| |
| |
| |
‘Wat voer jij hier uit, Jopie!’ (Zie blz. 38)
| |
| |
| |
Hoofdstuk I
Naar de fabriek
Zo gammel als die kar van Joop is, bestaat er vast geen tweede op aarde.
Het ding hangt van gewoonte aan elkaar, om het zo maar eens te zeggen, en het zou een belediging voor alle ordentelijke tweewielers zijn, om dat stuk oud roest ‘fiets’ te noemen.
Joop voelt dat zelf ook wel aan, want hij spreekt nooit anders dan over zijn rammelkast, een titel die het voertuig ten volle verdient. De bel die erop zit, is eigenlijk totaal overbodig, want drie straten ver kun je horen dat Joop de Reus in aantocht is.
Maar ja, als je niet anders hebt, wat dan hè? Joop is wel verplicht om het ermee te doen. Bovendien zit er nog een voordeel aan, dat de kar zo'n armoedige indruk maakt en Joop laat geen gelegenheid voorbijgaan om anderen daarop te wijzen. Iedereen loopt de kans dat zijn fiets gestolen wordt, maar hij niet! Hij kan zijn rammelkast dag en nacht buiten laten staan, zonder dat iemand er een hand naar uitsteekt, want welke dief zal zich vergrijpen aan dat stuk antiek?
Met een nieuwe fiets heb je geen ogenblik rust.
Neem nou z'n vriend Hans van Driel maar, die kreeg verleden jaar voor z'n verjaardag een fonkelnieuw karretje en twee dagen later werd het ding gestolen! Weg trommelremmen... weg oliebadkettingkast... foetsie! Honderdzestig gulden naar de haaien!
Nee, Joops rammelkast mag dan veel gebreken vertonen, één blik is voldoende om te beseffen dat het vehikel nimmer van eigenaar zal veranderen.
Joop steekt z'n fietssleuteltje in de gleuf en trekt het
| |
| |
slot open. Hij schuift zijn broodtrommeltje onder de snelbinder op de bagagedrager, wuift z'n moeder gedag, neemt een aanloop en springt zo energiek in het zadel, dat het hele zaakje kreunt of het zo in elkaar zal zakken.
Knarsend en piepend draagt zijn stalen ros hem de straat uit. Op de hoek kijkt hij nog een keer om, naar zijn moeder... Ja, ze staat er nog. Ze knikt hem bemoedigend toe.
Joop slaat de hoek om en trapt wat harder aan, tot grote verontwaardiging van z'n rammelkast, die gierend protesteert tegen zoveel bruut geweld op de vroege morgen.
Het is ook nog vroeg.
Er zijn nog maar weinig mensen op straat te zien... Maar Joop wil een goed figuur slaan. Hij gaat vandaag voor het eerst bij een baas beginnen en dan is het toch altijd beter dat je wat te vroeg komt, dan te laat. Nee, als hij daar straks aan de slag gaat, moeten ze van hem kunnen zeggen: ‘Kijk... kijk, die knaap weet hoe het hoort! Die ziet er niet tegenop om een kwartiertje vroeger op te staan... Ja, daar zit wel wat in.’
Een auto komt uit een zijstraat gieren en Joop moet uit alle macht remmen, zodat de oude torpedonaaf het zwaar te verduren krijgt.
Mopperend op de onvoorzichtige chauffeur trapt hij verder.
Boven zijn hoofd koepelt een helderblauwe hemel en de stijgende zon zet de daklijsten in gouden gloed. Het belooft een mooie dag te worden en dat is fijn, want het is ook een bijzondere dag! Vanaf vandaag is Joop de Reus een kérel, een man met een baan! Ze zullen nu rekening met hem moeten gaan houden.
Thuis, omdat hij kostwinner is geworden - klinkt dat
| |
| |
even? - en op het werk, omdat-ie een goed vakman wordt... Of... wórdt?... Dat is hij eigenlijk al! Ja, want tenslotte geven ze je geen ambachtsschooldiploma cadeau, dat kun je net denken...!
