De uitvaert van het vryje metzelaersgilde
(1993)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf– Auteursrechtelijk beschermdEen anti-maçonnieke klucht uit 1735
[pagina 13]
| |
Het kunstgenootschap Ars Superat FortunamGa naar voetnoot10LedenKwam De Uitvaert in 1735 nog volstrekt anoniem uit, in 1737 stelde het genootschap Ars Superat Fortunam (kunst overwint de fortuin) zich voor het eerst aan het publiek voor met het toneelstuk De belachchelyke Minnaer; of de devote Serenade. In het ‘Berecht aen den Lezer’ doen de leden van dit genootschap verslag van de oprichting: [...] dit Kunstgenootschap [wierd] op den VIII Augustus van [1733] door Zes Leeden opgereght [...], met dat ooghmerk, om, na het voorbeeld van andere, voor en bij Onzen tyd opgereghte Kunstgenootschappen, de, reets van zoo veel brave schryvers en Dichters opgehoude Nederduitsche Tael- en Dichtkunde te beyveren en te onderschragen.Ga naar voetnoot11 Van vijf van dit zestal leden kon de identiteit worden vastgesteld aan de hand van de bundel Huwelyxzangen ter Bruilofte van monsieur Christiaen Schaef, en Jufvrou Adriana Emans (1734), waarin de auteurs J. Krook, A. Frese, K.G. Welman en J.R. van Beusekom de met de bundel geëerde Schaef aanduidden als ‘medelit van het Kunstgenootschap Ars Superat Fortunam’. Het zesde lid moet vermoedelijk gezocht worden onder de auteurs van de overige huwelijkszangen: Jacobus Kortebrant, Joachim Oudaen de Jonge, P.W. Callenfels, J. v. Emmink, G. van Schelle, Kornelis Elzevier, C. van Buuren (= Cornelis van Buren) of Joan Blok - tenzij het genootschap op dat ogenblik al was gereduceerd tot vijf leden. (De twee laatst genoemden waren overigens boekverkopers bij wie later werk van het genootschap te verkrijgen was.) De belangstelling moet blijkens het ‘Berecht’ van 1737 al kort na de oprichting tanende zijn geweest: [...] wanneer zommige der gemelde Leeden, na den aert van het wufte jongelinghschap, al immers zo haest hunnen onbedachten yver staekten, de Dichtoeffeningen verlieten en na andere, voor hun vermakelyker, tydtkortingen streefde, als zy die scheenen begonnen te hebben.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 14]
| |
Het genootschap zou spoedig nog slechts bestaan uit twee leden die echter hebben volgehouden: gedurende meer dan vijftig jaar verschenen talrijke werken onder de zinspreuk ASF die zijn voorzien van de initialen van Christiaen Schaef en Albertus Frese.Ga naar voetnoot13 Toen zij zich met vier anderen verenigden in het genootschap waren Schaef en Frese nog maar 26 respectievelijk 19 jaar oud. Tot hun dood bleven zij zich voor de letterkunde inspannen. Na het overlijden van Schaef in 1772 werd het werk door Frese alleen, nog steeds onder de zinspreuk ASF, voortgezet.Ga naar voetnoot14 Christiaen Schaef werd in 1707 te Den Haag geboren en stamde uit een gereformeerde familie. Hoewel verdere gegevens over hem ontbreken tot het jaar waarin hij optreedt als medeoprichter van ASF, moet hij een behoorlijke schoolopleiding hebben genoten, aangezien hij het Duits en Latijn machtig blijkt te zijn. In 1734 trouwde hij met de vijf jaar oudere Adriana Emans. De plechtigheid vond plaats in de Scheveningse kerk. In de reeds genoemde bundel Huwelyxzangen wordt het echtpaar geroemd om zijn vroomheid en deugdzaamheid. Welk beroep Schaef ten tijde van het schrijven van De Uitvaert bekleedde, weten we niet. In 1742 werd hij benoemd als notaris in Den Haag, een functie die hij tot zijn dood bleef uitoefenen. Uit de door hem opgemaakte akten blijkt dat hij zijn vriend Frese herhaalde malen heeft bijgestaan. Hij stierf in 1772, op 65-jarige leeftijd.Ga naar voetnoot15 Evenals zijn vriend was Albertus Frese Hagenaar van geboorte, maar hij was van huis uit luthers. Hij werd in 1714 geboren als zoon van de schilder Albertus Frese de Oude, die gespecialiseerd was in de ornament- en koetsschilderkunst. Frese koos het beroep van zijn vader en werd als zodanig als meester in het Haagse gilde ingeschreven. Als schilder had hij echter weinig succes en na zijn huwelijk in 1741 met Johanna Maan uit Schiedam voorzag hij vanaf 1743 uitsluitend nog in zijn onderhoud door het beheren van een van zijn vader overgenomen winkel in schildermaterialen. Na de dood van zijn vrouw in 1750 hertrouwde hij in | |
