| |
| |
| |
Hoofdstuk II
In de werkplaats
Dat gereedschappoetsen duurt toch nog langer dan Joop gedacht had en hij komt die eerste dag dan ook niet meer in de werkplaats. De volgende morgen echter mag hij meteen bij de werkmeester komen en dan zal die hem wel aan het werk zetten. Dat is zo afgesproken. Joop zorgt weer op tijd aanwezig te zijn en als de andere arbeiders komen, staat hij al ruim een kwartier te wachten.
‘Há, krielkippie!’ klinkt het vrolijk.
Het lijkt wel, of die kerels blij zijn dat ze hem in de werkplaats krijgen. Hij vertrouwt het zaakje niet erg. Je hebt best kans, dat ze hem vandaag op de een of andere manier zullen proberen te nemen.
De bel gaat en de mannen moeten aan het werk.
De werkmeester komt Joop halen en neemt hem mee naar zijn kantoortje.
‘Zo jong, nu zullen we eens zien, of we wat voor je te doen hebben, maar eerst moet je nog eens goed naar mij luisteren. Je gaat nu de werkplaats in en dan is het altijd goed dat je van te voren zo'n beetje weet, waar je je aan te houden hebt. Om te beginnen zijn er een paar vervelende karweitjes, die van nu af tot jouw taak gaan behoren. Zo moet je bijvoorbeeld elke avond de werkplaats een beetje aanvegen... Ja, stil maar! Dat vind je natuurlijk ver beneden je waardigheid, maar daar zul je toch aan moeten wennen, knaap. We zijn allemaal zo begonnen, en voor jou wordt geen uitzondering
| |
| |
gemaakt. Dan nog wat... De meeste mensen drinken 's ochtends een flesje melk onder het werk, en jij zorgt er voortaan voor, dat die flesjes bijtijds binnen worden gehaald en dat ze 's avonds weer schoon worden teruggebracht... Is er een boodschap, dan zul jij die moeten doen. En vlug hoor! Iedereen is je baas hier, je hebt maar te doen wat de mensen je opdragen. Bereid je er maar vast op voor, dat ze je in het begin flink zullen plagen, daar is geen ontkomen aan. En zolang het bij een grapje blijft, hoef je bij mij niet te komen klagen, want dan ben je nog niet gelukkig, begrepen?’
‘Ja meneer.’
‘Mooi, ga dan maar mee, dan zullen we eens zien of we iets voor je kunnen vinden.’
Achter de werkmeester aan loopt Joop de fabriek in, met een gezicht dat nu niet bepaald zonnig is te noemen... Vloeren vegen en melk halen, jawel! Het mankeert er nog maar aan, dat de heren hem hun werkschoenen laten poetsen! Of dat ze hem op de kinderen van de directeur laten passen...
‘Arie, die jongen moet aan het werk, heb jij een karweitje voor hem?’
‘Nou... Ja, hij kan die strippen voor me knippen, weet u wel?’
‘Oké, neem jij hem dan maar onder je hoede en let meteen een beetje op, dat de anderen het niet te bont met hem maken.’
‘Komt voor mekaar meneer... Ga maar mee, Jopie!’ Joop zet z'n broodtrommeltje op een werkbank en volgt zijn nieuwe baas, razend nieuwsgierig naar wat hij te doen zal krijgen.
‘Hier,’ bromt Arie, ‘dit hopie bandstaal moet in stukken van dertig centimeter worden geknipt. Ik mot d'r vierhonderd hebben, dus voorlopig ben je wel zoet. Denk er om, precies aan de maat hoor! Ik zal je voordoen, hoe die machine werkt en dan ga je maar gauw aan de slag.’
| |
| |
Joop voelt zich eerlijk gezegd niet erg op z'n gemak, als Arie hem de werking van de machine begint uit te leggen. O, op de ambachtsschool heeft hij natuurlijk ook wel eens met een slagschaar gewerkt, maar dat waren maar kleine dingen die je met de hand moest bedienen. Speelgoed, hierbij vergeleken... Bij dit gevaarte moet je met je voet op een hefboom trappen en dan komt er een monster van een mes naar beneden dreunen... om er náár van te worden!
‘En denk om je vingers!’ waarschuwt Arie. ‘D'r is hier al eens iemand een stuk of wat eetstokkies mee kwijtgeraakt.’
O... leuk...! Echt een opmerking om iemand een beetje op z'n gemak te stellen. Je zou al bang worden, om maar een vinger naar dat ding uit te steken!
Arie gaat weer terug naar zijn werk en met een benauwd hart begint Joop...
