| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Joop in de aanval
Zo langzamerhand begint Joop het wel door te krijgen. De eerste dagen heeft hij zich steeds laten beetnemen, maar nu lukt het de mannen niet zo gemakkelijk meer. Ja, het is nu zelfs al zó ver, dat hij zelf een plannetje loopt uit te broeden. Hij wil die Rienus eens met gelijke munt betalen. Die man laat nou werkelijk geen gelegenheid voorbijgaan om hem te plagen en gelegenheid is er genoeg. Wat begin je tenslotte als jongen tegen zo'n grote vent? Niets! Wanneer ze je om een boodschap sturen heb je het maar te doen, nietwaar? Maar nu begint het Joop toch wel een beetje de keel uit te hangen en hij heeft besloten zelf eens tot de aanval over te gaan. Wie kaatst moet de bal verwachten, en wanneer ze merken, dat hij hén ook te pakken kan nemen, zullen ze vanzelf wel ophouden.
Op een morgen is Joop héél vroeg aanwezig. Hij is altijd wel vroeg, maar dit keer toch wel bijzonder.
Gelijk met de werkmeester gaat hij naar binnen.
‘Je komt steeds vroeger, Jopie.’
Joop bromt maar wat en wacht, tot de werkmeester in zijn kantoortje is verdwenen...
Zo, nu moet hij voortmaken en zorgen dat het niet in de gaten loopt... Eens even kijken... Ja, daar staat een blik boorolie... Nog even vlug rondkijken... ja, de kust is veilig!
Uit zijn tas haalt hij een schoon melkflesje tevoorschijn, dat hij voorzichtig met de witte boorolie vult... Zo... nu de capsule er weer zo netjes mogelijk overheen drukken, en dan maar hopen dat Rienus de inhoud van zijn flesje niet al te kritisch gaat zitten bekijken,
| |
| |
voor hij er een flinke slok van heeft genomen... Joop grinnikt al bij voorbaat, terwijl hij het flesje voorzichtig in z'n tas stopt... Of wacht! Misschien is de melkboer al geweest. Dan kan hij beter nu meteen al een van de flesjes verwisselen.
Inderdaad staat de melk al voor de deur. Joop brengt ze naar binnen en verwisselt vlug een van de flessen met die uit z'n tas... Zo, hij zet ze op hun gewone plaats, op de kast in het washok, daar staan ze koel, en dan hebben de anderen ook niks in de gaten. Als hij ze straks rondbrengt, zal hij wel zorgen, dat de goeie bij Rienus terechtkomt. Dat komt best voor elkaar...
Wanneer de anderen komen, is Joop al aan het werk.
‘Hé, kijk hij zich eens uitsloven! Die wil een wit voetje halen bij de baas!’
Joop krijgt een kleur. Het is helemaal zijn bedoeling niet om een wit voetje te halen, maar laat die Jaspers z'n kiezen maar op elkaar houden; die is zelf liever lui dan moe. Als de baas er niet is, voert hij geen slag uit en dat is een misselijke manier van doen, dat vinden de anderen gelukkig ook. Daarom kan die man het natuurlijk niet velen, dat een ander plezier in z'n werk heeft.
Als Rienus komt, gaat hij bij Joop staan kijken. Natuurlijk om hem zenuwachtig te maken... Vervelende kerel... Maar straks... wacht maar! Wanneer een paar minuten later de bel gaat, moet Rienus hem wel met rust laten...
Joop werkt stevig door.
Het strippen knippen heeft hij achter de rug; hij is nu bezig schroefdraad te snijden op lange stangen. Dat is wel een beetje moeilijker karweitje, want nu doet de
| |
| |
machine het niet voor hem. O, je kunt natuurlijk wel stomweg dat snijdijzer ronddraaien, maar dan moet je ook niet vragen hoe je werk er dan uitziet. Nee zoiets moet je met overleg doen. Je hérsens gebruiken, dáár komt het op aan.
Ze moeten van hem kunnen zeggen: ‘Kijk, dat heeft Joop de Reus gemaakt, dat zie je meteen. Zo netjes en precies...’
Ai! Daar trekt ie hem scheef!... Een eindje terug... Zo... Nu een beetje boorolie erop om te smeren... Boorolie! Wat zal hij straks een pret hebben!
‘Hé, Joop, waar blijft m'n melk?’ schreeuwt Arie.
