Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging
(1906-1909)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 237]
| |||||||||||
Hoofdstuk XI
| |||||||||||
Het karakter van de jubelfeestenHet treffendst karakter der Belgische jubelfeesten was hunne algemeenheid. Rijk en arm, groot en klein, ieder- | |||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||
een werd meegesleept. Niemand scheen nog in België over iets te klagen te hebben. Het leek wel een Aardsch Paradijs of liever een Luilekkerland. Wel hadden de socialisten in officieele manifesten protest aangeteekend tegen hetgeen zij de verheerlijking noemden van de 75jarige regeering der gehate bourgeoisie. Maar de werkman van stad en dorp deed overal mee in de feestvreugde en danste en zong en at en dronk, soms meer dan noodig. Ook pruilden eenige groepjes van radicale en clericale Vlaamschgezinden en zij gaven enkele bittere manifesten uit over de verdrukking der Vlamingen sedert 1830; maar niemand luisterde er naar. Dat pruilen bleef overigens vanwege de meeste aanvoerders bij zeer platonische woorden, want vele van de kopstukken dier Vlaamsche onthouderspartij deden toch mee als leden van de Koninklijke Vlaamsche Academie of van andere officieele lichamen. Een ander karakter van de Belgische jubelfeesten was, zoowel in de Brusselsche officieele wereld als elders, dat alles zorgvuldig werd vermeden, wat Noord-Nederland had kunnen krenken en de langvergeten veeten van 1830 had kunnen opwarmen. Er was blijkbaar een wachtwoord der Regeering, dat stipt en zonder eenige moeite werd nageleefd door iedereen, omdat het in overeenstemming was met den waren toestand der gemoederen in België. De ‘Martyrs van 1830’ hadden uitgediend. In eene prachtige redevoering gericht tot de schooljeugd in de groote Antwerpsche Beurs sprak Burgemeester Jan Van Rijswijck het juiste woord uit, toen hij ten aanhoore van de geheele Scheldestad, ja van het gansche land uitriep: ‘Ook is het de herinnering van 't Jaar 30 niet, die ons thans vervult. Wat wij vieren, is 75 jaren vreedzame ontwikkeling.’ Zelfs in 't hart van het Walenland, te Luik, waaruit in 1830 Rogier en zijne gewapende mannen naar Brussel opgetrokken waren, om de nog weifelende hoofdstad tegen de Hollanders op te ruien; op de groote Luiksche Wereldtentoonstelling werd meer dan één bewijs geleverd, dat | |||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||
ook de Walen elken wrok tegen Noord-Nederland hadden afgelegd. Zulks bleek vooral op den 31 Augustus 1905, toen de Nederlandsche tentoonstellers te Luik den 25stsn verjaardag van Koningin Wilhelmina vierden. De algemeene commissaris der Nederlandsche afdeeling Scholten gaf in het foyer van den Koninklijken Schouwburg te Luik een gala-diner, waar niet alleen al de Hollandsche exposanten, maar ook de commissarissen van al de vreemde afdeelingen aan deelnamen, benevens onze geheele officieele wereld met Minister Francotte (een Luikerwaal) aan 't hoofd, vergezeld van den gouverneur der provincie, den burgemeester der stad Luik en den generaal-bevelhebber der militaire omschrijving. Het was eerst en vooral een echt Hollandsch-Belgisch verbroederingsfeest. Na de gebruikelijke heildronken op koning Leopold II en op koningin Wilhelmina dronk de Nederlandsche commissaris Scholten op de Belgische natie. Merkwaardig was het antwoord van den Luikschen burgemeester Kleyer. De Belgische Omwenteling, zei hij, beschouwen we als behoorende tot de geschiedenis. Zij is voor ons alleen het uitgangspunt van ons onafhankelijk bestaan, oneindig meer belangrijk om hare gevolgen dan om wat er aanleiding toe gaf. Wij verheugen ons in de zegeningen, welke dit nieuwe tijdperk ons bracht en vieren met rechtmatigen trots het jubileum van ons vaderland. Maar mogen we daarom niet betreuren de splitsing van het Rijk der Nederlanden? niet bedenken wat een gewicht onze beide bloeiende landjes in de schaal van Europa zouden leggen, indien zij tot ééne natie thans nog vereenigd waren? En, vooral, hoe zouden wij ons niet herinneren welk eene gewichtige rol België en Holland samen gespeeld hebben in de geschiedenis? hoe we schouder aan schouder hebben gestaan in den heerlijken strijd voor de vrijheid des gewetens in de 16e eeuw? Neen, er is te veel in het verleden geweest wat ons heeft te saam gebracht, te veel moedig gedragen leed en te veel eerlijke vreugde, dan dat wij nog eenig belang zouden hechten aan de diep betreurenswaardige misverstanden, die ons hebben gescheiden. Deze puike rede, uitgesproken in het bijzijn van eenen Belgischen minister en van de vertegenwoordigers van | |||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||
alle nationaliteiten der wereld (zelfs de Chineezen ontbraken er niet: de gezant van het Hemelsche Rijk was er met zijne beide secretarissen) maakte eenen zeer diepen indruk en deed eenen storm van gejubel onder de talrijke dischgenooten losbreken. Alle de groote Nederlandsche dagbladen waren door hunne reporters op dit feest vertegenwoordigd en lieten niet na de hooge beteekenis van den officieelen heildronk van den Luikschen burgemeester te doen uitschijnen. Ook was het een belangrijk teeken des tijds, dat het jubeljaar 1905 nog niet ten einde was, toen Eugène Baie in den Petit Bleu van Brussel zijnen geruchtmakenden veldtocht begon ten voordeele van de ‘Entente Hollandobelge’. | |||||||||||
Franschgezinde betoogingenNatuurlijk lieten de belhamels van het Mouvement wallon en andere Franskiljons zich te Luik niet onbetuigd. Eerst hielden zij er in September een Congrès pour la culture de la langue française, dat eenen zeer onschuldigen cosmopolitischen schijn aannam, maar in den grond of liever door de houding van enkele zijner inrichters dadelijk een anti-Vlaamsch karakter kreeg. Volgens het programma der werkzaamheden zou de geschiedkundige afdeeling het volgende punt onderzoeken: ‘De uitbreiding der Fransche taal aan de Noordelijke en Noord-Oostelijke grens’, d.i. in Vlaamsch België; hetgeen overigens onbewimpeld werd toegelicht, door de vraag gesteld in de opvoedkundige afdeeling: ‘Of het niet mogelijk wezen zou in de centrums der tweetalige landen vrije gestichten van middelbaar onderwijs, alwaar het Fransch als voertaal zou gebruikt worden, te vermenigvuldigen, volgens het voorbeeld te Gent en te Antwerpen gegeven’ (in de Instituts Rachez.) Evenzoo zou de rechtskundige afdeeling de volgende vraag bestudeeren: ‘Waarom en hoe hoeft men de Fransche taal te begun- | |||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||
stigen in de landen, waar zij nevens andere bestaat?’ Naast de zuiver letterkundige en wetenschappelijke onderwerpen beraadslaagde aldus dit Fransch Congres te Luik over de wijze, waarop men in België de Fransche taal zou kunnen begunstigen ten nadeele van de moedertaal der Vlamingen. Fransche schrijvers en geleerden van naam, als de bestuurder der Comédie française Jules Claretie en de groote romanist Paul Meyer luisterden dat overigens merkwaardig Congres met hunne tegenwoordigheid op. Maar het verwonderde niemand, dat men onder de beschermleden van de inrichtingscommissie de kopstukken der Gentsche Vulgarisateurs aantrof als Maurice de Smet de Naeyer, Prof. P. Van Wetter en G. Van MontaguGa naar voetnoot(1); doch het baarde in Vlaanderen algemeene verwondering, dat een Noordnederlandsche geleerde, Prof. A.G. van Hamel van Groningen, ook onder de toetreders werd gevonden, hij, die het reeds in 1901 zoo deerlijk verkorven had bij zijne taalbroeders van Vlaamsch België door zijne luidruchtige afkeuring der Vlaamsche Beweging te Gent bij een feest der Vulgarisateurs, hetgeen hem in de Hollandsche pers eene niet al te malsche behandeling had berokkendGa naar voetnoot(2). Na dat deftig Fransch Congres hield men nog te Luik een Congrès Wallon, waarop allerlei gekheden werden verkondigd. Een jeugdige redenaar eischte eene afzonderlijke nationale vlag voor de Walen. Een ander riep uit: ‘Nous voulons imposer le français à tous les Belges’ en stelde voor de gelijkheid der landstalen en de taalwet De Vriendt af te schaffen, enz. Met moeite slaagden de gematigden er in, dien wensch tot afschaffing der taalgelijkheid in Bel- | |||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||
gië te verzenden naar het volgend Congres; de motie verwerpen wilde men niet, en haar aannemen durfde men niet. Het ideaal door het Congrès wallon uitgesproken was: ‘Donner en Belgique à la langue française la suprématie dans tous les domaines.’ Zelfs de clericale Gazette de Liège, die overigens het Congrès wallon als het werk der vrijmetselarij brandmerkte, kwam daar tegen op en schreef: Poursuivre à ce point la francisation de la Belgique serait une oeuvre néfaste et antipatriotique. Ce qui, dans les temps anciens, a constitué un des caractères essentiels de la vieille principauté de Liége, et puissament aidé à sa durée jusqu'à son renversement par la France révolutionnaire, c'est que la question des langues n'y fut jamais posée, c'est que Flamands et Wallons y vécurent toujours fraternellement unis autour des mêmes drapeaux, des mêmes foyers et des mêmes autels. De Gazette de Liège noemde het Waalsch Congres een groot fiasco. Stellig was het geenszins de uiting van het denken en voelen der Waalsche bevolking van België, die in hare overgroote meerderheid volkomen onverschillig bleef aan de opgewondenheid van eenige heethoofdenGa naar voetnoot(1). Op het Congres zelf trok een geboren Waal van Verviers, de bekende Gentsche hoogleeraar Pirenne, geestig en krachtig te velde tegen de historische ketterijen van zekere sprekers, hetgeen hem nog al kwalijk werd genomen. | |||||||||||
