De uitvaert van het vryje metzelaersgilde
(1993)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf– Auteursrechtelijk beschermdEen anti-maçonnieke klucht uit 1735
Spotprocessies in EngelandIn het begin van de jaren twintig stelde de Grand Lodge een maçonnieke feestdag in ter gelegenheid van de jaarlijkse grootmeestersinstallatie. Op dit ‘Grand Festival’ of ‘Annual Assembly and Feast’ werd de nieuw gekozen grootmeester van huis opgehaald, waarna men zich in gezamenlijke processie naar de herberg of feestzaal begaf om de installatie te verrichten en te vieren. In deze ‘Processions of March’ liepen de vrijmetselaren twee aan twee, in vol ornaat, door de straten van Londen, uitgerust met schootsvellen en andere maçonnieke kentekenen, emblemen, symbolen en banieren. Muzikanten vergezelden de stoet, waarin adellijke leden van de broederschap zich met koetsen en rijtuigen lieten vervoeren.Ga naar voetnoot21 In hun midden voerden de broeders hun aanstaande nieuwe grootmeester, zittend op de ‘Salomon's Chair’Ga naar voetnoot22, de rechtsstoel van Salomo, die in samenwerking met Hiram de tempel bouwde. Vanzelfsprekend trokken deze theatrale openbare maçonnieke manifestaties veel aandacht en het duurde niet lang of zij werden in de pers bespot, en niet alleen daar. Het kwam zelfs tot de oprichting van een ‘Order of Scald Miserable Masons’, die enkele dagen vóór het ‘Grand Festival’ of op de dag zelf spotprocessies ging organiseren, evenementen die in kranten en pamfletten al even breed werden uitgemeten en ook dankbare stof voor graveurs vormden. De felle en hatelijke reacties die de processies uitlokten deden de Grand Lodge besluiten dergelijke openbare manifestaties (dus ook de vrijmetselaarsbegrafenissen) te verbieden.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 103]
| |
De schaarse gegevens over de processies en hun satirische pendant zijn nogal tegenstrijdig. Volgens Hamill (1986) werden de processies al in de jaren dertig geparodieerd, terwijl W.J. Chetwode Crawley de eerste serieuze pogingen niet vroeger dan 1741 dateert. Aan Crawley hebben we in dit verband meer, omdat hij in zijn artikel ‘Mock Masonry in the Eighteenth Century’ (1905) zijn bronnenmateriaal presenteert, waaronder drie in Engeland verschenen spotprenten. Reeds bij een eerste beschouwing springt de verwantschap van deze prenten met Nederlandse gravures in het genre van de schertsbegrafenis in het oog. Een bonte en koddig uitgedoste stoet trekt als een serpentineslinger aan het oog voorbij; de vrijmetselaren dragen logemeubilair en maçonnieke attributen met zich mee. De oudst bekende Engelse spotprent uit 1741 verscheen als pamflet en was getiteld ‘Mock Masonry: or the Grand Procession’. Volgens een bericht uit de London Daily Post zouden de deelnemers aan de op de gravure weergegeven spotprocessie op 19 maart van dat jaar de vrijmetselaarsprocessie hebben opgewacht: They stayed without Temple Bar till the Masons came by, and paid their Compliments to them, who returned the same with an agreeable Humour that possibly disappointed the witty Contriver of this Mockscene whose Misfortune is, that though he has some Wit his Subjects are generally so ill-chosen, that he loses by it as many Friends as other People of more Judgment gain.Ga naar voetnoot24 Een soortgelijke gravure, van de hand van een zekere G. Bickham, en bekend onder de naam ‘Freemasons' Number, illustrated by a popular artist’, verscheen in de Westminster Journal van 8 mei 1742. Ook in dat jaar zou een dergelijke tegenmanifestatie door de ‘Scald Miserable Masons’ zijn gehouden, waarvan de gravure volgens de krant een getrouw beeldverslag is. Eenzelfde evenement werd veel later nogmaals in beeld gebracht door Antoine Benoist. De op deze drie spotprenten afgebeelde processies vertonen enkele punten van overeenkomst met de door Frese en Schaef beschreven rouwstoet in De Uitvaert, | |