Toen hij ging solliciteren, heeft hij best gemerkt dat die baas hem graag wilde hebben. Geen wonder, bijna allemaal achten op zijn rapport. Zulke krachten liggen ook niet voor het opscheppen. Met zulke cijfers heb je maar te kikken en je hebt een baas.
O, wacht, daar gaat net de brug dicht. Dat is een lelijke streep door zijn rekening, want wie weet hoelang dat grapje duurt. Vooruit, even spankeren, misschien dat hij het nog net kan halen. Joop doet zijn best. Z'n rammelkast ook, die kraakt in al zijn voegen.
Maar het lukt!
Handig glipt hij tussen de reeds dichtdraaiende hekken door, en reeds zit hij zich gelukkig te prijzen met het behaalde succes, als zijn ketting eraf loopt.
Het is niet bepaald een loflied op zijn trouwe karretje dat hij dan tussen zijn tanden mompelt. Hij zet het vehikel aan de stoeprand en gaat aan het werk.
In een oogwenk zijn z'n handen vuil en loopt het zweet hem in straaltjes langs zijn voorhoofd. Joops gezicht staat op zeven dagen storm. Alsof hij met een levend wezen te doen heeft, zo gaat hij in gedachten tegen de fiets te keer.
Het is duidelijk genoeg, meent hij, die kar hééft iets tegen hem, dat ligt er dik bovenop. Het wíl gewoon niet! Hoe moeilijker het gaat, hoe harder Joop foetert. Telkens wanneer hij de ketting bijna op zijn plaats heeft, schiet dat ellendige ding hem weer uit de handen. Maar eindelijk, eindelijk lukt het hem toch...
| |
| |
En dan gaat ook net de brug weer open!
Joop kijkt met iets van moordlust in zijn ogen naar de fiets. Hij stapt weer op en trapt met nijdige rukken, als om zich te wreken. Pas als hij de fabriek bereikt en ziet dat er nog niemand aanwezig is, raakt hij weer in zijn humeur.
Tjonge, het is toch wel geweldig om zo'n nieuw leven te beginnen. Het zal hem benieuwen, wat ze hem voor werk zullen geven... Waarschijnlijk wel iets moeilijks, want hij heeft tenslotte een ambachtsschooldiploma. Bij die andere werklui zijn er misschien zat, die nooit op zo'n school hebben gezeten. Dan kan hij ze nog wel een lesje geven... Ziet-ie zo'n knaap een beetje staan prutsen met een vijl... zegt-ie zo even langs z'n neus weg: ‘Nee mant dat doe je verkeerd. Kijkt, houd die vijl nu eens zó vast... ja... en dan moet je in de kruissteek vijlen... Zie je wel... dat gaat al een stuk beter!’
Zal de chef wel zeggen: ‘Nou, an die Joop de Reus hebben we een goeie! Die brengt het wel verder.’
Ja, Joop wil verder! Hij gaat nu wel op die fabriek werken, en daar zal hij ook wel z'n best doen, natuurlijk, maar toch... Het is niet zijn ideaal om machinebankwerker te blijven. Nee, het liefst was hij meteen naar de M.T.S. gegaan. Maar ja, de centjes, hè? Ze hebben het geld thuis hard nodig en hij begrijpt best, dat het niet langer gaat om maar rustig op school te zitten en z'n moeder alleen te laten werken. Maar het zal evengoed wel lukken! Van de winter gaat hij naar de avondschool...
Wacht, daar komt iemand. Zou die hier moeten zijn?
Ja, het is iemand van de fabriek. Zeker de man die de sleutel heeft.
| |
| |
‘Zo, Cupido, ben jij ons nieuwe hullepie?’
Nou nou, hulpie, dat is wel een beetje erg laatdunkend uitgedrukt, vindt Joop. Hij lacht een beetje verlegen. ‘Ik ben de werkmeester, ik was er niet toen je kwam solliciteren. Hoe heet je eigenlijk?’
‘Joop de Reus, meneer.’
‘De Reus? Wat een naam voor zo'n sprinkhaan. Enfin, je moet het zelf weten, maar je loopt er mee voor spot. Ik heb je gewaarschuwd.’
Een grappige baas is dat, vindt Joop.
