| |
| |
| |
Deel III Synthese
| |
| |
9 Emotietheorie
9.1 Het emotieproces
Hoofdstuk 1 begon met het schetsen van een reeks verschijnselen die om de benaming ‘emotioneel’ lijken te vragen: gedrag, met inbegrip van gedragsverstoringen; fysiologische veranderingen; en beleving. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 hebben we geprobeerd de aard van deze verschijnselen te doorgronden; en het zijn ook deze verschijnselen die een verklaring behoeven.
De verschijnselen worden uitgelokt door bepaalde stimuli, welke in hoofdstuk 5 zijn besproken. Een van de voornaamste vragen waarmee hoofdstuk 1 begon was: waaróm lokken bepaalde stimuli die emotionele verschijnselen uit? Het antwoord hierop was dat ze dit doen vanwege de belangen die een individu heeft: de stimuli zijn relevant voor belangenbevrediging. Een tweede vraag luidde: hóe lokken de stimuli de verschijnselen uit? In de vorige hoofdstukken werd gesuggereerd dat er een aantal stappen ligt tussen de stimuli en de te verklaren verschijnselen, en dat die opeenvolging van stappen afhankelijk is van een aantal randvoorwaarden. We zullen de opeenvolging van stappen en de werkzaamheid van de randvoorwaarden het emotieproces noemen.
Het emotieproces kan worden beschreven als een informatieverwerkingsproces; de beschrijving is in de vorm van een diagram weergegeven in figuur 9.1. Er zijn ook andere informatieverwerkingsmodellen van emotie in de literatuur voorgesteld (Abelson 1983; Toda 1982; Sloman & Croucher 1981; Pfeifer & Nicholas 1981; Wegman 1985; Bower & Cohen 1981). Deze modellen hebben allemaal essentiële kenmerken met elkaar en met het hier gepresenteerde model gemeen. In de hierna volgende beschrijving, een herziening van die van Frijda (1984), zijn de overwegingen uit de vorige hoofdstukken verwerkt.
Bij de beschrijving van het proces worden drie lijnen onderscheiden: het kernproces of het eigenlijke emotieproces, dat loopt van de stimulusgebeurtenis tot en met de reactie; het regulatieproces, dat bestaat uit processen die in het kernproces ingrijpen; en de lijn van de overige invoer die er naast de invoer van de stimulusgebeurtenis kan worden onderscheiden. Bovendien is er de uitvoer, bestaande uit de overte, de fysiologische en de belevingsreacties.
| |
| |
Figuur 9.1 Het emotieproces
| |
| |
| |
De kern van het emotieproces
1 | Het analyseproces: Het subject wordt geconfronteerd met een stimulusgebeurtenis, heeft er een opgezocht, of heeft er in gedachten een gegenereerd; de gebeurtenis, of aspecten ervan, worden als invoer ontvangen of actief afgetast. Het analyseproces codeert de gebeurtenis, indien mogelijk, in termen van bekende gebeurtenistypen en in termen van wat deze impliceren ten aanzien van de oorzaken en de gevolgen. |
| |
2 | Het vergelijkingsproces: De stimulusgebeurtenis wordt getaxeerd op haar relevantie voor een of meerdere belangen van het subject: de relevantie-evaluatie of primaire taxatie. De relevantie-evaluatie is het resultaat van het vergelijken van de gebeurtenis zoals deze is opgevat met de verschillende bevredigingscondities of gevoeligheden (par. 6.5) en doet dit tegelijk voor verschillende, of misschien alle, belangen van het individu. In principe bestaat de uitvoer van het vergelijkingsproces uit de vier relevantiesignalen: lust, onlust, verwondering of verlangen; de defaultwaarde van het vergelijkingsproces is irrelevantie, wat het proces doet eindigen. |
| |
3 | Het diagnoseproces: De stimulussituatie in haar geheel wordt getaxeerd in termen van wat het subject ermee kan doen of niet kan doen. De contextevaluatie of secundaire taxatie stelt een diagnose van de mogelijkheden en onmogelijkheden voor hantering. Het diagnoseproces gebruikt daarbij een aantal coderingscategorieën die relevant zijn voor het selecteren van mogelijkheden tot handelen, en de toepassing van die coderingscategorieën kan worden opgevat als een serie diagnostische tests. De uitvoer van het diagnoseproces bestaat uit een diagnostisch patroon: het appel van de situatie. Bovendien verstrekt het diagnoseproces, samen met het vergelijkingsproces, de volgende schakel (het evaluatieproces), informatie over de moeilijkheid, de urgentie en de ernst van de gebeurtenissen. |
| |
4 | Het evaluatieproces: Op grond van de informatie uit de vorige fasen worden de urgentie, de moeilijkheid en de ernst berekend. Deze voegen zich samen in een signaal dat de gebeurtenis met stuurvoorrang moet worden aangepakt. Indien noodzakelijk wordt het gedrag van dat moment onderbroken; wanneer het gedrag wordt voortgezet veroorzaakt dit dat de persoon wordt afgeleid. |
| |
5 | Het proces van gedragsplanning: Op basis van de tot hier toe verkregen informatie wordt een verandering in actiebereidheid gegenereerd: een plan voor actie - een actietendens - en/of voor activatie. De betrokken vorm van actiebereidheid probeert stuurvoorrang te verkrijgen of neemt die ook. |
| |
| |
6 | De generatie van fysiologische veranderingen: Al naar gelang de gegenereerde vorm actiebereidheid ontstaan er fysiologische veranderingen. |
| |
7 | Het gedragsgeneratie-proces: Er wordt een - overte of cognitieveactie geselecteerd, welke wordt bepaald door de vorm van actiebereidheid en door andere aspecten van de situatie, voor zover de regulatie toestaat dat er gedrag tot stand komt. |
De fasen 1 tot en met 5 vormen het stimulusverwerkingsproces zoals dat in paragraaf 4.4 en hoofdstuk 5 is beschreven. De fasen 5 en 6 vormen de responsopwekkingsfase zoals die in de hoofdstukken 2 en 3 is besproken.
| |
Regulatie
In paragraaf 8.1 werd besproken dat elke fase in het kernproces blootstaat aan regulerende ingrepen door mechanismen, door uitkomstgestuurde processen en door bewuste zelfbeheersing. De invoer voor deze processen bestaat ten dele uit externe stimuli: oorspronkelijk inhibitoire stimuli en stimuli die onaangename responsconsequenties aankondigen. Tegelijkertijd verstrekken de kernprocessen zelf invoer: signalen dat een te reguleren respons wordt gepland of in uitvoering is.
| |
Invoer en randvoorwaarden
De belangrijkste invoer voor het emotieproces bestaat uit stimulusgebeurtenissen (met inbegrip van gedachten) en belangen. ‘Stimulusgebeurtenissen’ verwijst zowel naar voorvallen als naar heersende omstandigheden. Belangen zijn disposities die door het subject bij de transactie worden ingebracht: een belang werd gedefinieerd als de dispositie om voorkeur voor een bepaalde stand van zaken (hoofdstuk 6). Stimulusgebeurtenissen en belangen ontmoeten elkaar bij het vergelijkingsproces. Daar worden, zoals gezegd, de gebeurtenissen vergeleken met de bevredigingscondities van de belangen; of met ‘gevoeligheden’, disposities om objecten die passend zijn voor belangenbevrediging te herkennen; of met disposities om objecten als aversief te herkennen (par. 6.4).
Stimulusgebeurtenissen behoren ook tot de invoer voor de regulatieve processen en voor het diagnoseproces; dit gebruikt hun ‘contextuele’ eigenschappen om te kunnen bepalen welke handelingen wel of niet mogelijk zijn. Daartoe wordt de gehele transactiegeschiedenis - de resultaten van vorige pogingen om met de gebeurtenis om te gaan en andere eerdere ervaringen - gecombineerd met de stimuli van het moment.
Ten slotte beïnvloeden externe stimuli de selectie en de besturing van specifieke, door actietendensen gemotiveerde, handelingen: of ratten op geconditioneerde signalen voor een elektrische schok reageren met sprin- | |
| |
gen, wegrennen of verstarren hangt af van de ruimtelijke context; en of op een indringer met een provocatie of een fysieke aanval wordt gereageerd hangt af van diens ogenschijnlijke kracht of leeftijd.
Om dit allemaal soepel te laten verlopen heeft het proces extra invoer nodig: invoer vanuit de disposities, die we hier als ‘randvoorwaarden’ zullen aanduiden. Voor het coderen van de invoer zijn coderingscategorieën nodig; de contextevaluatie heeft coderingscategorieën of toetsen met betrekking tot de context nodig; en beide processen moeten, evenals het evaluatieproces, een beroep doen op de kennis en de inferentievermogens van het systeem om de implicaties van een gebeurtenis af te leiden. De regulatie werkt door middel van gevoelsregels en door middel van de uitingsregels van de expressie (par. 8.2). Let wel: deze cognitieve disposities oefenen hun effect niet allemaal uit met behulp van echte toetsingen of coderingsprincipes. Sommige disposities zijn impliciet in het proces van informatieverwerking als zodanig; we komen hierop terug.
Coderingscategorieën, inferentieregels en belangen kunnen verondersteld worden te verschillen in beschikbaarheid, voorkeur en gevoeligheid. Met betrekking tot belangen betekent dit dat er prioriteitsparameters moeten zijn; met betrekking tot andere disposities betekent dit dat er tolerantie- of voorkeursparameters zijn: voor ‘nieuwheid’, voor ‘falen van het beheersen van de situatie’ enzovoort. Deze parameters kenmerken en bevooroordelen het systeem op elk willekeurig moment; ze liggen ten grondslag aan de interindividuele verschillen en de intra-individuele verschillen in gesteldheid. Enkele van deze dispositionele eigenschappen zijn in paragraaf 6.6 genoemd.
