Over God
(1983)–Kester Freriks, A.F.Th. van der Heijden, Oek de Jong, Frans Kellendonk, Nicolaas Matsier, Doeschka Meijsing, Geerten Meijsing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Joyce & Co.
| |
[pagina 60]
| |
geschreven door - natuurlijk nooit door de God uit wiens mond ze heten te zijn opgetekend - rabiate fanaten, oplichters, tapijthandelaren, vliegende derwisjen, fakirs, en politieke onruststokers; zij vormen verderfelijke lectuur en zijn niet erg geschikt voor de opvoeding, behalve in zoverre ze licht werpen op de ontstaansgeschiedenis van de afwijkingen van derden. (Verwijdert men dit goddelijke imprint van deze verzameling ratjetoe, dan blijkt er hier en daar nog wel iets prachtigs terecht te zijn gekomen in de bundeling van volksverlakkerijen.) Een opdracht om te schrijven over God - op straffe van een dwangsom, of omdat er een beloning in het vooruitzicht is gesteld - stuit bij mij op grote weerstand, morele tegenzin, bezwaren van smakeloosheid, uitputtende verveling; het is het enige onderwerp waarover niets te schrijven is, en alles al geschreven is. (De ontwijding van gewijde voorwerpen geschiedt door een simpele aanraking; gebeurde de ‘ontgeloviging’ van gelovige mensen maar net zo gemakkelijk, bijvoorbeeld door aanraking met Voltaire.) (Ik denk niet dat de dingen die ik denk over een conventioneel onderwerp oorspronkelijk of ongehoord zijn. Ik vrees niet dat de dingen die ik nu in opdracht denk niet oorspronkelijk zijn.)
Ik vraag mij ernstig af of God wel onderwerp van mijn overwegingen of denken kan zijn. (Hoezo God? Wiens God?) (De aardigste godsdienst die ik ooit ben tegengekomen is die van de Vijanden van de Geest in het gebied van de Kaukasus.) Een God kent geen overwegingen van ontologische aard; het geschapene kent geen reflecties over zijn Schepper - dergelijke reflecties zouden immers ook tot het geschapene behoren en voorwerp van schepping zijn. Elke Schepper die zich verliest in Grübelei, heeft zelf weer een Schepper boven zich; en al het geschapene dat een Schepper reflec- | |
[pagina 61]
| |
teert, spiegelt een aan de Schepping immanente Schepper. Schepper en geschapene zijn dan aan elkaar gelijk. (Dit kan nooit de bedoeling zijn van onze queeste naar helderheid: als licht en duisternis hetzelfde zijn, er geen verschil bestaat tussen zee en land, als punt en punteslijper niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, de pijp verwisselbaar is met zijn tabak, dan belijd ik elk geloof, verzaak ik aan de duivel en kleed mij voortaan nog slechts in het uniform van de Zoeaaf.)
Alles wat men kan bedenken in de fantasie bestaat, en alle bestaande dingen, die niet door de zintuigen worden waargenomen, zijn het produkt (of het model) van de menselijke geest. Hoe handzaam, deze God, die wij onszelf gedacht hebben, geheel naar ons beeld en gelijkenis! Nu valt ook te begrijpen dat hij kan worden afgebeeld, onze creatie. Het is echter omdat ik mij niet kan verenigen met enige groep van welke portuur ook, dat ik mij van deze algemene voorstelling uitdrukkelijk wil distantiëren.
Aan het bestaan van God kan op deze manier niet getwijfeld worden, maar dat is nog iets anders dan in Hem te geloven. (Freud bestaat ook, maar ik geloof hem evenmin.) Dat komt omdat hij een slecht redenaar is. De natuur is een boek dat mij niet overtuigt noch behaagt.
Omdat de meest geleerde boeken zijn geschreven over God, men in het onderwerp afstuderen kan, echte filosofen reeds hun hoofd gebroken hebben, en vele mensen zwaar gestraft zijn voor hun geloof in de verkeerde of hun oprechtheid in het geloof, kan ik hierover er beter het zwijgen toe doen, niet zonder opgemerkt te hebben dat ik wel geloof in het prachtige instituut van de kerk, opgetrokken door zovele voortreffelijke staatslieden, kerkvorsten, architecten, beeld- | |
[pagina 62]
| |
houwers en kunstschilders, en dat dit Rooms-Katholieke geloof een gerieflijk geloof is, vol prachtige oudheden, arcane mysteriën en instrumenten voor de karaktervorming van erg subtiele aard, waaraan ik niets dan goede en huiveringwekkend mooie herinneringen bewaar. Maar zulke autobiografische kanttekeningen gaan niet over God: zij betreffen de zorgvuldige opbouw en latere ontmanteling van het geweten (voorwaar een interessante conceptie), de vroege conditionering van de vooral seksueel benadrukte gaven van de voorzienigheid, en een grote gevoeligheid voor de eigen latente volmaaktheid door een genuanceerde afbakening van het kwaad (de rest van de wereld).