[pagina 15]
| |
1752 met Elisabeth van Wijn uit Delft. Vier jaar later overleed zijn vader, die als welgesteld burger een eersteklas begrafenis kreeg. Van hem erfde Frese huizen, obligaties en juwelen, die hij door zijn gebrek aan zakelijk inzicht voor een groot deel echter weer verloor. In 1788 stierf hij, 74 jaar oud, aan een borstkwaal.Ga naar voetnoot16 Het is niet onmogelijk dat de vriendschap tussen Frese en Schaef van lang vóór de oprichting van ASF dateert en terug te voeren is op betrekkingen tussen beider families, die oorspronkelijk uit Nijmegen afkomstig waren.Ga naar voetnoot17 | |
Literaire uitgangspunten en activiteitenGedurende hun meer dan een halve eeuw beslaande literaire activiteiten gaven Frese en Schaef ten minste 41 werken uit, variërend van blij-, klucht- en treurspelen tot gelegenheidsgedichten, lijkzangen, samenspraken en pamfletten, waarvan de helft is opgenomen in de al genoemde Alle de Werken.Ga naar voetnoot18 Dat het genootschap ASF naast het eigen genoegen in de dichtkunst een verhevener doel voor ogen stond blijkt uit een in Alle de Werken aan De Uitvaert voorafgaand gedicht op de oprichting, dat de datering 23 september 1733 draagt en vermoedelijk op die dag aan de leden van ASF werd voorgelegen door zijn auteur, de Leidse acteur en later directeur van de Haagse en Leidse schouwburg Jan van Hoven (1681-1750)Ga naar voetnoot19, die zich daarin opwerpt tot artistiek raadsman van het jonge kunstgenootschap. Het vijftien pagina's omvattende gedicht Aan de Leden van het nieu opgeregt Kunstgenootschap voerende tot zinspreuk Ars Superat Fortunam kan gelezen worden als een literair program. Van Hoven wijst met nadruk | |
[pagina 16]
| |
op de aloude, aan Horatius ontleende tweeledige doelstelling van de literatuur, die naast vermaak ook lering moet bieden, en verheugt zich reeds in zijn openingsverzen beide doelstellingen bij de leden van ASF aan te treffen: Gy hebt te zaamen dan, leergierge Kunstgenooten,
Op 't loflyk voorbeeld van meer anderen, besloten
Tot stichting en vermaak, in eene Maatschappy,
U te oefnen in de Kunst der Duitsche Poëzy!
De beide werken van Andries Pels (1631-1681), Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tijden en zeden toegepast (1677) en Gebruik én misbruik des tooneels (1681), met hun expliciete formulering van Frans-classicistische poëticale opvattingen en hun nadruk op de pedagogische waarde van de literatuur, worden dan ook aan de leden ter navolging voorgehouden: Pels zal u in 't gebruik en misbruik van 't Tooneel,
En in de Dichtkunst van Horatius, geheel
Aanwyzen, wat dat u te doen staat of te laaten. (vss.40-43)
Overigens blijken kunstopvattingen zich te kunnen wijzigen. De door Pels verguisde toneelschrijver Jan Vos neemt een gelijkwaardige plaats in onder de door Van Hoven aanbevolen letterkundige voorbeelden. Misschien heeft Schaef zich meer dan Frese een opvoeder en bewaker van de Hollandse natie gevoeld. Het werk dat hij onder zijn eigen naam liet uitgeven getuigt van grote maatschappelijke betrokkenheid (zijn pamflet tegen de zonde van sodomie komt nog aan de orde), terwijl zijn vriend Frese zich liever wijdde aan het schrijven van schilder- en letterkundige studies. Als de twee enig overgebleven leden van het kunstgenootschap bleven Frese en Schaef hardnekkig trouw aan hun zinspreuk Ars Spuerat Fortunam, die zegt ons klaar,
Dat Kunst Fortuin overtreft; en 't is waar
Fortuin is Ebbe en Vloed, en altyd onstantvastig;
Dan streeltze merkelyk, dan druktze veel te lastig.
Daar Kunst in tegendeel het hoofd ten Hemel heft,
En in haar waarde en deugd, Fortuin verre overtreft.
(vss.7-13)
|
|