[pagina 104]
| |
waardoor het vermoeden rijst dat reeds vóór 1741 soortgelijke gravures of pamfletten in omloop moeten zijn geweest waar de auteurs het een en ander aan hebben kunnen ontlenen. Ook Chetwode Crawley stuitte op aanwijzingen in die richting en Hamill maakt, overigens zonder zijn bronnen te noemen, gewag van bespottingen van dit maçonnieke gebruik die reeds in de jaren dertig zouden hebben plaatsgevonden.Ga naar voetnoot25 Op alle drie de spotprenten zien we de vrijmetselaren muziek maken op keukengerei zoals boter- en zoutvaten, mergpijpen en braadpannen, ondersteund door het geluid van koehoorns en ratels. In de uitvaartstoet van Frese en Schaef ontmoeten we muzikanten die een ‘Doedelzak, Lier, Schalmei, Rommelpot, Zoutbak, en een Bakkers Hooren’ bespelen, begeleid door de ‘Cadans van de Trommelslag’ (vss. 402-404). In navolging van de organisatoren van de Engelse spotprocessies moeten Frese en Schaef met de ‘Zoutbak’ en de ‘Bakkers Hooren’Ga naar voetnoot26 de maçonnieke tafelloges hebben willen persifleren. De overige in De Uitvaert bespeelde instrumenten zijn van oudsher die van straatmuzikanten, zwervers en potsemakers en golden stuk voor stuk als dwaasheids- en/of wellustigheidsattributen. Het idee een dergelijk instrumentarium te kiezen kan Frese en Schaef ingegeven zijn door de Engelse, waar eveneens kolderieke ketelmuziek werd gemaakt op bizarre instrumenten. De in De Uitvaert genoemde instrumenten zijn overigens niet in de Engelse spotprenten en hun begeleidende verslagen terug te vinden. Dat zowel de organisatoren van de spotprocessies als Frese en Schaef de vrijmetselarij met kinderspel en carnaval associeerden lijkt nog uit een aantal andere details te spreken. Zo zien we in de spotprocessies ook een dekker meelopen die, niet zoals in De Uitvaert, ontwapend is, maar een houten zwaard in de hand houdt en een papieren narrenkap draagt.Ga naar voetnoot27 Carnavalesk ook zijn de in De Uitvaert door de tamboers gedragen hoofddeksels met ‘voor op de kleppen van hunne hooge Mutzen [...] uitgesnedene papieren Truwelen’ (vss. 394-396). Dan is er nog de ‘vrywillige Opperman’ die een hoed draagt in de vorm van een ‘Babylonsche Toren’ (vss. 439-441). De ‘pragtige gegaloneerde Leuningstoel’ (vss. 396-399) die in De Uitvaert door ‘twee Nachtwerkers’ (beerputruimers) wordt meegetorst werd Frese en Schaef mogelijk ingegeven door het voorbeeld van de ‘Salomon's Chair’, de stoel waarop de gekozen grootmeester in de processies werd vervoerd. De zetel van de voorzittend meester droeg echter dezelfde naam, zodat de auteurs hier tevens | |
[pagina 105]
| |
gedacht kunnen hebben aan de ‘Presidents Zeetel’, die op buitenstaanders zoveel indruk had gemaakt. Als derde mogelijkheid kwam al aan de orde dat Frese en Schaef met de leunstoel aan een kakstoel refereren. De verschillende punten van overeenkomst tussen de rouwstoet in De Uitvaert en de van later datum stammende spotprenten rechtvaardigen mijns inziens de veronderstelling dat Frese en Schaef omstreeks 1735 op de hoogte moeten zijn geweest van het maçonnieke gebruik processies te houden bij de jaarlijkse grootmeesterverkiezing en vooral de anti-maçonnieke spotprocessies