De uitvaert van het vryje metzelaersgilde
(1993)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf– Auteursrechtelijk beschermdEen anti-maçonnieke klucht uit 1735
VoorwerkAan De Uitvaert van het vryje Metzelaers Gilde werd eerder aandacht besteed door J. Lucas in zijn doctoraalscriptie Het kunstgenootschap Ars Superat Fortunam (KUN, 1984). Hij analyseerde de structuur van het spel aan de hand van het door W.A. Ornée ontworpen beschrijvingsmodel voor kluchten, getiteld ‘Het kluchtspel in de Nederlanden 1600-1760’ (1981). Lucas gaat op de inhoud van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
het stuk slechts zijdelings en in heel algemene termen in. Zo wijst hij op het verband tussen de in de klucht voorgestelde begrafenisceremonie en de verbodsuitvaardiging van de Staten van Holland en West-Friesland, maar de precieze aard van de gehekelde aspecten van de vrijmetselarij blijven vrijwel buiten beschouwing. Tevoren was J. ter Gouws oog al op De Uitvaert gevallen. In het Jaarboekje voor Nederlandsche vrijmetselaren van 1871 sabelde hij, zelf vrijmetselaar, het werkje genadeloos neer, overigens zonder zich hoegenaamd in de tekst te verdiepen. Hoewel hij de symbolische functie van de begrafenisceremonie onderkende, achtte hij het stuk in artistiek opzicht beneden peil: de auteurs hield hij voor ‘arme drommels’, ‘want hun kunst was bitter schraal’.Ga naar voetnoot1 Har Brok wijdde in 1980 een artikel aan De Uitvaert naar aanleiding van het in enkele passages van de klucht gebezigde Scheveningse dialect. | |||||||||||||||||||||||||
De tekstVoor zover mij bekend zijn van De Uitvaert vier exemplaren bewaard gebleven. Van de oudste (hier gebruikte) uitgave berust een exemplaar in de bibliotheek van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden te 's-Gravenhage (GON). In dezelfde bibliotheek is de klucht ook te vinden in een convoluut van teksten uit de periode 1735-1813.Ga naar voetnoot2 De Universiteitsbibliotheek Utrecht is in het bezit van een ander convoluut waarin De Uitvaert is opgenomen met teksten uit de periode 1713-1735Ga naar voetnoot3, terwijl het toneelstuk ten slotte nog te vinden is in het eerste deel van Alle de Werken van het Kunstgenootschap onder de zinspreuk Ars Superat Fortunam, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
bewaard in een exemplaar in de Universiteitsbibliotheek Leiden. In deze laatste uitgave gaat aan de klucht een kopergravure vooraf die oorspronkelijk als titelplaat had gediend voor een fel anti-maçonniek geschrift uit 1747: Les Francs-Maçons écrasés, gedrukt te Amsterdam.Ga naar voetnoot4 Ze werd in 1746 door Simon Fokke (1712-1784) vervaardigd. Hoewel de afbeelding oorspronkelijk niet bedoeld is als frontispice voor De Uitvaert en pas veel later als zodanig werd toegevoegd, wordt er in dit boek toch aandacht aan besteed, omdat de verzamelde werken waarschijnlijk onder redactie van Albertus Frese zijn uitgegeven en de prent dus mogelijk door hem werd beschouwd als passend bij de geest van het stuk. De Uitvaert verscheen anoniem. Dat de klucht een produkt is van het kunstgenootschap Ars Superat Fortunam (ASF) blijkt uit het feit dat ze in Alle de Werken is opgenomen en kan bovendien worden afgeleid uit voorberichten in andere werken van het genootschap. De namen win Frese en Schaef werden reeds in de achttiende eeuw als indentiek met het genootschap ASF beschouwd en vermoedelijk niet ten onrechte, want naar hun zeggen was het animo win de overige leden al spoedig na de oprichting in 1733 danig afgenomen. De Uitvaert was hun eerste toneelstuk en zij dateren de uitgave zelf in 1735.Ga naar voetnoot5 De Naemrol van der Marck (1774) plaatst de uitgave in een lijst van werken van het genootschap tussen twee teksten uit 1733 en 1737. Het Apparaat-Van Stockum en, waarschijnlijk weer hierop gebaseerd, J.I. van Doorninck in zijn Vermomde en naamlooze schrijvers (1885) suggereren het jaartal 1753, wellicht door een slordige raadpleging van het reeds genoemde Haagse convoluut waarin de eerste verhandeling het jaartal 1753 draagt (zie noot 2), tenzij het gewoon om een zetfout in het Apparaat-Van Stockum gaat (laatste twee cijfers omgedraaid). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||||||||||||||