Daar zul je het hebben!
‘Ik zal het even halen,’ roept Joop, ‘even deze stang afmaken.’
‘Wat afmaken? Niks afmaken!’ roept Rienus. ‘Vlug, melk halen, anders zal ik jou afmaken. Schiet op!’
‘Wacht maar,’ bromt Joop, ‘je zult je melk krijgen, hoor.’
Hij laat zijn werk rusten en gaat naar het washok. Hij moet er twee maal voor lopen, want er zijn teveel flessen om ze in een keer te versjouwen; dan komt hij handen te kort.
Zo, die fles voor Rienus laat hij ook nog even staan, want anders loopt hij de kans, dat die ervan gaat drinken terwijl hij net weg is om de andere te halen en dat zou een ramp zijn. Voor geen geld zou hij dat schouwspel willen missen... Hij hoort die Rienus al razen en tieren... ‘Welk stuk verdriet heb d'r met z'n vingers an mijn melk gezeten?!’... Reken maar dat de anderen ook pret zullen hebben. Eigenlijk jammer, dat hij niemand in vertrouwen heeft genomen, dan hadden ze van tevoren al kunnen genieten. Dat het voor Rienus niet zo erg moeilijk moet zijn, om te raden wie de dader is, komt niet eens bij hem op.
Vlug brengt hij de eerste flessen rond.
| |
| |
‘Wat loop jij geheimzinnig te grinniken?’ vraagt Arie. ‘Ik?’
‘Ja, jij, wie anders? Je trekt een gezicht, of je ons allemaal tegelijk een loer gaat draaien.’
‘Zeg, krijg ik m'n melk nog, of moet die koe nog gemolken worden?’ roept Rienus ongeduldig. ‘Ik sta te versmachten van de dorst.’
Moet je hem horen! Nou, hij zál z'n melk hebben, hoor Z'n hele leven zal hij die smaak niet meer vergeten... Vlug terug naar het washok!
Daar staat de werkmeester! Er gaat iets verkeerd! Joop, voélt het aankomen!
‘Hoekstra komt vandaag niet op z'n werk, Joop, hij heeft een snipperdag genomen. Ik zal dit keer z'n flesje melk wel nemen.’
Allemensen!
Met angstige ogen kijkt Joop naar het flesje dat de werkmeester in z'n hand houdt. Het flesje dat voor Rienus bestemd was! ‘Ja... eh... nee... kijk...’ stamelt Joop. Hij krijgt een kleur, zoals altijd, wanneer hij in het nauw zit.
‘Wat is er? Je hebt er toch wel genoeg, niet?’
‘Ja meneer.’
‘Nou, dan is het toch in orde?’
De werkmeester gaat terug naar zijn kantoortje; het flesje boorolie in z'n hand...
En Joop?... Die kan zich de haren wel uit z'n hoofd trekken van spijt, dat hij het flesje niet apart heeft gehouden. Wat moet hij nu in vredesnaam beginnen? Waarom pakt die man nu ook juíst het verkeerde flesje? Die andere vijf, die er nog staan, zijn immers prima! Maar nee, juist dat éne wordt er uitgepikt, dat zul je nu altijd zien...
Terneergeslagen brengt hij de laatste flessen rond.
| |
| |
‘Jantje lacht, Jantje huilt,’ zegt Arie. ‘Nu zie je eruit of je je laatste oortje hebt versnoept.’
Joop geeft geen antwoord, maar loert voorzichtig naar het kantoortje van de werkmeester.
‘Wat kijk je vrolijk, krielkip!’ roept Rienus. Hij trekt de capsule los en zet de fles aan zijn mond.
Daar gaat die heerlijke, kostelijke melk...! En daar, in het kantoortje...
Joop zucht. Hij heeft het gevoel of elk ogenblik de hele fabriek in de lucht kan vliegen. Hij gaat weer aan het werk, maar kan er zijn gedachten niet bijhouden... Kwam er nu maar iemand om de werkmeester weg te roepen... Maar dat gebeurt niet. Het zou het eenvoudigste zijn om het gewoon te gaan vertellen, maar daar schrikt Joop toch ook voor terug...
De tijd kruipt... Elk ogenblik kan het gebeuren...