Vlaamschgezinde betoogingenVan hunnen kant zag men de Vlaamschgezinden het jubeljaar 1905 door eene reeks betoogingen en vergaderingen vieren. | |||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||
In Mei had te Leuven een groote Vlaamsche Landdag plaats, grootendeels door de clericalen ingericht en door hen ook grootendeels bezocht, wat niet te verwonderen was, daar als voornaamste punt der dagorde was opgegeven het hangend wetsvoorstel Coremans op de vervlaamsching der colleges van bisschoppen en paters, hetgeen van de bisschoppen en van hunne clericale meerderheid in de beide Kamers voornamelijk afhing. Vele dreigende woorden tegen het Belgisch episcopaat en het clericaal ministerie werden daar gehoord; doch, naast dat ijdel gebrul van den Vlaamschen clericalen leeuw, was het optreden van den liberalen volksvertegenwoordiger Julius De Vigne eene ware verrassing voor vriend en vijand. Zijne bezadigde en toch krachtige verklaringen maakten diepen indruk op den Landdag, die den spreker met eene echte ovatie zijnen dank betuigdeGa naar voetnoot(1). In Augustus hielden de liberale Vlaamschgezinden te Antwerpen eenen gansch anderen Landdag, ingericht onder het gezag van een eerecomiteit van 742 leden uit alle hoeken der Vlaamsche gewesten, aan wier hoofd de burgemeesters Jan Van Rijswijck en Braun, de oud-burgemeester Buls en senator Verspreeuwen stonden. De vergadering in de groote zaal van het Kunstverbond, waarop het puik van de liberale burgerij der Scheldestad en zeer talrijke afgevaardigden uit geheel Vlaamsch België het publiek vormden, luisterde met gespannen aandacht gedurende vier volle uren naar negen sprekersGa naar voetnoot(2), die de ba- | |||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||
lans van verlies en winsten der Vlamingen sedert 1830 opmaakten. De heldhaftige 75jarige worsteling van ons volk tegen de noodlottige gevolgen der Omwenteling van 1830 op zoo menig gebied, dat was het onderwerp der redevoeringen; alles deftig, kalm, ernstig; geene hooge woorden, geen bombast, geene meetingrederijkerij; alles onbewimpeld gezegd zonder eenige officieele huichelarij. Er liep als een verheven adem van historische oprechtheid en moedige waarheidsliefde door al die aangrijpende toespraken, die van 10 uur 's morgens tot 2 uur 's namiddags de aandacht van meer dan duizend toehoorders en toehoorderessen boeiden. Wellicht was er nog nooit in Vlaanderen eene zoo ernstige vergadering van Vlaamschgezinden gehouden. Deze plechtige zitting werd 's namiddags van denzelfden dag, op eenige honderden meters afstand, gevolgd door een indrukwekkend feest: de onthulling in de voorstad Berchem van het standbeeld opgericht ter eere van graaf Frederik de Mérode, die aldaar in 1830 tijdens een gevecht tegen de Hollanders gesneuveld was. De liberale Vlaamsche Landdag gaf de opvatting der vrijzinnige Vlamingen over de Belgische Omwenteling. Het Mérodefeest was de opvatting der officieele wereld; doch hoeveel vooruitgang was er niet gedaan sedert 1830. Prins Albrecht van België sprak er eene vaderlandsche redevoering uit in de moedertaal der Vlamingen en werd er ook in die taal aangesproken door den burgemeester van Berchem en door Minister Liebaert, terwijl generaal Timmermans alleen in 't Fransch sprak en integendeel graaf de Mérode Westerloo, voorzitter van den Senaat, in het Vlaamsch namens de familie bedankte. Hoe zou de held van het feest op zijn sterfbed in November 1830 verbaasd opgekeken hebben, hij wiens broeder het berucht decreet | |||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||
van het Voorloopig Bewind onderteekende, waarbij het bestaan van de moedertaal der Vlamingen geloochend en aan haar officieel gebruik een einde gesteld werd, - hoe zou hij verbaasd hebben opgekeken, indien men hem voorspeld had, dat men hem 75 jaar later in 't Nederlandsch, in de gehate taal van Willem I en Van Maanen, plechtig en officieel zou vieren? en dat in België het patois der Vlamingen, krachtens de taalwetten, de evenknie van zijne taal, het edele Fransch, zou worden, - op het papier ten minste? Immers om het te bewijzen, voerde de Antwerpsche bevelhebber der burgerwacht Albrecht, onder 't oog van den Koninklijken Prins en toekomstigen Koning der Belgen, zijne jagers-verkenners in 't Fransch aan, openlijk in schennis met de taalwet Heuvelmans, die reeds sedert acht jaren door de Kamers aangenomen en door den Koning was bekrachtigd geworden. In September hielden de clericale Vlaamschgezinden te Lier eenen Landdag van het Davids-fonds, die twee dagen duurde en den derden dag te Luik werd voortgezet. Prof. Vliebergh van Leuven legde er in de openingsziting de volgende verklaring af: Velen waren van meening, dat de Vlamingen zich bij de jubelfeesten moesten onthouden, omdat zij, na 75 jaar onafhankelijkheid nog steeds grieven hebben. Maar, daar ons land sinds 1830, dank zij onze Grondwet, met reuzenschreden is vooruitgegaan op 't gebied van handel, nijverheid en landbouw, hebben wij, Davids-fondsers, medegejubeld. Want in dit plechtig jubeljaar is het noodig te verklaren en te toonen, dat wij Vlamingen zijn en Vlamingen zullen blijven. Evenals op den liberalen Landdag te Antwerpen werd te Lier een overzicht gegeven van de Vlaamsche letterkunde sedert 1830. Maar het waren vooral practische vraagstukken, die er werden behandeld: de middelen tot verspreiding van katholieke Vlaamsche volkslectuur, mitsgaders van de Vlaamsche katholieke dag- en weekbladpers, het hangend wetsvoorstel Coremans over de vervlaamsching van het clericaal middelbaar onderwijs, enz. Dit laatste punt werd er in eenen zeer weinig radicalen zin opgelost, | |||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||
hetgeen niet te verwonderen, was, als men weet, dat de voorzitter van den Landdag van het Davids-fonds niemand anders was dan de voorzitter der Belgische Kamer, de clericale oud-minister Schollaert. Op het feestbanket gold de eerste heildronk den Paus van Rome, niet den Koning der Belgen. De reeks der Vlaamsche betoogingen van het jubeljaar 1905 werd waardig gesloten door de indrukwekkende Lededegancksfeesten ter gelegenheid der honderdste verjaring van den geboortedag (9 November) van den dichter der Drie Zustersteden. Te Eekloo, de stad waar hij geboren werd, te Antwerpen, te Gent, te Brussel en te Brugge hadden indrukwekkende concert-voordrachten plaats, waarop sprekers van naam en kunstenaars van talent den grooten dichter verheerlijkten, van wien enkele onvergetelijke verzen tot nationale spreekwoorden zijn geworden in Vlaanderen. | |||||||||||
Onze taal en de Koning (1905)Men zal zich herinneren, dat koning Leopold II voor het eerst in 1887 eene Nederlandsche redevoering had gehouden bij de inwijding van den nieuwen Nederlandschen Schouwburg te Brussel op uitnoodiging van Burgemeester BulsGa naar voetnoot(1). Sedertdien had de Koning onze moedertaal niet meer gesproken in 't openbaar tenzij in kleine gesprekken en had men hem ook in die taal niet meer officieel toegesproken. Zelfs burgemeester Jan Van Rijswijck kon hem in het Nederlandsch in de Scheldestad niet verwelkomen, zoolang de Koning er zelf den wensch niet van uitdrukte. Het jubeljaar 1905 scheen waarschijnlijk aan Leopold II eene gepaste gelegenheid te zijn, om zijne Vlaamsche onderdanen in hunne liefde voor de moedertaal aangenaam te verrassen. Al de hoofdsteden der provincies werden plechtig door den Koning bezocht. Natuurlijk met zijne | |||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||
toestemming verwelkomden hem in 't Vlaamsch al de burgemeesters der Vlaamsche steden. Alzoo het eerst burgemeester Braun te Gent, terwijl de gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen na hem in 't Fransch sprak. Wat den Koning betreft, hij antwoordde alleen in 't Fransch; maar het werd zeer opgemerkt, dat de vorst (hetgeen hij nooit deed) de Vlaamsche redevoering van burgemeester Braun een paar malen onderbrak om er zijne instemming mee te betuigen, alsof hij uitdrukkelijk wilde bewijzen, dat hij onze taal goed verstond en het wilde geweten hebben. Te Brugge sprak de burgemeester graaf Visart de Bocarmé insgelijks Vlaamsch en de gouverneur Fransch alsook de Koning. Te Hasselt sprak de burgemeester Portmans evenzoo Vlaamsch en de gouverneur Fransch, maar de Koning antwoordde in 't Vlaamsch tot ieder's dubbele verbazing; want men had eene Fransche toespraak van Leopold II verwacht en zijn antwoord bestond uit het lakonische: ‘Heb dank.’ Doch te Antwerpen gebeurde iets geheel merkwaardigs en gansch uitzonderlijks. Op het stadhuis der Scheldestad door burgemeester Jan Van Rijswijck in 't Nederlandsch ontvangen, las er Leopold II het volgend bondig Nederlandsch antwoord voor: Mijnheer de Burgemeester, Mijne Heeren, En toen de Koning wat later in de propvolle Beurs verscheen en er eene lange Fransche redevoering voorlas, om | |||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||