goed moeten hebben bestudeerd. Hier te lande moet deze Engelse gewoonte overigens in brede kring bekend zijn geweest, want in het vierde deel van Céremonies et coutumes religieuses (1736) wordt er, weliswaar zeer beknopt, even de aandacht op gevestigd, evenals in de vertaling van dit deel uit 1738: ‘De Broederschap doet zomwyl een soort van openbare Processie in koetsen langs de straten van Londen’.28 Of de detailkennis van Frese en Schaef uitsluitend uit Engelse bron stamde of ook van eigen bodem is vooralsnog niet vast te stellen. Het is niet bekend of de Nederlandse vrijmetselarij, bijvoorbeeld op 24 juni 1735, de dag dat Radermacher tot grootmeester werd gekozen, in navolging van de Engelse Grand Lodge een processie heeft georganiseerd. Wel moeten volgens Chetwode Crawley aan de Engelse processies van 1740-41 afgevaardigden van de continentale vrijmetselarij hebben deelgenomen.Ga naar voetnoot29 | |
Bespotting van de meestergraadDe weergave op alle drie de spotprenten van een rouwkoets en/of doodkist wijst zonder meer op een genrevermenging van spotprocessie en schertsbegrafenis. Maar anders dan bij ‘gewone’ schertsbegrafenissen het geval is, lijkt de gesuggereerde overeenkomst met de begrafenisceremonie niet alleen ingegeven door de wens het doelwit van de satire naar het dodenrijk af te voeren, maar tevens door de bedoeling een specifiek vrijmetselaarsrituaal te ridiculiseren dat wordt uitgevoerd bij de verheffing tot meester, de derde graad in de maçonnieke hiërarchie. Bedoeld wordt de Hirammythe, een in de vrijmetselaarssymboliek zeer belangwekkend, slechts ten dele op de bijbel gebaseerd verhaal dat in dit rituaal in symbolische vorm wordt uitgebeeld. Het behelst de moord van drie bij de bouw van de tempel van Salomo betrokken gezellen op de legendarische bouwmeester Hiram, die door de koning van Tyrus naar Salomo was gezonden. Volgens de mythe werd hij vermoord, omdat hij geweigerd had hun het geheime ‘meester- | |
[pagina 106]
| |
woord’ mee te delen. Het onooglijke graf van de vermiste bouwmeester zou uiteindelijk door de andere gezellen ontdekt zijn en met een acaciatak beplant, om het in de toekomst te kunnen onderscheiden.Ga naar voetnoot30 Het is deze laatste gebeurtenis die in het meestergraadsrituaal ten tonele wordt gevoerd in een soort rituele moord, gevolgd door iets dat lijkt op een begrafenisceremonie, waarin de nieuw aangenomen meester de rol van de vermoorde Hiram te vervullen krijgt. In het reeds genoemde ‘verradersgeschrift’ De Geheimen der Vrye-Metselaars en der Mopsen geopenbaart (1745) wordt het verloop van de meesterreceptie voor zover bekendGa naar voetnoot31 voor het eerst in de continentale maçonnieke literatuur zorgvuldig beschreven. Eenmaal in de logeruimte binnengelaten, aldus De Geheimen, moet de kandidaat-meester ‘driemaal rondom de Loge gaan, (de rug naar 't midden van de Loge gekeert zynde, alwaar de figuur van de Doodkist is)’. Uitgestrekt op de beeltenis van de kist ligt de laatst-aangenomen meester van de loge, ‘het aangezigt bedekt met het linnen geverwt met bloed’. Als de kandidaat zijn laatste rondgang heeft gemaakt neemt hij de plaats in van de laatst-aangenomen meester op de doodkist, nadat hij door de voorzittend meester met een ‘houte hamertje op het voorhoofd’ is neergeslagen. Met een reeks van ingewikkelde handelingen helpt de voorzittend meester van de loge de pas aangenomene weer op de been, waarbij ‘woorden, tekens en aanrakingen’ worden uitgewisseld. Het meesterwoord luidt volgens De Geheimen ‘Macbenac’, hetgeen volgens de vrijmetselaren betekent ‘het vleesch verlaat de gebeentens, of, het lichaam is bedurven’.Ga naar voetnoot32 Dat deze plechtigheid de spotlust van buitenstaanders heeft uitgelokt wekt geen verbazing en keren we terug naar de Engelse spotprocessies, dan zien we dit rituaal overgeplant op de plechtige benoeming van de nieuwe grootmeester, want hij is het die zich dood (op de gravure van Benoist) dan wel vrolijk lachend | |