De man doet de deur open en rijdt z'n fiets naar binnen. ‘Kom d'r ook maar vast in, jong... je bent wel een beetje érg vroeg, hè? Maar dat komt, omdat het de eerste keer is... dat is gauw genoeg afgelopen... Ja, zet je fiets daar maar in dat rek... Ik zeg maar, dat is wel gauw afgelopen. De jongen die we vóór jou hadden, hij is nu in dienst, die was de eerste keer ook zo vroeg. 't Was meteen de laatste keer ook! Meestal kwam-ie nog net op het nippertje binnenvliegen. Ik heb hem heel wat keertjes uitgekafferd omdat-ie te laat kwam. Je hebt te zorgen, dat je hier op tijd aanwezig bent, knoop dat maar vast in je oren... Zo, door deze deur kom je in de werkplaats, ga maar mee... Pas op!... Denk om het drempeltje!’
Mooi is dat! Daar denkt-ie nu een goeie beurt te maken door vroeg op het werk te zijn en nu beginnen ze al met... ja, hoe zal hij het noemen... Het is eigenlijk een uitbrander!
Maar hij zal wel laten zien dat het bij hem géén bevlieging is, dat vroeg komen. Morgen maar weer net zo vroeg zijn bed uit, dan zullen ze wel inzien dat hij anders is dan die vorige knaap.
‘Kijk hier maar vast een beetje rond; ik heb nog wat in het magazijn te doen.’
Joop slentert door de werkplaats en bekijkt op z'n gemak de machines.
| |
| |
Mooie draaibanken. Veel groter dan die ze op de ambachtsschool hadden. Zullen ze hem daar meteen al achter zetten? Wie weet...
Of... misschien laten ze hem wel aan de schaafbank werken... óók een machtig apparaat, daar.
En daar, in dié hoek, dat moet wel een freesmachine zijn! Die heeft hij op de ambachtsschool nooit gezien, maar hij herkent hem van een foto uit een technisch tijdschrift.
Eén ding hoopt hij van ganser harte, dat ze hem niet aan het lassen zetten, want dat is nou net het gemeenste werk dat hij ooit gedaan heeft. Daar heeft hij op school nooit veel van terecht gebracht. Als hij daar mee moet beginnen, slaat hij meteen een modderfiguur. Dan heb je kans dat ze zeggen: ‘Zeg, jonkie, wat sta je daar te knoeien? We dachten dat jij een diploma had! Hoepel maar op! Als je niet kunt lassen, zul je iets anders ook wel niet kunnen.’
Dat zal je toch gebeuren, zeg!
Nee, niet lassen alsjeblieft.
Hij hoopt vurig, dat ze hem laten draaien, want daar is hij handig in, al zegt hij het zelf.
‘Ha, die krielkip!’ klinkt een vrolijke stem achter hem. ‘Jongens, kom es gauw kijken, daar heb je ons nieuwe hullepie.’
Daar zijn de andere arbeiders... zijn collega's... Een uitgelezen gezelschap, als je die glunderende koppen zo eens bekijkt. Stuk voor stuk lui, die geen kans voorbij zullen laten gaan om hem er tussen te nemen. Ze komen in een grote kring om hem heen staan en staren hem aan of er iets heel bijzonders aan hem te zien is.
Vervelend, nu krijgt-ie een kleur, hij voelt het... Hij probeert zich een houding te geven, maar dat lukt niet al te best. Zo onverschillig mogelijk slentert hij naar een werkbank, terwijl hij zijn best doet om een
| |
| |
gezicht te trekken alsof hij zich volkomen op z'n gemak voelt onder die keurende blikken van z'n maats. Maar die weten wel beter! Tenslotte zijn ze allemaal zo begonnen als hij en die tijd zijn ze nog niet vergeten. Ze weten best hoe je je voelt, zo'n eerste dag.
‘Hij maakt wel een luie indruk, vinden jullie niet? Mot je hem zien lopen,’ merkt iemand op.
‘Nou!’ valt een ander hem bij, ‘wat dat moet worden, ik weet het niet. Hij sléntert! Hij dwéilt door de fabriek als een dronken zeeman! Dat kereltje is te lamlendig om z'n benen behoorlijk op te tillen... Alst-t-ie goeie vrienden met ons wil worden, zal-ie dat toch moeten afleren, nietwaar jonges?’