nogmaals het ontwerp van zijn clericaal ministerie over de uitbreiding der haven en der militaire versterkingswerken warm aan te bevelen, besloot hij eensklaps zijne toespraak met de Vlaamsche kreten: Antwerpen boven! Voor Antwerpen en voor geheel Belgenland! hetgeen eenen donder van toejuichingen deed losbarsten. Buiten het Stadhuis en
Leopold II
de Beurs liep weldra door de stad het nieuws, dat de Koning Vlaamsch gesproken had, en, in zijn open rijtuig gezeten, werd hij daarna door Antwerpen's straten op uitbundige vreugdekreten vergast, zooals hij er wellicht nog nooit in België had gehoord. Daarover schreef Het Volksbelang: Leopold II kent de gehechtheid der Antwerpenaren aan onze Vlaamsche moedertaal. Ook die snaar heeft hij niet onaangeroerd | |||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||
gelaten. Koning Leopold II is een fijn staatsman. Al zijne daden zijn berekend. Hij heeft geenszins de impulsieve redenaarsmanieren van den Duitschen Keizer. En, sprekende over de houding der Vlaamsche burgemeesters en gouverneurs, voegde Het Volksbelang er leuk bij: Buiten het verfranschte Brussel zijn nu al de burgemeesters der hoofdsteden van onze Vlaamsche provincies er eindelijk toe gekomen, den Koning officieel in de moedertaal hunner ingezetenen, te begroeten. | |||||||||||
De redevoering van BulsIn den loop van het jubeljaar 1905 werden in België honderden of liever duizenden officieele en andere redevoeringen in de beide landstalen gehouden. De merkwaardigste onder allen was stellig, van een Vlaamsch standpunt, de door den oud-burgemeester der stad Brussel Karel Buls in 't Fransch uitgesproken als voorzitter der Ligue de l'Enseignement op 2 November 1905. De spreker handelde er over de noodzakelijkheid van het verplichtend onderwijs en van de verbetering der Belgische school op elk gebied, waarbij hij een belangrijk gedeelte zijner rede aan de Vlaamsche Beweging wijdde. Hij verklaarde zich onbewimpeld voor het oprichten eener Vlaamsche Hoogeschool en tegen de Vulgarisateurs. | |||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||
De Franschen, - zei hij zeer juist - in het bewonderen hunner taal verdiept, kennen die der andere volkeren niet, beelden zich te goeder trouw in, dat wat zij niet kennen, niet bestaat; schrijven zich op naieve wijze het monopolium der beleefdheid en der sociabiliteit toe, en vinden daar de weerspiegeling van in hunne taal, ‘de klaarste en de welluidendste die er bestaat. Er is in de wereld geen wonderbaarder werktuig tot vrijmaking der geesten. Het is het voertuig van alle edelmoedige denkbeeldenGa naar voetnoot(1).’ En Buls voegde er de volgende guldene raadgevingen bij: Wij willen geen Fransch departement zijn met Parijs als intellectueele hoofdstad. En vermits de kennis van het Nederlandsch ons het aanleeren van het Duitsch en van het Engelsch grootelijks vergemakkelijkt, zoo willen wij ons voordeel halen uit onze geographische ligging aan het kruispunt van drie groote beschavingen, zonder ons door ééne daarvan te laten opslorpen... Wel verre van naar de heerschappij van de Fransche taal, voertuig der Fransche denkbeelden, te streven, moeten wij ons beijveren die terug te houden binnen de perken, die in evenredighedd staan met hare beschavingswaarde en met het aandeel in de vorming van onzen volksgeest, waarop zij aanspraak kan maken. | |||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||
Deze redevoering van Buls, die op eene algemeene vergadering der Ligue de l'Enseignement te Brussel vóór een niet al te talrijk gehoor in de bovenzaal eener stadsschool heel bescheiden werd gehouden, verscheen weldra in druk en maakte te recht veel opgang in de pers. De Vlaamschgezinden begrepen dadelijk, dat het machtig woord van
Karel Buls
eenen man als Buls eene heerlijke getuigenis was ten voordeele van hunnen strijd, en het Julius Vuylsteke-fonds liet er op duizenden exemplaren eene Nederlandsche vertaling van verschijnenGa naar voetnoot(1), die aan al de leden van het Willems-fonds werd uitgedeeld. | |||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||
Andere gebeurtenissen van 1905Andere gebeurtenissen waren nog in 1905: de dood van dichter Julius De Geyter te Antwerpen (Februari); de heftige pastoorsermoenen te Antwerpen en de clericale censuur te Brugge en te Gent tegen het opvoeren van Rafaël Verhulst's bekroond drama Jezus de Nazarener (id.); de verschijning te Antwerpen der eerste aflevering van het liberaal tijdschrift De Vlaamsche Gids, door Max Rooses en zijne politieke vrienden gesticht (Mei); de Vlaamsche liberale meetingen op eenzelfden Zondag (7 Mei) gehouden in al de steden en op veel dorpen van de provincies Antwerpen, Brabant en West-Vlaanderen tot voorbereiding der Kamerverkiezingen van het volgend jaar (id.); het openbaar debat over de Vlaamsche Beweging in Vooruit te Gent tusschen Anseele en den socialistischen student A. De Gruyter (Mei); de polemiek over het optreden van Prof. van Hamel van Groningen op een Franschgezind Congres te Luik (Juni); het zoo gemoedelijk feest gevierd door den tak Aalst bij het tienjarig bestaan van het Algemeen Nederlandsch Verbond (September) ter eere van zijnen stichter Hipp. Meert; de eerste vacantieleergangen door Hollandsche hoogleeraren (Blok, Kalff en Verdam) gedurende een paar weken te Leiden ingericht voor Vlaamsche studenten en bezocht door schier uitsluitend Gentsche 't Zalwelganers met reisbeurzen van den Bond der oud-leden (id.); de polemiek in de Fransch-Belgische pers over de zoogezegde onvaderlandsche voordracht door Pol De Mont te Dresden gehouden (November); het zenden van eenen Nederlandschen brief van rouwbeklag door de Bestendige Deputatie van Antwerpen bij den dood van 's Konings broeder den Graaf van Vlaanderen en het ontvangen van een Nederlandsch antwoord onderteekend Marie, gravin van Vlaanderen (id.); het verschijnen in het tijdschrift Vlaanderen van de belangrijke studie van Lod. De Raet over den landbouw in Vlaamsch België (December). | |||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||
De rechterlijke schandalen te Brussel (1906)België's hoofdstad met haren gordel van sterkbevolkte voorsteden, die al te zamen meer dan een half millioen inwoners bevatten, verkeert in eenen zeer eigenaardigen toestand op taalkundig gebied. De hoogere en middelstanden zijn er zeer verfranscht; het geestesleven heeft er schier geene andere uiting dan de Fransche taal; en nochtans is de meerderheid der bevolking Vlaamsch van taal gebleven, buiten de enkele voorstad Elsene, waar vele Walen, afstammelingen van Walen en geheel verfranschte Vlamingen bijeen wonen in de schaduw der Ministeries en der andere brandpunten van de officieele verfransching sedert 1830. Alzoo komt het, dat veel Vlaamschgezinden Brussel met zijnen omtrek tot eene Vlaamsche stad rekenen en dat schier al de Franskiljons haar willen doen doorgaan voor eene Waalsche. De waarheid ligt in 't midden: het is eene tweetalige bevolking, en met dat feit moet rekenschap worden gehouden, hetgeen dan ook in de meeste onzer taalwetten is geschied, die voor Brussel en zijn arrondissement uitzonderlijke bepalingen bevatten. Maar daarbij wordt uit het oog verloren, dat, indien Brussel en zijne voorsteden tweetalig zijn, die tweetaligheid ophoudt te bestaan, zoodra men het eigenlijke platteland heeft bereikt, dat door en door Vlaamsch is gebleven evengoed als het overige van Vlaamsch BelgiëGa naar voetnoot(1). Nochtans wordt de landelijke bevolking rondom Brussel niet door de Belgische taalwetten beschermd, omdat zij geregeerd wordt door bepalingen, die alleen door den bijzonderen toestand der hoofdstad gedeeltelijk gewettigd zijn. | |||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||
Zulks kwam eindelijk in 1906 op aangrijpende wijze aan den dag. In het dorpje Herne had eene afschuwelijke misdaad plaats gehad: eene geheele zeer godvruchtige boerenfamilie, met de moeder aan 't hoofd, had zich schuldig gemaakt aan eenen ijzingwekkenden vadermoord. De debatten van het Assisenhof van Brabant te Brussel werden in Februari 1906 met afschuw gevolgd door geheel het land. Te dier gelegenheid werd ook vastgesteld, hoe de waarborgen der taalwetten van 1873 en 1889 op rechterlijk gebied niet bestonden ten voordeele der landelijke inwoners van het arrondissement Brussel. De betichten waren door eenen Vlaamschonkundigen onderzoeksrechter in 't Fransch met de tusschenkomst van eenen taalman ondervraagd geworden. Hunne verklaringen, in Fransche proces-verbalen opgenomen, waar ze niets van begrepen, hadden ze toch maar onderteekend en echt verklaard op 't aandringen van den rechter! En op het Assisenhof bleek het herhaaldelijk, dat die verklaringen der betichten onnauwkeurig waren vertaald geworden. Hun advocaat, de Brusselsche volksvertegenwoordiger Huysmans, die zeker niet van overdreven Vlaamschgezindheid mocht verdacht worden, teekende er heftig protest tegen aan en riep uit: ‘Dat misbruik moet verdwijnen!’ Maar de kregelige voorzitter (raadsheer Wellens) vond er niets anders op dan: ‘Ga dat in de Kamer zeggen!’; waarop Huysmans dadelijk antwoordde: ‘Zeker! ik zal het daar zeggen!’ Dezelfde rechterlijke toestanden werden in eene volgende zaak (de brandstichting te Langdorp) ook vastgesteld. De geheele Vlaamsche pers klaagde er luid en bitter over. Onder de Fransche bladen was alleen het clericale Le XXe Siècle van Brussel te vinden om zich met de zaak in te laten en te erkennen, dat die onrechtvaardigheid maar al te lang geduurd had. In de zaak van Langdorp waren 95 getuigen verschenen, allen Vlaamsche boeren, die geen woord Fransch verstonden en wier getuigenissen in die taal één voor één werden vertaald, omdat niet alle zetelende rechters Vlaamschkundig waren. | |||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||