De actietendens wordt gegenereerd uit een repertoire van mogelijke actietendensen, te weten de gedragssystemen en de specifieke handelingsmogelijkheden. Ook de fysiologische reactiepatronen en activatiemodi vormen een in de constitutie van het individu vastgelegd repertoire. Daarnaast bestaat er een repertoire van specifieke actieprogramma's, waaronder bijvoorbeeld de programma's voor gelaatsexpressies.
Het systeem moet weten welke verandering in actiebereidheid het moet instellen bij welk appel. Er moet zoiets bestaan als een ‘correspondentietabel’, met enerzijds de verschillende appelbeschrijvingen en anderzijds de verschillende actiebereidheidsmodi, inclusief de fysiologische veranderingen; het moet een systeem zijn dat bestaat uit stimulus-naar-reactieverbindingen of ‘produktieregels’ die de acceptatiecondities, waarmee bepaalde appelprofielen worden herkend, verbinden met bepaalde veranderingen in actiebereidheid en bepaalde actieprogramma's.
Ten slotte moet het systeem beschikken over een reeks regels met betrekking tot drempels: drempels die definiëren welke mate van mismatch of match ‘relevantie’ oplevert, en welke mate irrelevant is; welke mate van urgentie, moeilijkheid en ernst een verandering in actiebereidheid of een
| |
| |
bepaalde vorm daarvan oproept; en welke mate van mogelijke responsconsequenties regulatie of een bepaald type regulatie oproept. De kwestie van drempels, die op logische gronden gepostuleerd moeten worden, is aangestipt in paragraaf 5.6. Verschillen in drempels liggen eveneens ten grondslag aan interindividuele verschillen en intra-individuele verschillen in gesteldheid.
Er is nog meer invoer voor het emotieproces: de stemming van het ogenblik, de heersende arousaltoestand, de eerdere ervaring met een bepaald type gebeurtenis, het voorbeeld dat andere mensen stellen, sociale definities van gebeurtenissen. Al deze invoer behoort tot de randvoorwaarden en daardoor tot de dispositionele antecedenten van emotie (par. 6.6). Ze hoeven niet afzonderlijk in een beschrijving van het emotieproces te worden bekeken omdat ze allemaal werkzaam zijn door middel van het appel, door middel van de volgorden van voorkeur en de beschikbaarheidsparameters van de coderingscategorieën en de reactiemodi, en door middel van de genoemde drempels.
| |
Uitvoer
De belangrijkste vormen van uitvoer van het emotieproces zijn overt gedrag en fysiologische manifestaties van de veranderingen in actiebereidheid. Overt gedrag geeft feedback aan het proces: het beïnvloedt de stimulusgebeurtenis hetzij in de zin waar het gedrag voor bedoeld is, (zoals vluchten de afstand tot het gevaar vergroot), hetzij op andere manieren (zoals vluchten de aandacht van anderen trekt, en woede-uitbarstingen wraak oproepen). Ook de fysiologische respons beïnvloedt het gedrag (zoals trillen het schrijven beïnvloedt) en het gedragspotentieel (zoals uitputting het hanteringspotentieel vermindert); hoofdstuk 8 bespreekt een aantal van dit soort feedbackeffecten, welke tot de aanstichters van regulatieprocessen behoren.
Twee andere belangrijke vormen van uitvoer zijn de invloed van het proces op de gedragsbesturing - de stuurvoorrang -, die in het hierna volgende besproken wordt, en de invloed op de beleving, die we afzonderlijk zullen bespreken.
| |
Het ingebed zijn van het emotieproces
In het diagram van figuur 9.1 wordt het emotieproces beschreven als een geïsoleerde en bovendien lineair verlopende keten die begint bij een netjes afgebakende gebeurtenis. Dit mist een deel van waar het bij dit proces om gaat.
Ten eerste zijn emotieprocessen geen op zichzelf staande gebeurtenissen, althans niet in al hun fasen. Informatie-opname en de daarmee gepaard gaande relevantie-evaluatie vinden continu plaats. De omgeving wordt, zolang het subject wakker is, voortdurend afgetast, althans, alle
| |
| |
binnenkomende informatie wordt aan een of andere analyse en een of andere relevantietoetsing onderworpen (par. 5.9 en 8.4). Zodra de uitkomst van zo'n toetsing de relevantiedrempel overschrijdt wordt er een relevantiesignaal uitgezonden. Ook de actietendens varieert voortdurend en leidt daarbij tot fysiologische arousal, tot activatieveranderingen of tot echt gedrag, wanneer de intensiteit tenminste groot genoeg is, gegeven de heersende regulatiecondities.
Ten tweede zijn emotieprocessen gebeurtenissen die zich in de tijd afspelen, en ook elk subproces is dat, of kan dat zijn. Dit geldt met nadruk voor het proces van de opname en de verwerking van stimulusgebeurtenissen. ‘Emotionele stimulus’ is, zoals gezegd in paragraaf 5.2, slechts een samenvattende term voor iets dat beter omschreven kan worden als een transactie. Datgene wat een gegeven emotie uitlokt kan men zowel opgezocht hebben als tegen het lijf gelopen zijn; het is zowel door het subject opgewekt, door anderen, als door de loop van de gebeurtenissen aan hem opgelegd; en het ontwikkelt zich gedurende de transactie op zodanige wijze dat het relevant wordt en zijn relevantie verliest, in urgentie en kwaliteit varieert, enzovoort; met andere woorden, er is sprake van ‘flux’ (Lazarus & Folkman 1984). De hele geschiedenis van het proces balt zich samen in het appel zoals dat op een gegeven moment bestaat. Het appel wordt voortdurend bijgesteld, compleet met de veranderende toekomstperspectieven die elke taxatie met zich meebrengt en met de veranderende perspectieven omtrent de invloed op het getaxeerde hanteringspotentieel, op de beheersbaarheid van de gebeurtenis, of op de eigen machteloosheid. In termen van het verwerkingsmodel impliceert dit ‘feedbackloops’, regelkringen tussen informatie-opname en codering, zoals in het analyse-door-synthese-model van de waarneming (par. 8.4), maar ook tussen overwogen handelingen en afgetaste of geëvalueerde informatie; en het impliceert uiteraard de feedback via de omgeving, die welke afkomstig is van het effect van de reactie op de omgeving: het feit dat deze wordt weerstaan, gesust of geprovoceerd.
Dit alles vergt een bewaking van het proces in al zijn aspecten: van wat het opwekt, hoe het verloopt en waar het op uitkomt, zowel als van de relatie tussen het emotieproces en andere processen van het systeem. Het veronderstellen van procesbewaking was al onmisbaar gebleken voor het begrijpen van regulatie (par. 8.1) en van veranderingen in actiebereidheid, zoals hulpeloosheid (par. 2.8). Om de procesbewaking te kunnen uitvoeren is er gecentraliseerde integratie nodig van alle relevante informatie die vanuit verschillende bronnen en op verschillende momenten doorkomt. Een dergelijke bewaking, die drijft op centraal geïntegreerde informatie, is wel een ‘blackboard control structure’ genoemd (Bower & Cohen 1982). Op dat schoolbord staat het appel. In feite is het concept van het ‘appel van de situatie’ ook precies bedoeld om rekenschap van deze informatie-integratie te geven.
| |
| |
Het derde aspect dat ontbreekt wanneer het emotieproces geïsoleerd wordt beschouwd is de relatie van dit proces met andere processen en de plaats ervan in de algemene handelings- en besturingsstructuur. Er moet in het emotieconcept een centrale plaats worden toegekend aan wat we de ‘stuurvoorrang van het gedrag’ hebben genoemd. Emotie, als een toestand van actiebereidheid of als emotioneel gedrag, bezit stuurvoorrang in twee betekenissen. Een emotie kan andere processen onderbreken en andere stimuli en doelen de toegang tot de besturing van het handelen ontzeggen; en de emotie verleent extra kracht aan het gedrag waarvoor de besturing is gereserveerd en geeft die sturing de eigenschap van onafleidbaarheid of volharding (par. 2.8).
Dit is het juiste moment om terug te keren naar een onderscheid dat eerder in dit boek is gemaakt en dat misschien niet voldoende benadrukt is: het onderscheid tussen emoties in engere zin en verlangens of genoegens (par. 2.8, 4.4).
| |
Emotie en motivatie
Het onderscheid tussen emoties in engere zin en verlangens en genoegens weerspiegelt het onderscheid dat vaak tussen emotie en motivatie wordt gemaakt. We hebben echter in paragraaf 6.4 betoogd dat deze twee niet tegenover elkaar, en zelfs niet naast elkaar kunnen worden gesteld. Eén reden hiervoor is dat motivatie verschillende dingen betekent. Een andere dat honger, hunkering en seksuele opwinding naar emoties verwijzen, zowel omdat ze gevoelstoestanden als omdat ze vormen van actiebereidheid aanduiden. Wat er zinvol is in het onderscheid is dat sommige emoties, sommige vormen van actiebereidheid - de emoties in engere zin - betrekking hebben op relationele toestanden of tendenties tot relationele verandering, en dat andere, de verlangens en genoegens, betrekking hebben op tendenties tot het verkrijgen van bepaalde bevredigingen (par. 2.8).
