| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
Er broeit iets
Een week later wordt Joop in het kantoortje geroepen. De werkmeester is bezig en hij moet even wachten.
Zenuwachtig staat hij zich af te vragen, wat de reden is, dat hij hier moet verschijnen. Of liever gezegd, hij staat zich af te vragen of er soms nog een ándere reden kan zijn, dan dat gevalletje met die boorolie. Hij peinst zich suf maar kan niets vinden.
Natuurlijk, het gaat om dat flesje... dat kan niet anders... Maar... waarom zouden ze daar nu pas over beginnen? Heeft iemand hem soms verraden?... Nee, dat zou alleen Arie kunnen doen en die bijt zich liever de tong af, dan dat hij iemand aanbrengt.
Joop voelt zich allesbehalve op z'n gemak in het stille kantoortje met de werkende chef...
Gedempt dringt het geluid van de dreunende machines hier tot hem door.
Meneer Meijer komt ook binnen en dan kijkt de werkmeester op.
‘Zo Joop,’ zegt hij vriendelijk, ‘we moeten eens met je praten, jongen. Heb je al een vermoeden waar het over gaat?’ Joop zwijgt in alle talen. O, hij zal er niet om liegen hoor! Maar hij kan toch de moed niet opbrengen om er zelf over te beginnen.
‘Kijk, ik zeg het, om je een kans te geven. Als je weet waar het over gaat, is het beter dat je het meteen vertelt. Zeg het maar eerlijk, dat is het beste...’
Joop slikt zenuwachtig. Natuurlijk heeft hij een ver- | |
| |
moeden. Iemand moet gekletst hebben! Dat kán niet anders... Maar goed, er valt toch niets meer aan te doen.
‘Het... het is per ongeluk gegaan, meneer.’
Meijer en de werkmeester kijken elkaar ernstig aan.
Joop schrikt van hun gezichten. Zouden ze het zó ernstig opnemen?
‘Wat bedoel je met “per ongeluk”, Joop?’ vraagt de werkmeester en zijn stem klinkt opééns veel strenger. ‘Heeft iemand je er soms toe aangezet?’
‘Nee meneer, ik heb het zelf bedacht, niemand wist er iets van.’
‘Was dit de eerste keer?’ vraagt Meijer.
Joop knikt.
‘Ik sta eerlijk gezegd stomverbaasd!’ valt de werkmeester uit. ‘Hoe haal je zoiets toch in je hoofd, jongen! Iedereen mag je graag, en nu haal je zulke streken uit. Hoe kom je daar toch in vredesnaam toe?’
Joop buigt beschaamd z'n hoofd.
‘Wat voor een mentaliteit houden jullie er tegenwoordig toch op na,’ gaat de werkmeester verder. ‘Je begrijpt toch zeker wel, dat je op deze manier vroeg of laat met de politie in aanraking komt?’
‘De politie?’ stamelt Joop.
‘Ja, wat dacht je dan? Als je met die dingen eenmaal begint, is het eind er van zoek. Of nee, weet je wat het eind is? Het eind is: de gevangenis!’
De gevangenis? Zijn ze nou helemaal van lotje getikt? Dát wordt toch wel een beetje te gortig! Goed, ze hebben gelijk, hij heeft een oerstomme streek uitgehaald. Misschien is het ook wel erg lelijk wat hij gedaan heeft, maar laten ze hem dan flink op z'n nummer zetten en niet de boel zo gaan overdrijven, dat de gevangenis er zelfs aan te pas komt! Iedereen doet toch wel eens domme dingen? Hij ook en hij wil er zijn straf óók wel voor dragen, maar niet op zo'n manier!
| |
| |
‘Het was eigenlijk helemaal niet voor u bedoeld,’ zegt hij, opeens heel erg rustig. Zijn angst is weg. Hij kijkt de werkmeester recht in de ogen. ‘Het begon me te vervelen, dat ze mij altijd moesten hebben... Ik wilde nu zelf eens iemand er tussen nemen...’
Joop zwijgt, als hij ziet hoe verbaasd ze hem plotseling aankijken.
‘Waar héb je het eigenlijk over?’ informeert de werkmeester.
‘Nou, over dat flesje boorolie natuurlijk... Dat heb ik gedaan! Het was voor iemand uit de werkplaats bedoeld, maar u pakte het weg, voor ik er iets aan kon doen...’
De beide mannen kijken elkaar aan en glimlachen. Wat hebben ze toch, die twee?