Door den Vlaamschen Volksraad werd een protestlanddag te Brussel ingericht en in de Kamer verhieven enkele volksvertegenwoordigers (J. Vander Linden, Daens en Seghers) hunne stem tijdens de bespreking der begrooting van justitie. Minister Van den Heuvel beloofde ‘het gansche vraagstuk te onderzoeken.’ In Mei wilde advocaat Van Dieren vóór hetzelfde Assisenhof van Brabant in 't Vlaamsch pleiten voor eenen Franschonkundigen betichte. Het werd hem, krachtens de wet, verboden door den voorzitter, omdat twee op 12 leden der jury zich Vlaamschonkundig verklaard hadden. Den 10 Mei beloofde Minister Vanden Heuvel in de Kamer een wetsontwerp te zullen neerleggen. Het was bij 't uiteengaan van 't Parlement en op den vooravond der algemeene verkiezingen. Er kwam natuurlijk niets van. En nochtans was de toestand wraakroepend. Hetgeen vroeger in geheel Vlaamsch-België tusschen 1830 en 1873 (eerste taalwet Coremans) bestaan had, was aldus nog in zwang gebleven voor 't arrondissement Brussel, zoodat Prof. Aug. Vermeylen, der Vrije Hoogeshool, in een artikel van zijn tijdschrift Vlaanderen, waarin hij zijne herinneringen als jurylid bij het Brabantsch Assisenhof ophaalde, te recht nog kon schrijven: Vlamingen, die geen Fransch kennen, kunnen er ter dood veroordeeld worden, terwijl ze van een goed deel der rechtspleging niets verstaan. Op de muren der hoofdstad en van al de steden en groote gemeenten der twee Vlaamsche arrondissementen van de provincie Brabant (Brussel en Leuven) liet het Nationaal Vlaamsch Verbond een krachtig protest aanplakken, waarin onder meer werd gezegd: Geen zittijd van het Brabantsch Assisenhof gaat voorbij, zonder dat min of meer zware veroordeelingen uitgesproken worden tegen Vlaamsche Belgen, die geen woord verstaan van al hetgeen tegen of over hen gezegd wordt. In Juni 1906 legden J. Van der Linden en Coremans met vier Brusselsche clericale volksvertegenwoordigers (Ne- | |||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||
rincx, Renkin, L. De Lantsheere en De Becker) een uitgebreid wetsontwerp neer om die rechterlijke misbruiken van het Assisenhof der hoofdstad te doen ophouden, die intusschen maar altijd voortwoekerden. In de zaak Celis verklaarde een der gezworenen (Van Linthout, rentenier en gemeenteraadslid te Liedekerke), dat hij geen Fransch kende en dienvolgens geen woord begrepen had noch van de beschuldigingsacte noch van de ondervraging van den betichte. Daar het nu eenen gezworene en niet eenen betichte gold, werd de zaak naar eenen anderen zittijd verzonden. Het mooiste van alles was, dat de zaak krachtens de wet in 't Nederlandsch niet mocht geleid worden, zooals de voorzitter (raadsheer Mechelynck, een geboren Gentenaar) eerlijk erkende. In eene volgende zaak (de zaak Geerts) kende de betichte ook geen Fransch en werd, alsof hij in Engeland of in Frankrijk te recht stond, in de hoofdstad van zijn eigen land door middel van eenen vertaler ondervraagd, eerst door eenen onderzoeksrechter, die ook 40 getuigen onderhoorde, waaronder slechts vijf het Vlaamsch niet verstonden. Maar die onderzoeksrechter kende zelf geen Nederlandsch! | |||||||||||
Het aftreden en de dood van Jan Van Rijswijck (1906)Een der grootste verliezen, die de Vlaamsche Beweging sedert lang had geleden, was het aftreden van Jan Van Rijswijck als volksvertegenwoordiger en burgemeester van Antwerpen in Maart en, eenige maanden later, zijn overlijden, den 23 September 1906. Nog zeer jong had hij aan de Antwerpsche balie eene schitterende plaats veroverd. Als dagbladschrijver herinnerde hij, in de tintelende hoofdartikels van het weekblad De Kleine Gazet, aan zijnen begaafden vader, den eersten Jan Van Rijswijck. In den gemeenteraad trad hij weldra op den voorgrond en werd in 1889 schepen van onderwijs, om drie jaar later Leopold De Wael als burgemeester der | |||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||
machtige Scheldestad op te volgen, hij, de zoon van den armen dagbladschrijver, die door Jan De Laet wegens onmacht van betaling eener rechterlijke geldboet in den kerker was geworpenGa naar voetnoot(1). Geen burgemeester van Antwerpen heeft ooit met zooveel talent dien eerepost bekleed. Hij was populair in gansch België om zijne betooverende welsprekendheid en om zijne minzaamheid; en in 't buitenland had hij den naam gekregen en verdiend, dat hij alle talen even goed sprak; want bij plechtige gelegenheden ontving hij Antwerpen's vreemde gasten in 't Fransch, in 't Engelsch, in 't Duitsch, en stond hun te woord in 't Spaansch, in 't Italiaansch en in 't Zweedsch. Maar als Nederlandsche redenaar vooral was hij uitstekend. Onze moedertaal vloeide uit zijnen mond als een regen van bloemen. Het ging hem zoo gemakkelijk af, alsof het onmogelijk ware geweest anders te spreken dan hij sprak: zonder de minste gezochtheid, zonder het minste spoor van inspanning of moeite. Zijne redenaarsgave geleek in niets op die van andere groote sprekers. Zij gaf zijne gansche persoonlijkheid te genieten met al hare beminnelijkheid en aanstekelijke sympathie en eigenaardige sierlijkheid en fijnen zwier, die aan de beroemde portretten van Engelsche edellieden door Van Dyck gepenseeld sprekend herinnerden. Wie Jan Van Rijswijck in zijnen goeden tijd nooit gehoord heeft, weet niet hoe schoon en hoe zangerig onze guldene Nederlandsche moedertaal van menschenlippen vloeien kan. In Noord en Zuid had men moeilijk eenen tweeden redenaar kunnen aanwijzen, die tegen hem opwegen kon. In Nederland werd zijn sprekerstalent ten minste zoo algemeen erkend als in BelgiëGa naar voetnoot(2). In 1900 werd hij naar de Kamer gezonden en zijne | |||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||
plaats was als het ware voorbehouden in het eerste liberaal ministerie, toen eene onverbiddelijke ziekte den zoo begaafden en zoo populairen staatsman kwam verlammen. Hij verkwijnde, moest rust nemen, trok zich op den achtergrond terug en, na eene heldhaftige worsteling tegen lichamelijk verval, gaf hij zich eindelijk gewonnen en trad af. De Gemeenteraad, bij hoogdringendheid bijeengeroepen, besloot eenparig, op het edelmoedig aandringen van Coremans en van de voornaamste clericale leden, dat Jan Van Rijswijck als burgemeester aanblijven moest en, indien hij volhardde in zijn ontslag, recht had op een pensioen van 15.000 fr. 's jaars. De groote burgemeester was immers niet rijk geworden in den dienst zijner vaderstad en zou anders armoede hebben geleden. Buiten enkele walgelijke onderpastoorsblaadjes sloot zich de geheele clericale pers bij deze hulde aan. Zulks bewees, dat Jan Van Rijswijck in het zoo verdeelde België eene eenige politieke persoonlijkheid heeten mocht. Men zag het vooral, toen hij nog vóór 't einde van het jaar op 53jarigen leeftijd door den dood werd weggemaaid. Op kosten der stad Antwerpen kreeg hij eene echt koninklijke begrafenis. De geheele bevolking was op de been om haren geliefden burgemeester naar 't Kielkerkhof te zien dragen. Die burgerlijke begraving van den vrijdenker werd door allen, geloovigen en anderen, zoo eerbiedig en met zoo'n innige deelneming bijgewoond, dat velen, vooral onder de vrouwen, hunne tranen niet konden onderdrukken. Op het Stadhuis werden lijkreden gehouden door den nieuwen burgemeester Hertogs en door een viertal andere redenaars, waaronder Max Rooses en den stafhouder der advocaten-orde Alf. Rijckmans (tevens clericaal gemeenteraadslid en voorzitter der Katholieke Kiesvereeniging); en diens rede was niet de minst waardeerende noch de minst roerende. Van onze koninklijke Prinsen had de weduwe Van RijswijckGa naar voetnoot(1) het volgende Nederlandsch telegram ontvangen: | |||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||
Gelieve, Mevrouw, de uitdrukkeling te aanvaarden van onze deelneming in den diepen rouw, die U treft. Wij zijn zeer getroffen geweest door den dood van uwen echtgenoot, die de algemeene achting had weten te veroveren door zijne schitterende geestesgaven en zijn edel karakter. De burgemeester van 's Gravenhage had aan Antwerpen's burgemeester zijn rouwbeklag per telegram overgeseind en onder de opgekomen Noord-Nederlanders bemerkte men bij de begrafenis Dr Kiewiet de Jonge, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Verbond te Dordrecht, en Mr A. Levy, den bekenden Amsterdamschen advocaat. Toen het nieuws van Jan Van Rijswijck's dood te Leiden aankwam onder de studenten, Vlamingen en Zuid-Afrikaanders, die er de tweede vacantieleergangen volgden, was er de ontroering groot. 's Anderendaags herdachten Prof. Knappert en Prof. Heeres bij den aanvang hunner les de nagedachtenis van den onvergetelijken Antwerpschen burgemeester. Een der lijkredenaars zei te recht op het Antwerpsch stadhuis: Hij sterft niet geheel, de man, die aldus heengaat, begroet met het eeresaluut van eene wereldstad als Antwerpen, van een volk als dat der Vlamingen, ja van eenen ganschen stam als die der Nederlanders in Noord en Zuid. Slechts enkele dagen later (22 October 1906) verloren de Scheldestad en de Vlaamsche Beweging eenen anderen man van hooge waarde: ‘Vader’ De Beucker, den braven, onbaatzuchtigen en onvermoeibaren Vlaamschen strijder, die bijna 80 jaar oud geworden was. Op 64jarigen leeftijd, in 1891, was hij door zijne eigene politieke vrienden verstooten geworden, toen er spraak was hem in de plaats van den afgestorven Jan De Laet naar de Kamer te zenden. Met allerlei vervolgingen, ja zelfs met smaad, laster en broodroof te gelijk had de koene grijsaard alsdan kennis moeten makenGa naar voetnoot(1). Nochtans bleef de algemeene hoogachting van | |||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||