In bijna ondraaglijke spanning gaat de morgen voorbij. Maar eindelijk, eíndelijk is het schafttijd! Het ratelen van de bel klinkt Joop als muziek in de oren. Nog even een blik naar het kantoortje... Gelukkig! De werkmeester trekt zijn jas aan, die moet zeker een boodschap... En het flesje staat er nog!
Als hij nu... Hij heeft een idee! er bestaat nog een kans om het weer goed te maken! Zodra hij straks zijn brood op heeft, zal hij bij de melkboer verderop een flesje melk halen en dat ruilt hij om!... Alleen oppassen dat niemand het merkt...
‘Mot je met de trein mee?’ informeert Rienus, als hij ziet hoe haastig Joop z'n boterhammen naar binnen propt. ‘Ik moet nog een boodschap,’ mummelt Joop.
Die Rienus bemoeit zich ook overal mee. In de kantine gaat hij altijd recht tegenover hem zitten... Maar die waarschuwing van Arie heeft wel geholpen, want Joop kan nu rustig bidden, zonder dat ze hem lastig vallen. Ja, het wordt zelfs stil in het schaftlokaal als hij nu zijn handen vouwt...
| |
| |
‘Haastige spoed is zelden goed,’ probeert Rienus leuk te zijn, wanneer Joop zich verslikt in een hap brood, die wel wat ál te groot is uitgevallen.
Hij wordt zo rood als kreeft en de tranen lopen hem over de wangen van benauwdheid. Als hij een paar minuten later de kantine verlaat, loopt hij nog te hoesten. Tjonge, tjonge, hij dacht daarnet dat hij stikken zou! En dat allemaal om dat ellendige flesje boorolie, dat bij de verkeerde is terechtgekomen. O, wat zou Rienus een schik hebben, als hij wist wat er aan de hand was. Wat zou hij het die bullebijter graag gegund hebben. Altijd moet die vent hém hebben. Tegen de anderen durft-ie natuurlijk niet.
Enfin, nu eerst maar melk halen!
De melkboer is vlakbij en de boodschap is gauw gedaan, want er is net geen klant in de winkel...
Het gaat gebeuren!... Nú of nooit!...
Met kloppend hart loopt Joop op z'n tenen door de fabriek, die iets onwezenlijks heeft, zonder het lawaai van de ronkende machines en het luidruchtig bezig zijn van de arbeiders...
Vlak langs de kant sluipt hij naar het kantoortje... Als iemand hem hier ziet, valt zijn hele plan in duigen... Hij moet uiterst voorzichtig te werk gaan... Nu is hij vlak bij de deur van het kantoortje... De werkmeester is nog steeds niet terug en de fles staat er nog... op z'n bureau... Maar dan! Joop heeft zijn hand al op de kruk, als een geluid achter hem, hem doet verstijven van schrik!
Er komt iemand de werkplaats binnen!
Snel duikt Joop weg achter een draaibank... Voorzichtig gluurt hij om een hoekje, om te zien wie het is, die daar nadert. Het is Arie, die behoedzaam in zijn richting komt!
| |
| |
Arie!... Zou die wéten dat hij hier zit? Zou die hem dan gezién hebben?... Het kán haast niet! En trouwens, waarom doet hij dan zo voorzichtig?...
Joops rechterbeen begint te steken van het ingespannen stilzitten, maar hij durft zich niet te verroeren, want Arie is nu vlak bij... Joop houdt z'n adem in...
Arie kijkt schuw om zich heen... en gaat hem voorbij!... Há, hij moet zeker in het magazijn zijn... Ja, zié je wel! Daar gaat-ie... Bom... de deur achter hem dicht...
Dan moet het nu maar gebeuren! Hij kan toch niet wachten tot Arie weer tevoorschijn is gekomen, want dat kan wel wie weet hoe lang duren... Vlug! In de tijd dat Arie binnen is, moet hij het flesje omruilen! Het is wel erg riskant, maar het moet!
Joop verlaat zijn schuilplaats en drukt de kruk naar beneden...
Mis! Al z'n moeite is voor niets geweest, het kantoortje is gesloten! Alles loopt hem tegen, vandaag.
Pas op!...
Nog net bijtijds kan hij zich verbergen... Arie komt terug!
Heel voorzichtig doet hij de deur van het magazijn open... Even gluurt hij de werkplaats rond... en dan verdwijnt hij snel...
Wat zou die in zijn schild voeren? Oók een grap uitgehaald, met de magazijnmeester?... Net goed voor de dikke Meijer!
