| |
| |
| |
8 Regulatie
8.1 Regulatieverschijnselen
Het begrip regulatie
In de voorgaande hoofdstukken zijn de emoties beschreven als veranderingen in actiebereidheid, opgewekt door betekenisvolle gebeurtenissen. Het individu, zo luidt de beschrijving, wordt geconfronteerd met gebeurtenissen en taxeert deze op hun relevantie voor zijn belangen (primaire taxatie) en op de hanteringsactiviteiten die ze al dan niet toelaten (contextevaluatie, secundaire taxatie). Uit deze taxatie van de gebeurtenissen vloeit een verandering in actiebereidheid - een impuls - voort. Er wordt vervolgens, indien mogelijk, een respons gekozen uit het beschikbare repertoire, welke ten doel heeft de relatie tussen het individu en de gebeurtenis te beïnvloeden of te handhaven, en de effecten van de gebeurtenis te handhaven, te veranderen, te bevorderen of te voorkomen.
Deze beschrijving is echter niet volledig. Mensen hebben niet alleen emoties, ze gaan er ook mee om. Ze nemen een bepaalde houding aan tegenover hun emoties en tegenover de consequenties van hun emotionele gedrag. Ze vinden hun emoties prettig of vervelend, en handelen al naar gelang die waardering. Dit kan gebeuren terwijl de emotie aan de gang is, of nog voordat deze zich manifesteert. Deze handelingen staan in wissel-werking met de emoties. Ze geven vorm aan de emoties en maken er deel van uit.
In alle fasen van het hierboven geschetste emotieproces zijn de emoties onderhevig aan regulerende ingrepen. De confrontatie met de gebeurtenissen kan worden gereguleerd: emotionele gebeurtenissen kunnen worden opgezocht of vermeden. De taxatie kan worden gereguleerd door middel van selectieve aandacht en cognitieve activiteiten gericht op het eigen welbevinden. En ook de impuls kan worden gecontroleerd: emotionele aandrang kan zo sterk worden onderdrukt dat hij zowel uit het bewustzijn als uit het gedrag verdwijnt, maar hij kan ook verhevigd worden. Een openlijke reactie kan worden ingehouden of afgezwakt, aangepast, of vervangen door een andere.
Emoties worden dus gemanipuleerd. Het woord manipuleren zou kunnen suggereren dat er sprake is van doelbewuste actie en planning. Dat wordt hier echter niet bedoeld. De regulatie van emotie is in de meeste gevallen geen opzettelijk proces. De houding die men aanneemt tegenover de eigen emotionele beleving of reactie is meestal onwillekeurig, en datzelfde geldt voor de reacties die voortvloeien uit die houding. Regulatie ver- | |
| |
wijst dus naar alle processen die de functie hebben invloed uit te oefenen op andere processen - handelingen, ervaringen - die worden opgewekt door een bepaalde stimulussituatie.
Regulatie impliceert een dualiteit: aan de ene kant is er regulerende activiteit, aan de andere kant activiteit die gereguleerd wordt. Hier doet zich echter een probleem voor. Het begrip veronderstelt bereidheid voor een respons die niet of niet volledig aanwezig is, of die veel heviger is dan de bereidheid zelf. En het veronderstelt een proces waardoor deze onvolledige of overdreven manifestaties veroorzaakt worden. Dit betekent dat er een beroep wordt gedaan op twee onwaarneembare processen ter verklaring van één manifestatie. In sommige gevallen dienen deze twee onwaarneembare processen zelfs een uiting die er helemaal niet is te verklaren: het dier blijft bewegingloos zitten, of een persoon gaat na het horen van belangrijk nieuws gewoon door met zijn bezigheden.