Ineens begrijpt Joop dat er iets mis is! Nu pas dringt het tot hem door, dat hij zich versproken heeft! Ze hebben hem niet hier geroepen om naar dat geval met dat flesje te informeren. Toen ze over de politie begonnen, had hij dat al moeten snappen!’
‘Zo,’ bromt de werkmeester, ‘dus dat was een grapje van jou! Ik dacht dat ik zou stikken in die smeerlapperij! Maar nu wil ik toch nog wel graag van je weten, wat jij laatst tijdens de schafttijd in de werkplaats deed? Meneer Meijer vertelde me, dat hij je hier een keer heeft gesnapt.’
‘Dat was op diezelfde dag,’ antwoordt Joop. ‘Ik wou stiekem dat flesje weer ruilen, maar de deur van het kantoortje zat op slot. Toen was d'r niks meer aan te doen.’
Dat laatste zegt hij op een toon, alsof hij zeggen wil: 't is dus tenslotte nog je eigen schuld ook.
De werkmeester glimlacht en meneer Meijer maakt een beweging, of hij de boorolie nog langs zijn wangen voelt druipen.
Een ogenblik is het stil in het kleine kamertje...
| |
| |
‘Ja...’ begint de werkmeester dan eindelijk, ‘tja... het is een gek geval. Er is een misverstand in het spel geweest, Joop. We hebben je eigenlijk voor iets heel anders hier laten komen, zie je. Die boorolie, ik dacht dat dat een streek was van een van die andere kerels... Nou, enfin, je kunt wel weer gaan... Of nee, wacht eens even!... Je vertelt niets van ons gesprek aan de anderen, begrepen? Als ze je wat vragen, zeg je maar, dat je geroepen werd om een boodschap voor mij te doen, en dat is nog waar ook. Weet je die zaak van Peck en Co?’
Ja, die weet Joop.
‘Mooi, daar ligt een afsluiter voor ons klaar. Het is een klein dingetje; je kunt het zo in je zak steken. We hebben geen tijd om te wachten tot die lui het brengen, want er is haast bij. Je hebt toch een fiets?’
‘Ja meneer,’ lacht Joop.
‘Goed zo, hoepel dan maar gauw op... En... zeg!’ Joop draait zich bij de deur om en kijkt de werkmeester vol verwachting aan.
‘Wanneer je zo je best blijft doen als tot nu toe, zijn we aardig over je tevreden, Joop.’ Lachend kijken ze hem na, als hij door de fabriek loopt.
‘Het is een aardig jog,’ bromt Meijer.
‘Dat is-ie zeker,’ beaamt de werkmeester. ‘En hij weet van niks, daar ben ik nu wel van overtuigd. Iemand anders moet dat ding hebben weggenomen, Meijer!’
‘Tja,’ bromt de dikke man, en dan ineens: ‘Zeg, wat zal dat jog in angst hebben gezeten, toen hij hier werd geroepen. Hij dacht natuurlijk niet anders, dan dat we hem met z'n tweeën te lijf zouden gaan, vanwege die boorolie.’
| |
| |
‘Hou op over die boorolie! Ik zie nog die glimmende kop van jou, met die druppels aan je kin,’ grinnikt de werkmeester. ‘Ik zou best willen weten, voor wie hij dat goedje bestemd had... Maar ondertussen zijn we nog geen steek verder gekomen, Meijer!’
‘Nee, zeg dat wel... Wie kan dat ding nou gepikt hebben?’
Joop haalt z'n rammelkast uit het rek.
Hij is danig in zijn sas met het complimentje, dat hij daarnet in ontvangst heeft mogen nemen. Ze zijn tevreden over hem, mooi zo! Zie je, dié kant moet het op, wil je iets bereiken in je leven. Ze moeten tevreden over je zijn. En dat zijn ze alleen, wanneer je je wérk doet... goéd doet! En laat de anderen hem dan maar uitlachen en hem soms een uitslover noemen, omdat hij altijd flink doorwerkt, daar trekt hij zich niet van aan. Over een jaar of tien staan de zaken anders, dan zullen ze het wel laten om te spotten met Joop de Reus.
‘Piep!’ kreunt de fiets.
Later rijdt hij in een slee van een wagen, let maar eens op!
In gedachten verzonken rijdt Joop mee in het verkeer...
Toch wel een aardige man, die werkmeester. Alleen... waarom hebben ze hem nou toch in het kantoortje geroepen? Dat is hem nog steeds niet duidelijk... 't Was niet voor die boorolie. Als hij daar niet zelf over begonnen was, hadden ze nu nog van niets geweten. Maar er is iets aan de hand... Er moet iets gestolen zijn of zoiets, anders waren ze niet over de politie begonnen... Meijer had hém in de werkplaats gezien en daarom... ja, ja natuurlijk, zó moet het ongeveer in elkaar zitten!...