‘Natuurlijk, dan zal-ie moeten vliégen!’
‘Ja, maar denk je dat die stakkerd het ooit zo ver zal brengen? Zou-ie zo veel fut in z'n body hebben? Kijk nou es goed naar hem. Zie je hoe de stumperd loopt? Dat jog is moe!’
‘Moe?... ja, warempel, hij is moe! Kijk maar naar z'n benen; echt de loop van iemand die te belabberd is om pap te zeggen.’
‘Zeg jonges, zou die slappe Tinus hier soms verdwaald zijn? Misschien is het iemand die een rustkuur moet ondergaan, dan is-t-ie hier verkeerd.’
Joop voelt zich diep ongelukkig, hij voelt zich vernederd! Wat slaat hij daar weer een modderfiguur.
Zo onopvallend mogelijk probeert hij een wat flinkere houding aan te nemen. Hij staat stil, strekt zijn rug en maakt aanstalten om tegen de werkbank te gaan leunen...
‘Pas op!’ brult een van de kerels.
Joop schrikt geweldig en springt opzij, struikelt over
| |
| |
een bos staaldraad en ploft languit op de grond. ‘Nou moet het niet erger worden,’ lachen de plaaggeesten. ‘Dat komt me daar voor de eerste dag op de fabriek en dan wil meneer beginnen met een uiltje te knappen.’
‘Lig je lekker, kereltje?’
‘Een kussentje onder je hoofd hebben?’ vraagt er een en komt met een leeg benzineblik aandragen.
Joop is woest nu!
Kinderachtige slampampers... Misschien denken ze dat ze leuk zijn! Moet je zien hoe stom ze daar staan te grinniken, net een troep apen.
Met een hoofd als vuur krabbelt hij overeind en slaat zich het stof van z'n kleren.
‘Dat is een belediging voor jou, Arie. Hij doet net of de grond hier smerig is, en jij hebt gisteren nog geveegd.’
‘Dát neem ik niet,’ gromt Arie. ‘Zeg nou zelf, jongens, ik hoef me door zo'n slungel toch niet voor smeerlap te laten uitmaken?’
Kreten van ontzetting stijgen op.
‘Smeerlap? Heeft-ie dat gezegd?’
‘Niet gezegd, maar gedácht en dat is al erg genoeg!’ ‘Nee, dat hoef je niet te nemen.’
‘Draai hem maar een keertje door de wals, Arie!’
‘Stop hem met z'n kop in de koelbak!’
‘Geef hem een pak voor z'n broek!’ Het regent goede raadgevingen. Arie stroopt omslachtig zijn mouwen op en komt dreigend voor Joop staan.
‘Zeg op, kereltje, vind je de grond hier smerig? Heb jij het hart in je lijf om te beweren, dat ik niet goed geveegd heb?’
| |
| |
Joop is zowat op kookhitte. In stilte neemt hij zich voor om vanavond meteen de krant in te kijken voor een nieuwe baas. Ja, misschien denken ze dat hij hier lang blijft werken. Hoe krijgen ze hem zo gek!
‘Nou? is die vloer smerig of niet!’
Even aarzelt Joop, dan zegt hij woest: ‘Ja!’
Hij verwacht niet anders, dan dat ze nu met z'n allen op hem af zullen vliegen om hem af te tuigen, maar dat gebeurt niet... Jammer een beetje, want hij is net in een stemming om het tegen de hele wereld op te nemen. En nu staan ze daar maar wat te grinniken, de boeven!
‘Nou schijnt-ie te ontwaken,’ bromt iemand goedkeurend. ‘Pas maar op Arie, anders veegt ie de grond met je aan.’
‘Ja zeker,’ brult Arie, ‘Ik maak gehakt van hem als hij nog eens zo durft te schreeuwen...
Dus jij vindt dat de grond er smerig uitziet? Mooi zo, kereltje, dan mag jij hem vanavond aanvegen, nietwaar jonges?’
Een instemmend gemompel stijgt op.
‘Oké, dat is dan afgesproken...’