De door het begrip regulatie geïmpliceerde dualiteit is soms duidelijk waarneembaar in de subjectieve beleving of in het gedrag. Zelfbeheersing wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door een gevoel van impulsieve opwelling, onmiddellijk gevolgd door de neiging deze te onderdrukken. Een ander voorbeeld is een heftige beweging die onverwacht stopt. Over het algemeen worden regulatieprocessen niet te hulp geroepen om dit soort duidelijke tweeledigheid te verklaren, maar om inconsistenties te verklaren. Soms zijn verschillende gedragselementen niet met elkaar in overeenstemming. Het dier zit bijvoorbeeld doodstil maar is tegelijkertijd zeer gespannen en waakzaam. Of er zijn discrepanties tussen waarneembaar gedrag en wat iemand zegt te voelen: iemand kan met knikkende knieën ontkennen dat hij bang is. Er kunnen ook discrepanties bestaan in gedrag of gevoelens op verschillende tijdstippen: iemand kan op het ene moment niet of maar een beetje boos zijn, in alle hevigheid losbarsten zodra de kans op bestraffing wegvalt, of wanneer hij onder invloed raakt van alcohol. Een opmerkelijk voorbeeld van dit soort inconsistenties is ‘halve kennis’ (‘middle knowledge’; Weisman 1972). Bij ongeneeslijk zieke patiënten ziet men bijvoorbeeld dat hun optimistische stemming en ontkenning van de ernst van hun ziekte plotseling wordt doorbroken door twijfel en depressie, of door een realistisch besef van de situatie.
Er zijn ook tegenstrijdigheden te observeren tussen de inhoud van gedachten of gevoelens en die van fantasieën of dromen. In de fantasie en in dromen kan sprake zijn van angst of woede die afwezig zijn in de directe betrokkenheid van het subject bij de gebeurtenissen in kwestie (zie bijv. Fenz 1964; Fenz & Epstein 1968, die dit soort discrepanties bestudeerden bij leerling-parachutisten).
Aangenomen dat de hierboven beschreven tegenstrijdigheden het gevolg zijn van regulatie, dan is het niet uitgesloten dat er ook regulatie heeft plaatsgevonden bij gedrag waar geen tegenstrijdigheid waarneembaar is.
| |
| |
Tegenstrijdigheid is waarschijnlijk te wijten aan een haperende regulatie, dat wil zeggen de pogingen om de situatie te beheersen zijn niet geheel geslaagd. Wanneer iemand na een fikse tegenslag volkomen opgewekt blijft en onverstoorbaar doorgaat met zijn bezigheden, of de ernst van de situatie hardnekkig blijft ontkennen, dan wordt vaak verondersteld dat de regulatie doeltreffend is geweest. Lazarus en Alfert (1964) spreken in dit soort gevallen van ‘kortsluiting van bedreiging’ of van gevaar. Er is nog steeds alle reden om aan te nemen dat er onder deze omstandigheden sprake is van regulatie, en wel op grond van de discrepantie tussen de vertoonde respons en de respons die het subject eigenlijk had moeten vertonen gezien de aanwezige stimuli of de beschikbare informatie.
Over het algemeen neemt men aan dat er sprake is van regulatie - en vooral van geslaagde regulatie - op basis van kennis van de ‘geschiedenis van het proces’ (Lazarus 1966, aan wie deze bespreking is ontleend), of op basis van een theorie, een model van menselijk of dierlijk functioneren. Onbekende prikkels wekken de aandacht, belangrijk nieuws zorgt voor opwinding, bedreiging wekt vrees op en vernedering woede. Is dit niet het geval, dan is er iets aan de hand, dan moet dat ergens aan te wijten zijn. Zulke modellen zijn natuurlijk feilbaar, maar het zijn bruikbare heuristieken, zowel in theorie als in praktijk. Als iemand na een belediging niet boos wordt dan klopt er iets niet. Dan moet men zich afvragen waar die woede gebleven is. Dat hij érgens is gebleven blijkt vaak uit de toch bespeurbare discrepanties in het vertoonde gedrag.