vriend en vijand, de innige vereering en sympathie van alle Vlaamschgezinden, liberalen zoowel als clericalen, te Antwerpen zoowel als elders, het benijdenswaardig en welverdiend loon van Vader De Beucker. | |||||||||||
Andere gebeurtenissen in 1906Andere gebeurtenissen waren nog in 1906: de verschijning van 't eerste deel van Vlaamsch België sedert 1830, door het Willems-fonds uitgegeven met de gelden van het Victor De Hoon-fonds en bevattende onder meer eene merkwaardige geschiedenis van den Hollandschen tijd en van de Belgische Omwenteling door Dr Victor Fris (Januari); de verschijning van Lod. De Raet's baanbrekend vlugschrift Een economisch programma voor de Vlaamsche Beweging (Februari); het optreden van den nieuwen aartsbisschop van Mechelen Mgr. Mercier, een geboren Waal, van wien nochtans de clericale Vlaamschgezinden (ten onrechte, eilaas!) veel verwachtten (id.); de opening eener vijfde volksboekerij van 't Willems-fonds te Gent na eene geldomhaling, die op eenige weken tijds meer dan 3,500 fr. opgebracht had (Maart); het opmaken door den Bond der Vlaamsche rechtsgeleerden van een wetsvoorstel over het gebruik der Nederlandsche taal in burgelijke zaken, daar de taalwetten tot hiertoe slechts de boetstraffelijke rechtbanken en Assisenhoven regelden (April); de korte zittijd van den Antwerpschen Provincieraad, waarop geen enkel woord FranschGa naar voetnoot(1) werd gesproken (id.); het (erbarmelijk) | |||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||
Vlaamschspreken van den Staatsminister Woeste op eene groote clericale kiesvergadering te Oostende (id.); het jammerlijk fiasco der Vlaamsche onzijdige VolkspartijGa naar voetnoot(1) te Brussel in de Kamerverkiezingen (Mei); het Congrès Wallon van minder dan 100 deelnemers te Brussel, waarop de Walen de Miomandre en baron de Sélys Longchamps uitgejouwd werden, omdat zij tegen de overdrijvingen der heethoofden waarschuwden (Juni); het 29ste Nederlandsch Congres te Brussel met 780 deelnemers, waarop de afdeeling Stambelangen, in 1902 te Kortrijk ingericht, eene groote beteekenis kreeg, en waarbij de Koning de leiders van het Congres in zijn paleis zeer minzaam ontving in 't Fransch (September); de tweede vacantieleergangen voor Vlamingen en Zuid-Afrikaanders te Leiden met de welwillende toewijding der hoogleeraren Hartman, Knappert en Heeres (id.); de eerste bekroning in eenen vijfjaarlijkschen wetenschappelijken prijskamp der Belgische regeering van een in 't Nederlandsch geschreven boek: Max Rooses' standaardwerk over Rubens, zijn leven en zijne werken (October); het aangroeien van het aantal Vlaamsche eeden in de Kamer (November). | |||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||
De mijnenwet en onze taal (1907)Sedert lange jaren had men ontdekt, dat de Belgische Kempen, vooral in de provincie Limburg, groote onderaardsche rijkdommen bevatten, namelijk eene aanzienlijke kolenlaag. Om die rijkdommen te mogen ontginnen waren aanvragen gedaan aan de Regeering; maar deze stelde ze jarenlang uit, bewerende dat men eerst de verouderde Fransche mijnenwet van Napoleon uit het jaar 1810 moest herzien. Middelerwijl was de beteekenis der kolenmijnen voor de economische toekomst van Vlaamsch België zeer groot. De Vlaamsche Beweging kon er niet onverschillig aan blijven. Vooral Lod. De Raet behandelde herhaaldelijk het vraagstuk en deed uitschijnen, hoe noodig het was Vlaamschkundige ingenieurs te vormen met het oog op de nieuwe mijnen van Limburg, waar de werklieden meestal Vlamingen zouden zijn, die door de Waalsche ingenieurs der Luiksche Mijnenschool niet behoorlijk konden geleid noch beschermd worden. Na lang talmen diende het clericaal ministerie eindelijk een wetsontwerp bij de Kamer in; maar natuurlijk was er geene de minste spraak in van het taalrecht der Vlamingen. Om in die leemte te voorzien en ook om de talrijke Vlaamsche mijnwerkers in het Walenland te beschermen, legde Helleputte in 1906 met zes andere clericale volksvertegenwoordigersGa naar voetnoot(1) een amendement neer, luidende als volgt: Van 1 Januari 1911 af wordt niemand in het Waalsch gedeelte van het land tot eene betrekking bij het mijnbestuur toegelaten, indien bij niet het bewijs heeft geleverd, dat hij Fransch kent, en evenmin in het Vlaamsche gedeelte van het land, indien hij niet het bewijs heeft geleverd, dat hij Vlaamsch kent. | |||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||
den Raad der mijnen moeten het bewijs leveren, dat zij beide talen kennen. Deze tamelijk ingewikkelde schikkingen, waar alleen de mannen van het vak konden klaar in zien, kwamen slechts een jaar later, den 14 Maart 1907, in bespreking. De Minister van Arbeid, de Luikerwaal Francotte, die zich buitengewoon rechtvaardig toonde jegens de Vlamingen, had op zijne beurt een ander amendement neergelegd van den volgenden inhoud: Te rekenen van het vijfde jaar na de afkondiging van deze wet, kan niemand in het korps der mijningenieurs opgenomen worden, indien, bij den wedstrijd voor de werving ingesteld, hij niet heeft doen blijken, op de wijze van het koninklijk besluit houdende regeling van dezen wedstrijd, dat hij de Vlaamsche taal kent. Leo Augusteyns, een nieuw Vlaamschgezind liberaal lid van Antwerpen, verdedigde in eene tweetalige rede een | |||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||
derde iets radicaler amendement, dat met zitten en staan verworpen werd; Helleputte trok het zijne in. | |||||||||||
De eerste bespreking in de KamerDe beraadslaging liep schier uitsluitend over het voorstel van Minister Francotte. Men was op 't punt de zaak zonder verder debat af te handelen, toen de clericale Walen Harmignie (Bergen) en Hoyois (Doornik) met den liberaal Hambursin (Namen) martelaarsredevoeringen hielden en de bespreking tot 's anderendaags deden verschuiven. Hambursin had uitgeroepen: ‘Het Walenland begint er genoeg van te hebben, van die Vlaamsche eischen!’ waarop de liberaal Verheyen van Antwerpen antwoordde: ‘Wij Vlamingen willen niets dan gelijkheid!’ Op de volgende zitting kwamen de Walen allen op 't dek. Zelfs de zeer gematigde Lorand (Virton) sprak van ‘exagérations flamingantes,’ waarop een nieuwgekozen clericale Vlaamschgezinde, Juliaan Delbeke (Roeselare), uitriep: Overdrijvingen, dat is het geijkte woord om onze meest rechtmatige eischen te betitelen. Alsof wij Vlamingen ons volstrekt recht niet zouden mogen eischen! Alsof de Walen niet meer dan eene halve eeuw lang het onrechtvaardig voordeel genoten hadden tot alle ambten te kunnen benoemd worden met de kennis van eene enkele taal, terwijl de Vlamingen er twee moesten kennen. Talrijke clericale en liberale Walen (zelfs Paul Janson) kwamen op tegen het amendement der Regeering, dat door Minister Francotte zeer bezadigd en degelijk werd verdedigd te midden der onderbrekingen van Waalsche zijde. | |||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||
Ook Helleputte sprak eene belangrijke rede uit, waarin hij op aangrijpende wijze de noodzakelijkheid van de kennis onzer moedertaal voor de ingenieurs der mijnen deed uitschijnen. Onder meer gaf hij het volgende pakkend voorbeeld: Wij hebben te Luik eenen zeer bevoegden hoofdingenieur. Welnu, hij verstaat geen Vlaamsch, en na de stukken vijf en veertig dagen op zijnen lessenaar te hebben laten liggen, heeft hij de vertaling gevraagd van de Vlaamsche stukken, die hem waren toegezonden. Zoo wij iederen ambtenaar eenen vertaler moeten toevoegen, dan moeten wij het aantal ambtenaren verdubbelen. 't Is onaannemelijk. Een ingenieur in 't Vlaamsche land moet zich kunnen doen verstaan door zijne onderhoorigen en dezen verstaan. In die beraadslaging bediende Pieter Daens zich als naar gewoonte van het Vlaamsch; maar de Luikerwaal Neujean riep hem toe, in 't Waalsch: ‘Gij moet ook voor de Walen spreken!’ Daens antwoorde hem in 't Fransch: ‘Leer Vlaamsch!’ waarop de Brusselsche liberaal Monville in 't Fransch vraagde: ‘Wat helpt het eene taal te spreken, die wij niet verstaan?’ Doch de Antwerpsche liberaal Verheyen riep in 't Vlaamsch uit: ‘'t Is eene schande voor eenen afgevaardigde geen Vlaamsch te kennen.’ Pieter Daens hield voet bij stuk en vervolgde zijne rede in de moedertaal met de woorden: ‘Het Vlaamsch moet er door, en ik ga voort!’ Dit incident toonde aan, hoe de gemoederen in de beide vijandige kampen verbitterd waren. Bij de stemming werd overigens het Vlaamschgezind amendement van Minister Francotte aangenomen met de schoone meerderheid van 88 stemmen tegen 48. Die meerderheid bevatte al de afgevaardigden der Vlaamsche gewesten zonder onderscheid van politieke richting, benevens eenige dungezaaide Waalsche clericalen en socialisten. De minderheid bestond uit 16 clericalen, 16 socialisten en 16 liberalen; alle 48 waren uitsluitend Waalsche afgevaardigden buiten vier liberalen van Brussel (Féron, Janson, Lemonnier en Monville). Die stemming was eene echte overwinning, die in Vlaamsch België met groot welgevallen werd onthaald; | |||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||