Over het kwaad (in de rest van de wereld) zijn vele dingen te vertellen: hierover moet men voortdurend nadenken om de vijand in het vizier te houden; dit vormt het continue universum van gesprek en het onderwerp van alle poëzie en schrijfkunst. Mephistopheles is de helper van elke kunstenaar en elke kunstzinnige scheppingsdaad is een handeling van rebellie naar het model van Lucifer, een verwinning op de zo gehate natuur in onszelf en rondom ons.
Evenwel bedank ik er vriendelijk voor mijn in bloed geschreven contracten zó prijs te geven aan de blikken van de omstanders: de brandstapels zijn nergens uitgerookt. De papieren die ik laat zien zijn dik in orde, het leven dat ik leef is dat van de honnête homme die zich nergens op laat voorstaan. De prins van duisterheden is een gentleman.
Zo kan ik over God slechts spreken als de Schepper, het bestaan van God alleen verklaren uit de Schepping (zoals een schrijver slechts bestaat in zijn oeuvre), over mijzelf slechts spreken in mijn oeuvre, van waaruit ik mijzelf alleen verklaren kan, en de rol van de schepper uitsluitend beoor- | |
[pagina 63]
| |
delen - als ik kleine dingen met grote mag vergelijken - in de positie die ik zelf inneem ten aanzien van mijn werken.
Kan men niet in God geloven en wel in de Scheppingsdaad? (Deze problemen: de identiteit van de Demiurg, het transcendente concept van een eerste beginsel en de rol van de ‘jongere Goden’ of demonen zijn de strijdpunten van de zogenoemde Midden-Platonisten als Antiochus, Posidonius, Eudorus en Philo.) Om wel in de schepping te kunnen geloven (uit hoofde van mijn beroepsmatige bezigheden) en niet in God, moet ik als intermediaire faculteit een demiurg postuleren. (Deze nu eist geen offers, geen verzaking van het verstand, maar doet juist een beroep op de rede.)
Ik denk niet dat de schepping een daad van oorspronkelijkheid is. (Wat betreft de kunst is er een duidelijke kentering aan te wijzen met de opgang van een erratief en abusievelijk romantisch scheppingsbegrip - de gebruikelijke en volkse betekenis die nu nog algemeen en uitsluitend aan schepping gehecht wordt - waarbij de creatio ex nihilo met zijn connotaties van spontaniteit, eerlijkheid en echtheid bijna alle serieuze gedachten tot dan toe over het onderwerp verving.)
De creatio ex nihilo is een ondenkbare voorstelling (net als de voorstelling dat de goden de wereld geschapen hebben).
Elk aanroepen van de goden en elke deelname aan een godsdienstig ritueel is een conventionele daad van maatschappelijk conformisme - dáárin ligt de waarde van de godsbeleving, én de waarde van de godslasterlijke atheïsten. (Godsdiensten worden ontworpen ter bestendiging van een maatschappelijke structuur, zoals Onomacrites op last van de Griekse tiran de Orphische mysteriën ontwierp - alles met | |
[pagina 64]
| |
behulp van vervalsingen, goddelijke teksten, geheimzinnigheid, etc...) Het is niet een teken van beschaving om luide te verkondigen dat men niet gelooft in dergelijke poespas. (Zo lijkt het ook weinig beschaafd om door de volharding van een uitspraak de dood te vinden. Door wie wordt de oprechtheid van het geloof dan slechts gemeten met de openbare belijdenis daarvan?) Horatius leidde zingende koren van meisjes die een offerdans uitvoerden voor de goddelijke keizer; aan de oprechtheid van zijn toon kan niet getwijfeld worden; evenmin aan zijn ongeloof in de goddelijkheid van de keizer, anders dan als een eretitel en een werkzaam propagandamiddel; waarschijnlijk geloofde hij wel in de politiek van Augustus.
Zo zegt Timaeus van Locris, voor hij begint zijn theorie over de schepping uiteen te zetten, waarin hij voor het eerst de Demiurg introduceert, als een beschaafde Griek: ‘Natuurlijk roept iedereen met enig verstand altijd God aan bij het begin van een onderneming, groot of klein. Dus als we niet helemaal gek zijn moeten wij, voor we beginnen met ons verslag van hoe het universum begon, of misschien geen begin had, bidden tot alle goden en godinnen, dat wat wij zeggen in de eerste plaats hun zal behagen, en dan onszelf. Laat dat onze aanroeping aan de goden zijn.’ (En hij vervolgt: ‘Maar we moeten onze eigen vermogens ook aanroepen, opdat jullie zo gemakkelijk mogelijk moogt begrijpen en ik zo duidelijk mogelijk uiteenzette mijn gedachten over het onderwerp dat voor ons ligt.’)