De dualiteit van regulerende processen en processen die gereguleerd worden heeft een algemene psychologische strekking. Het betekent namelijk niet slechts dat er dikwijls twee processen betrokken zijn bij de ontwikkeling van een respons. Nee, het is een weerspiegeling van een algemene, fundamentele dualiteit in de principes die het gedrag besturen en in de wijze waarop het systeem dat het gedrag voortbrengt is opgebouwd. Enerzijds zijn er de primaire responsopwekkers; anderzijds is er een mechanisme dat de respons onder controle houdt en bijstuurt. Dit algemene dualisme komt ook naar voren in zelfbeheersing, en in de traditionele tegenstelling tussen Emotie en Rede, of tussen het Lust- en het Realiteitsprincipe. Het probleem voor de psychologie is natuurlijk te bepalen wat de begrippen ‘Zelf’, ‘Rede’ en ‘Realiteit’ precies inhouden, en wat de werking ervan is.
Het zou kunnen dat de dualiteit niet zozeer in het systeem besloten ligt, maar in de externe bekrachtigingsfactoren waarmee het systeem wordt geconfronteerd. Handelingen kunnen zowel belonende als onaangename gevolgen hebben. Skinner (1953) baseerde zijn verklaring van de zelfbeheersing op een dergelijke dualiteit. De tegenstelling tussen emotie en rede, of tussen lust en realiteit, is volgens hem niets anders dan de tegenstelling tussen kortdurende beloning en langdurige bestraffing - of, zo men wil, meer beloning op een later tijdstip.
| |
| |
Deze constellaties kunnen op zichzelf de feiten van regulatie niet verklaren, namelijk dat processen - handelingen, gedachten - dikwijls reeds onderdrukt, getemperd of bijgesteld worden voordat ze zich manifesteren, of terwijl ze aan de gang zijn. Dit betekent dat het menselijke of het dierlijke systeem er kennelijk op berekend is om in te grijpen in de uitvoering van zijn eigen processen. Het is in staat een proces te onderdrukken of te vervangen voor een ander indien dat geschikter lijkt. Omzichtigheid, emotiehantering, zelfbeheersing en gehoorzaamheid aan de rede zijn dus processen die voortvloeien uit deze capaciteit van het systeem.
Om effectief te kunnen ingrijpen in de uitvoering van de eigen processen moet het systeem de mogelijkheid hebben tot procesbewaking. Dit begrip is al eerder ter sprake gekomen, bij de bespreking van de actietendensen (par. 2.8). In verband met regulatie houdt dit twee dingen in. In de eerste plaats uitkomstbewaking, dat wil zeggen bewaking van de resultaten van het proces. Het systeem moet op de hoogte zijn van en rekening houden met de resultaten van de handelingen die het voorbereidt of uitvoert, aangezien regulatie daartoe dient. Regulatie dient om de resultaten van de gereguleerde processen te reguleren. Inhibitie dient om de nadelige gevolgen van een handeling te vermijden. Defensieve ontkenning dient om het onaangename effect dat cognities kunnen hebben af te zwakken. Regulatie betekent in de tweede plaats actiebewaking: het systeem moet weten wat het doet of voorbereidt voordat het de resultaten van wat het doet of voorbereidt kan beoordelen, en voordat het de juiste regulerende maatregelen kan treffen. Zoals Gray het formuleert met betrekking tot een der regulatievormen, inhibitie: inhibitie is gebaseerd op voorspellingen omtrent de resultaten van motorische programma's, en op de constatering dat deze programma's niet de verwachte beloningen of zelfs bestraffing hebben opgeleverd (Gray 1982).
Actie- en uitkomstbewaking zijn zeker niet alleen iets van emoties. Bij emotie doet zich echter het merkwaardige feit voor dat de uitkomsten soms nog voordat ze bekend zijn vermeden worden. Bij defensieve ontkenning en verdringing wordt het subject verondersteld niet te weten wat hij ontkent of verdringt, dat is immers debedoeling van defensieve ontkenning en verdringing. We komen hier later op terug.