maar bij de tweede beraadslaging kon alles nog verbroddeld worden. Sceptisch, doch profetisch schreef Het Volksbelang: Intusschen moeten wij niet te vroeg victorie kraaien en liever een oog in 't zeil houden tegen de tweede bespreking, die na de Paaschvacantie zal gebeuren. De ondervinding heeft ons geleerd, dat de Belgische Franskiljons hardnekkig zijn boven alle verbeelding. Het zou niet de eerste maal zijn, dat wij bij eene tweede beraadslaging in de Kamer zouden gefopt worden. | |||||||||||
De tweede beraadslaging in de KamerDe overwinning der Vlamingen ontstak dadelijk de woede der Walen, die de mijnen, zelfs in de Vlaamsche Kempen, als een Waalsch monopolium beschouwden, daar zij sedert 1830 op dat gebied alles overheerscht en geleid hadden. Zelfs het zeer bezadigd orgaan der Luiksche liberalen, het Journal de Liège, sloeg de Walen in den ban, die voor het amendement Francotte gestemd hadden. Francotte, Demblon, Denis, Smeets, Wettinck -, Luikenaren, onthoudt goed die namen. Het zijn de vijf laatste rekruten van het schreeuwerstroepje der Flaminganten... Onthoudt die namen, tegen den dag, waarop gij ze op een stembriefje zult zien staan, en vergeet niet, dat het namen zijn van vijf flaminds d'potince (Vlaamsch galgenaas). Vergeet het niet en onthoudt ook goed, dat, ondanks zekere zoo ingebeelde als nieuwe theorieën, het Waalsche volk, voorwacht der Latijnsche rassen, uit al zijne krachten weerstand moet bieden aan de overrompeling van het pangermanisme. Een geschiedschrijver van onze aloude spraak heeft met reden gezegd: ‘Voor ons is de Germaan, hij moge Pruis, Hollander of Vlaming zijn, altijd de vreemdeling, soms wel de landgenoot, doch nooit de vriend geweest.’ En hij moet ook de gekozene niet zijn. Indien een blad als het deftige Journal de Liège, het vroeger orgaan van Frère-Orban, zich aldus opwond, wat moesten dan de keffertjes der kleine Waalsche pers wel schrijven? Hunne polemiek was dan ook uitzinnig. In den Luikschen gemeenteraad, waar de socialistische volksvertegenwoordiger Demblon ook zetelde, werd hij door apo- | |||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||
theker J. Delaitte, voorzitter der Ligue Wallonne, verketterd met de woorden: ‘Gij zijt geen Waal meer, Mijnheer Demblon. Uwe stemming in de Kamer is schandelijk!’ Op eene meeting van een tachtigtal Brusselsche Walen der Ligue wallonne du Brabant brandmerkte de bekende journalist Hector Chainaye de Walen, die voor het amendement Francotte gestemd hadden, met den naam van ‘traîtres à leur race, traîtres à la Wallonnie.’ De oud-algemeen bestuurder van het Mijnwezen Harzé kwam er de vraag stellen: ‘Quel flamand faudra-t-il connaître? On a pris comme type le néerlandais, une langue en dehors du pays!’ Een ander Waal schandvlekte den aan de Vlamingen verkochten Minister met hem op zijn Vlaamsch ‘Van Francotte’ te noemen, een Waalschen scheldnaam, die hem in de kiespolemiek bijgebleven is. Op een Congres der socialisten, eenige dagen later te Brussel insgelijks gehouden, werden integendeel de Waalsche partijgenooten, die tegen het amendement Francotte gestemd hadden, hevig over den hekel gehaald door Prof. Cam. Huysmans, die krachtig ondersteund werd door den volksvertegenwoordiger Dr Terwagne, den Vlaamschgezinden Waal uit Antwerpen, en door zijnen Waalschen collega Smeets, eenen der ja-stemmers in de Kamer. Ten slotte werd, op voorstel van Cam. Huysmans, eenparig besloten, dat de socialisten bij de tweede bespreking in de Kamer een verzoeningsamendement zouden indienen, waarbij nochtans de kennis van het Nederlandsch zou opgelegd worden aan alle mijningenieurs, die met Vlaamsche werklieden in aanraking moesten komen. Maar het machtig Verbond der ingenieurs, afkomstig uit de Mijnenschool der Luiksche Universiteit, richtte een plechtig vertoogschrift tot de Kamer en verroerde hemel en aarde tegen het amendement Francotte, vooral omdat het ook op de Waalsche kolenmijnen van toepassing was. Blijkbaar zou er in de Kamer bij de tweede lezing een groote slag geleverd worden; en, al viel die goed uit voor het amendement Francotte, in den Senaat zou hij hervat en | |||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||
met betere kansen vernieuwd worden door de Walen en Franskiljons. | |||||||||||
Het amendement FranckOm dat onweder af te wenden en eene schikking in der minne te bekomen zonder verbittering der Walen, dacht nu de nieuwe Antwerpsche volksvertegenwoordiger Louis Franck, Jan Van Rijswijck's opvolger in de Kamer, een ander amendement uit, waarvoor bij de handteekeningen bekomen had zijner Vlaamsche liberale collega's De Vigne, Persoons, Van de Walle, Mechelynck en Buyl. De kilometrische en ingewikkelde wetsbepaling van het amendement Francotte zou vervangen worden door de volgende bondige bepaling: De ambtenaren of de bedienden van den Staat, geroepen om hun ambt of hunne bediening bij de mijnondernemingen der provincies Limburg en Antwerpen uit te oefenen, moeten door eene proef, waarvan de voorwaarden bij koninklijk besluit worden geregeld, doen blijken, dat zij de Vlaamsche taal practisch en degelijk kennen. Na eene korte bespreking, waarin de Walen verklaarden, dat zij vrede hadden met het amendement Franck, werd het den 11 April aangenomen met 105 stemmen tegen 41 en 7 onthoudingen. Enkele van de bitterste vijanden der Vlaamsche zaak zwaaiden er lof aan toe, terwijl het bevochten werd door Helleputte; doch dat alles geschiedde op het einde eener zeer onstuimige zitting en terwijl de Kamer blijkbaar verlangde de bespreking zoo spoedig mogelijk te zien afloopen, om de met ongeduld verwachte verklaring van den Premier over het onvermijdelijk ontslag van het Ministerie te hooren. Immers, in den loop der zitting, had de Regeering op een ander belangrijk artikel der mijnenwet de kabinetskwestie gesteld en was met 76 stemmen tegen 70 en 3 onthoudingen in minderheid gebracht geworden. Daarna luisterde men schier niet meer naar het vervolg der debatten, totdat graaf de Smet de | |||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||
Nayer kwam verklaren, dat hij met zijne collega's van 't Ministerie zijn ontslag aan den Koning zou aanbieden. De aanneming van het amendement Franck verwekte veel opschudding in de Vlaamschgezinde pers. Enkele clericale bladen vielen er heftig op uit, terwijl enkele liberale organen het ophemelden. Overdrijving aan beide zijde. Het amendement Franck was niets anders dan een behendig middel om een gevaarlijk parlementair onweder, dat in aantocht en onvermijdelijk was, af te leiden ten koste van eene onbelangrijke opoffering: het niet toepassen der nieuwe wetsbepalingen op de Waalsche gewesten, naar het stelsel van al de vorige Belgische taalwetten, die het Walenland steeds onaangeroerd hadden gelaten. De bezadigde Vlaamschgezinden liet het afstemmen van het amendement Francotte tamelijk koel, omdat zij overovertuigd waren, dat het in de Waalsche gewesten eene doode letter zou gebleven zijn. Men moest waarlijk het Walenland niet kennen, om er anders over te denken. Ten tweede meenden zij te recht, dat een opstand der Waalsche martelaars nu vooral moest vermeden worden, om te mogen rekenen op de stemmen der Waalsche liberalen en socialisten, die bij de aanstaande bespreking over Coreman's wetsvoorstel onontbeerlijk waren, ten einde er die langverbeide en hoogst gewichtige taalwet door te krijgen tegen den zin der bisschoppen en der clericale ministers. Het lekte overigens weldra uit, dat Louis Franck die houding had aangenomen op voorwaarde, dat de Waalsche linkerzijden de Vlaamschgezinden eenparig steunen zouden in de zaak der vervlaamsching van het clericaal middelbaar onderwijs. En het vervolg bewees weldra, dat het gegeven woord door de anticlericale Walen eerlijk zou worden gehouden. Dat was geene kleine winst tegen een waardeloos verlies. Maar dan geschiedde er een coup de théâtre, dat de Kamer en geheel België kwam verrassen en verbitteren, daar hetgeen alsdan gebeurde, zonder eenig voorbeeld was in de politieke geschiedenis van ons land. Terwijl de Kamer | |||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||
gedurende de zitting van den volgenden dag (Vrijdag 12 April 1907) heel regelmatig over de mijnenwet beraadslaagde en stemde, zat koning Leopold II in Zuid Frankrijk op zijn kasteel van Passable bij Nizza, aan de Côte d'Azur. Graaf de Smet de Naeyer, zijn geliefkoosde minister, had hem per telegraaf alles overgeseind en een koninklijk besluit, gedagteekend van den vorigen dag (Donderdag), werd aldaar verre van België op vreemden bodem uitgevaardigd, waarbij de mijnenwet ingetrokken werd, ondanks de verpletterende meerderheid, die zij 's Vrijdags bij de eindstemming had verworven. Wegens het ontslag van het ministerie, was de Kamer voor onbepaalden tijd uiteengegaan. Het koninklijk besluit werd eerst geheim gehouden en verscheen maar in het Staatsblad na de schorsing der Kamer. Dit ‘Congoleesch regeeringsmiddeltje’ verwekte eene ontploffing van verontwaardiging, die van de ministers tot den Koning opklom. Ook was de ministerieele crisis, die nu volgde, langdurig en pijnlijk; maar de mijnenwet, eerst ingetrokken, werd door het nieuw clericaal ministerie de Trooz toch aan den Senaat overgemaakt, nochtans zonder de amendementen; zoodat zoowel die van Helleputte en van minister Francotte als dat van Franck te gelijk verdwenen. De geheele veldtocht tusschen Walen en Vlamingen was aldus om niets geweest; doch reeds in Mei, zooals wij gezien hebben, herbegon de strijd nog heviger op een ander slagveld: het wetsvoorstel CoremansGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||