‘De maker en vader van dit universum te ontdekken is wel een heel moeilijke opgave, en als we hem gevonden zouden hebben, zou het onmogelijk zijn om iedereen over hem te vertellen.’ (Te gebruiken als motto.) | |
[pagina 65]
| |
Wat natuurlijk zo verfoeilijk is aan het moderne geloof is de dwangmatige waan dat het spontaan, begrijpelijk, eerlijk, ‘uit het hart’ moet zijn - romantische clichés.
Is de schepping eenmalig of aanhoudend? De verwerping van de creatio ex nihilo als een romantische sjablone, geeft eigenlijk het antwoord al. Aristoteles is eenvoudigweg vijandig en tendentieus als hij Plato ervan beschuldigt de wereld een begin in de tijd toe te schrijven. Speusippus en Xenocrates hebben altijd volgehouden dat de schepping zoals die in de Timaeus beschreven wordt tijdloos en eeuwig is. Alleen ten bate van de heldere instructie wordt het proces beschreven als een reeks opeenvolgende handelingen in de tijd.
Dit is in het vervolg een aanhoudend probleem en werpt meteen licht op de werkzaamheid van de schepper: de schepping is continu, net als het universum dat zingt in de harmonie van de sferen. De vergelijking met de muziek dient letterlijk begrepen te worden: corre come musica nel tempo e non discorre come le parole. De schepper snijdt de tijd en de ruimte aan stukken, de schrijver brengt in zijn discours intervallen en verhoudingen aan in het verloop van de materie.
Aangezien het universum in principe kenbaar is, moet het toeval in de schepping worden uitgesloten door het planmatige en de rede die er de meest opvallende karakteristieken van zijn. (Dit argument is ook omkeerbaar: willen we een poging doen het universum te kennen, dan moeten we planmatigheid en redelijkheid in de schepping vooronderstellen.)
De analogie van het kunstwerk met de wereld ontzegt beide | |
[pagina 66]
| |
een simpele reproduktie (voortplanting) of wildgroei te zijn; net als het kunstwerk is de schepping de weloverwogen constructieve arbeid van een vakman.
De goddelijke activiteit van de kunstenaar is dezelfde als die van de Demiurg, welke afwisselend wordt aangeduid als artifex, vader, bouwer, maker en architect - allemaal kwaliteiten die de kunstenaar bij uitstek in zich moet verenigen; zoals de Demiurg van Timaeus houdt deze laatste zich voornamelijk bezig met bepaalde filosofische beginselen, met de structuur van de materie (structuur brengen in de tijd en in de ruimte) en met de psychologie van de mens.
Net als de schrijver heeft de Demiurg, de schepper als architect, ruw materiaal nodig om mee te werken - de ongestructureerde prima materia of chaos; en net als de Demiurg heeft de schrijver een schema nodig waarnaar hij kan werken: een model. Voor beiden geldt dat het materiaal hun handelingen bepaalde beperkingen oplegt.
(In de Midden-Academie wordt dit model - de wereldziel - losgemaakt van de eerste beginselen, en wordt de geest als logos het goddelijk verstand van een volkomen transcendent beginsel dat in zichzelf verzonken is. De Stoïci zijn van mening dat alleen de geest begrippen kan construeren; en zo worden de ideeën tot gedachten van God of van de kunstenaar. Deze modernisering van het ideebegrip wordt door Antiochus' leerling Cicero uitgewerkt tot een belangrijk kernpunt van de theorie der kunsten. Het is jammer dat later, door Posidonius en Philo bijvoorbeeld, de ethische traditie van Polemo voortgezet wordt, waarbij het doel, het bereiken van het goede, wordt gesteld vóór de methode. Voor Plato ging het om dit laatste: het streven met de middelen van de Demiurg naar het goede. Deze nadruk op de | |
[pagina 67]
| |
methode boven het doel geeft het tijdeloze, continue aspect van de scheppingsarbeid beter weer.)
Het model voor de Demiurg en het model voor de schrijver zijn hetzelfde: een levende intelligentie die de echte wereld van het altijd zijnde uitmaakt, oftewel de vormen, de objecten van het rationele denken en de wiskundige operaties. Het zou zo moeten zijn dat het werk van de schrijver en dat van de Demiurg ook hetzelfde was: dat deze eerste niet een universum, maar het universum schiep, onophoudelijk, in elk kunstwerk.