‘Hé! Kun je je hand niet uitsteken?’ brult iemand naast hem. ‘Zit je soms te maffen!’
| |
| |
‘Verhip!’ bromt Joop nijdig, maar hij let toch even beter op. Niet lang, want al gauw dwalen zijn gedachten weer naar het kantoortje.
Wát zouden ze missen? Hij wou, dat-ie het wist... Het zou prachtig zijn, als híj het weer terechtbracht... Als hij kans ziet die dief te grijpen, maakt-ie een mooie beurt... In gedachten ziet hij zichzelf weer bij het kantoortje van de baas, tussen de middag, met het melkflesje in z'n hand... En toen... kwam Arie binnen!... Allemensen! Dié zal toch niets...?
Joops hart slaat een paar tellen over van schrik.
Stel je voor, dat Arie...! Maar nee, dat is toch te gek! Die gedachte verwerpt hij meteen weer. Nee, Arie heeft het zéker niet gedaan. Arie is zijn vriend, zijn grote vriend, die hem helpt en in bescherming neemt tegenover de anderen. Die doet zoiets niet. Eigenlijk schaamt Joop zich een beetje, dat die gedachte bij hem is opgekomen. Arie is alleen maar in het magazijn geweest om een grap uit te halen... Wat voor een grap?... Verdraaid, zie je nou wel, nu kan hij al aan niets anders meer denken...!
O, hij heeft geluk! Het stopbord wordt net op groen gedraaid; kan-ie mooi doorrijden zonder vaart te minderen. Trappen maar!
‘Die probeert de geluidsbarrière te doorbreken,’ hoort hij iemand zeggen.
Joop grinnikt. Die kar maakt ook zo'n herrie, daar heeft hij al heel wat over moeten horen...
‘Hé, pas op!’
Een automobilist komt de hoek omsuizen, zonder zich van het stopteken iets aan te trekken.
Joop remt uit alle macht!
De rammelkast gilt van verontwaardiging en dan, juist op het kritieke moment, loopt de ketting er weer af! Remmen is nu niet meer mogelijk en Joop schiet recht op de auto af!
| |
| |
Het stopbord wordt net op groen gedraaid...
| |
| |
De automobilist probeert nog te stoppen, maar het is al te laat. Gierend schuiven de banden over het wegdek... De remmen knarsen.
Bons!...
Met een doffe dreun ramt Joop de wagen.
Het gaat allemaal zo vliegensvlug, dat hij niet eens de gelegenheid krijgt om erg te schrikken.
Als een koppig paard gooit z'n stalen ros het achterwerk omhoog en tjoep, daar schiet Joop over het stuur, met z'n hoofd tegen de auto. Tien tellen lang ziet hij sterretjes en hoort hij vogeltjes fluiten. Dan trekt de muziek en het vuurwerk langzaam weg en ziet hij een kring nieuwsgierige gezichten om zich heen, waarop warempel een beetje teleurstelling te lezen staat, als hij zijn ogen opslaat.
‘Het is niet ernstig,’ bromt een lange meneer.
Nee, nou nog mooier, hij zal voor hun plezier zijn benen breken, nou goed?
‘Maar hij heb een paar lelijke schrammen op z'n bakkes,’ merkt een fietsjongen op. ‘Daar kan-ie een paar weke mooi mee weze!’
Nog een beetje duizelig krabbelt Joop overeind. Over z'n wang loopt een straaltje bloed, hij heeft een flinke buil op z'n voorhoofd en z'n neus prikt en gloeit, of ze er met een staalborstel overheen zijn gegaan. En z'n lip begint ook al op te zetten! Hij heeft geen spiegel nodig om te weten, dat hij er ontoonbaar uitziet.
Een meneer neemt hem mee naar een apotheek en daar worden zijn kwetsuren behandeld.
Als hij weer buiten komt, staat de auto er nog steeds. Een agent is bezig proces-verbaal op te maken.
De fietsjongen schijnt ook geen haast te hebben, want hij staat overal met z'n neus bovenop. Als hij Joop
| |
| |
ziet, verschijnt er een gulle lach op zijn brutale snuit. ‘Wat zie je d'r nou mooi uit! Je lijkt wel een ouwe fietsband, met al die plakkies op je kanes,’ spot hij. ‘Maar die kerel is d'r gloeiend bij, hoor... Dat wordt een bon, en niet zo'n kleintje ook. Mot-ie maar niet door rood rije.’