Emoties in engere zin en verlangens en genoegens spelen een verschillende rol ten aanzien van actie en actiedoelen in het systeem. Emoties in engere zin komen voort uit de procesbewaking die in de gaten houdt of gebeurtenissen belangenbevrediging beloven of bedreigen. Dat wil zeggen: emoties in engere zin ontstaan uit het in de gaten houden of gebeurtenissen gedrag tot het verkrijgen, behouden of genieten van die bevrediging toestaan of doorkruisen. Wat emotie in engere zin doet - dat wil zeggen, wat de verandering in actiebereidheid doet - is dit gedrag coördineren en op koers houden wanneer er een belofte tot bevrediging bestaat (het versterken, in de juiste richting leiden, voorbereiden voor het genieten); of het opnieuw op koers brengen bij interferentie (obstakels verwijderen, zichzelf van de obstakels verwijderen, enzovoort); of de pogingen reguleren (de actie voortzetten, doelen veranderen, reserves bundelen, van actie afzien), in overeenstemming met de waargenomen kansen op het bereiken van het
| |
| |
doel, bij emoties zoals hoop, teleurstelling en ontmoediging. Kortom, emoties in engere zin begunstigen of reguleren gedrag dat bij andere doelen en programma's hoort dan hun eigen doel en programma.
Verlangens daarentegen initiëren en onderhouden een nieuwe koers van handelen. Ze stellen doelen en activeren programma's om deze te bereiken. Verlangens komen voort uit de herkenning van het bestaan -potentiële beschikbaarheid of gewoonweg bestaan - van passende bevredigingsobjecten (par. 5.4). Herkenning vindt plaats omdat die objecten aansluiten bij ‘gevoeligheden’, dat wil zeggen interne representaties, herinneringsbeelden, biologische disposities die het mogelijk maken dat waarneming van of denken aan deze objecten gedragsprogramma's uitlokt om ze te verkrijgen (par. 6.4). De actiebereidheid van een verlangen dient alleen zijn eigen programma. Genoegens ontstaan uit de herkenning dat deze objecten binnen het bereik liggen van doelgedrag; ze bestaan precies uit de impuls om dat gedrag uit te voeren. Ze bewaken niet de komst of het bereiken van belangenbevrediging, zoals vreugde, of trots of tevredenheid doen; genot, tederheid en bewondering bewaken en motiveren het tot stand brengen van belangenbevrediging (van seks, koesteren of het delen in de waarde van iemand) als zodanig.
| |
Varianten van het emotieproces
Het emotieproces verloopt soms op de lineaire wijze die in figuur 9.1 wordt gesuggereerd. Maar vaker doet het dat niet; figuur 9.1 zou dan ook eigenlijk verbindingen in twee richtingen moeten hebben. Meestal verloopt de informatiestroom niet alleen van boven naar beneden (in de figuur), maar wordt de informatie-opname gestuurd door de reeds verwerkte informatie uit andere fasen, zoals in paragraaf 8.3 gedetailleerd werd beschreven: de initiële taxatie vraagt om bevestiging; evaluatie met betrekking tot welke handelingen succesvol zijn of zouden kunnen zijn beïnvloeden de taxatie; overte reacties stuwen de actietendens op, enzovoort. De regulatie reageert niet alleen op uitgevoerde maar ook op geplande processen, en dit is dermate essentieel voor de regulatie dat er bi-directionele verbindingen zijn getekend.
Het emotieproces verloopt niet altijd in de weergegeven volgorde. Contextevaluatie kan aan relevantie-evaluatie voorafgaan, zoals men bijvoorbeeld in een onbekend hotel eerst de nooduitgang en de brandtrap opzoekt, zodat men weet hoe het in elkaar zit, mocht er brand uitbreken.
In haar meest typerende vorm omvat emotie het proces in zijn totaliteit, van de informatie-opname tot en met de overte reactie, waarbij het deel van de taxatie tot en met de verandering in actiebereidheid de romp vormt - datgene wat echt emotie is. Er kunnen echter deelprocessen worden overgeslagen, en het proces kan op elk moment worden onderbroken, waardoor varianten van emotionele verschijnselen ontstaan (par. 4.10).
| |
| |
Invoerverwerking wordt overgeslagen wanneer de emotie wordt opgewekt door interne processen, zoals het geval is bij door farmaca veroorzaakte angst of depressie. Contextevaluatie wordt overgeslagen bij de reactie op onverwachte, plotselinge gebeurtenissen, of onder andere omstandigheden waarbij geen tijd is om informatie te verzamelen en te verwerken, zoals emotionele shocktoestanden, of schrik waarbij de geest even leeg wordt; of in gevallen van alleen maar opgewonden zijn. Alles tussen contexttaxatie en overte reactie wordt overgeslagen wanneer het subject beschikt over uiterst geautomatiseerd verworven gedrag of over gestereotypeerd ongeleerd gedrag, zoals het geval is bij de bestuurder die een auto veilig uit een slippartij haalt, bij de volleerde jiu-jitsubeoefenaar die reflexmatig raak slaat, of, wederom, bij de schrikreactie. In veel gevallen worden de deelprocessen niet echt overgeslagen of weggelaten door een onderbreking, maar in de tijd gepasseerd door andere, snellere of maskerende processen; nadat men de controle over het stuur heeft teruggekregen ontstaat er alsnog vrees, en de angst komt na het ontkennen toch nog. samen met de ongezochte beelden, na het ontkennen (par. 5.9, 8.3).
Het emotieproces kan stoppen zodra het proces van de gedragsplanning zijn werk heeft gedaan, dus nadat de actietendens is opgewekt. De actietendens kan te zwak zijn om echt in gedrag of in fysiologische arousal te worden omgezet; het kan ook, bij gelegenheid, niet in zijn aard liggen om in handelen te worden omgezet. Beide kunnen voorkomen, en het resultaat is wat we gevoel hebben genoemd, zonder de aanhalingstekens (zie par. 4.10).
Dan is er nog het pad door het stroomdiagram waarbij het evaluatieproces geen urgentie aantreft, maar wel ernst, en waarbij ook geen actie wordt ontketend. Dat pad leidt, net zoals bij gevoel, niet tot stuurvoorrang. Het leidt tot werkelijke planconstructie en uitvoering van een plan: intentionele structuren en hartstochten (par. 2.10)
Ten slotte kan er urgentie noch ernst bestaan en geen stuurvoorrang worden bereikt; in dat geval verliest het etiket ‘emotioneel’ zijn betekenis: het proces bestaat dan uit koel, doelgericht handelen met betrekking tot zaken van persoonlijk belang. Veel doelgerichte handelingen komen voort uit de interactie tussen gebeurtenissen of gedachten daarover met belangen, of ze kunnen op zo'n interactie worden teruggevoerd. Deze structuur van handelingsgeneratie kan worden gezien als een complicatie van de meer ‘oorspronkelijke’, meer elementaire gedragsstructuur die in het diagram is geschetst. Het is een complicatie, evolutionair gezien, dat er doelen kunnen ontstaan in afwezigheid van echte stimulusgebeurtenissen en een urgente context. Doelen kunnen ontstaan doordat men de eventuele komst van relevante gebeurtenissen voorziet; of doordat de rationaliteit het idee voortbrengt dat ze kunnen komen; of doordat de gewoonte garandeert dat ze nooit komen. Vooruitzien, rationaliteit en gewoonte voorkomen het op- | |
| |
treden van urgente, dat wil zeggen emotionele, gebeurtenissen. Nuchtere, gewone, instrumentele of doelgerichte handelingen - de hond die na een waarschuwingssignaal soepeltjes en rustig over het hek in zijn shuttlebox springt, wij mensen die boodschappen gaan doen of 's morgens naar ons werk gaan - zijn alleen maar niet-emotioneel omdat begeerte en vrees, en dus ook vreugde, worden voorkomen door gewoonte en anticipatie, door eerdere ervaring en redeneren.
Zoals gezegd vloeit doelgericht gedrag grotendeels voort uit doelen aangaande het verkrijgen van belangenbevrediging of het hanteren van verwachte belemmering. Emotie en doelgericht gedrag hebben dus veel met elkaar gemeen. Ze staan beide in dienst van de bevrediging van belangen en ze komen beide voort uit de gesignaleerde (reële of potentiële) belangenrelevantie van feitelijke of denkbeeldige gebeurtenissen. Het verschil zit hem in de taxaties die de processen in gang zetten - urgent of niet, moeilijk of niet - en in de signalen voor stuurvoorrang en de daaruit resulterende processen.
| |
9.2 De emotionele beleving
De emotionele beleving vormt de uitvoer van verschillende fasen in het emotieproces. In hoofdstuk 4 betoogden we dat de emotionele beleving bestaat uit het besef van het appel, het besef van autonome arousal of arousalafname, en het besef van de actiebereidheidstoestand, als impuls en als feedback van gedrag. Bovendien bestaat de beleving uit lust en onlust, hetzij in de vorm van een echte subjectieve beleving, hetzij als het ‘relevantie’-aspect van het appel - als de waarneming van het afschuwelijke, van het plezierige of van het genoeglijke. Daarnaast omvat de beleving het besef van stuurvoorrang of het complement daarvan, namelijk het gevoel overweldigd te worden. Ten slotte kan het de ‘strekking’ van de reactie bevatten, die niet aan een specifieke fase in het diagram van figuur 9.1 is gekoppeld.
Deze verschillende belevingscomponenten constitueren samen de emotionele beleving. Met behulp van deze componenten kan de emotionele beleving worden gereconstrueerd in die zin dat ze gebruikt kunnen worden om beschrijvingen te maken die uniek en herkenbaar zijn als beschrijvingen van elke willekeurige emotionele beleving. Dit is althans de pretentie van de theorie, maar deze is niet overdreven: er wordt beweerd dat de emotionele beleving bestaat uit datgene wat romanciers in hun beschrijvingen stoppen.