zeevaart voor de stoffelijke ontwikkeling van België. De Walen, die eerst na 1830 in ons land de leiding van alles in handen hadden, dachten vooral aan hunne kolenmijnen, metaalindustrie en steengroeven. Slechts na de jaren 60 werd er ernstig werk gemaakt van de Antwerpsche haven. Ondertusschen deed men zoo goed als niets voor de Vlaamsche kuststreek. Te Brussel scheen de Waalsche bureaucratie te vergeten, dat België aan de Noordzee ligt. Zelfs de zeevisscherij liet men moedwillig doodbloeden. De Vlaming Aug. de Maere, geholpen door zijne rechterhand Julius Sabbe, had na jarenlangen bangen strijd eene zeehaven voor Brugge bevochten en men begon het gulden woord van den Koning in overweging te nemen: ‘Een land, dat aan den Oceaan grenst, is nooit een klein land.’ Daarvan was het drievoudig havenfeest een nieuw bewijs. Te water bracht Leopold II aan de drie Vlaamsche havens een plechtig bezoek. Niet per spoor of in zijn galarijtuig, als naar gewoonte, maar op eene stoomboot op zijn koninklijk jacht Alberta, in de golven der Noordzee en in de waters van zeekanalen en rivieren kwam Leopold II Brugge, Gent en Antwerpen begroeten. En terwijl de grijze Koning, de ongebogen reus met den langen witten baard, kaarsrecht op het dek der Alberta stond en zijne drie havensteden in de schitterende Julizon binnenstoomde, was de Vlaamsche bevolking nieuwsgierig, verbaasd en geroerd, toegestroomd op de kust, langs de oevers van het kanaal van Zeebrugge en van de Terneusche vaart, op de kaaien der Schelde, overal aan den zoom van 't water, om den vorst der ontwakende zeemogenheid toe te juichen; want men gevoelde, dat dit feest het zinnebeeld was van eene nieuwe wending in de stoffelijke ontwikkeling van België. En aan de gebruikelijke kreten van Vive le Roi! die sedert 1830 de geijkte groet is geweest ter eere van den vorst der verfranschte Belgen, mengde zich meer en meer het donderend gejuich van: Leve de Koning! En toen Leopold II te Zeebrugge aan den Vlaamschen | |||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||
wal stapte, werd hij daar door den Brugschen burgemeester, den geboren Waal graaf Visart de Bocarmé, in de taal der Vlamingen verwelkomd; en toen de koninklijke lippen zien ten antwoord ontsloten, vloeide, naast het Fransch, ook de volkstaal van Vlaanderen uit den mond van Leopold II. Daarover meldde de briefwisselaar Rip van De Nieuwe Gazet van Antwerpen zijnen indruk als volgt, nadat hij gezegd had, dat burgemeester Visart in 't Vlaamsch aan 't oor des Konings scheen te vezelen en dat de ingenieur Nyssens-Hart (een verfranschte Ieperling) zijn rede in 't Fransch even onduidelijk had afgerammeld: Maar als de Koning zelf het woord nam, dan hoefde niemand de ooren te spitsen. Machtig dreunde zijne stem tot over de verstverwijderde gelederen zijner toehoorders; en even duidelijk klonk zijn woord in het Vlaamsch als in het Fransch; want hij antwoordde in de beide landstalen. Twintig jaren vroeger, in 1887, had dezelfde Waalsche graaf Visart aan den voet van het gedenkteeken van Breidel en de Coninc den Koning in 't Fransch toegesproken en Leopold II had er ook in de taal der Leliaards den lof verkondigd der helden van den Gulden-sporenslag in de beroemde redevoering, waarvan het volksgeheugen nog de woorden heeft bewaard: ‘De Vlaamsche leeuw mag niet insluimeren.’ Sedertdien had de Koning in 1887 op aandringen van Burgemeester Buls den Vlaamschen Schouwburg van Brussel in 't Nederlandsch ingewijd en had hij, achttien jaar later, in 1905 te Antwerpen onze taal gesproken als antwoord op Burgemeester Van Rijswijck's Vlaamschen welkomgroet. Nu hield hij te Zeebrugge eene belangrijke tweetalige toespraak, die wij hier in haar geheel laten volgen. | |||||||||||
De tweetalige redevoering van Leopold IIIk heb met veel aandacht en groot belang de merkwaardige redevoering aanhoord door den uitstekenden Burgemeester van Brugge uitgesproken in naam van den Gemeenteraad. | |||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||
Die verhevene en zoo vaderlandslievende taal heeft op mij grooten indruk gemaakt en boezemt mij gevoelens in van diepe dankbaarheid. Deze tweetalige redevoering, verheven en hartelijk te gelijk, deed denken aan onzen Moniteur-Staatsblad. Den volgenden dag was de Koning te Gent en drukte er de | |||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||
overwinnaars van den Engelschen roeiwedstrijd van Henley glimlachend op het hart, dat zij ‘in de twee landstalen’ aan hunnen stuurman moesten gehoorzamen; en aan den opperdeken Amaat Cassiers gelastte de Koning insgelijks ‘zijne tweetalige bedankingen’ aan de Gentsche bevolking over te maken. Maar dat alles geschiedde in 't Fransch, evenals zijne andere kleine toespraken. Alleen te Zeebrugge hield hij overigens eene groote rede. Toen Leopold II in het volgend jaar, den 27 April 1908, de prachtige bloemententoonstelling der Gentsche Floralia in het Casino kwam bezoeken met Prins Albrecht en Prinses Elisabeth, werd hij op zijnen doortocht door de straten der Arteveldestad met kleine Vlaamsche toespraken van den opperdeken A. Cassiers en van enkele gebuurtedekens onderwege begroet. Het werd zeer opgemerkt, dat de Koning zijnerzijds overal vlotweg en met sierlijkheid in onze taal antwoordde en zich voorts met eenige omstanders, kinderen en volwassenen, in 't Vlaamsch onderhield. Kort nadien liet hij eenen Nederlandschen brief aan den opperdeken schrijven, om hem te bedanken voor het onthaal der Gentsche bevolking. De Fransche bladen verzwegen zorgvuldig, dat dit koninklijk schrijven niet in het Fransch was. | |||||||||||
De ‘Entente hollando-belge’Zoodra het na 1830 mogelijk werd, hadden Jan Frans Willems en zijne medestichters der Vlaamsche Beweging hunne beste krachten ingespannen om eene geestelijke toenadering met Holland te bewerken. Eerst werd elke poging in die richting verdacht van antipatriotisme en van Orangisme; doch na de aanmatigingen van Louis Philippe's regeering, na den mislukten inval der Fransche Republikeinen te Risquons-Tout in 1848, na Napoleon III's coup d'État van 1851, gevolgd door zijne onbewimpelde annexatiezucht jegens België, gevoelden zelfs de Walen en de officieele wereld van Brussel er behoefte aan, om zich met | |||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||
Noord-Nederland te verzoenenGa naar voetnoot(1). De grootste stoot was reeds gegeven door de Vlaamschgezinden met het inrichten van het Nederlandsch taal- en letterkundig Congres, dat Snellaert en zijne vrienden te Gent bijeen kregen in 1849 en dat sedertdien, nagenoeg om de twee jaren, om beurten in Noord en Zuid werd gehouden. Daar leerden Vlamingen en Noord-Nederlanders elkander geregeld kennen, waardeeren en zelfs liefhebben; daar riepen zij de eenheid van spelling voor hunne gemeenschappelijke moedertaal uit; daar besloten zij tot de uitgave van een groot wetenschappelijk Nederlandsch Woordenboek, tot het stichten van een Nederlandsch tooneelverbond, tot het vestigen op stevige gronden van eenen Wereldbond, om den Nederlandschen stam, binnen en buiten Europa, te versterken, enz. Intusschen sleten de veeten van 1830 ook allengskens af bij de niet-Vlaamschgezinden, die de Nederlandsche Congressen niet bezochten. Zelfs militaire en economische toenadering begon men hier en daar te wenschenGa naar voetnoot(2). Allerlei vriendschapsbetrekkingen werden tusschen Noord en Zuid aangeknoopt, ook buiten de wereld der Flaminganten. Toen in 1861 verschrikkelijke overstroomingen Holland teisterden, werden in België geldinzamelingen gedaan voor de slachtoffers en men zag de afgevaardigden der Belgische vrijmetselaars Theodoor Verhaegen, Hochsteyn en Van Schoor uit Brussel met hunne giften naar den Haag gaan, waar zij plechtig werden ontvangen door den Koning en door zijnen oom Prins Frederik, die in 1830 het Hollandsch leger tegen België had aangevoerd. Op een bal door den Belgischen gezant te 's Gravenhage gegeven verscheen koning Willem III en op een feestmaal van het Groot Oosten hield Verhaegen eene Nederlandsche redevoering als antwoord op eene toespraak van den grootmeester Prins | |||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||