Joop moet ook z'n naam opgeven en dan mag hij er vandoor. Hij sleept zijn fiets naar de kant en brengt de ketting weer op z'n plaats. Tot zijn verbazing heeft de rammelkast zelf haast geen schade opgelopen. Alleen het stuur is een beetje verbogen, maar dat mag geen naam hebben. Zul je altijd zien met zo'n ouwe kar; als het een nieuwe fiets was geweest, lag-ie nu misschien helemaal aan gruzelementen.
Een beetje beverig vervolgt hij zijn weg...
Zo zie je maar weer, een ongeluk ligt in een klein hoekje. Als z'n ketting er niet was afgelopen, had hij nog wel bijtijds kunnen remmen... Evengoed is hij er maar best afgekomen. Tjonge, die smak die hij maakte! Hij had z'n nek wel kunnen breken. En plotseling midden in het drukke verkeer, midden in het gevaar van de voorbijsuizende auto's en met het ongeluk nog vers in z'n geheugen, wéét Joop... God!... 't Is God, die voor mij zorgt... Ook daarnet, toen ik tegen die wagen vloog... Het is de Here, die mij beschermt...
Och, hij denkt het niet precies met deze woorden. Het is meer een blij gevoel dat hem doorstroomt... Maar het betekent hetzelfde!
Zonder verdere ongelukken bereikt hij het doel van zijn reis en met het afsluitertje in zijn zak, gaat hij naar de fabriek terug.
De pleisters is hij eigenlijk al weer een beetje vergeten, als hij de werkplaats binnenkomt, maar z'n maats brengen hem door een bulderend gelach, het ongeval weer gauw in herinnering.
Dat is waar ook, hij ziet er onmogelijk uit!
| |
| |
Nou, laat ze lol hebben, wat geeft dat...?
‘Heb je gevochten, Cupido?’
‘Welnee, hij heb om opslag gevraagd!’
‘Hij heb ruzie gehad met z'n meissie.’
De een weet het nog mooier te maken dan de ander.
Joop lacht maar een beetje mee. Nou ja, láchen... Daar komt niet veel van terecht met zijn dikke lip.
Hij loopt door naar het magazijn en legt de afsluiter op het bureau van meneer Meijer. De magazijnmeester is er niet...
Wanneer hij weer aan het werk gaat, komt Arie informeren wat er gebeurd is.
‘Een heiblok op je hoofd gehad, Jopie!’
‘Nee, mijn ketting is er weer eens afgelopen, juist toen ik moest remmen voor een auto. Die vent reed door rood!’
‘En toen ben je er tegenop gevlogen!’
‘Ja natuurlijk, ik kon niet remmen!’
‘Hij had je wel dood kunnen rijden! Zo'n vent moesten ze zijn rijbewijs afnemen... Niet voor een paar weken, maar voor altijd! Een volwassen kerel, die zo weinig verantwoordelijkheidsbesef toont, hoort niet achter het stuur te zitten!’
‘Hij heeft een bekeuring gekregen.’
‘Ja natuurlijk! Dat zou er nog maar aan ontbreken, dat zo'n vent helemaal vrijuit ging!... Enfin, je bent er gelukkig nog goed afgekomen.’
In de kantine steken de mannen de koppen bij elkaar. Ze hebben Joop om een boodschap gestuurd en kunnen nu vrijuit spreken.
‘Ze mosten die sjofeur vierendelen,’ bromt iemand bloeddorstig.
‘Als ze in een auto rijen, den- | |
| |
ken ze allemaal dat ze de wereld voor hun alleen hebben!’
‘Vierendelen? Zo'n kerel ging vroeger naar de brandstapel!’ roept Rienus. ‘Ik most eerst lachen om die rare snuit van dat jog, maar ik zal jullie wel vertellen, dat ik effe schrok, toen-ie zo gehavend binnenkwam. Als ik die vent nog eres tegenkom in een stil straatje... nou...’
‘Het is een fijne knaap, die Joop,’ zegt Arie. ‘Een leuke jongen. Hij doet z'n best en hij staat voor iedereen altijd klaar, niet waar?’
‘Ja, dat zijn ze allemaal gloeiend met hem eens.
‘Hoe vaak hebben we hem er nou al niet tussen genomen? En hij houdt zich toch maar goed! Laatst ook, met die boorolie...’
Ineens is het stil in de kantine...
‘Nou? Wat dan?... Vertel op... Wat was er dan met die boorolie?’