De bewering kan onterecht lijken, omdat veel emotionele belevingen slecht worden begrepen. Wat is bijvoorbeeld het onderscheid tussen angst en paniek, waarvan sommige auteurs beweren dat het er is (Klein 1981;
| |
| |
Van Dis 1985)? Maar het feit dat sommige emotionele belevingen zo slecht worden begrepen onderstreept de bewering dat ze, mits begrepen, geanalyseerd kunnen worden - en dan vermoedelijk op de wijze die hier is beschreven.
Zoals eerder opgemerkt wordt er wel beweerd dat de emotionele beleving een niet reduceerbare ‘quale’ is; en als dit al niet voor alle emotionele beleving geldt, dan toch in elk geval voor de beleving die elke basisemotie haar specifieke kleur geeft. Van deze stellingname is niet aan te tonen dat ze onjuist is: men kan altijd een niet-herleidbare quale veronderstellen. Echter, de veronderstelling is niet nodig. De genoemde componenten bevatten alle benodigde informatie om een unieke beleving mee te reconstrueren.
Voor een van de componenten zelf maken we een uitzondering, namelijk de hedonische beleving. De fundamentele hedonische belevingen lust en onlust lijken inderdaad elementair te zijn (par. 4.7). Ze moeten worden beschouwd als door de natuur verstrekte signalen die het organisme erop attenderen dat het goed of slecht functioneert (par. 6.4).
De beleving is niet alleen maar een resultaat, een uitvoer, van het emotieproces, maar ook een van de essentiële ingrediënten ervan. De uitvoer van de taxatieprocessen is het appel, de gebeurtenis zoals waargenomen. Het appel is de invoer voor responsgeneratie: het roept stuurvoorrang op en motiveert actietendensen en activatieveranderingen (par. 4.3 en 4.4). Verder wordt het appel zelf voor een deel bepaald door de feedback van gedrag en actietendens, van eerder behaald hanteringssucces of verwachting van het huidig potentieel: een gebeurtenis is overweldigend krachtens iemands eigen gebrek aan macht (par. 4.4 en 5.6). En natuurlijk kan het gedrag zelf worden gereguleerd door, en om reden van, zijn feitelijke en verwachte gevolgen (par. 8.2).
De beleving zoals geschetst is niet noodzakelijk reflexief besef; doorgaans is het dat niet. Het was, zo zal men zich herinneren, nodig om irreflexief en reflexief beleven te onderscheiden: het ergens van weten, blijkens het gedrag, en het weten dat men ergens van weet, het bewustzijn van bewustzijn (par. 4.3). De beleving waarover in de vorige paragraaf is gesproken is in de allereerste plaats irreflexief - beleving waartoe, mag men veronderstellen, ook een dier in staat is. Men kan in dat verband bezwaar hebben tegen het woord beleving en de voorkeur geven aan het woord onbewust.
Wat gewoonlijk zeer duidelijk onbewust is, is het taxatieproces, de reeks processen die het appel genereren. Men weet over het algemeen niet welk kenmerk van de stimulusgebeurtenis interacteert met welk belang; en dat is voor het ontstaan van het appel - de waarneming van iets afschuwelijks of plezierigs of genoeglijks - ook niet nodig. Wanneer men het weet is dat pas achteraf, ook pas nadat het appel een verandering in actiebereidheid heeft
| |
| |
opgeroepen. Vanwege deze beperkte invloed van het reflexieve besef kan emotie een in principe onbewust proces worden genoemd. Men weet over het algemeen dat men een emotie heeft; men weet niet altijd waarom, en waar ze precies door wordt veroorzaakt; en als men het weet, is het een constructie, een hypothese, zoals de hypotheses die men maakt over de emoties van iemand anders (par. 4.3 en 5.9).
Desondanks speelt het reflexieve besef van de emotionele beleving een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de emotionele reactie en is het een belangrijk aspect van die reactie. De rol van de beleving is vooral duidelijk in de verschijnselen van het gevoel, in de zin waarin dat woord hier wordt gebruikt.
Gevoelens, zo hebben we gesteld (par. 4.10), bestaan uit besef van het appel en van een verandering in actiebereidheid, maar dat besef ontstijgt niet het niveau van een inclinatie of een plan. Gevoelens zijn procesbewakingsmechanismen, in de formulering van Pribram (1970). Ze registreren relevanties, relevante interacties tussen belangen en gebeurtenissen. Ze registreren de context van deze relevanties: dat er gebeurtenissen zijn die woedendmakend, verdrietigmakend, enzovoort zijn. Ze kunnen ook urgentie en ernst registreren. Maar ze registreren alles zonder dat er de noodzaak is tot een echte verandering in actiebereidheid, met bijbehorende stuurvoorrang, of zonder dat het subject toestaat dat het proces die kant opgaat.
Zulke procesbewaking is er niet slechts voor de goede orde. Ze dient de analyse van de betrokken belangen en van de kenmerken van gebeurtenissen: wat is het dat me boos maakt, en waarom? Ze dient ook ter evaluatie, niet alleen van de gebeurtenis maar ook van het betrokken object: misschien is hij het niet waard om je boos over te maken. Ze dient ook de planning: bij intentionele structuren en hartstochten (par. 2.10). En ten slotte dient de procesbewaking de regulatie: men kan maar beter openlijk kwaad worden, of men kan maar beter uit zijn buurt blijven. Met andere woorden: ze dient al die reacties die niet direct onder controle staan van de stimulus of van door de stimulus opgewekte verwachtingen.
De beleving speelt al deze rollen ook bij echte emoties. Besef van wat men voelt, doet, of geneigd is te doen, en waarom, voegt iets toe aan het appel. Het is invoer zoals elke andere invoer en wordt op het schoolbord bijgeschreven; het modificeert de latere evaluaties. De beleving van wat men doet of geneigd is te doen behoort ook tot de invoer voor de regulatie, waarvan het zelftoezicht een van de belangrijke aspecten is (par. 8.1 en 8.5).
| |
| |
| |
9.3 Een psychologische theorie van de emotie
In de vorige paragrafen is de emotie besproken in termen van informatieverwerking en vanuit een functionalistisch perspectief. Emoties worden be-schouwd als de uitvoer van een voorziening, een systeem, dat de taak heeft om voor de bevrediging van belangen te zorgen en om de lopende gebeurtenissen met dat doel in de gaten te houden (par. 6.5).
Een psychologische theorie kan niet volstaan met het beschrijven van de functie en de informatiestroom van het emotieproces. Om een psychologische theorie te worden, moeten mechanismen worden gespecificeerd, dat wil zeggen, beperkingen die door het organisme worden opgelegd aan de verwerkte informatie, aan de verwerkings- en handelingsmogelijkheden die het organisme ter beschikking heeft, en aan de voornaamste doelen die het gebruik van deze handelingsmogelijkheden bepalen. Een psychologische emotietheorie moet specificeren of er beperkingen zijn opgelegd aan de belangen die de emoties proberen te beschermen en bevredigen; of er beperkingen zijn opgelegd aan de stimuli die erbij betrokken zijn wanneer ze dit proberen en aan de verwerking waaraan deze stimuli worden onderworpen; of het menselijke of dierlijke organisme specifieke handelingsmogelijkheden in het proces inbrengt; hoe het organisme stimuli en gedrag op elkaar afstemt en onder welke voorwaarden of restricties dit gebeurt.
| |
Emoties
Emoties zijn in deze benadering gedefinieerd als veranderingen in actiebereidheid. Dat wil zeggen: emoties zijn veranderingen in bereidheid voor actie als zodanig (we hebben deze veranderingen activatie genoemd), veranderingen in cognitieve bereidheid (deze zijn als aandachtsarousal ter sprake gekomen), veranderingen in de bereidheid om relaties met de omgeving te modificeren of tot stand te brengen (actietendensen genoemd), of veranderingen in de bereidheid voor specifieke belangenbevredigende activiteit (we hebben deze verlangens en genoegens genoemd).
| |
Belangen
Belangen liggen ten grondslag aan emoties. Ze liggen ten grondslag aan de zinvolheid van verandering in actiebereidheid, en hun bevrediging of bescherming is het doel van het gedrag dat uit actiebereidheid voortkomt.
De belangen van hogere diersoorten en mensen ontwikkelen zich grotendeels door middel van ervaring; bij mensen geldt dit sterker dan bij dieren. De belangen zijn in hoge mate verstrengeld met de aanwezigheid van specifieke andere individuen (partners, ouders, andere vertrouwde soortgenoten), met specifieke omgevingen (vertrouwde plekken, het eigen territorium, huis of nest) en met specifieke levensdoelen. Bij mensen zijn ze ook verstrengeld met de waarden en objecten die worden verstrekt door de
| |
| |
samenleving waarin men leeft. We hebben al dat soort belangen ‘oppervlaktebelangen’ genoemd. Ze zijn afhankelijk van de specifieke omgevingen waarin het individu opgroeit en verkeert.
Oppervlaktebelangen moeten echter worden opgevat als afkomstig uit de elementaire vormen van bevrediging en afkeer die geworteld zijn in de consitutie van de soort. Emoties zijn dus in hoge mate verstrengeld met de speciale gedragssystemen waarmee de soort begiftigd is: de systemen die betrokken zijn bij seksuele activiteit, bij hechtingsrelaties met specifieke soortgenoten, bij de sociale geneigdheden waarvan de voornaamste drijfveren macht en aanzien zijn (Kemper 1978), bij de voorkeur voor het vertrouwde, bij de zorg voor de eigen jongen, enzovoort (par. 6.3).
Emoties zijn niet alleen vervlochten met de specifieke omgevingen van een individu en de speciale gedragssystemen van de soort, maar ook met elke belangrijke functie waarmee het individu of de soort is toegerust en die het, of men, goed kan uitvoeren. Zoals in paragraaf 6.3 en 6.4 is betoogd vormt de uitvoering van elk van die functies een belang: uitdaging tot dergelijke uitvoering veroorzaakt positieve emoties, en frustratie van de uitvoering veroorzaakt alle denkbare negatieve emoties. Tot dit soort belangen behoren cognitieve assimilatie, de vrijheid voor zelf-geïnitieerd gedrag en het hebben van ervaringen die men aankan.