Ergens ratelt een bel, ten teken dat het acht uur is en dat de mannen aan het werk moeten gaan. Ze nemen hun plaatsen achter de machines en werkbanken in en een paar tellen later zijn ze druk aan de arbeid.
Joop staat een beetje zielig temidden van al dat rumoer. Niemand heeft hem nog een taak aangewezen, dus kan hij niets beginnen. Z'n handen jeuken om aan de slag te gaan en die grootsprekers eens te laten zien wat hij kan.
Hij de grond aanvegen? Ja, morge brengen. Hij heeft geen ambachtsschooldiploma gehaald om daarna voor werkster te gaan spelen! Daar moeten ze maar de een of andere druiloor voor nemen, die zijn er hier zat!
Joop heeft vreselijk het land. Waarom deden die kerels
| |
| |
zo vervelend tegen hem? Hij heeft ze geen duimbreed in de weg gelegd, integendeel, hij heeft z'n best gedaan, om zo goed mogelijk voor de dag te komen... Wacht, daar komt de werkmeester aan, die zal wel werk voor hem hebben. Misschien achter de draaibank!... Zul je die lui stom zien kijken!... Goed dat hij z'n schuifmaat bij zich heeft, want als je hier iets moet draaien, moet het natuurlijk spatzuiver aan de maat zijn.
‘Zo Jopie, ga maar met me mee, jong.’
‘Ja meneer.’
Joop volgt de werkmeester naar een vertrek, dat er als een gereedschapsmagazijn uitziet, waar een dikke man in een hele berg papieren zit te snuffelen.
‘Dit is Joop de Reus, ons nieuwe knechie,’ begint de werkmeester. ‘Joop, dit is meneer Meijer, de magazijnmeester. Hij gaat zowel over de materialen als over de gereedschappen. Zorg maar, dat je goeie maatjes met hem blijft, want het is geen gemakkelijke meneer, hoor.’ Zo, dus hier moet hij zijn gereedschappen in ontvangst nemen.
Met ontzag kijkt hij naar de enorme handen van de magazijnmeester. Als je daar een mep van krijgt, zitten je kiezen in je achterhoofd!
‘Laat je maar niet bang maken, hoor,’ bromt de dikke man. ‘Het valt allemaal wel mee. Als je maar precies doet wat ik zeg, krijg je geen last met me.’
Nou, dan zal het zo'n vaart wel niet lopen, want wat zal hij nou met het magazijn te maken krijgen? Hoogstens zal hij hier komen om materiaal of gereedschap te halen.
‘Dan laat ik je nu hier, bij meneer Meijer en dan zal die je wel zeggen wat je doen moet.’
De werkmeester verdwijnt weer in de fabriek en laat Joop stomverbaasd achter bij de dikke meneer.
Wat zal-ie nóu beleven?
| |
| |
‘Kijk dan maar eens even hier,’ steunt de dikkerd en sleept een kist vol oud roest uit een donkere hoek van het magazijn te voorschijn. ‘Ik heb hier een partijtje gereedschap dat nodig eens opgeschuurd moet worden. Schuurlinnen vind je hier genoeg; daar staat een krukje, dan kun je erbij gaan zitten, dat is wel zo gemakkelijk... Als je alles mooi blank hebt gepoetst vet je het meteen in, begrepen?’
‘Ja maar...,’ stottert Joop.
‘Wat, ja maar?’
‘Ik geloof... ik ben... ik heb...’
‘Je bent wel erg duidelijk,’ grinnikt meneer Meijer. ‘Maak je maar niet zenuwachtig, jongen, ik ben heus niet zo kwaad als ik er uitzie. Wanneer jij je best doet, worden we vast goeie maatjes.’
‘Maar ik... ik ben toch niet voor het magazijn aangenomen!’ weet Joop er eindelijk uit te brengen. Zijn stem slaat over van verontwaardiging.
De uitwerking van zijn woorden is verschrikkelijk!
Het rode hoofd van de magazijnmeester zwelt op tot zowat tweemaal de normale dikte, en dat wil wat zeggen! Het massief eiken blad van de schrijftafel splijt haast doormidden, onder de geweldige kracht van de vlezige vuist die erop neer dreunt en de deuren rammelen in hun scharnieren als de man zijn mond open doet!
