jopie? Ik heb een klein klussie op te knappen en jij moet mee om te helpen.’
Joop kijkt wantrouwend om zich heen, maar de anderen schijnen van de prins geen kwaad te weten en werken rustig verder.
‘Ik maak geen gekheid, hoor,’ grinnikt Rienus. ‘Ga maar mee naar het magazijn, dan kun je ook wat dragen, want we moeten een beetje gereedschap meenemen.’
‘Gaan we op de fiets?’
‘Nee, met de tram en de bus; maar schiet nou een beetje op!’
Ze gaan naar het magazijn, waar meneer Meijer wat gereedschap in een blikken trommel pakt.
‘Daar heb je zeker wel genoeg aan?’ Vragend ziet hij Rienus aan.
| |
| |
‘Laat es effe zien?... Dat en dat... en dat.. ja... hé! Mot ik die ouwe koffiemolen van een handboor meenemen? We hebben toch een nieuwe elektrische? Dat kleine, handige ding!... Hiermee sta je je het apezuur te draaien en dan schietje nog geen fluit op.’ ‘Je hebt gelijk, ik weet het, maar er is niet anders... Dat nieuwe boormachinetje is verdwenen.’
‘Gepikt!’ stelt Rienus vast.
‘Dát zeg ik niet.’
‘Nee, dat zeg ik! Mooie boel... Enfin, wat er niet is, kan ik niet meenemen. Kom maar mee, Joop.’
En daar gaan ze dan, op karwei!
Onderweg vertelt Rienus wat er gedaan moet worden. De directeur is verhuisd naar een van de buitenwijken en nu moet de haardplaat pas gemaakt worden op de nieuwe schoorsteen. Een karweitje van niks, maar ze zijn er toch gauw een paar uur zoet mee, alleen al omdat het zo'n eind uit de buurt is. Er zit nog wel meer achter, maar dat hoeft Joop niet te weten. Rienus had het best alleen kunnen doen, maar in overleg met de werkmeester heeft hij het voor elkaar gekregen dat Joop mee mocht.
Na een klein uurtje trammen en bussen, komen ze bij de nieuwe woning van de directeur. Een kasteel, vindt Joop.
‘Zo, zus,’ doet Rienus joviaal tegen het dienstmeisje dat hen opendoet. ‘Wij komen de kachel effe in orde maken, mevrouw weet ervan.’
Mevrouw is niet thuis, maar het dienstmeisje heeft al instructies gekregen en laat ze in de salon, waar de haard staat. Joop kijkt zijn ogen uit. Wat een meubels! Dat is nog eens ander spul dan de vier stoelen en de twee fauteuils bij hem thuis.
| |
| |
‘Wat sta jij glazig te kijken!’ informeert Rienus. ‘Zeker vanwege die mooie spullen, hè!’
‘Het ziet er allemaal duur uit!’
‘Ja jong, daar komme wij niet aan te pas. Maar je mot maar zo denken, het is de kunst om gelukkig te zijn en dat hangt niet van dure meubelen af. Maar laten we opschieten, want ik wil om een uur of half vijf weer in de fabriek zijn.’
Die Rienus met zijn wijsgerige opmerking! Dat had Joop niet achter hem gezocht.
Nee, om gelukkig te zijn behoef je niet rijk te wezen, maar het is toch wel verdraaid prettig om een beetje ruim in je centen te zitten. Hoe lang is hij nu al aan het sparen voor een nieuwe mantel voor zijn moeder? En het schiet nóg haast niet op... Het zou toch geweldig zijn, wanneer hij tegen z'n moeder kon zeggen: ‘Zo, en nu gaan we vanmiddag eens fijn de stad in, om voor u een mantel te kopen. Niet zo'n goedkoop ding, dat na een paar weken als een gonjezak om je lijf zwabbert, maar een echte, dúre, fijne mantel. Zo een als de vrouw van de directeur ook draagt... Zo'n...’
‘Hé! Sta je te maffen?’ vraagt Rienus. ‘Ik vraag al twee keer achter mekaar of je een handje wil helpen, maar jij staat daar maar als een koffiedikkijker voor je uit te staren, of je geesten ziet. Of sta je soms aan je meissie te denken?’
‘Niks hoor,’ lacht Joop. ‘Ik ben voor m'n moeder aan 't sparen. Ze heeft een nieuwe mantel nodig. Het schiet haast niet op en ik dacht, dat als ik nou nét zoveel geld had als de directeur, dan kon ik in één keer uitgeven, waar ik nu bijna een half jaar voor moet sparen...’