Joop stopt het flesje melk in zijn tas, die bij zijn plaats op de werkbank ligt, en verlaat de werkplaats. Of liever gezegd, hij wíl de werkplaats verlaten, want bij de deur verspert het dikke lichaam van meneer Meijer hem de doorgang!
‘Wat voer jij hier uit, Jopie?’
‘Ikke?... eh... niks... Ik was wat vergeten,’ stottert Joop.
| |
| |
‘Zo, en wát was je dan wel vergeten!’
‘Mijn... eh... mijn... dinges... mijn... eh...’ ‘Ja juist. Je moet niet liegen, jong! De baas wil niet hebben dat er tussen de middag iemand in de werkplaats komt, knoop dat nu eens goed in je oren. Straks is er wat weg, en wie heeft het dan gedaan?’
‘Ik wil...’ begint Joop. Maar de magazijnmeester luistert al niet eens meer naar hem. Log als een nijlpaard hobbelt hij de fabriek door en laat zich hijgend en met een zucht van verlichting in z'n krakende bureaustoel vallen.
Joop is woest! Wat denkt die wandelende plumpudding wel, dat hij een diéf is?... Waarom is hij ook zo dom geweest om te gaan liegen? Hij had gewoon moeten zeggen: ‘Dat gaat u niet an!’ Ja, dát had hij moeten doen. Had die dikkerd gek staan kijken. Had die meteen met z'n mond vol tanden gestaan... Bah, het is toch echt een vervelende dag, vandaag...
‘Je kijkt net, of je op het punt staat iemand te wurgen,’ lacht Arie, als Joop in de kantine komt.
‘Nou, zo voel ik me ook!’ gromt Joop.
‘Hè, wat een lelijke gedachten.’
‘Zeg liever, wat een lelijke kerel,’ snauwt Joop. En dan, in een plotselinge opwelling, vertelt hij Arie z'n belevenissen met het flesje melk.
Ze zitten in een hoekje van de kantine, ver van de anderen verwijderd, maar als Joop vertelt, dat hij Arie in de werkplaats heeft gezien, kijkt die vlug om zich heen, om te zien of iemand het soms gehoord kan hebben...
| |
| |
‘Je zegt het toch niet aan de anderen, hè?’ besluit Joop angstig.
‘Natuurlijk niet, jò, van mij komen ze niets te horen!... 't Is eigenlijk maar goed, dat je geen gelegenheid hebt gekregen om dat flesje weer om te wisselen. Het zal een pracht mop worden.’
‘Ja, jij hebt gemakkelijk praten, maar ik knijp em als een dief!’
‘Ben je mal! Niemand weet immers dat jíj het gedaan hebt... Maar zeg, Joop, luister eens...’
Arie krijgt echter geen gelegenheid om uit te spreken, want de schafttijd is voorbij en daarmee tevens de mogelijkheid om stiekem met elkaar te smoezen. Ze moeten weer aan het werk...
Zuchtend pakt Joop het snij-ijzer op.
De werkmeester is weer in zijn kantoortje. Het flesje staat er nog...
Joop kijkt eens naar Arie, die knipoogt vrolijk. Kun je ook makkelijk doen, als je zelf niets op je kerfstok hebt...
De middag kruipt voorbij, maar er gebeurt niets.
De werkmeester is druk aan het werk en schijnt aan de melk helemaal niet meer te denken.
In Joops hart begint de hoop te leven, dat het allemaal nog goed zal komen. Wanneer de werkmeester het flesje onaangeroerd laat staan, heeft hij morgenochtend misschien nog een kans...
Maar dán! Dan gebeúrt het!
Meneer Meijer komt in het kantoortje, om iets te vragen zeker. De werkmeester luistert naar hem en grijpt in gedachten naar de fles!
‘O, kijk d'r nou toch eerst eens goed naar, man!’ fluistert Joop. ‘Je ziet toch zeker zó, dat het geen melk is!’
Maar z'n chef luistert veel te aandachtig naar de maga- | |
| |
zijnmeester, om ook nog aandacht aan zijn melk te kunnen schenken. En waarom zou hij dat ook doen? Werktuigelijk wipt hij de capsule van de fles, zonder ernaar te kijken... Daar gaat z'n hand al omhoog!... Joop staat als versteend...