‘Wat?!’ buldert hij, ‘wat zeg je me daar? Ben jij niet voor het magazijn aangenomen? Is dat werk je soms te min, akelig mirakelig serpent van een jongetje dat je bent! Ben je daar te fijn voor gebouwd... of ben je bang voor vuile handen?...
Zal ik jou eens wat zeggen? Zal ik jou eens zeggen wat je bent? Een misselijk ventje, dát ben je! Een vent van niks!’
| |
| |
‘Maar ik ben niet voor het magazijn aangenomen; ik heb een ambachtsschooldiploma,’ waagt Joop het de woordenstroom te onderbreken.
‘Houd je kiezen op mekaar als ik tegen je spreek! Al had je twáálf diplomats, dan kon me dat nog geen snars schelen. Ze geven iedereen tegenwoordig maar een diploma; van mij had je het niet gekregen, dat kan ik je wel verzekeren! En nu geen woord meer, versta je? Je maakt dat gereedschap piekfijn in orde, en anders draai ik je je nek om...’
Het bureau krijgt weer een vreselijke oplawaai en dan wordt het stil in het magazijn...
Maar niet in Joops hoofd! Daar is het een leven van belang.
In gedachten blaast hij de fabriek op, stuurt hij een troep wilde honden op de fabrieksarbeiders af en draait hij Meijer aan het spit boven een vrolijk knappend houtvuurtje...
Ja, hij zou het wel weten, Joop. Het liefst zou hij ze allemaal eens lekker met de hoofden tegen elkaar slaan, die hele troep huichelaars hier!
Met een schuin oog kijkt hij naar meneer Meijer, die achter z'n bureau zit, net of er niets gebeurd is... Het varken! Ja!... Een varken, dat is-t-ie. Even vet en net zo gluiperig met die kleine oogjes. Misschien denkt-ie nog, dat Joop bang voor hem is...
‘Het varken’ kijkt lachend in zijn richting.
Joop buigt zich diep over z'n werk en knarsetandt. Kun je precies zien wat zo'n man voor een mentaliteit bezit, om hem nu nog uit te lachen... Maar hij zal hier niet lang werken, dat moeten ze maar niet denken. Hij zal zich daar laten beledigen... nóu goed! Hij zal zich voor
| |
| |
voetveeg laten gebruiken, ja,. als hij getikt was! Vanavond heeft hij misschien al een andere baas... Gereedschappoetsen kan hij overal wel doen, daar heeft-ie ze hier niet voor nodig... Hij vertikt het eenvoudig om zulke snertkarweitjes op te knappen. Als de werkmeester straks komt, zal hij het wel zeggen ook. Hij zal precies zeggen waar het op staat, en als het ze niet bevalt, zoeken ze voor hem maar een ander; bazen zat!
Wraakgedachten tollen door zijn hoofd, terwijl z'n handen werktuigelijk het schuurlinnen hanteren... Nu moest-ie het eens tot bedrijfsleider brengen, op die andere fabriek, waar hij gaat solliciteren... Dat kán, wanneer hij over een jaar of wat zijn M.T.S.-diploma in z'n zak heeft... En dan had deze zaak misschien zo weinig werk, dat ze meneer Meijer moesten ontslaan... Dan kwam die misschien op een goeie dag zijn kantoor binnenstappen... Heel beleefd... Pet in z'n hand, voeten netjes vegen op het matje voor de deur, en dan maar wachten tot het meneer Joop de Reus zou believen om hem te woord te staan. Nou... eerst een poosje doorwerken natuurlijk, net of je niets in de gaten had, en dan plotseling verrast opkijken...
‘Hé, staat u hier al lang? Wat is er van uw dienst?’ Misschien zegt-ie wel gewoon ‘je’ tegen hem; kun je best doen als je bedrijfsleider bent. Zou je die dikkerd zien kijken, als hij hem daar achter het bureau zag zitten. Had-ie natuurlijk nooit van z'n leven gedacht, dat die Jopie, datzelfde kleine kereltje dat hij zo vreselijk beledigd heeft, het nog eens zo ver zou brengen.