‘Maar je hebt er dan ook tienmaal zo veel plezier van. Als je zonder moeite maar alles kunt kopen, vind je het op het laatst niks bijzonders meer. Maar als jíj over een poosje met je moeder die mantel gaat kopen, wordt het een feest, let maar op. En je hebt al een
| |
| |
heleboel plezier van tevoren, als je eraan denkt.’ Kijk, dat valt Joop nou honderd procent mee van die grote kerel! Hij heeft nooit erg veel met die Rienus op gehad en hij heeft ook altijd gedacht, dat het een man was, die altijd zat te schelden op de mensen die een beetje beter in de contanten zaten dan hij. En nu krijgt hij warempel een klein preekje van hem! 't Lijkt de dominee wel...
‘Nee, toch niet!’ denkt Joop. Door z'n gepieker heeft hij zijn gedachten niet bij het werk en hij schrikt op, als Rienus vreselijk begint te vloeken. Nee, op de dominee lijkt hij toch niet, dat is duidelijk te horen!
‘Til op!... Til op die haard!’ brult Rienus. ‘Sta niet zo stom te kijken, druiloor! Au... Oh... Ik zei nog zo: naar links... Maar jij lette niet op.’
Joop rukt met inspanning van al zijn krachten, om Rienus' vingers weer onder de haard vandaan te krijgen.
‘Je wordt vriendelijk bedankt hoor!’ snauwt Rienus woest, terwijl hij druk zijn gewonde vingers staat te masseren. ‘Als ik met jou een week moest werken, was ik gauw invalide!’
‘Maar daarom hoeft u toch niet zo te vloeken,’ zegt Joop. ‘Nee, nou wordt-ie goed!’ schreeuwt Rienus nijdig. ‘Ik zal gaan dansen van de lol, omdat jij me in één klap bijna vier vingers afhakt, nou goed? Als ik vloeken wil, dan vloek ik, daar heb jij geen snars mee te maken!’
‘Het is niét goed,’ zegt Joop, en hij krijgt een kleur.
‘Goed... goed? Wat is goed? Wie maakt dat uit?’
‘God.’
Dan wordt het heel stil in de kamer...
Ze werken een hele tijd zwijgend verder.
Joop vraagt zich af, of Rienus kwaad is. Hij snapt zelf
| |
| |
niet goed, hoe hij dat allemaal heeft durven zeggen. In de fabriek vloeken de mannen ook wel, maar dáár heeft hij nooit de moed kunnen opbrengen om er een opmerking over te maken, hoewel hij ook daar meermalen op het punt heeft gestaan het te doen. Altijd was daar de angst, dat ze hem zouden uitlachen. Hier zijn ze maar met hun tweeën, misschien komt het daardoor.
Rienus ís nijdig. Dat jog met zijn vrome gedoe! Dat denkt hém een beetje op z'n nummer te zetten... Hoewel... hij hééft léf, dat moet hij toegeven. Die verdraaide kwajongen durft tenminste ergens voor uit te komen...
Zo langzamerhand trekt Rienus weer een beetje bij.
Het karweitje is gauw voor elkaar en als mevrouw arriveert en naar het werk komt kijken, staat de haard al weer keurig op z'n plaats. Ze ruimen de rommel op, zoeken het gereedschap bij elkaar en vertrekken. Ze zijn al bij de voordeur, als mevrouw ze achterna komt.
‘Hier, voor een rokertje,’ zegt ze en drukt Rienus een rijksdaalder in z'n handen.
‘Nee, mevrouw, dat is helemaal niet nodig, we doen het tenslotte in de baas z'n tijd. We worden er voor betaald.’
‘Natuurlijk, dat weet ik wel, maar u hebt het zo keurig gedaan, toe, neem het nu maar.’
‘Nou, dank u vriendelijk dan.’
Die Rienus is toch maar een geluksvogel. Tweevijftig fooi!
Ze kuieren op hun gemak naar de bushalte...
‘Moet je zien,’ zegt Joop en hij toont zijn handen. ‘De vellen hangen er zowat bij; dat komt nou alleen door dat malle boormachinetje!’
‘Hei je te danken an de knaap, die dat elektrische ding heb meegepikt,’ bromt Rienus.
| |
| |
‘Wie zal dat gedaan hebben?’
