De uitvaert van het vryje metzelaersgilde
(1993)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf– Auteursrechtelijk beschermdEen anti-maçonnieke klucht uit 1735
[pagina 99]
| |
VrijmetselaarsbegrafenissenFrese en Schaef lieten zich in hun beschrijving van de begrafenisceremonie mogelijk niet alleen leiden door het gebruikelijke stramien van een deftige begrafenis. De ceremonie in De Uitvaert stemt namelijk in een aantal opzichten tevens overeen met wat wij weten over achttiende-eeuwse Engelse vrijmetselaarsbegrafenissen, die enigermate het stramien van een gewone gildebegrafenis gevolgd moeten hebben. In navolging van het oude gildegebruikGa naar voetnoot13 schreven de vrijmetselaarsloges hun leden voor de begrafenis van broeders en hun echtgenotes bij te wonen, op straffe van een boeteGa naar voetnoot14 en de uitvaart van een broeder op zich te nemen - al kwamen de kosten voor rekening van deze laatste of diens nabestaanden.Ga naar voetnoot15 Dat de ‘gezamentlyke Vryje Metzelaeren’ in het toneelstuk bij de uitvaart aanwezig zijn vindt dan ook niet alleen een verklaring in het feit dat de beweging in zijn geheel tenonder is gegaan (zie vss. 432-433 en 237-238), maar ook in de daadwerkelijke begrafenispraktijk, en de organisatie van de ceremonie door de broederschap zelf moet eveneens het gebruik, van de gilden overgenomen, weerspiegelen. De regie-aanwijzing de baar door acht vrijmetselaren op hun schouders te laten dragen moet eveneens nauwkeurig de werkelijke gang van zaken bij een vrijmetselaarsbegrafenis representeren, zowel wat aard en aantal van de dragers als wat het dragen op de schouder - vanouds geldend als een bijzonder eerbetoon -betreft.Ga naar voetnoot16 Het in 1772 te Londen gepubliceerde Illustrations of Freemasonry, een vrijmetselaarscompendium van de hand van William Preston, vormt de vroegste bron waarin we gegevens aantreffen over vrijmetselaarsbegrafenissen. Preston beschrijft daarin de ‘Ceremony observed at funerals; according to ancient custom, with the service used on that occasion’. De betreffende paragraaf blijkt in vertaalde vorm in de Nederlandsche Vry-Metzelaars Almanach van 1798 te zijn overgenomen, waaruit hier geciteerd wordt. Preston schrijft dat voor de door hem weergegeven ceremonie, sinds het in werking treden van ‘eene uitdrukkelyke wet door de Grote Loge vastgesteld’ een speciale vergunning nodig was van de gedeputeerd grootmeester of van de grootmeester zelf, en dat alleen gestorven meester-vrijmetselaren recht hadden op een dergelijke begrafenisplechtigheid die, kort samen- | |
[pagina 100]
| |
gevat, aldus verliep: de overledene werd in de logeruimte opgebaard en de loge werd geopend ‘in de derde graad’ (de meestergraad), gevolgd door een samenspraak in bijbelse bewoordingen, gebed en zang, zekere niet nader aangeduide maçonnieke eerbewijzen en een bede van liefde en eensgezindheid. De broeders gaven elkaar daarbij de hand, waarna zij zich in processie naar het graf begaven. Daar werd een vermaning uitgesproken, gevolgd door gewone christelijke aanroepingen en de slottoespraak, waarna de broeders zich weer naar de loge begaven ter hervatting van de maçonnieke arbeid.Ga naar voetnoot17 De aan de rouwstoet deelnemende vrijmetselaren moesten volgens Preston gekleed gaan in rouwgewaad met witte kousen, handschoenen en schootsvellen, zijnde de ‘gewoone kleeding van een Meester-Metzelaer’. Alleen functionarissen (dekkers, thesauriers, voorzittend meesters enzovoort) van de genodigde loges mochten hun eigen ‘tekens’ of ‘juwelen’ (passer, winkelhaak, troffel enzovoort) dragen en zij waren bovendien uitgerust met witte banden over schouder en borst, hoedbanden en witte staven. Als verschillende loges waren uitgenodigd, liepen zij in divisie achter elkaar, met in volgorde de dekker met zijn degen, de hofmeester met witte staf, de twee aan twee lopende broeders ‘die buiten dienst zyn’, de secretaris, de thesaurier, de eerste en tweede opziener hand in hand, de voorlaatste voorzittend meester en de voorzittend meester van de loge. De loge waarvan de overledene lid was geweest werd vergezeld door tamboers en