‘Meneer, hebt u misschien werk voor me?’
‘Dat ligt er aan hè? Heb je een ambachtsschooldiploma?’ ‘Nee meneer, maar ik ben jarenlang magazijnmeester geweest.’
‘Alles goed en wel, maar mijn mensen moeten allemaal een diploma hebben, daar sta ik op.’
| |
| |
Dan zou hij natuurlijk gaan soebatten of Joop hem toch alsjeblieft een baantje wilde geven, want dat-ie al overal geweest was en nergens aan de slag kon komen omdat hij geen diploma had.
Nou, en dán had hij hem hè! Dan nam hij hem in dienst als gereedschappoetser! Dán zou hij er wel spijt van hebben, dat hij een jongen met diploma ambachtsschool aan zo'n snertkarweitje had gezet. Há, hij zou die dikkerd laten poetsen, tot het spekvet in straaltjes van zijn ribben droop...
Terwijl Joop zich zo zit op te winden, vliegen z'n handen in steeds sneller tempo over het staal. Zonder dat hij er erg in heeft, schuurt hij steeds krachtiger. Naast zijn krukje ligt al gauw een aardig partijtje blinkend gepoetst gereedschap.
Mijnheer Meijer kijkt even op van zijn werk en glimlacht als hij het boze gezicht van Joop ziet.
Joop merkt het niet, maar werkt met verbeten ijver verder, de lippen stijf opeen geklemd...
Hij ziet meneer Meijer in het water vallen... Een vreselijke plons!... Dan steeds groter wordende kringen, een hoop luchtbellen en dan het benauwde gezicht van de dikkerd als hij voor de eerste keer boven komt. Doodsangst in z'n ogen, en brullen meneertje! Ja, want zwemmen kunnen zulk soort mensen natuurlijk niet... ‘Help, help!’
En de hele gracht stil en verlaten, geen sterveling te zien, behalve Joop, die op z'n gemak langs de waterkant slentert.
‘Help!’
Ja ja, kalm maar, je verdrinkt zo gauw niet.
Als Meijer hém dan zag, verloor-ie natuurlijk alle hoop op redding. Je kunt toch geen hulp verwachten van
| |
| |
een jongen die je zó beledigd hebt? Gereedschappoetsen! In die benauwde ogenblikken zou-d-ie dan wel inzien wat een grove fout hij gemaakt had.
‘Och Joop, help me toch... vergeef me dat ik je heb laten poetsen, terwijl je diploma ambachtsschool had.’ Nou, dan dook hij zó de plomp in, met z'n kleren aan. Ja, want tenslotte kun je zelfs je ergste vijand niet zo maar voor je ogen laten verdrinken...
‘Je schiet, geloof ik, al aardig op, is het niet?’ komt de stem van meneer Meij er hem in z'n overpeinzingen storen.
‘Hummm,’ bromt Joop.
‘Nou, zo te horen krijg je er al aardig plezier in.’
‘Hummm,’ zegt Joop weer, maar hij dénkt: ‘Man, ik wou dat je in de lucht vloog! Wie krijgt er nou ooit plezier in gereedschappoetsen?’
‘Als je het nu zo graag doet, zal ik straks eens kijken of ik niet ergens nog zo'n partijtje roestige spullen heb staan.’ De kwaadaardige klanken die Joop dán uitstoot, lijken op die van een beer, die op het punt staat iemand z'n schedel te verpletteren.
‘Nou, m'n voorstel schijnt aardig in de smaak te vallen,’ grinnikt meneer Meijer.
Joop maakt geen geluid meer en koelt z'n woede op het roestige staal dat hij onder handen heeft.
Zoals de zaken nu staan, is het nog helemaal niet zeker dat hij die dikzak later aan een baantje zal helpen. Zélfs niet als gereedschappoetser! Zo'n gemeen stukkie mens moet hij niet in zijn fabriek hebben.
De deur van het magazijn wordt geopend en de werkmeester kijkt naar binnen. Eerst naar Joop, die ijverig zit te schuren, dan naar meneer Meijer, die achter zijn bureau zit te schrijven.
‘Gaat het een beetje met hem, Meijer?’