Sommige belangen, en dus emoties, zijn nauw verbonden met de algemene manier van functioneren van het organisme, en zelfs met diens hardware. Ze zijn bijvoorbeeld verbonden met de algemene bewaking van het slagen van geplande acties waaruit het gevoel van competentie bestaat; of met het feit dat optimaal cognitief functioneren nu eenmaal afhangt van een optimaal corticaal arousalniveau, iets wat de behoefte aan afwisseling zou kunnen verklaren.
Een bijzonder verstrekkende consequentie is het feit dat de geneigdheid tot reageren van zowel mensen als dieren in hoge mate wordt bepaald door het overheersende activatieniveau: het niveau van waakzaamheid en geïnteresseerdheid en zin in interactie. Dat activatieniveau is variabel en zelf weer afhankelijk van een aantal omstandigheden, zoals de mate van fysiek welbevinden of uitputting, recente successen en mislukkingen, en misschien ook directe invloeden van het centrale zenuwstelsel (neurotransmitters). Het heersende activatieniveau vormt een randvoorwaarde voor emotionele reacties in het algemeen. Het manifesteert zich als een positieve of negatieve stemming. Bovendien is het activatieniveau, als algemeen vermogen tot interactie, zelf een bron van emoties - van de soort vrije activatie of vreugde tijdens spelactiviteiten, en van andere wanneer het wordt gefrustreerd of vruchteloos blijft.
| |
Stimuli
Stimuli wekken emoties op wanneer ze relevant zijn voor belangen: wanneer
| |
| |
ze een match of mismatch met de voorwaarden voor belangenbevrediging inhouden of signaleren.
Echter, niet alle stimuli die een match of mismatch inhouden of signaleren lokken emoties uit. Match en mismatch ontstaan alleen wanneer de stimulusinvoer de juiste vorm van invoer heeft, zodat er vergelijkingen kunnen worden gemaakt met de voorwaarden voor belangenbevrediging. En alleen als de invoer de juiste vorm heeft worden emoties opgewekt. De juiste vorm lijkt te bestaan uit zintuiglijke prikkeling die geassocieerd is met lust en onlust of met echte match of mismatch, of anders uit de belemmerde of onbelemmerde uitvoering van doelgedrag (zie par. 5.9). Men is bevreesd voor pijn, en niet voor de waarschuwingen voor pijn die nooit door pijn werden gevolgd. Men lijdt niet onder de afwezigheid van de geliefde, door dood of vertrek, men lijdt wanneer men vergeefs zijn armen uitstrekt en er is niets. Bij mensen vult de verbeelding de zintuiglijke prikkeling en de uitkomsten van gedrag aan (zie par. 5.9).
Het omgekeerde gaat ook op. Stimuli zijn emotioneel neutraal wanneer ze geen relevantie voor belangen impliceren, dus wanneer ze geen bevrediging beloven of bedreigen. Dit geldt ook weer alleen als ze de juiste vorm van invoer hebben en niet wanneer ze dat niet hebben; met name niet wanneer andere beschikbare stimuli wel de juiste vorm hebben. We weten dat die ander geen blaam treft, maar we hebben toch maar gezien wat hij deed. Ook hier kan de verbeelding de overhand krijgen en lacunes invullen.
Dit wil zeggen dat het ontstaansproces van emoties, ook al is het voor een zeer groot deel cognitief (hoofdstuk 4, 5 en 8), geen zoals het heet ‘cognitieve doordringbaarheid’ heeft (Pylyshyn 1984). Emoties kunnen niet echt willekeurig worden opgewekt; men kan zich er alleen met nogal wat moeite en tot op zekere hoogte inbrengen. Ook kan men zich niet willekeurig van een emotie ontdoen; men kan zich er alleen, tot op zekere hoogte en voor een bepaalde tijd, met nogal wat moeite uitwerken (zie hoofdstuk 8). Dit heeft twee kanten: het opwekken van emoties is niet echt cognitief doordringbaar vanuit de stimuluskant: men kan niet kiezen om al dan niet emoties te hebben, gegeven bepaalde stimuli. Er is een zekere marge, maar geen vrijheid. Ook vanuit de belangenkant is de emotie niet cognitief doordringbaar: men kan geen contact leggen met datgene wat telt, men kan niet ‘contact met zijn gevoelens leggen’ tenzij de stimuli zoals ze verwerkt zijn hun medewerking verlenen. De wijze waarop het organisme werkt legt restricties op.
| |
Taxatiemechanismen
Taxatiemechanismen bewerken, met behulp van de coderingsprincipes van het subject, de stimulusgebeurtenissen tot gebeurtenissen-zoals-getaxeerd, of het ‘appel’. Het is de laatstgenoemde structuur die de emoties uitlokt.
We hebben in paragraaf 5.9 betoogd dat de coderingsprincipes niet echt
| |
| |
speciale toetsen zijn die het subject uitvoert op de waargenomen gebeurtenissen. De meer elementaire principes althans zijn geen echte kenniscategorieën. Ze zijn impliciet in de processen van informatie-opname en herkenning, ze zijn ingebouwd in het systeem en in de procesbewaking van het gedrag. Nieuwheid is, zoals gezegd, een uitkomst van het stimulusreceptieproces. Lust is het directe resultaat van de match tussen waargenomen gebeurtenissen en gevoeligheden of verwachtingen over belonende uitkomsten, zoals onlust dat is van de mismatch. Beide zijn het gevolg van voorgeprogrammeerde structuren met betrekking tot match en mismatch. De elementaire coderingsprincipes komen niet van buitenaf, maar uit de bouw en de werking van het systeem.
De taxatieprocessen - het beschouwen en evalueren van aspecten en implicaties van de stimulusgebeurtenis, en het vergelijken hiervan met de bevredigingscondities van belangen - staan gedeeltelijk onder bewuste controle. Heersende doelen spelen een rol bij het richten van de aandacht, evenals individuele voorkeuren voor bepaalde gezichtspunten of voor bepaalde coderingsprincipes dat doen (zie par. 5.2, 5.9, 6.6). Maar ook bij deze processen is een belangrijk gedeelte niet toegankelijk voor cognitieve penetratie. Belangenrelevantie wordt gegenereerd door een proces dat verwant is aan herkenning: de stimulus wordt eerst gezien als slecht, en daarna als nadelig of ongunstig, wat ook de reden van de slechtheid moge zijn. Het feit dat er mechanismen en niet alleen cognitieve strategieën bij de taxatie betrokken zijn blijkt uit storingen in het proces, zoals gevoelloosheid (par. 8.3), toestanden van depersonalisatie (par. 8.3) en intrusietoestanden (par. 2.12) - inhibitoire blokkades enerzijds en ongezochte beelden anderzijds. Het feit dat gevoelloosheid, depersonalisatie en misschien zelfs intrusietoestanden functioneel kunnen worden verklaard doet niets af aan het feit dat ze alle drie niet, of niet eenvoudig, door willekeurige inspanning kunnen worden veranderd; en het doet niet af aan het feit dat ze alle drie onderworpen zijn aan parameters van de stimulus of van de stimulusgevolgen, en misschien aan parameters van de individuele toestand (uitputting?), zaken die tot nog toe bijna niet onderzocht en dus onbekend zijn.
| |
Veranderingen in actiebereidheid
Verandering in actiebereidheid is het meest belangrijke kenmerk van emotie; in het ingenomen gezichtspunt is het zelfs het kenmerk waardoor emotie wordt gedefinieerd. Het begrip ‘actiebereidheid’ omvat actietendensen en activatiemodi, en het omvat hun afwezigheid, zoals in relationele nultoestanden en deactivatie (par. 2.2, 2.4). Het begrip verwijst naar de aanwezigheid (of afwezigheid) van de innerlijke dispositie tot het uitvoeren van handelingen en het bereiken van relationele veranderingen, zoals deze op een bepaald moment bestaat. De emotionele beleving bestaat grotendeels uit de ervaren actiebereidheid of onbereidheid: de impuls om te vluchten,
| |
| |
toe te slaan of te omhelzen; of het gebrek aan impuls, apathie, lusteloosheid.
Welke verschillende emoties mensen of dieren kunnen hebben - de verschillende vormen van actiebereidheid die ze beleven of tonen - hangt af van welke gedragsprogramma's, gedragssystemen en activatie- of deactivatiemechanismen het organisme ter beschikking heeft. De biologische constitutie levert een aantal van dit soort programma's en mechanismen: bijvoorbeeld voor afweer en aanval, voor bescherming, voor aandachtsbereidheid, voor inhibitie. Bij andere gedragssystemen en mechanismen zouden er andere emoties voorkomen: kameleons moeten (gesteld dat ze emoties hebben) andere emoties hebben dan mensen, evenals ganzen, die er kennelijk van houden schuin achter andere ganzen te vliegen. De programma's en mechanismen die de constitutie met zich meebrengt vormen de ‘basisemoties’ zoals die worden onderscheiden door Darwin, Tomkins en Plutchik (hoofdstuk 2).
De programma's kunnen geleerd gedrag in zich opnemen. Ze besturen ook een aantal specifieke, voorgeprogrammeerde, aangeboren gedragsvormen, waarvan sommige meer flexibel en programma-achtig zijn en andere meer rigide. Gelaatsexpressies behoren tot die aangeboren gedragsvormen, net als de activatiepatronen zoals vergroting van energie, apathie, gespannenheid, de verschillende autonome responsvormen en de vocale intonatiepatronen. Dit zijn allemaal concretiseringen door het menselijk en dierlijk organisme van relationele en belangenbevredigende bedoelingen. Zoals gezegd vormen ze de middelen en de logistieke ondersteuning voor het bereiken van dat laatste.