Regulatie gaat niet alleen in de richting van inhibitie en verzwakking, maar ook van versterking. Zoals gezegd is in sommige gevallen de respons sterker dan de emotionerende stimulus rechtvaardigt. Responsen zijn dan versterkt met het oog op de gunstige gevolgen voor het subject. Iemand kan huilen van pijn of ellende en met een schuin oogje naar de reactie van de omgeving kijken. Men kan aangename stimuli opzoeken of laten voortduren, zoals men ook kan blijven denken aan geleden schade en daar steeds kwader over worden. Verzwakking en versterking zijn hier volledig symmetrisch.
| |
| |
Deze symmetrie geldt voor alle fasen van het emotieproces. Stimulatie kan gezocht en vermeden worden. Men kan een situatie rooskleuriger voorstellen dan ze is, om de realiteit (nog) niet tot zich te laten doordringen, of juist somberder, om op het ergste te zijn voorbereid. Emotionele impulsen kunnen ingehouden en ‘opgefokt’ worden. Met ‘gevoelshantering’ (‘feeling management’; Hochschild 1983) kan men zowel het een als het ander bereiken. Gedrag kan onderdrukt en bewust gecontroleerd worden, maar het kan ook worden aangedikt. ‘Uitingsregels’ (Ekman 1973) en indrukmanipulatie bij zelfpresentatie (Goffman 1959) kunnen eveneens deze beide effecten teweegbrengen.
Het feit dat regulatie twee kanten op kan gaan levert het probleem op hoe de primair te reguleren respons kan worden onderscheiden van de uitkomst van verzwakkende of versterkende regulatie. In theorie is het onderscheid tamelijk duidelijk: regulerende processen zijn bepaald door de uitkomst, terwijl te reguleren processen dat niet zijn, of niet in dezelfe mate. In de praktijk en voor het subject zelf kan het echter een ernstig probleem zijn. Er dringen zich allerlei moeilijk te beantwoorden vragen op: hoe noodzakelijk, hoe oprecht en hoe echt was mijn reactie, hoe onontkoombaar en onbeheersbaar mijn emotie? In hoeverre ging het allemaal buiten mijn eigen verantwoordelijkheid om?
Het is om deze redenen dat fenomenologisch georiënteerde theoretici zoals Solomon (1976, 1980) emoties beschouwen als de uitkomst van keuzen. En ze hebben daar tot op zekere hoogte ook wel gelijk in. Waar zij echter geen rekening mee houden is dat regulatie zijn beperkingen heeft tegenover het directe effect van een gebeurtenis, al is nog niet duidelijk onderzocht waar deze beperkingen precies liggen.
| |
De alomtegenwoordigheid van regulatie
Regulatie is een essentieel onderdeel van het emotieproces. De emotie zowel uiterlijk vertoonde emotie als de emotie in de subjectieve belevingswereld - is te beschouwen als het produkt van de excitatie van een actietendens enerzijds, en inhibitie van diezelfde actietendens anderzijds. Wat er uiteindelijk gevoeld of waargenomen wordt, hangt af van het evenwicht hiertussen.
Het emotiesysteem is een systeem dat wordt bestuurd door tweeledige, reciproke controlemechanismen. Tweeledige controle is een gebruikelijk verschijnsel in tal van biologische systemen. Denk bijvoorbeeld maar aan bewegingscontrole door de gelijktijdige activiteit van agonisten en antagonisten, aan de controle van de autonome respons door de wisselwerking tussen sympathische en parasympathische activiteit, en aan de hormonale respons. Kennelijk maakt een tweeledige controle een fijnere besturing mogelijk dan eenzijdige activering.
Dat de emotionele respons onder tweeledige controle staat, en er dus
| |
| |
altijd van enige mate van regulatie sprake is, blijkt op verschillende niveaus en uit verschillende aspecten van de emotionele verschijnselen. De neurofysiologische aspecten zijn in het vorige hoofdstuk besproken. Het ging daarbij om de algemene controle uitgeoefend door neocorticale mechanismen en de bijstelling van de emotionele arousal door de reciproke circuits in de amygdala en de frontaalkwabben. Er zij op gewezen dat ook de neocorticale controle een tweeledige werking heeft. Verwijdering van de cortex kan zowel disinhibitie als onverschilligheid tot gevolg hebben. Een dergelijke dualiteit is te vinden in talrijke systemen. Om een voorbeeld te noemen: corticale arousal door onbekende prikkels wordt niet veroorzaakt doordat deze prikkels de reticulaire formatie stimuleren, maar doordat de hippocampus tijdelijk zijn inhibitoire greep op de reticulaire activiteit laat vieren (Lindsley & Wilson 1975).