Ja, daar staat-ie nu. Van z'n zelfvertrouwen is op het moment niet veel meer over. Hij knoeit een beetje onhandig met de meetlat en het duurt lang, véél te lang naar zijn mening, voor de stukken zijn afgetekend en de machine is ingesteld. Hij krijgt het warm en heeft het gevoel, of iedereen naar hem staat te kijken. Met angst en beven drukt hij voor de eerste maal het pedaal in... Tjoenk!... Daar rost de schaar door het staal, net zo gemakkelijk meneertje, of het ontbijtkoek is!...
Toch wel leuk om zo'n grote machine in je macht te hebben. Zo'n ding heeft maar te doen wat hij, Joop de Reus, wíl...
Joop is al gauw aan het ongewone gewend en het duurt niet lang, of hij is alles om zich heen vergeten. Met de regelmaat van een klok schiet de schaar naar beneden, als een monster dat z'n prooi bespringt.
Als Arie eens komt kijken hoe het gaat, ligt er al een aardig stapeltje strippen klaar. Hij neemt z'n duimstok en meet er een paar na...
| |
| |
‘Hummm,’ bromt hij. Verder zegt hij niets, maar als hij wegloopt geeft hij Joop een bemoedigend klopje op z'n schouder.
Kijk, dát doet de burger goed. Die man weet het tenminste te waarderen dat ze er een goeie kracht bij hebben gekregen. Joop is in z'n knollentuin. Há, hij zal ze eens laten zien dat hij van aanpakken weet. Als het een beetje wil, krijgt hij dat partijtje vandaag nog klaar! Vlug... De volgende strip!...
Die volgende strip tekent hij een centimeter te kort af en dat merkt hij pas als hij hem heeft afgeknipt. Met een hoofd als een biet vergelijkt hij het te korte stuk met de andere... Wat moet hij doen?... Naar Arie gaan om het te zeggen? Wie weet hoe die hem zal uitkafferen!... Hoe kon hij ook zo suf zijn?...
Pas op! Daar kijkt een van die kerels in zijn richting!... Gewoon doorwerken nu, net of er niks gebeurd is...
Joop gaat weer aan de slag, maar de aardigheid is er af. Die fout blijft hem dwarszitten... Als een van de mannen een poosje later bij hem komt kijken, houdt hij z'n hart vast. Als hij dat korte ding nu maar niet ziet! Maar jawel, dat zul je nu altijd meemaken, als je iets wil verbergen, lijkt het wel of de mensen het voelen!
Met een triomfantelijk gebaar duwt de man hem de strip onder z'n neus.
‘Te kort hè?’
Joop knikt.
‘Zul je wat over horen als de baas het straks ziet! Die knalt uit mekaar, als-t-ie ziet dat je hebt staan knoeien.’
‘Het is er maar één,’ merkt Joop schuchter op.
‘Geeft niks... Hij wil niet hebben dat er fouten worden gemaakt.’
| |
| |
‘Ik kon er niks aan doen, ik heb me vergist,’ zegt Joop zenuwachtig.
‘Ja... o ja, jongen, een ongeluk ligt in een klein hoekie, ík begrijp het best... Iedereen maakt wel es een foutje en wíj zullen het je ook niet kwalijk nemen... Maar de baas, zie je, de baas... dié is niet zo gemakkelijk! Het zal mij meevallen als hij je er niet op staande voet uittrapt!’
‘Maar... maar...’ stottert Joop.
‘Ja jong, zo is die man nou eenmaal. In 't gewone doen is-t-ie erg vriendelijk, maar verspil geen materiaal, want dan kan-ie je wel verscheuren.’
‘Maar ik heb het toch niet expres gedaan!’
‘Wéét ik wel, wéét ik wel, maar dat helpt je niet... Nee, het enige wat je kunt doen, is, het hem meteen gaan vertellen. Dan heb je nog kans dat hij bij zichzelf zegt: kijk, dat is tóch nog een flinke vent, die durft er voor uit te komen als hij iets verkeerds heeft gedaan... Je hébt natuurlijk ook kans, dat-ie je d'r meteen uittrapt... Tja... dat kun je van tevoren nooit bekijken. Maar zoals ik zeg, je enige kans is, ga naar hem toe... Zeg desnoods, dat-ie het van je loon mag afhouden...’
‘Ja maar...’
‘O, je mot et uiteindelijk zelf weten, natuurlijk, maar als je het niet doet kun je wel vast een andere baas gaan zoeken.’
De man gaat weer terug naar zijn werk.