‘Nee, niks,’ bromt Arie. Hij heeft zich versproken.
Maar Rienus is pienter genoeg om het een en ander met elkaar in verband te brengen.
‘Zeg es even,’ grinnikt hij, ‘je wil toch niet zeggen dat die kleine krielkip... zeg... heb Jopie dat geintje uitgehaald?’
‘Wat een léf om dat bij de baas te doen!’
‘D'r zit pit in dat kereltje!’
Joop stijgt meters in de achting van z'n maats en Arie laat het maar zo.
‘Maar jongens, mondje dicht, hoor! Ik heb me eigenlijk versproken, terwijl ik hem beloofd heb er met niemand over te zullen praten. Hij wil het niet weten, en als de baas het hoort... Je weet nooit hoe dat uitpakt. Laten we dan nu maar eens spijkers met koppen slaan, want we hebben al genoeg tijd verkletst.’
‘Aan mij zal het niet liggen,’ zegt Rienus, ‘kom maar voor de draad met je plannen.’
| |
| |
‘Nou, luister dan. Ik vind het onverantwoordelijk om die jongen nog langer op die fiets te laten rijden.’
‘Fiets? Als je nog es fiets zegt, zakt dat hele ding in mekaar,’ schreeuwt Rienus. ‘De een of andere Batavier heb d'r nog boodschappen op gedaan!’
‘Wat? Denk je dat die kar nog zó nieuw is?’ roept iemand.
Een bulderend gelach is zijn beloning.
Er zijn heel wat grapjes over de rammelkast te maken en de mannen krijgen er niet gauw genoeg van, maar eindelijk, als Arie een paar maal dreunend op de tafel heeft geslagen en met een stem als een torenklok heeft gebulderd, dat hij het hier en gunder nu eindelijk wel eens een tikkie rustiger zou willen hebben, wordt het stil. Ze moeten ook een beetje opschieten, want Joop kan elk ogenblik terugkomen.
‘We moeten,’ begint Arie. Maar met een ruw: ‘Houd je kiezen es op mekaar?’ legt Rienus hem het zwijgen op.
De grote man buigt zich over de tafel heen en fluistert geheimzinnig: ‘Jongens, ik heb een idee! We zullen hem een loer draaien...’
‘O nee, die vlieger gaat niet op!’ zegt Arie beslist.
‘Luister!’ snauwt Rienus en hij legt fluisterend uit wat hij van plan is. Steeds dieper buigen de mannen zich over de tafel, steeds gedempter klinken hun stemmen. Af en toe stijgt er een zacht gegrinnik op uit de kring. Ze wrijven zich de handen en grijnzen breed, als Rienus is uitgesproken.
‘Nou?’ vraagt hij glunderend.
‘Het zal de mooiste stunt worden, die we sinds jaren hebben uitgehaald,’ lacht Spekkie, de eerste monteur. ‘En heb jij nou nog bezwaren, Arie?’ vraagt Rienus. ‘Ik niet,’ zegt Arie. ‘Daarnet vertrouwde ik het alleen
| |
| |
niet erg, omdat ik dacht dat jij eigenlijk niet veel met die jongen ophad. En nu kom je met dit plan!’
‘Heb ik ooit gezegd, dat ik iets tegen die jongen had?’ ‘Nee, dat niet’.
‘Nou dan!’
Verder praat Rienus er niet over. Hij is er de man niet naar, om anderen te vertellen wat er diep in zijn hart leeft. O, zeker, als hij eens de kans krijgt, neemt hij Joop te grazen. Maar hij bewondert die krielkip... Niet omdat Joop zo pienter is, of zo gevat, maar... omdat dat jog de moed heeft, eerlijk voor zijn mening uit te komen... omdat hij de moed heeft gehad om, temidden van een stel spottende kerels, zijn handen te vouwen en z'n ogen te sluiten. Dát heeft Rienus getroffen, hoewel hij in het begin zelf begonnen is met dat spotten. Later heeft hij zich daarover geschaamd... Tja, wie had dát kunnen denken, dat zo'n apie hem nog eens zo ver zou krijgen, dat-ie zich schaamde... Wanneer Joop terugkomt, is er aan de mannen niets meer te merken. Ze hebben het weer druk over voetballen, motoren en loonsverhogingen, en Rienus raast dat híj het natuurlijk weer moest treffen, dat zijn flesje melk zuur was vanmorgen.
Nee, Joop merkt niets... Maar in de werkplaats smoezen de kerels soms wat met elkaar en dan lopen ze met rode koppen van ingehouden pret...
|
|