Wanneer we naar het gedrag kijken, zien we dat emotioneel gedrag een voortdurend schommelend evenwicht vertoont tussen loslaten en tegenhouden (par. 2.4). De controle is bijna nooit geheel afwezig, en er wordt altijd scherp op gelet of zij misschien nodig mocht zijn. De mate van controle is afhankelijk van diverse situationele factoren; bij woede is dit bijvoorbeeld het risico dat de tegenstander wraak neemt, of dat men iemand ongewild schade berokkent. Dit is ook te zien bij dieren. Een lichtgeraakte dominante chimpanseeman is gemakkelijk tot woede te prikkelen, maar niet wanneer de irritatie afkomstig is van een jong dat aan zijn vacht trekt (Van Lawick-Goodall 1972). Iets dergelijks geldt voor aanvalsgedrag: prooiaanvallen zowel als aanvallen uit woede worden qua vorm, omvang en timing afgestemd op aard, plaats en handelingen van tegenstander of prooi.
Dat de normale emotionele respons altijd wordt bewaakt, genuanceerd en getemperd blijkt nog veel duidelijker uit wat er gebeurt wanneer er van dat alles geen sprake is: bij paniek, driftaanvallen of blinde woede. Zoals gezegd in hoofdstuk 2 is het verschil tussen vluchten in paniek en gewoon ontsnappingsgedrag bij vrees niet alleen een kwestie van intensiteit. Het verschil zit hem tevens in de feedbackregulatie van het gedrag, die bij dit soort blinde reacties afwezig is. Een andere aanwijzing voor het feit dat de emotionele respons onder normale omstandigheden altijd gecontroleerd wordt, is de toegenomen intensiteit van sommige responsen onder invloed van uitputting, langdurige stress of ziekte. Men kan veronderstellen dat het inhibitiepotentieel door dit soort toestanden wordt verzwakt. Ik doel hier op het complex dat bestaat uit toegenomen prikkelbaarheid, angst en sentimentaliteit, verhevigde schrikreacties, verminderde concentratie en verlaging van de pijntolerantie. Dronkenschap brengt soortgelijke veranderingen teweeg, en leidt daarnaast tot verlies van terughoudendheid met betrekking tot vrolijkheid, woede en het uiten van seksuele begeerte. Niet alleen manifest gedrag ondergaat deze invloed. Angst, irritatie, vrolijkheid, woede en seksuele verlangens worden ook gemakkelijker opgewekt
| |
| |
als impuls of subjectieve beleving, en zijn dan ook vaak heviger. Veronderstellenderwijs zijn dezelfde impulsen potentieel aanwezig onder normale omstandigheden, alleen worden ze dan in bedwang gehouden.
Dat er altijd een vorm van inhibitoire controle werkzaam is wordt tevens gesuggereerd door het sterke effect van onverwachte gebeurtenissen. Doordat deze zich zo plotseling voordoen is er blijkbaar geen tijd voor de voorbereiding van controlemaatregelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit aanwijzingen dat de reactie op onaangekondigde elektrische schokken sterker is dan wannneer er een signaal aan de schokken voorafgaat (zie par. 5.6). Op grond hiervan ontwikkelden Lykken e.a. (1972) de ‘preceptiehypothese’ volgens welke er sprake is van inhibitoire voorbereiding. Dat de reactie op aangekondigde schokken zwakker is, wordt door sommigen bestreden (Furedy & Klajner 1974), maar het is onmiskenbaar dat proefpersonen er de voorkeur aan geven dat een onaangename gebeurtenis wordt voorafgegaan door een waarschuwing, het liefst met specificaties omtrent het tijdstip en met een behoorlijke tussenpauze tussen waarschuwing en gebeurtenis (Monat, Averill & Lazarus 1972). Dit alles waarschijnlijk omdat waakzaamheid het mogelijk maakt om controlemaatregelen te nemen. Deze voorbereidingsfunctie blijkt ook uit het feit dat schrikreacties op onaangekondigde intense stimuli veel sterker zijn dan die op aangekondigde stimuli van dezelfde intensiteit. Men kent het trouwens ook uit de eigen ervaring: wanneer men een schokkende mededeling moet doen bereidt men de ander daarop voor.