(Deze ‘echte wereld’ van het zijn, staat tegenover de wereld van het worden, zoals we die met onze zintuigen waarnemen, en waaromtrent geen definitieve kennis mogelijk is, het object van de schepping. Dat de echte wereld van de vormen uit mathematische handelingen bestaat, is van verstrekkende betekenis. Zoals zich Plato's leer in de meest recente onderzoekingen laat reconstrueren, kunnen we hem een zuivere wiskundige noemen, die met zijn abstrahering en introductie van mathematische, ontologische en kennistheoretische grondbeginselen een unieke betekenis heeft. Het constructieve aspect volgens deze methodische aanpak van het werk van de kunstenaar, wordt niet altijd voldoende gerealiseerd - nog afgezien daarvan dat het een van de belangrijkste argumenten van zijn thema is, een commentaar op het principe van de schepping zelf.)
Het motief van de Schepper is hetzelfde voor de Demiurg als voor de kunstenaar: bij het brengen van orde in de chaos, het geven van namen en betekenis aan de dingen, hen zo goed mogelijk te maken. Zo moet het Goede worden verstaan: de artifex richt zich ernaar het beste te maken van het materiaal dat hij onder handen heeft; zijn streven is naar het | |
[pagina 68]
| |
best mogelijke werk, de best mogelijke verdeling. In zoverre zou de schepping als goed begrepen kunnen worden dat het de best mogelijke schepping is. (Cyril Connolly: ‘...de ware functie, de plicht van een schrijver is het schrijven van een meesterwerk...’)
(Toen Plato een lezing over het Goede gaf, kreeg het teleurgestelde publiek, dat daar in groten getale op af was gekomen, ‘slechts’ een verhandeling over getallen voorgeschoteld.)
Plato vergelijkt de elementen (stoicheia) van het universum met de letters (stoicheia) van het alfabet. (Deze vergelijking, die meer letterlijk dan metaforisch moet worden opgevat - het woord ‘gelijkstelling’ zou beter op zijn plaats zijn - [vanaf de tijd van Philo hebben Platonisten, Stoïci en Pythagoraeërs overeenstemming bereikt over de veronderstelling dat woorden van nature bij dingen horen, en niet per conventie: ze worden genoemd] - versterkt verder de identificatie van de schrijver met de Demiurg.)
Als gezegd wordt dat de ziel onsterfelijk is, wordt daarmee bedoeld dat de wiskundige entiteiten eeuwig zijn. (De zinnelijke en sentimentele betekenissen die aan ziel gegeven worden, onderstrepen slechts het tijdelijke, voorbijgaande aspect ervan.)
Zo is degene die de wereld in stukken verdeelt, in de Timaeus van Plato - een rol die aan de vader, maker, Demiurg toegeschreven wordt, door Timaeus van Locris uit tweede hand verhaald, welk verhaal door Socrates is aangehoord en doorgegeven (Socrates die zelf een schepping van Plato mag heten) - in laatste instantie niemand anders dan Plato zelf, die deze wereldconstructie zo bedacht heeft en opgeschre- | |
[pagina 69]
| |
Geloof in het Goede is niets anders dan geloven in de mogelijke volmaaktheid van de dingen, niets anders dan het streven om het best mogelijke werk te maken, zoals de plicht is van de artifex. (Uiteenzettingen over het Goede hebben dan betrekking op het ‘model’, de echte wereld van de vormen - alleen dergelijke overwegingen zijn overdraagbaar in hun evidentie, en dan nog niet tot in de laatste beginselen.) Kan men geloven in volmaaktheid en toch sceptisch en cynisch zijn? (Jawel, omdat alles wat we met de zintuigen waarnemen, het onderwerp van onze scepsis, onvolmaakt is: het ruwe materiaal waaruit het volmaakte gedesigneerd moet worden.) (Het onderwerp van de schepping is de wereld in wording: dat is het materiaal, dat orde behoeft, waarmee ik nu in omgekeerde richting- [de vraag op welke elementen zich de wereld laat terugvoeren; waarbij het gaat om een analyse van het totaal en de reductie op de grondbeginselen, terwijl de methode puur synthetisch en illustratief te werk gaat door in een deductieproces alles af te leiden van de oorzaken en beginselen]. [Er is een mimetische verhouding tussen mathematiek en ontologie in de procedure; samenhang en scheiding zijn als tegengestelde en gelijktijdig werkzame principes steeds de instrumenten] - streef naar het model van de echte wereld waarin alles eeuwig is.)
Zo is de schrijver, die de dingen benoemt, bouwt met de elementen van het alfabet die ook de bouwstenen van het universum zijn, die als architect zijn schema uitzet, welklinkende verhoudingen en intervallen aanbrengt (door de aard van zijn discours) in het ruwe materiaal van de zintuiglijke waarnemingen, wiens voornaamste bemoeienis met filosofische principes is, en wiens motief het is een zo goed mogelijk, het beste, werk te maken - zo is de Schrijver van de wereld de Schepper. | |
[pagina 70]
| |
En het is passend en billijk om de jongste god tribuut te brengen: hulde aan de jongen met de snelle pijlen, in het rijk wiens moeders zich alle aangename dingen afspelen. |
|