Niet alle vormen van actiebereidheid ontspringen aan de specifieke en voorgeprogrammeerde gedragssystemen met hun specifieke gedragspatronen. Actietendensen ontstaan ook uit de algemene vormen van relationele verandering die het individu ter beschikking staan en die niet specifiek zijn voor de emotionele reactie. Een deel van het actietendensrepertoire wordt bepaald zowel als beperkt door de algemene handelingsmogelijkheden van het organisme: naderen, terugtrekken, zich richten naar, zich afwenden, zich zintuiglijk ontvankelijk of gesloten opstellen. Een organisme dat zich niet zou kunnen voortbewegen, en dat zich geen voorstelling van voortbeweging of van het anderszins bevorderen van het optreden van gebeurtenissen zou kunnen maken, zou niet in staat zijn tot begeerte; het zou slechts in staat zijn tot gebrek of ellende.
| |
Stimulus-reactiekoppelingen
De cruciale schakel in het emotieproces is die tussen het appel en de vorm van actiebereidheidsverandering. Het is de spil van het emotieproces. Waar komt deze schakel vandaan?
In paragraaf 5.4 is betoogd dat veranderingen in actiebereidheid niet
| |
| |
worden uitgelokt door ‘stimuli’ maar door ‘constellaties’: stimuli-als-signalen voor bepaalde beloften van belangenbevrediging, of voor de bedreiging daarvan. De emotionele impact van stimuli, zo hebben we ook betoogd, is over het algemeen geleerd; die van constellaties niet. De koppelingen tussen bepaalde constellaties en bepaalde vormen van actiebereidheid moeten worden beschouwd als vastgelegd in de structuur van het organisme. Onbeheersbare bedreiging is van nature verbonden met vrees - met de tendentie bescherming te zoeken, te vluchten, te vermijden, of onbeweeglijk te blijven. Definitief en onveranderbaar verlies is van nature verbonden met depressie of verdriet: met het verdwijnen van belangstelling, met hulpeloosheid en wat dies meer zij. Op dezelfde wijze zijn er aangeboren koppelingen tussen gegeven gebeurteniskenmerken en inhibitie en tussen gegeven gebeurteniskenmerken en fysiologische reacties: beheersbaarheid en sympathische arousal, onbeheersbaarheid en daling van de hartslag, enzovoort (par. 3.8 en 3.9).
Deze koppelingen moeten dus worden opgevat als in de structuur van het organisme vastgelegd. Dat kan betekenen, en betekent in vele gevallen, dat de koppelingen voorgeprogrammeerde, aangeboren stimulus-reactieconnecties zijn; of beter gezegd, connecties tussen constellaties en reactieprogramma's. Het lijdt nauwelijks twijfel dat beheersbare frustratie (of een vergelijkbare constellatie) een aangeboren aanleiding is voor woede of reactantie; dat de belofte en het echt bereiken van een doel aangeboren aanleidingen zijn voor vreugde en van activatietoename; en dat interrupties, onverwachte gebeurtenissen, aangeboren aanleidingen zijn voor aandachtsarousal en gedragsonderbreking. Deze en dergelijke aangeboren koppelingen moet men veronderstellen. Tegelijkertijd dient te worden benadrukt dat wat door aangeboren aanleidingen wordt opgeroepen geen responsen zijn maar programma's. En het is eigen aan programma's dat ze een soort besef van hun doel hebben, dat wil zeggen, een gevoeligheid voor regulatieve feedback (par. 2.8).
Voorgeprogrammeerde koppelingen met voorgeprogrammeerde programma's zijn niet de enige middelen waarmee de structuur van het organisme bepaalt welke reactie bij gegeven omstandigheden wordt gegeven. In paragraaf 2.11 hebben we het ‘intuïtieve’ soort koppeling besproken: het soort waarbij wordt ervaren of ontdekt welke actietendens de correcte is, door de ‘veldkrachten’ te volgen - de lijnen van manifeste vermindering van straf of manifeste toename van beloning. Het lijkt erop dat dit soort koppeling de eerder genoemde algemene reactievormen - naderen, terugtrekken, zintuiglijk blootstellen en afsluiten - verbindt met de uitlokkende omstandigheden die er de aanleiding toe vormen.
| |
Regulatie
Regulatie strekt zich uit over alle fasen van het proces; kenmerkend voor de
| |
| |
emotionele reactie, in verschillende opzichten en op verschillende niveaus, is de tweeledige controle (hoofdstuk 8).
Op verschillende niveaus van besturing vindt regulatie plaats. Er zijn inhibitoire mechanismen die op externe stimuli reageren, en er zijn inhibitoire mechanismen die reageren op geplande of in uitvoering zijnde handelingen. Er zijn uitkomstgestuurde beperkende en versterkende processen, die beter te beschrijven zijn in cognitieve en strategische termen; en er is cognitief penetreerbare, opzettelijke zelfbeheersing, dat wil zeggen, regulatie die bestuurd wordt door de doelen aan de top van de doelhiërarchie van het organisme. De niveaus van regulatie komen overeen met de mate waarin de regulatie aan de details van de situatie kan worden aangepast. Echte inhibitie kan niet ongedaan worden gemaakt wanneer de rede zegt dat ze onnodig is; inhibitie is immers afhankelijk van invoer die de juiste vorm heeft. Zelfbeheersing reageert - voor zover ze dat doet - op abstracte overwegingen.
| |
Lust en onlust, en stuurvoorrang
Stuurvoorrang is waarschijnlijk het meest specifieke kenmerk van het emotionele. Emotionele actietendensen danken hun impulsieve of drangmatige karakter niet aan de aard van verschillende gedragsvormen als zodanig, maar aan de plaats die ze, eenmaal geactiveerd, innemen in de structuur van de gedragsbesturing. Het is de stuurvoorrang die emotionele impulsen onderscheidt van andere vormen van gedragsopwekking (par. 2.8).
Stuurvoorrang heeft enkele bijzondere kenmerken die verbonden zijn met de aard van menselijke en dierlijke organismen.
In de eerste plaats betekent stuurvoorrang voor bepaald gedrag niet dat dit gedrag aan de top van een prioriteitenlijst, een doelhiërarchie, is geplaatst. Het betekent dat de actiebereidheid op scherp staat om de controle over het gedrag over te nemen. Het vergt enige moeite om de actiebereidheid daarvan te weerhouden en de bereidheid dringt zich op tijdens tussenpozen in de heersende gedragsplanning en informatieverwerking: dat is wat ‘preoccupatie’ is. Dit veronderstelt allemaal een of andere vorm van parallelle verwerking, de gelijktijdige werkzaamheid van twee processen van gedragsbesturing, waarvan de tweeledige controle zoals besproken in verband met de ‘regulatie’ een concretisering is.
Ten tweede wordt stuurvoorrang voornamelijk aan het organisme opgelegd door de eigenaardige relevantiesignalen lust en onlust. Die signalen zijn hardnekkig en opdringerig: ze duren voort, en blijven merkbaar, zolang de uitlokkende gebeurtenis voortduurt of zolang het opgewekte verlangen onbevredigd blijft. Ze dringen zich aan de aandacht op wanneer activiteit die aan de gang is niet ten behoeve van hen wordt onderbroken. Zoals betoogd (par. 2.8) is de emotionele impuls, met inbegrip van verlangen, met name overweldigend en onbeheersbaar omdat het individu zich
| |
| |
toestaat overweldigd te worden; het wil de impuls niet echt beheersen, vanwege de onlust die dan moet worden ondergaan of de lust waarvan moet worden afgezien.
Het leek noodzakelijk vier relevantiesignalen te onderscheiden (par. 4.4): lust, onlust, verlangen en ‘verwondering’. Stuurvoorrang valt, zou men zeggen, alleen aan de eerste twee toe. Het feit dat verlangen en nieuwsgierigheid soms onbeheersbaar zijn komt, zo kan men betogen, doordat het bijna ondenkbaar is ze binnen de perken te houden; dat wil zeggen, dat ze onbeheersbaar zijn vloeit voort uit de kracht van de emoties in engere zin die ontstaan wanneer ze worden gefrustreerd.
‘Stuurvoorrang’ is gebruikt om te verwijzen naar het effect van de emotionele impuls en het emotionele verlangen op de algemene gedragsbesturing van het organisme: onderbreking van andere activiteiten, preoccupatie, en volharding van het gedrag wanneer er obstakels en andere afleidende gebeurtenissen zijn.
Volharding lijkt ook van andere eigenschappen van het organisme afhankelijk te zijn. Bepaalde soorten actiebereidheid-actietendensen, activatietoestanden met specifieke doelen - lijken hun eigen dynamiek te hebben. Eenmaal opgewekte gedragsprogramma's hebben de neiging af te lopen tot ze aan hun einde zijn of tot ze ‘op’ zijn, zeker wanneer de activatie zo sterk is dat de inhibitiedrempel of het breekpunt gepasseerd worden (par. 2.4 en 2.8). In dit verband worden woede, paniek, lachen en huilen genoemd, en de gegevens over spanningsontlading bij lachen en huilen wezen in dezelfde richting. De begrippen ‘activatie’, ‘eigen dynamiek’ en ‘spanningsontlading’ zijn vaag en grotendeels metaforisch; de parameters van intensiteit, het tijdsverloop, drempels en dergelijke zijn onbekend. Bij begeerte en woedeaanvallen is bovendien moeilijk een onderscheid te maken tussen de ‘eigen dynamiek’ en de verleidingskracht van de beloning. Toch wijzen de verschijnselen op iets dat een van de belangrijkste kenmerken van het emotieproces en de mechanismen daarvan zou kunnen zijn.
| |
9.4 Het begrip ‘emotie’
Het begrip
Er is discussie geweest over de vraag of ‘emotie’ een zelfstandige categorie in de psychologie is of slechts een hoofdstuktitel. Duffy (1941, 1962) bijvoorbeeld, was de laatste visie toegedaan: volgens haar was ‘emotie’ een slordige verwijzing naar de beide uiteinden van het activatiecontinuum of naar de meer uitgesproken manifestaties van de immer aanwezige hedonische beleving.