De anderen merken niets, natuurlijk niet, behalve Arie, die staat te popelen van ongeduld dat de werkmeester een flinke slok zal nemen...
En daar gaat-ie dan!...
Ja... já... Nee...
De werkmeester bedenkt zich en laat de fles weer zakken, om Meijer te kunnen antwoorden.
O, zette hij dat flesje nu maar weer weg... Het is toch eigenlijk helemaal niet netjes, om te gaan drinken, terwijl je met iemand staat te praten...
Joop vindt het benauwd in de werkplaats. En hij krijgt het nog benauwder, als hij zich ineens in stilte afvraagt of boorolie soms vergiftig is! Misschien kun je er wel ziek van worden!
Het zweet breekt hem uit.
En dan!
Hoeplakee! Dáár neemt de werkmeester een slok! Geen teugje eerst, om voorzichtig te proeven, nee, hij neemt meteen een flinke, grote slok... die geen twee tellen later, in een machtige straal weer naar buiten spuit, midden in het blozende gezicht van de dikke Meijer!
Arie slaat zich op de dijen van de pret. Hij buldert het uit. Hij kan geen woord uitbrengen, en wijst naar het kantoortje, wanneer z'n maats vragen wat er aan de hand is.
Joop? Hij zou wel in de grond willen zinken! Dit wordt het einde van z'n loopbaan hier... Hij verwacht niet anders, dan dat ze meteen zullen weten, wié dat op z'n geweten heeft.
De deur van het kantoortje dreunt open en, als door
| |
| |
een katapult afgeschoten, komt de werkmeester naar buiten suizen...
Stomverbaasd, terwijl de druppels boorolie langs zijn bolle wangen naar beneden druppelen, kijkt meneer Meijer hem na. Als een op hol geslagen buffel, stormt de werkmeester door de werkplaats, briesend en spuwend om de vieze smaak kwijt te raken. In het waslokaaltje staat hij wel tien minuten lang zijn mond te spoelen... Daarna gaat hij weer stil terug naar zijn kantoortje.
‘Straks... Straks zal hij me wel bij zich roepen’ denkt Joop angstig...
Ja, en dan? Hij weet het niet... Hij vermoedt wél hoe het gaan zal! Zulke grappen hoef je met een werkmeester niet uit te halen. Dan vlieg je eruit!...
Intussen weet iedereen in de fabriek, dat de werkmeester er op een geweldige manier is tussen genomen. Iémand heeft zijn melkflesje met boorolie gevuld, en hij heeft een slok van dat vette goedje de dikke Meijer in z'n gezicht gespuwd...
Wie?... Wie het gedaan heeft?
Niemand natuurlijk!
Tjonge, wat hebben die grote kerels een pret. En wat zouden ze graag weten, wié die stunt heeft uitgehaald. Maar Arie geeft geen kik, en Joop zal wel uitkijken om erover te praten...
De bel van vijf uur komt als een bevrijding en tien tellen later staat Joop al in het fietsenhok. Anders heeft hij zo'n haast niet; dan ruimt hij op z'n gemak eerst alle spullen op, maar nu, nu gaat hij er vandoor of hij de trein moet halen. Tot op het laatste moment verwacht hij nog, dat de werkmeester hem terug zal roepen.
‘Zitten ze je achterna, krielkip?’ informeert Rienus.
| |
| |
Maar Joop is al weg. Hij heeft z'n rammelkast uit het rek gehaald en zwaait in het zadel.
Arie komt hem achterop rijden.
‘Een meesterlijke stunt, Joop,’ grinnikt hij. ‘Jammer dat de anderen het niet mogen weten, anders zou je een mooie beurt bij ze maken.’
‘Je zégt toch niks, hè?’ schrikt Joop.
‘Natuurlijk niet!... Wat denk je wel? Ik kan m'n mond wel houden... Maar zeg, jij houdt ook je mond over vanmiddag, in het magazijn, begrepen?’
‘Natuurlijk! Heb je die dikke Meijer een kool gestoofd?’
‘Hè?... O... ja! Ja, nou en of! Maar de anderen moeten het niet weten, want dan is de aardigheid er af... Nou, ik ga hier rechtsaf. Het ga je goed, Jopie... tot morgen...’
‘Dag Arie...’
Een aardige vent, die Arie, daar kan-ie op bouwen. Die zal hem gerust niet verraden!
|
|