‘Hè, wat een snuggere vraag. Ze zullen hun naamkaartje er bij leggen, nou goed?... Hier, pak an, ieder de helft.’
Verbaasd kijkt Joop naar de vijf kwartjes die Rienus hem voorhoudt.
‘Voor mij?’
‘Ja, voor wie anders? We hebben toch een riks gekregen voor een rokertje?’
‘Maar ik rook niet.’
‘Doe niet zo gek! Het geeft toch niet wat je ervoor koopt. Dat moet je zelf weten!’
‘Maar ik heb er zowat niks voor gedaan,’ zegt Joop en hij krijgt al weer een kleur. ‘Alleen die paar gaatjes geboord!’
‘Klets nou toch niet, jongen,’ lacht Rienus. ‘Denk je nou heus, dat dat goeie mens een hele knaak aan mij alleen geeft?... Pak an... en stop in je spaarpot... Voor je moeder d'r jas...’
Joop zegt niet veel op de terugreis. Vanmiddag heeft hij Rienus van een andere kant leren kennen en dat moet hij even verwerken.
Wat kun je je toch vergissen in de mensen...
Van werken komt die dag niet veel meer. Als ze in de fabriek terugkomen, hebben ze nog maar een half uurtje en dat gebruikt Joop om het gereedschap netjes op te bergen en de vloer wat aan te vegen. Leuk werk is dat niet, maar hij waagt het niet meer, om daar openlijk over te mopperen. Dat heeft hij wel afgeleerd. Hij weet nu wel, dat zélfs een jongen met diploma ambachtsschool, nog maar heel weinig weet. En de mannen een lesje geven, zoals hij eerst van plan was?... Pfff! Dat mocht-ie willen! Hij zal nog heel wat moeten leren, voor hij net zo ver is als zijn maats. Goed, hij weet wat van algebra en meetkunde af en zo en daar hebben zij
| |
| |
geen kaas van gegeten, maar daar houdt het dan ook mee op, die meerdere kennis van hem. Met algebra en meetkunde begin je in de fabriek niet veel. Láter misschien, maar eerst moet hij zijn handen leren gebruiken... Láter... misschien brengt hij het dan nog wel eens tot directeur... Komen ze van hier misschien nog wel eens bij hem solliciteren... Neemt-ie ze aan op een goed salaris... allemaal... Ook die dikke Meijer, want die valt toch ook wel mee... Tenslotte hebben ze hem allemaal geholpen. Nou ja, ook wel geplaagd natuurlijk, maar dat hoort erbij, dat heeft hij inmiddels wel begrepen...
‘Onder de bank ook, je laat de helft liggen.’
Dat is Rienus! Geen gemakkelijk heer, hoor. Als je met hem op karwei bent, mag hij dan wat vriendelijker zijn, maar op de fabriek! Phoe...
Net voor het tijdsein roept Meijer hem naar het magazijn om een paar kisten te versjouwen.
‘Het lijkt wel, of-ie daar expres mee gewacht heeft,’ bromt Joop en hij kan niet vermoeden dat hij de spijker precies bovenop z'n kop slaat. Het is namelijk afgesproken werk. Die kisten hadden ook nog wel een dagje kunnen wachten.
Als het karweitje erop zit, zijn de mannen al naar huis en de fabriek is leeg...
Vreemd stil is het nu...
Nog geen kwartier geleden waren die grote machines grommende monsters gelijk; waren ze één en al beweging...
Nu staan ze stil... Blokken staal zonder leven...
Zonder arbeiders is zo'n fabriek eigenlijk maar een eigenaardig iets. Een beetje droefgeestig... griézelig bijna...
| |
| |
In gedachten verzonken wast Joop zijn handen.
De dag zit er weer op en hij heeft prettig gewerkt... En nog een gulden vijfentwintig extra verdiend!
Hij droogt zijn handen af en gaat naar het fietsenhok en dan... blijft hij als aan de grond genageld in de deuropening staan...
Sprakeloos staart hij naar zijn rammelkast, of liever, naar wat eens zijn rammelkast is geweest! Ineens wordt het hem duidelijk, waarom ze hem met Rienus op karwei hebben gestuurd. Alleen om rustig hun gang te kunnen gaan. De schobbejakken! Ze hebben zijn fiets in tweeën gezaagd en er een paar stukken pijp van een meter of vijf tussen gelast!...