Illustraties
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *10]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *11]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *12]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *13]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *14]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina *15]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
De datering door Frese en Schaef zelf lijkt op het eerste gezicht evenmin betrouwbaar. Het stuk is geschreven naar aanleiding van het verbod op de vrijmetselarij in de Republiek dat van kracht werd op 30 november 1735. Indien De Uitvaert inderdaad nog datzelfde jaar verschenen is, moet het werk binnen één maand geschreven en gedrukt zijn. Toch moet deze gang van zaken zeker niet uitgesloten worden geacht. Omdat het toneelstuk - ook in zijn verontwaardiging over het aansprekersgilde - zo sterk aan de actualiteit refereert, kan het moeilijk van veel later zijn. In het onderstaande wordt voor de eerste uitgave als datering december 1735 aangehouden. Een advertentie waarin de verschijning van De Uitvaert wordt aangekondigd heb ik niet kunnen achterhalen, evenmin aanwijzingen dat het stuk ooit is opgevoerd, bijvoorbeeld in een van de Haagse schouwburgen.Ga naar voetnoot6 Een onderzoek met betrekking tot een mogelijke opvoering was reeds verricht door Lucas, mede naar aanleiding van Witsen Geysbeeks opmerking dat sommige toneelstukken van hun kunstgenootschap ‘voor het Haagsch publiek’ vertoond zijn.Ga naar voetnoot7 Lucas bezocht in dit verband het Haags Gemeentearchief en liep talrijke ‘Naemrollen’ van achttiende-eeuwse toneelstukken na, maar kon voor geen van de door hem bestudeerde kluchten een bevestiging van opvoering vinden. Hoewel De Uitvaert zeer wel opvoerbaar lijkt, is het goed mogelijk dat het stuk door de schrijvers als een leesdrama bedoeld is. De klucht is te kort om op andere wijze te fungeren dan als tussenspel of uitsmijter op een toneelavond en ze vereist omwille van de begrafenisceremonie in het laatste toneel een in verhouding kolossaal aantal deelnemers. Behalve de sprekende personages (elf) zijn voor de optocht immers een groot aantal vrijmetselaren nodig - minstens twaalf rond de kist! - alsmede een x-aantal Scheveningers die naar het schouwspel staan te kijken en de stoet volgen. Ook als men gebruik zou hebben gemaakt van dubbelrollen, zeer wel mogelijk als de stoet over het toneel voorbijtrekt, moet de enscenering door het grote aantal vereiste kostuums een kostbare aangelegenheid zijn geweest. Een andere aanwijzing dat we te maken hebben met spelfictie vormt het feit dat de meegevoerde symbolen voor de ‘drie Hoofd-deugden’ (vss. 416-422), die toch de bekroning vormen van de satire op de vrijmetselaarsorde, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
in de gesloten doodkist voor het publiek onzichtbaar zouden zijn. Voorts is het merkwaardig dat de tekst van de door Zwartlap voorgelezen lijkceel, die immers eveneens een kostelijk satirisch wapen zou kunnen vormen, ontbreekt in de druk.Ga naar voetnoot8 De op de titelpagina van De Uitvaert prijkende naam van de drukker, ‘Japik Krynsz: Pannebier’ en zijn adres, ‘Tot Schevening, In de Babylonsche Verwarring’ zijn uiteraard fictief en maken deel uit van de satire op de maçonnieke bouwsymboliek. De plaats van uitgave, Scheveningen, is waarschijnlijk eveneens fictief, aangezien de aanwezigheid van een uitgever of drukker in het in 1735 ongeveer 1800 inwoners tellende vissers- en uitgaansdorp uiterst onwaarschijnlijk mag worden geacht.Ga naar voetnoot9 Er ligt een toespeling op sodomie in besloten, zoals nog duidelijk zal worden. |
|