[pagina 107]
| |
(op de vroegst bekende gravure uit 1741) in de rouwkoets bevindt. De gravure in de Westminster Journal uit 1742 geeft een licht afwijkende voorstelling die echter dezelfde strekking lijkt te hebben: daar zit de nieuwe grootmeester gezond en wel in een open rijtuig, maar wordt er elders in de stoet op een wagen een doodkist vervoerd. De letters ‘M B’ (het meesterwoord ‘Macbenac’) en de vlag met de voorstelling van een ‘Master Mason’ die voor de wagen wordt uitgedragen, zijn duidelijke toespelingen op het meestergraadsrituaal.Ga naar voetnoot33 Het ligt voor de hand zich af te vragen of De Uitvaert, die op zoveel punten verwantschap met de Engelse spotprocessies blijkt te vertonen, ook in dit opzicht de hierboven geschetste satire volgt en het meestergraadsrituaal bespot. Het verhaal zou er zich goed toe lenen (de schertsbegrafenis van de vrijmetselarij) en daar komt bij dat het heel goed mogelijk is dat Frese en Schaef van het bestaan van het rituaal op de hoogte waren. Verscheen de eerste uitvoerige beschrijving daarvan in 1745, uit het reeds genoemde ‘verradersgeschrift’ van Samuel Prichard, Masonry dissect'd (dat een Nederlandse vertaling beleefde in 1735) blijkt dat het driegradenstelsel al in 1730 (het jaar waarin Masonry dissect'd verscheen) bestond. Dit impliceert dat ook de meestergraad en dus waarschijnlijk het bijbehorende verheffingsrituaal in de vrijmetselarij gemeengoed moeten zijn geweest. In Het Collegie der vrye Metselaars ontleedt, zoals de titel in vertaling luidt, beschrijft Prichard de catechismus bij ‘De Hoedanigheit van Meester’Ga naar voetnoot34, waarin een korte samenvatting van het Hiramverhaal is opgenomen.Ga naar voetnoot35 | |
[pagina 108]
| |
In tegenstelling tot de spotprocessies mist De Uitvaert duidelijke toespelingen op het meestergraadsrituaal. De klucht bevat slechts een passage die daarvoor op het eerste gezicht in aanmerking lijkt te komen, een veronderstelling die verband houdt met de drie rondgangen die een kandidaat-meester in de loge moet maken. De vrijmetselarij lijkt hiermee een oude cultische plechtigheid geadopteerd te hebben van een tocht, die in een labyrinth moet worden afgelegd, alvorens een ‘nieuw leven’ te kunnen binnentreden. Het labyrinth weerspiegelt het dodenrijk, de kandidaat moet zijn weg uit de duisternis vinden. De ommegangen, ook wel ‘reizen’ genoemd, hebben een reinigende werking: het oude sterft af, het nieuwe verrijst.Ga naar voetnoot36 In De Uitvaert nu zal de lijkstoet, zoals Zwartlap vertelt aan zijn collega, driemaal de Scheveningse kerk omtrekken, alvorens zich naar het Scheveningse strand te begeven (vss. 163-165). Het is verleidelijk deze passage te beschouwen als een toespeling op de drie ommegangen van de kandidaat-meester, maar ook in de gewone begrafenisceremonie was het tot in het recente verleden niet ongebruikelijk dat de rouwstoet ommegangen maakte.Ga naar voetnoot37 Frese en Schaef lijken in hun bespotting van de orde een unieke kans te hebben laten liggen, hetgeen mogelijk verklaard zou kunnen worden uit onbekendheid met het meestergraadsrituaal. |
|