Beteuterd bekijkt hij de enorme tweewieler, die nu lang genoeg is, om er tien zadels achter elkaar op te zetten.
En dat noemen ze nu een grapje! Iemands spullen naar de maan helpen... kan niet schelen wat het kost, áls ze maar lol hebben!
Die mantel voor z'n moeder kan-ie nu wel gedag zeggen, daar komt niets van terecht. Hij zal een tweedehands fiets moeten kopen en dat kost hem zeker een veertig, vijftig gulden...
Tranen schieten hem in de ogen. De lafbekken! De gluiperds! De boel vernielen, dát kunnen ze. Dat z'n moeder hard moet ploeteren om rond te komen, interesseert ze niet! Ze zijn te stom om dáár aan te denken! Z'n vuisten gebald in machteloze woede en zijn lippen stijf op elkaar geknepen staat hij daar, terwijl de tranen hem over de wangen rollen...
En dan, ineens, staat Arie naast hem. Die heeft hem zeker al die tijd af staan loeren!
‘Nou Joop,’ zegt hij zacht, ‘zo hebben we het niet bedoeld, hoor. Het was maar een grapje.’
‘Grapje?’ schreeuwt Joop, wild van drift. ‘Noem je dat een grapje? Nou kan ik m'n moeder geen mantel
| |
| |
geven, weet je dat? En dat is jullie schuld!’
‘Jong, zo hebben we het helemaal niet bedoeld. Ga maar eens achter in de stalling kijken...’
‘Waarom?’ snauwt Joop, maar hij krijgt geen antwoord.
Arie is weggegaan... Achter in de stalling?
Joop loopt naar het eind van het fietsenrek...
Niets te zien... Alleen een fiets... Hoort zeker ook bij de grap, om hem een keertje voor niets te laten lopen... Maar wacht eens!... Hé, er hangt een enveloppe aan het stuur van die fiets!... Zou... nee, dat kan niet!... dat zou...
Ondanks z'n verdriet toch wel een beetje nieuwsgierig, buigt Joop zich voorover om te zien wat erop staat... Allemensen... Joop de Reus! Wat heeft dat te betekenen? Zou dat...? Zou hij...? Maar dat zou toch te gek zijn...! Maar waarom...?
Met bevende vingers maakt hij de enveloppe open en haalt er een briefje uit. Hij kan zijn ogen niet geloven, als hij leest wat daar op staat...
‘Voor jou, kleine krielkip, omdat we zo'n hekel an je hebben.’ Meer niet. Het is met hanepoten van letters geschreven, even ruw en onverschillig als het uiterlijk van de man, die het geschreven heeft...
Joop weet niet of hij moet lachen of huilen.
Dát is het dus! Dáárom hebben ze hem weggestuurd en z'n rammelkast een paar meter langer gemaakt. Ze hebben hem een fiets gegeven! Als het ding niet vlak voor zijn neus stond, zou hij het niet geloven.
Helemaal in de war, rijdt hij het glimmende karretje naar buiten en bekijkt het van alle kanten... Is het nou een nieuwe fiets? Dat moet wel! Het chroomwerk glimt als een spiegel... je kunt er je haar in opkammen...
| |
| |
Joop leest het briefje nog eens over.
Ja, het staat er toch duidelijk! Die fonkelende tweewieler is voor hem. Voor hém, van z'n maats! Van die kerels, die hem zo ongegeneerd kunnen treiteren. Van die kerels met hun ruwe woorden en harde handen, die hem de hele dag van het kastje naar de muur sturen als ze eens in een lollige bui zijn...
Op de hoek staan er twee, Arie en Rienus. Ze kijken lachend naar hem, maar hij ziet ze niet. Hij heeft alleen maar oog voor zijn fiets.
Dan, ineens, springt hij erop en schiet de straat uit, naar huis. In zijn hart is een diepe blijdschap...
Nee, een niéuwe fiets is het niet. Rienus had nog ergens een frame liggen en dat heeft hij eerst afgekrabd en toen keurig laten moffelen. Arie had nog een stuur en dat hebben ze opnieuw laten verchromen. Nou ja, zo had iedereen wel wat... Vanmiddag hebben ze het karretje in elkaar gezet en de oude rammelkast in tweeën gezaagd... En dat allemaal omdat... nou ja... omdat ze zo'n hekel aan hem hebben, nou goed?
|
|