De hier gegeven analyse leidt tot de conclusie dat ‘emotie’ inderdaad een zelfstandige psychologische categorie is. Er is een mechanisme of een reeks
| |
| |
mechanismen gericht op het garanderen van de bevrediging van belangen. Anders gezegd, er is een mechanisme of een reeks mechanismen waardoor stimuli worden vergeleken met de voorkeurtoestanden van het organisme en waardoor de stimuli tot beloningen of bestraffingen worden gemaakt; het mechanisme genereert lust en onlust. Er is een mechanisme dat verwachtingen genereert over beloning en straf. Er is een mechanisme dat in overeenstemming hiermee gedrag dicteert. Er is verder nog een mechanisme dat in staat is stuurvoorrang voor dit gedrag te bewerkstelligen, de activiteit van het moment te onderbreken en reserves ten behoeve van het gedrag aan te spreken. Dat mechanisme of die reeks mechanismen vormen de ‘emotie’ in brede zin. Het is het mechanisme dat een verandering in bereidheid, met stuurvoorrang, veroorzaakt, zowel voor motivatie (verlangen, genoegen) als voor emoties in engere zin.
Er is een deelverzameling van deze mechanismen, of een deel van het algemene mechanisme, dat belangenbevrediging veilig stelt door via procesbewaking in de gaten te houden of gebeurtenissen bevorderlijk of nadelig zijn voor al bevredigde belangen of voor verwachtingen en gedrag gericht op bevrediging. Deze mechanismen besturen hun eigen specifieke gedragsprogramma's en hun eigen voorzieningen voor fysiologische activatie en onderdrukking. Deze deelverzameling van mechanismen is emotie in engere zin. Ze vormt de verzameling mechanismen die relationele actietendensen en activatieveranderingen teweegbrengt.
De mechanismen werken door middel van tweeledige controle. Ze hebben als het ware duplicaten, die hun eigen functie matigen, afstemmen op de situatie, en eventueel verhevigen.
Er zijn dus twee definities van emotie, waarbij de ene de andere omvat. Emotie is verandering in actiebereidheid. Emotie in engere zin is relationele actietendentie en verandering in geneigdheid tot relationele actie in het algemeen (activatie).
Men zou nog een derde, nog meer restrictieve definitie kunnen toevoegen. Emotie kan worden gedefinieerd als verandering in actiebereidheid als reactie op noodsituaties of interrupties; en deze verandering in actiebereidheid zou zelf beperkt kunnen worden tot activaties en deactivaties van de feitelijke, overte reacties: geactiveerd gedrag en fysiologische arousal of beroering. Deze definitie levert uiteraard de ‘opgewonden’ emoties op, de typerende of paradigmatische emotionele reacties.
Het begrip emotie, zoals hier gedefinieerd, lijkt zich uit te strekken over andere verschijnselen die men niet ‘emotioneel’ zou noemen: een mier die wegrent zodra hij aangeraakt wordt of voedsel ruikt; een worm die ineenkrimpt zodra hij opgepakt wordt. Deze uitbreiding wordt echter uitgesloten door de begrippen ‘bereidheid’ en ‘tendens’. Deze begrippen wijzen naar de essentiële kenmerken van emotioneel gedrag: reacties kunnen achterwege blijven door beheersing, inhibitie of belemmering; en bepaalde
| |
| |
reacties lijken manifestaties te zijn van flexibele programma's, waarvan de uitvoering voortduurt totdat een of ander eindpunt wordt bereikt; deze programma's voeren het bevel over een scala van reacties, die zich elk flexibel aanpassen aan de omstandigheden (par. 2.8). Flexibiliteit, indien aanwezig, is niet alleen gelegen in de gedragsprogramma's zelf, maar ook in de mechanismen van de algemene activatie en de aandachtsarousal. Beide prepareren en bevorderen een aantal verschillende gedragsprogramma's. Flexibiliteit ligt ook in het cognitieve vermogen. Het cognitieve vermogen onderscheidt verschillen in emotie-uitlokkende gebeurtenissen, en dient daarmee zowel de adaptieve flexibiliteit van reacties als flexibele regulatie.
Opschorten en flexibiliteit van het gedrag zijn essentiële kenmerken van de emotie. Dat wil zeggen, het begrip ‘emotie’ is zinvol voor zover starre gedragspatronen overgaan in veelzijdige, flexibele programma's die geïnhibeerd en opgeschort kunnen worden. Het begrip ‘emotie’ is zinvol voor zover doel en tendens losraken van het uitgevoerde gedrag. Flexibiliteit en inhibitoire controle zijn uiteraard geen alles-of-niets-eigenschappen. Er is geen scherpe grens te trekken tussen ‘reflexmatig’ of ‘instinctief’ gedrag en emoties; de organisatievormen van gedrag kunnen in dit opzicht op een continuum worden geordend. Vandaar dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag of bijvoorbeeld walging wel of niet een emotie is; en vandaar ook dat men van mening kan verschillen over de kwestie waar in de evolutie het verschijnsel emotie voor het eerst optreedt: bij de worm, bij de hagedis, bij de muis, bij de chimpansee, of bij het menselijke dier.
| |
De functionaliteit van emoties
De hier gepresenteerde visie op emoties is een duidelijk functionalistische visie. Emoties dienen ergens voor, en men mag stellen dat ze dat goed doen. Ze dienen de belangenbevrediging, en ze doen dit door de relevantie van gebeurtenissen te bewaken en door in overeenstemming hiermee gedrag te moduleren of te instigeren.
Het is ook duidelijk dat deze opvatting botst met de vele in het oog springende niet-functionele aspecten van emotie: gedragsverstoringen (par. 2.12); uitputting en de aanpassingsziektes (par. 3.10); irrationele emoties en irrationeel emotioneel gedrag (par. 2.12); zinloze of schadelijke emoties zoals paniek, depressie, weemoed, en emoties die steunen op verouderde hechtingsrelaties; vele manifestaties van elke soort emotie zoals jaloezie, vrees, en vreugde, die beter achterwege hadden kunnen blijven omdat ze afbreuk blijken te doen aan het subject of zijn relaties.
Een aantal van deze emoties, of manifestaties ervan, kan wel functioneel geïnterpreteerd worden, en in het voorgaande zijn daarvan al vele voorbeelden gegeven. Het moet echter worden benadrukt dat de functionele benadering een gezichtspunt is, een a priori. Het functionalisme neemt aan dat alle psychologische en biologische verschijnselen zinvol zijn, en niet
| |
| |
zomaar toevalligheden of gegeven standen van zaken. Het gezichtspunt is niet echt toetsbaar: men kan bijna altijd wel een functie en een nut ergens voor bedenken.
Desondanks is de functionalistische benadering een krachtige heuristiek, waardoor nuttige vragen, hypothesen en evaluaties ontwikkeld worden. We zullen de niet-functionele aspecten van emotie vanuit deze invalshoek proberen te beoordelen.
De punten die van belang zijn in dit verband zijn in de vorige hoofdstukken aan de orde geweest. De eerste: veel niet-functionele aspecten van emotie, de schadelijke gevolgen, komen niet van de niet-functionaliteit van de emoties zelf, maar van de belangen die eraan ten grondslag liggen. Wanneer een verslaafde asociaal gedrag vertoont moet de schuld niet worden gegeven aan zijn wanhoop, of aan zijn verlangen naar heroïne, maar aan zijn behoefte eraan; als iemand zijn huis, partner en kinderen verlaat moet de schuld niet worden gegeven aan zijn nieuwe verliefdheid of aan zijn oude woede, maar aan zijn belangen, gericht op tederheid, op eigendunk, op vernieuwing, of op wat hem of haar dan ook bewogen mag hebben. Met name de emotionele stuurvoorrang kan niets verweten worden: voorrang volgt op voorkeur, en het is de voorkeur die het hem doet (par. 2.8).
Waarom zijn er niet-functionele belangen? Waarom hebben mensen de belangen die ze hebben? Waarom houdt men vast aan bepaalde doelen die onbereikbaar zijn gebleken, en waarom houdt men tegen beter weten in vast aan hechtingsrelaties die voortdurend teleurstellen? De motiverende krachten van ellende sturen niet altijd in de richting van het zich losmaken van belangen, ook niet wanneer diteen grotere winst zou betekenen; daar is heroïneverslaving wel een duidelijk voorbeeld van. Waarom? Het is niet aan dit boek deze vragen te beantwoorden. Het enige aspect van deze zaken dat binnen het bereik van dit overzicht ligt is een mechanisch aspect van de emotie, dat in dit verband inderdaad van centraal belang is en dat in het volgende punt aan de orde komt.
Het tweede belangrijke punt is dat veel - schijnbare of echte - dysfunctionele aspecten het gevolg zijn van suboptimale evaluatie van wat het zwaarst weegt in conflicten tussen belangen (lust of gezondheid?), in conflicten met betrekking tot elk willekeurig belang (zij of geen zij?), en het meest van alles in conflicten tussen voordeel op korte en op lange termijn.