En Joop? Die voelt zich diep ongelukkig. Hoe heeft hij ook zo dom kunnen doen? Nu zit-ie met de gebakken peren... Hij voelt er niets voor, om de werkmeester te gaan vertellen dat hij een stomme streek heeft uitgehaald, maar aan de andere kant... als ze hem z'n ontslag geven... Als je ergens gaat solliciteren en je moet vertellen, dat ze je bij je vorige baas hebben weggejaagd omdat je er niets van terechtbracht...
| |
| |
Nou ja, niets... Die andere strippen zijn prima aan de maat... Dat éne ellendige ding!...
Joop werkt verbeten verder, maar veel plezier heeft hij er niet meer in. Al maakt hij vandaag nou honderdduizend van die strippen klaar, die ene blijft te kort, daar is niets aan te verhelpen.
Eindelijk neemt hij een besluit! Hij zal doen, wat die man hem heeft aangeraden. Hij zal naar de werkmeester gaan en het hem eerlijk vertellen. En dan maar hopen, dat het met een sisser afloopt.
Resoluut stapt hij naar het kantoortje...
Je zult ergens een dag werken en dan al weggestuurd worden! Hij moet er niet aan denken... ‘Denk erom dat je aanklopt en netjes je voeten veegt, hoor,’ bromt een van de mannen als hij langs loopt.
Nee, hij is daar achterlijk, nou goed?! Hij weet gerust wel hoe het hoort.
Hij beeft warempel een beetje, als hij aanklopt en het kantoortje binnenstapt.
‘En?’ De werkmeester ziet hem vragend aan.
Nu gaat het erop of eronder!
‘Meneer... ik... eh...’ hakkelt Joop. ‘Ik heb per ongeluk een van die strippen een centimeter te kort afgeknipt.’
‘Waar heb je het in vredesnaam over?’ vraagt de werkmeester verbaasd. Het is aan zijn gezicht te zien, dat hij er niet veel van snapt, en dat maakt Joop nog meer van streek.
‘Die strippen, weet u wel, ik moest toch vierhonderd strippen knippen...’
‘O, bedoel je dat! En kom je me nu vertellen, dat je er één verknoeid hebt?’
| |
| |
‘Ja meneer... Ik kon er niets aan doen... Ik heb me per ongeluk vergist.’
‘Natuurlijk heb je dat per ongeluk gedaan. Het zou een mooie boel worden als je dat expres ging doen, maar je bent toch zeker niet van plan om me altijd te komen vertellen, wanneer je iets verkeerd hebt gedaan? Ik kan er toch ook niets aan doen dat jij zo dom bent geweest? Ga maar weer gauw aan je werk en val me voortaan niet meer voor elke kleinigheid lastig.’
Met een kleur als vuur verlaat Joop het kantoortje. Stond-ie dáár even voor schut! Alle mensen nog an toe, wat heeft-ie een modderfiguur geslagen. Nu denkt de werkmeester natuurlijk dat hij zo'n ouwe zeur is, die met alles wat er gebeurt direct naar de baas gaat. Enfin, hij heeft tenminste niet zijn ontslag gekregen... of... wacht eens!...
Joop loert naar de lachende koppen van de werklui in de fabriek. Ze hebben hem op stang willen jagen! En het is ze gelukt ook! Stommerd die hij is! Nu hebben die kerels er de lol van... De werkmeester scheen het helemaal zo erg niet te vinden van die ene strip... Ja, ze hebben hem lelijk te pakken gehad, maar de volgende keer zal hij wel beter oppassen, daar kunnen ze van op aan. Hij is niet helemáál achterlijk, als ze dat soms denken. Nou, dan kennen ze Joop de Reus nog niet!
IJverig gaat hij weer aan het werk...
Schafttijd!
Driftig ratelt de bel het tijdsein.
De machines worden stopgezet en het rumoer, dat de gehele morgen de werkplaats heeft gevuld, verstomt.
Vrolijk pratend lopen de mannen naar het schaftlokaal.
| |
| |
Joop moet daar nu ook heen. Vandaag voor het eerst... Gisteren heeft hij in het magazijn z'n boterhammen opgegeten, maar dat mocht eigenlijk niet, vertelde meneer Meijer hem later. Kon hij dat weten? De directeur wil niet hebben dat er mensen in de werkplaats of in het magazijn komen buiten de werkuren, behalve de werkmeester en meneer Meijer. Zeker bang voor dieven... Phoe...