Joop buigt zich nog dieper over zijn werk. Hij voelt zich ineens allesbehalve op zijn gemak... Stom van
| |
| |
hem, om dat te zeggen daarnet van dat ambachtsschooldiploma... Nu gaat die dikkerd het natuurlijk in geuren en kleuren overbrieven en dan heb je het gegooi in de glazen... Maar wat kan het hem ook eigenlijk schelen? Als de werkmeester hem dan ook zo begint af te blaffen, néémt-ie het gewoon niet langer! Dan zal hij ze eens een rare pijp laten roken. ‘Staat het u niet aan meneer? Zoekt u voor mij dan maar een ander! Ik heb het hier al bekeken, morgen kom ik niet meer.’ O, dat zegt-ie gemoedereerd hoor! Hij laat zich niet voor voetveeg gebruiken door die bullebijters...
‘Hij doet flink z'n best,’ klinkt de stem van meneer Meijer. ‘Zo te zien is er best wat van hem te maken. Zodra hij met dit karweitje klaar is, moest u hem maar in de werkplaats nemen.’
Joop kan z'n oren niet geloven! Dus, het is maar voor een heel kort poosje dat ze hem hier in het magazijn laten werken? Dat had hij van te voren moeten weten, dan had hij wel gezwegen over dat diploma...
‘We zullen zien,’ bromt de werkmeester tevreden en verdwijnt weer in de fabriek.
Geweldig in z'n schik met de wetenschap dat zijn werktijd in het magazijn maar van korte duur zal zijn, begint Joop een deuntje te fluiten... Die dikke baas achter dat bureau is dus toch nog zo'n kwaaie niet. Nee, want als hij gemeen had willen zijn, had hij best kunnen zeggen, dat hij nog een hele hoop werk voor hem te doen had. Of... ja, dát kan het ook zijn!... Misschien heeft het tóch indruk op hem gemaakt dat hij diploma ambachtsschool heeft... Dan is het dus wel goed geweest dat hij het gezegd heeft. Joop poetst en fluit vrolijk verder. Meneer Meijer heeft al een paar maal verstoord in zijn
| |
| |
richting gekeken en nijdig sst! geroepen, maar Joop hoort het niet.
Opeens dreunt de zware stem weer door het vertrek en Joop laat van schrik het stuk gereedschap dat hij aan het schuren is, uit zijn handen vallen.
‘Mankeert jou soms wat aan je oren, mannetje?’ informeert meneer Meijer, op een toon die duidelijk laat blijken, dat hij niet in het minst onder de indruk is gekomen van de wetenschap dat het een gediplomeerd machine-bankwerker is, die onder zijn hoede is gesteld. ‘Ik zit al tien keer sst te roepen, maar meneer doet net of-t-ie doof is. Ik krijg de kriebel van dat irriterende gefluit... We zijn hier niet in het concertgebouw!... Of denk je misschien dat 't mooi is, dat valse gekras!’ Hij pakt zijn pen, en Joop z'n schuurpapier weer op... Het werk gaat door.
Joop hanteert het schuurpapier, of hij het dikke hoofd van zijn baas onder handen heeft.
Valse gekras! Hoe bestaat het! Die vent heeft geen gevoel voor muziek... Enfin, je kunt die man in ieder geval niet vertrouwen, dat heeft hij nu wel begrepen... Zó praat-ie gunstig over je, en een ogenblik later snauwt ie je af.
Of... zou het soms overal zo gaan, wanneer een jongen als hij ergens voor het eerst komt werken? Hij denkt aan de schijnheilige gezichten van de mannen uit de werkplaats. Wie weet wat dié kerels nog voor hem in het vat hebben. Wie weet, misschien verlangt hij over een paar dagen nog wel eens terug naar het magazijn... Ze zullen natuurlijk proberen om hem er tussen te nemen, maar hij zal goed opletten en ze niet veel kans geven, dan zullen ze gauw genoeg merken wat voor vlees ze in de kuip hebben. Maar... erg gemakkelijk zal hij het de eerstkomende dagen niet hebben, dát begint nu zo langzamerhand wel tot hem door te dringen...
|
|