Het overwicht van voordeel op korte termijn over voordeel op lange termijn ligt besloten in de aard van de emotie. Dit is omdat de voordelen op korte termijn waar het hier om gaat belichaamd worden door actuele stimuli: ontkomen aan de acute ellende van geen zij of geen heroïne; verkrijgen van de verlokkende bevrediging die voor het grijpen ligt. Zulke stimuli vormen, zoals gezegd, invoer in de juiste vorm voor het emotiesysteem (par. 5.9); het systeem is gebouwd om daarop te reageren. Lange-termijnvoordeel daarentegen is ver weg, symbolisch, moet uitgedacht of afgeleid
| |
| |
worden, of van anderen worden vernomen.
Toch is het niet terecht om suboptimale evaluaties geheel te wijten aan het organisme en zijn uitrusting om op invoer te reageren. Ze kunnen met evenveel recht worden geweten aan de wisselvalligheden van het leven, waarvan de implicaties niet altijd duidelijk zijn, en welke implicaties de gewoonte hebben tegelijk op te treden en geen synthese toe te laten. Met andere woorden: veel verschijnselen van irrationaliteit zijn niet het gevolg van een suboptimaal ontwerp van het menselijke of dierlijke systeem, maar van het feit dat we niet in de beste van de mogelijke werelden leven.
Het derde belangrijke punt: een mens kan niet gemaakt zijn om alle constellaties die het leven biedt te doorstaan en te weerstaan. Wat kan men verwachten van een systeem dat in negen maanden geproduceerd wordt en maar zo'n zeventig kilo weegt? Bovendien bestaan er omstandigheden, zowel natuurlijke als door de medemens veroorzaakte, waartegen geen enkel systeem opgewassen is dat tegelijk nog gebouwd is om ook in ander opzicht adequaat te functioneren.
Anders gezegd: veel niet-functionele aspecten van emotie - ontregeling, verstoring - zijn eenvoudig manifestaties van de grenzen aan het vermogen van het systeem, de grenzen van wat het aankan, en de grenzen van zijn reserves. De rol van de capaciteitsbeperkingen moet natuurlijk worden afgewogen tegen het gewicht van de omstandigheden zoals die er voor het subject uitzien. Een paniekaanval kan pure ontregeling zijn, een fout in het systeem; maar het kan ook zijn dat de bezorgdheid om van hechtingspersonen te worden gescheiden (Klein 1981) buitengewoon centraal is voor dit speciale individu.
Het vierde en laatste punt: men mag aannemen dat mensen uitgerust zijn met voorzieningen om effectief met een aantal belangrijke omstandigheden om te gaan. Daar moet noodzakelijk een prijs voor worden betaald. Verscheidene emotievoorzieningen zijn bijvoorbeeld noodvoorzieningen, die snel en met een minimum aan informatie een reactie kunnen voortbrengen. Als het systeem dat kan doen mag men niet klagen dat de informatiebeschouwd
verwerking bij dit soort gelegenheden gebrekkig is, of dat de reactie wordt uitgevoerd terwijl een fijnere appelanalyse zou hebben kunnen aantonen dat de reactie onnodig was. Wat telt is natuurlijk of er over het geheel, en gelet op de omvang van de risico's, winst wordt geleverd. Dat wil zeggen dat de emotie over het geheel genomen een functioneel adequate en nuttige voorziening vormt, zelfs als ze niet in al haar manifestaties adequaat en nuttig is.
Niet-functionaliteit als uitvloeisel van de functionaliteit van het systeem als geheel ziet men niet alleen bij de reactie op noodsituaties, maar bij het emotionele reageren in het algemeen. Emoties, met inbegrip van gevoelens, komen voort uit de steeds parate bewaking van de relevantie van gebeurtenissen en de bijbehorende bijstelling van de actiebereidheid. Die
| |
| |
bewaking en dat bijstellen komen ook voor wanneer aanpassing zinloos is en geen verder effect heeft. Dat is een lage prijs voor voortdurend paraatzijn, en bovendien blijkt gewoonlijk pas achteraf dat het bijstellen zinloos was. Dit principe kan misschien veel volstrekt ‘niet-functionele’ emoties verklaren. Weemoed is een voorbeeld: wat is het nut van weemoed? Geen, naar men mag aannemen. Maar weemoed is de reactie op de gedachte aan een object of gebeurtenis waarvan men weet dat die kwijt of voorbij is. De reactie bestaat uit een korte hunkering, een poging tot contact waarvan men weet dat hij vergeefs is. Toch is dit een juiste reactie op verloren zaken, een waarvan men het vergeefse pas naderhand kan zien, en welke zich richt op een object waarvan pas na afloop en dankzij de reactie wordt gezien dat deze waardevol is. Veel andere emoties verlopen volgens hetzelfde patroon: oud verdriet, oude grieven., machteloze woedes. Let wel: deze emoties zijn lang niet zo nutteloos als ze lijken. De actietendensen - de poging tot contact bij weemoed, zich terugtrekken bij bitterheid over oud onrecht en wat dies meer zij - zijn op zichzelf nutteloos, maar hen te ervaren deelt in de functies van de emotionele beleving die in paragraaf 9.2 werden genoemd: herkenning en registratie van gebeurtenissen als relevante.
De vier besproken punten impliceren dat het functionele gezichtspunt op emoties zich uitstrekt tot verscheidene ogenschijnlijk niet-functionele manifestaties. Ten overvloede: het systeem kan functioneel adequaat zijn, zelfs als niet al zijn manifestaties dat zijn; deze manifestaties getuigen niet noodzakelijkerwijs van gebreken in het systeem of van nutteloze toevoegingen. Zoals het in paragraaf 6.5 werd geformuleerd: veel emoties geven meer ‘uiting’ aan de pogingen om belangen te bevredigen dan dat ze voor de bevrediging zorgen. En daarin weerspiegelen ze de wijze van functioneren van het systeem. Tot op zekere hoogte is die wijze van functioneren gewoon zoals ze is; ofwel, het is niet zinvol haar te beschouwen als nuttig of functioneel afgestemd op de gebeurtenissen waarbij ze wordt aangewend. In paragraaf 6.5 werden vanuit deze invalshoek de activatiemodi besproken. Activatietoename na succes en de activatieafname na mislukkingen of verlies - bepaalde vormen van vreugde of verdriet dus - kunnen niet geïnterpreteerd worden als nuttig bij het omgaan met behaalde successen of onveranderbare verliezen. Ze weerspiegelen het feit dat het systeem zijn activiteitsreserves moduleert in overeenstemming met zijn huidige prestaties; zo kan men het althans zien.
Veel emoties - met name verlangens - moeten op dezelfde wijze worden bekeken. Verlangens zijn over het algemeen niet nuttig; ze zijn er gewoon. Net als al die emoties die actie tendensen blijven zonder in gedrag of zelfs in verandering in activatie te worden omgezet. Daarvan kan niet gezegd worden dat ze voor belangenbevrediging zorgen: ze zijn plannen en bereidheid die zorgen voor bevrediging. Maar wat ze allemaal wel doen is weergeven
| |
| |
en ‘uitdrukken’ waar het individu zich om bekommert.
De meest algemene uitspraken ten aanzien van emoties zijn dus: emoties zijn de manifestaties van het belangenbevredigingssysteem van het individu. En: emoties geven uitdrukking aan de belangen van het individu en aan de bevredigingstoestand van deze belangen.
| |
Emotie en emoties
Het laatstbesprokene onderstreept datgene wat op verschillende momenten in dit hoofdstuk al aan de orde is geweest: overt emotioneel gedrag, geactiveerd gedrag en uitgesproken arousal komen op uit veranderingen in actiebereidheid die grotendeels tentatief, ingehouden, intern zijn - louter echte veranderingen in bereidheid. Bovendien komen ze alleen onder bepaalde omstandigheden uit louter bereidheid op, namelijk bij interruptie, urgentie en moeilijkheid.
Dat wil zeggen dat opgewonden emoties - emoties onder de derde definitie - als discrete gebeurtenissen opkomen uit actiebereidheid die zelf continu is.
Opgewonden emoties zijn paradigmatisch voor de verschijnselen die in dit boek zijn bestudeerd. Ze vertonen nutteloze gedragingen, fysiologische verwarring. De verschijnselen hebben een duidelijk begin- en eindpunt in de tijd. Toch zijn deze discrete gebeurtenissen alleen maar de rotspunten die uitsteken boven de diepe, continue stroom van emotioneel reageren. Bij emotioneel reageren in het algemeen is niet zozeer sprake van een opeenvolging van discrete gebeurtenissen als van een stroom die bestaat uit veranderende houdingen: aanvaardingen, verwerpingen, overgaven en terughoudendheden; en die stroom is vaak alleen maar manifest in de beleving. Alleen zo nu en dan -wanneer de gebeurtenissen plotseling of urgent zijn en het moeilijk is ermee om te gaan, wanneer de controle faalt of wordt opgegeven - legt het subject zich erop vast een bepaalde transactie te bewerkstelligen, te onderhouden of te veranderen, of wordt hij gedwongen zich zo vast te leggen of laat hij de transactie varen. Dan barst de volledige, paradigmatische emotie los, overt of inwendig, en heeft het subject ‘een’ emotie.
Emoties in deze paradigmatische betekenis zijn echter slechts kristallisaties in een stroom van emotioneel reageren, van bereidheid en geneigdheid, die nauwgezet de continue bedding van de voor de belangen relevante gebeurtenissen volgt en die buiten de oevers treedt in intentionele handelingen en hartstochten; maar die stroom van taxaties van relevantie gaat ononderbroken voort en wordt meestal alleen door het individu zelf gevoeld; en dat is wat we wilden proberen te begrijpen. |
|