bazuinblazers, ter begeleiding van de zang. Een van de broeders droeg een met een zwart kleed overdekt kussen met daarop de bijbel en het wetboek van de orde. Op de met een kleed overdekte doodkist zouden bepaalde ‘R[e]galia, en twee gekruiste Degens’ geplaatst zijn. De loge van de overledene had niet alleen aan het hoofd een dekker opgesteld, maar ook aan het eind.Ga naar voetnoot18 Vergelijken we deze Engelse gegevens uit 1772 met de beschrijving van de rouwstoet in het twaalfde toneel van De Uitvaert, dan vinden we een aantal opmerkelijke punten van overeenkomst. In de klucht loopt - veelbetekenend niet in de voor- maar in de achterhoede - ook een dekker mee, hier ‘Zwaerddrager’ genoemd, die uiteraard ‘ontwapend’ is, ten teken dat zijn macht is uitgespeeld (vss. 438-439). Het zwaard zou hier tevens als fallussymbool opgevat kunnen worden. De ‘Zwaerddrager’ wordt vergezeld van een ‘vrywillige Opperman’ (vss. 439-440), een personage dat deel uitmaakt van de satire op de maçonnieke bouwsymboliek, maar waarmee Frese en Schaef mogelijk ook doelden op de door Preston achterin de loge gelokaliseerde voorzittend meester. Voorts ontwaren we niet minder dan zes muzikanten die op de dreun van twee tamboers een treurmars ten beste geven met een aantal instrumenten die dwaasheid en losban- | |
[pagina 101]
| |
digheid symboliseren. De door Preston genoemde bazuinen ontbreken echter (vss. 400-405). Ook zien we de broeders gekleed gaan in lange zwarte rouwgewaden met schootsvellen (vss. 412-415). De acht vooraan lopende vrijmetselaren zijn belangrijke functionarissen, want zij dragen ‘juwelen’ zoals ‘Truweelen’ en Ryjen’ (troffels en meetlatten, vss. 389 en 391). De laatste refereren mogelijk tevens aan de staven, volgens Preston tijdens de gang naar het graf door maçonnieke functionarissen gedragen. De verschillen tussen de in De Uitvaert beschreven rouwstoet en die in de Engelse beschrijving van 1772 zijn echter even opmerkelijk als de overeenkomsten. De ‘Puinkruijer van het Gilde’, een personage dat evenals de opperman opgevoerd is om de bouwsymboliek te bespotten en mogelijk tevens een sneer is naar het maçonnieke ideaal van gelijkheid, zien we een ‘groote Metzelaers Vlagge’ torsen, hier overigens voorzien van weinig verheffende symbolen als een ham en een wijnkan (vss. 408-409). Op het rouwkleed dat de kist waarin de ‘drie Hoofddeugden’ van de vrijmetselarij rusten afdekt, liggen geen degens, zoals Preston beschrijft, maar een schootsvel met aan weerszijden afhangende troffels (vss. 425-426). (Preston legt overigens niet uit wat bij ‘R[e]galia’ te doen gebruikelijk was.Ga naar voetnoot19) Dat Frese en Schaef met deze afwijkende details de werkelijkheid geweld aandeden, is niet onmiddellijk gezegd. De Uitvaert is bijna veertig jaar ouder dan de Illustrations of Freemasonry en de begrafenisceremonie kan over een dergelijke periode wijzigingen hebben ondergaan. Zeker is dat de Engelse Grand Lodge zich in de tussentijd genoodzaakt heeft gezien een bepaling af te kondigen die het de broeders verbood maçonniek gekleed aan openbare optochten deel te nemen, tenzij daartoe speciale toestemming was verleend. Preston wijst op deze bepaling en op het feit dat zelf voor de door hem beschreven (voor een deel openbare) plechtigheid, die een sobere indruk maakt, reeds een dergelijke toestemming vereist was. De mogelijkheid bestaat echter dat in de periode vóór de bepaling die aan het eind van de jaren veertig of het begin van de jaren vijftig moet zijn ingesteldGa naar voetnoot20, meer uiterlijke kentekenen waren toegestaan, bijvoorbeeld het meedragen van vlaggen, zoals we in De Uitvaert lezen. Er zijn echter nog veel meer afwijkingen in de door Frese en Schaef beschreven rouwstoet, zo bizar, dat ze vrijwel onmogelijk tot de werkelijke maçonnieke begrafenispraktijk kunnen hebben behoord. De auteurs hebben deze details mogelijk ontleend aan de contemporaine Engelse praktijk van de bespotting van de jaar- | |
[pagina 102]
| |
lijks door de Grand Lodge georganiseerde processies, die op de verkiezingsdag van de nieuwe grootmeester door de Londense straten trokken. |
|