Verder wordt de emotionele intensiteit aanzienlijk beïnvloed door aspecten als situationele tolerantie of intolerantie, mate van gepastheid, fatsoensnormen etcetera. Dat blijkt niet alleen te gelden voor manifest gedrag. Seksuele opwinding is bijvoorbeeld opmerkelijk zwak in openbare gelegenheden of situaties, zoals nudistenkampen of pornoshows, tenzij de algemene stemming tot deelname uitnodigt. Verdriet welt op of komt terug wanneer men een meelevend gehoor treft. Woede wordt, zoals bekend, sterk beïnvloed door de mate waarin woede getolereerd wordt door het sociale milieu. Massageweld (lynchpartijen bijvoorbeeld) wordt gedeeltelijk verklaard door disinhibitie, mogelijk gemaakt dankzij sociale tolerantie, en gedeeltelijk door verminderde zelfobservatie en een verminderd bewustzijn van het eigen handelen en de mogelijke gevolgen daarvan (Diener 1980; zie par. 8.6).
Tot slot nog een Freudiaans argument voor onze conclusie dat de emotionele respons altijd onder invloed staat van inhibitoire regulatie. Emotionele uitspraken en fantasieën zijn vaak aanzienlijk sterker dat de emoties die men voelt onder het fantaseren of bij het doen van dergelijke uitspraken. ‘Ik kon hem wel vermoorden,’ is iets dat men schertsend en zonder enige serieuze bedoeling kan zeggen of denken. Mensen kunnen fantaseren over gewelddadige wraakacties, seksuele agressie of eindeloze twistgesprekken
| |
| |
met iemand die hen beledigd heeft, vaak zonder dat dat met veel emotie gepaard gaat. Wij wagen de veronderstelling dat het taalgebruik en de fantasie de impuls achter de inhibitie herkennen en er rond voor uitkomen. De inhibitie in deze voorbeelden heeft niets neurotisch of conflictmatigs. Het is niet meer dan normaal dat men iemand die zich slechts beledigend heeft uitgelaten niet vermoordt en ook niet wil vermoorden. Die gedachte kwam echter wel tot uiting in woord of fantasie, en zou dus serieus genomen kunnen worden. Freud zou heel goed gelijk kunnen hebben met zijn benadrukking van het moordzuchtige, gewelddadige, wellustige karakter van het ‘onbewuste’, dat wil zeggen van onze impulsen voordat zij onderworpen worden aan onmiddellijke, regulerende en realistische inhibitie.
Men zou dus kunnen stellen dat er voortdurende regulerende en modulerende processen werkzaam zijn die de emotionele impuls niet zonder meer onderdrukken, maar ervoor zorgen dat de in diverse gradaties tot uiting kan komen, vergelijkbaar met de manier waarop de hippocampus controle uitoefent op de reticulaire arousal. Het zou ook kunnen dat de emotionele impuls die wordt opgewekt door relevante stimuli potentieel altijd een maximale intensiteit heeft, ongeacht of dat realistisch of moreel verantwoord is. De inhibitie heeft de functie deze impuls af te zwakken en functioneert als een permanente, stabiliserende tegenkracht gestuurd door de realiteit en door het moraliteitsbesef. Schijnwoede, de waarnemingen van Mark en Ervin omtrent onbeheerste driftaanvallen (par. 7.2), de versterkte schrikreactie na septale beschadigingen en hippocampectomie (par. 7.5) en na onverwachte stimuli, de Freudiaanse bespiegelingen, lichtgeraaktheid bij stress en onder invloed van alcohol, zijn allemaal factoren die suggereren dat er achter de inhibitieve controle een maximale impulsintensiteit schuilgaat. |
|