Waar heeft hij z'n broodtrommeltje ook weer neergezet?... O ja, daar staat het, op die werkbank... Op z'n gemak wandelt Joop door de stille fabriek. De glundere koppen, die van om de hoeken naar hem loeren, merkt hij niet op. Het zijn z'n collega's die hem begluren. Ze stoten elkaar lachend aan, als hij zijn hand naar het trommeltje uitsteekt...
Verdraaid! Wat is dát nou weer?... Dat ding zit vast! Zeker weer een van die flauwe aardigheidjes! Misschien hebben ze z'n brood er uitgehaald en er een stuk lood ingestopt... Nee, natuurlijk niet, want dan had hij het toch wel kunnen verschuiven... en als hij het deksel opslaat, ziet hij dat z'n brood er nog in zit. Pas wanneer hij er zijn boterhammen heeft uitgenomen, ziet hij wat ze gedaan hebben. Ze hebben twee grote spijkers door de bodem in de werkbank geslagen! Hij scharrelt een beitel op en wrikt z'n trommeltje los. Het kost hem heel wat moeite en in stilte verwenst hij de man, die hem dat geleverd heeft. De werkmeester heeft wel gelijk gekregen! Als het zo doorgaat, zal hij nog heel wat moeten slikken... Tjonge, wat zit dat ding vast! Hij rukt uit alle macht en als de spijkers tenslotte toch nog onverwacht losschieten, en hij met trommeltje en al achterover duikelt, klinkt er een onderdrukt gegrinnik. Joop is dan ook niet al te best te spreken, wanneer hij zich naar de kantine begeeft. Nogal een kunst om iemand zoiets te leveren! Wat kun je daar nu tegen beginnen? Ze zijn allemaal veel sterker dan hij en dat
| |
| |
is maar een geluk voor ze, want anders... nou, dan waren ze nog niet met hem klaar!
Een beetje apart van de anderen gaat hij aan een tafel zitten. Het gehavende trommeltje zet hij voor zich neer en dan kijkt hij om zich heen...
Zal hij hier ook bidden... net als thuis?
Aarzelend vouwt hij zijn handen...
Ja, hij zal bidden... Het moet!... Nee, dat toch niet alleen... Hij wíl het! En laat ze er maar eens wat van zeggen!
Zullen ze het gék vinden?... Zo te zien is er niemand die op hem let...
Hij sluit z'n ogen en bidt...
Erg aandachtig gaat het niet, hoe graag hij het ook zou willen. Het gáát niet! Hij kan er zijn gedachten haast niet bijhouden en dat maakt hem nijdig... Niet zo mooi, als je je nijdig maakt onder het bidden... Dat is toch eigenlijk geen bidden!... Hij heeft het gevoel, dat ze allemaal naar hem kijken en hem uitlachen... Als hij z'n ogen open doet, is het trommeltje met boterhammen verdwenen!
Hij voelt, hoe het bloed hem naar de wangen schiet en kijkt hulpeloos rond.
‘Dat is nou niet aardig,’ spot een grote kerel, die recht tegenover hem is gaan zitten. ‘Nou bid je d'r nog wel om, en toch krijg je niks.’
Dát wordt Joop te bar. Zo'n spotter! Zo'n gemene vent!
Zo groot als hij is, staat het huilen hem toch nader dan het lachen. Het is gemeen, geméén wat ze doen! O, hij zou ze wel op hun lachende gezichten willen trommelen. Hij zou...
Maar dan is daar ineens Arie! Arie, die zich over de
| |
| |
tafel naar de grote man buigt en streng zegt: ‘Dat zijn geen grapjes meer, Rienus! Geef die jongen z'n brood terug. Met zulke dingen moet je niet spotten.’
‘Vraag ik je soms wat?’ snauwt de man nijdig. ‘Ik heb je toch niet geroepen, wel?’
‘Je hebt me niks gevraagd en je hebt me niet geroepen, maar ik zég je wat!’
‘Ik heb met jou niks te maken,’ bromt de grote man, maar hij haalt toch het trommeltje tevoorschijn en schuift het met een ruw gebaar naar Joop. Dan staat hij op en verlaat de kantine.
‘Een lolletje is goed, maar wanneer ze dérgelijke grapjes met je uithalen, kom je me waarschuwen, begrepen?’ zegt Arie.
Joop knikt. Hij is volkomen uit het veld geslagen. Dit kan je dus overkomen, als je uit je veilige thuis in de werkplaats terechtkomt. Dan kun je op een pijnlijke manier aan de weet komen, als je het nog niet wist, dat lang niet alle mensen God willen dienen...
In gedachten verzonken eet hij zijn brood...
|
|