Frederik. In September van hetzelfde jaar stelde de Antwerpsche Précurseur voor, de Septemberfeesten af te schaffen, hetgeen eene meestal afkeurende polemiek in de geheele Belgische pers uitlokte, maar zonder eenigen wanklank ten opzichte van Holland. In October 1861 kwamen de twee koningen der beide landen Willem III en Leopold I te Luik bijeen en hielden er een geruchtmakende zeer vriendelijke samenkomst onder het oog van Europa. De Indépendance belge, het voornaamste Belgisch blad van dien tijd, schreef in zijn nr van 21 October 1861: Aujourd'hui les deux peuples se sont serré la main, et ces mains loyales seront prêtes, en toute occasion d'intérêt ou de danger, à se rechercher et à s'étreindre. Eenige dagen later werd een Belgische officier in de Militaire School te Breda geestdriftig onthaald. Tijdens een feestmaal te zijner eere ingericht werd een heildronk ingesteld op de legers van België en van Nederland en op de wederzijdsche militaire hulp in tijd van nood. Den 12 Februari 1862 waagde het zelfs de clericaal Coomans in de Kamer aan het liberaal ministerie Rogier-FrèreGa naar voetnoot(1) voor te stellen de Septemberfeesten af te schaffen; maar minister Jamar bestreed de motie met de volgende zeer heusche woorden: Si ces fêtes devaient être un obstacle à une union intime avec nos frères de Hollande, je serais le premier à voter l'amendement de M. Coomans. Il y a longtemps que ces fêtes de Septembre ont perdu tout caractère hostile. En Hollande, on n'y voit pas plus d'allusion injurieuse que les Anglais n'en voient dans les fêtes américaines de l'indépendance. In 1862 waren de tijden nog niet rijp. Coomans' voorstel werd natuurlijk verworpen met 71 stemmen tegen 12 en 2 onthoudingenGa naar voetnoot(2). Men weet hoe de Septemberfeesten, | |||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||
minder dan twintig jaar later, met eenparige stemmen door de beide Kamers op voorstel van het liberaal ministerie Frère-Rolin werden afgeschaft in Augustus 1880, ter gelegenheid van het 50jarig jubileum van België's onafhankelijk bestaanGa naar voetnoot(1). Ontelbaar waren overigens de andere bewijzen van vriendelijke toenadering, die, sedert de officieele verzoening der beide Koningen in 1861, schier ieder jaar tusschen België en Nederland werden gewisseld. | |||||||||||
Het optreden van Eugène Baie (1905)Toen in 1905 het 75jarig jubileum van België met groote feesten werd gevierd, waren beide landen de beste vrienden der wereld geworden. Alsdan kwam op eens de journalist Eugène Baie in Le Petit Bleu van Brussel met een geruchtmakend ontwerp voor den dag: eene ‘entente hollando-belge’ op krijgskundig en economisch gebied, 't is te zeggen het sluiten van een militair of- en defensief bondgenootschap en van een tolverbond met Nederland, als bekroning voor het Belgisch jubeljaar. Eugène Baie was geene invloedrijke persoonlijkheid, noch in de pers noch daarbuiten; maar hij toonde eene taaie volharding. Daarenboven was zijn voorstel zoo volkomen in overeenstemming met de gevoelens der meerderheid in België, dat het overal goed onthaald en algemeen besproken werd. Weldra was er sprake van eene bijeenkomst van Kamerleden uit de beide landen, om het opgeworpen denkbeeld te bestudeeren. Baie begaf zich her- | |||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||
haaldelijk naar Noord-Nederland en maakte in den Petit Bleu de gesprekken bekend, die hij aldaar met voorname personen, waaronder ook den minister van binnenlandsche zaken de Meester, had gevoerd. Zijn gesprek met Dr Kiewiet de Jonge, voorzitter van groep Holland in het Algemeen Nederlandsch Verbond, maakte vooral opgang en was den Vlamingen zeer welkom, omdat Dr Kiewiet de Jonge met klem en ernst den nadruk gelegd had op de hooge beteekenis der Vlaamsche Beweging in de oogen der Hollanders. Tegen een tolverbond werden nochtans groote bezwaren gevonden, vooral in Noord-Nederland. Ook de militaire toenadering schrikte er velen beslist afGa naar voetnoot(1). In December 1905 kwam de zaak ter sprake in de Tweede Kamer van den Haag. De oud-minister van buitenlandsche zaken de Beaufort drong op voorzichtigheid aan: volgens hem zou eene ontijdige aansluiting met België niet passen in het stelsel van bescheidenheid en zelfstandigheid tevens, dat de houding van Nederland in Europa moest zijn. Tak van Poortvliet onderwierp de vraag aan eene scherpe critiek en hij keurde de interview van den minister met Baie streng af. Jhr. Van Asch van Wijck alleen nam de verdediging van Baie op, alhoewel hij erkende, dat diens denkbeelden niet zeer practisch noch rijp waren. De minister van buitenlandsche zaken Jhr Tets van Goudriaan liet zich beslist uit tegen de geheele beweging als doelloos. Baie was zeer misnoegd, doch maakte nog meer gerucht in de pers dan vroeger. In den Petit Bleu kondigde hij aan, dat eene groep Belgische Kamerleden van alle richtingen voornemens was eenige Noordnederlandsche col- | |||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||
lega's uit te noodigen tot eene samenkomst om (het militair verdrag en het tolverbond buiten spraak latende) andere vraagstukken te behandelen, van belang voor beide landen, als verlaging van het post- en telegraaftarief, verlaging van het postpakettarief, spoorwegovereenkomst, uitvoerbaarheid van vonnissen in een van beide rijken uitgesproken, eenmaking der arbeidswetgeving, enz. Doch het vormen eener zuiver parlementaire commissie werd van Hollandsche zijde dadelijk van de hand gewezen. | |||||||||||
De polemiek over Baie's voorstelIn het Januari-nummer 1906 van het voornaamste Noordnederlandsch tijdschrift De Gids schreef de Beaufort eene uitgebreide studie over het veelbesproken vraagstuk. Dat merkwaardig Gids-artikel was als het ware de nuchtere samenvatting van al hetgeen redelijk en ernstig kan opgeworpen worden van de zijde der voorzichtigheid en der koele rede. Maar dat is niet alles in de wereld. De jarenlange lijdensgeschiedenis van het Duitsche Zollverein en van de eenheid van Duitschland in de 19e eeuw zijn bemoedigend voor al degenen, die in Noord en Zuid dezelfde idealen koesteren voor de twee deelen der gesplitste Nederlanden als de wenschelijke taak der 20ste eeuw. Overigens verwittigde de Beaufort zelf, dat ‘ontmoedigen en afschrikken allerminst in zijne bedoeling lag.’ In Februari belegde de Belgische Kamer van Koophandel van Amsterdam aldaar eene vergadering om de toenadering tusschen België en Nederland te bespreken. Slechts een 25tal belangstellenden kwamen op. Drie Brusselaars (Baie, Hennebicq en Olivier) spraken er Fransch. Debat was niet toegestaan. De vergadering was een echt fiasco. In het gezaghebbend Hollandsch tijdschrift Onze Eeuw verscheen in Mei eene grondige studie van den eersten luitenant W.E. van Dam van Isselt, die ook beslist het militair bondgenootschap der beide landen voor gevaarlijk en onmogelijk verklaarde. | |||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||
In Augustus, op het 29ste Nederlandsch Congres te Brussel, waarschuwde Dr M. Rudelsheim voor de bijbedoelingen, die, volgens hem, bij Baie en zijne medewerkers bestonden om door een Hollandsch-Belgisch bondgenootschap de Entente cordiale van Engeland en Frankrijk te versterken met vijandige bedoelingen tegenover Duitschland. De zaak werd naar het Algemeen Nederlandsch Verbond verzonden met de opdracht om eene studiecommissie van vakmannen uit Noord et Zuid samen te stellen. In den winter van hetzelfde jaar werd het vraagstuk in eene reeks voordrachten onderzocht, die in de Brusselsche voorstad St-Gillis werden gehouden. De oud-burgemeester Buls achtte een bondgenootschap nog niet wenschelijk, maar wel eene geestelijke toenadering en eene verstandhouding op gemeenschappelijke belangen als post-, tol-, telegraaf- en spoorwegtarieven. Spreker drukte vooral op de noodzakelijkheid voor de Belgen om Holland beter te leeren kennen. Hij sprak van het letterkundig en wetenschappelijk leven bij onze Noorderbroeders en toonde aan, door sprekende voorbeelden, dat wij van Nederland veel kunnen leeren. Dit gaf hem aanleiding te wijzen op de verblindheid van velen, die nog immer denken, dat wij alles van Frankrijk te verwachten hebben. Buls' opvolger als redenaar was de Waalsche journalist Achille Chainaye, die zich integendeel heftig verklaarde tegen elke toenadering tot Holland, omdat, volgens hem, de Walen in België al last genoeg hadden van de Vlamingen, zonder die nog met de vijf millioen Hollanders te komen versterken. Alzoo verliep het jaar 1906 zonder de ‘Entente hollando-belge’ éénen stap verder te brengen. | |||||||||||
Het tot stand komen der twee Commissies in Noord en ZuidMaar in Januari 1907 vernam men, dat er zich te Brussel eene Belgische Commissie van invloedrijke persoonlijk- | |||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||
heden, Parlementsleden en anderen, gevormd had, en dat er in Noord-Nederland evenzoo mannen van beteekenis gevonden waren, bereid om van hunnen kant als Hollandsche Commissie samen te werken met de Belgische. Doch in beide landen verwekte de samenstelling der Belgische Commissie veel argwaan, omdat zij schier uitsluitend uit Brusselaars, Franschgezinden en Walen (nijverheidsmagnaten uit Henegouwen en 't Luikerland) bestondGa naar voetnoot(1), die vooral gedreven schenen door financieele en stoffelijke drijfveeren in hunne plotselinge liefde voor Noord-Nederland. De stelselmatige uitsluiting der Vlaamschgezinden, die in Holland sedert lang alleen bekend stonden als oprechte en onbaatzuchtige voorstanders der toenadering, baarde algemeene verwondering. De Noordnederlandsche groep drong nu bij de Brusselsche heeren aan om hunne Commissie ook voor eenige erkende Vlamingen open te stellen. Schoorvoetend geschiedde zulks, en een vijftal Vlaamschgezinden op vijf en twintig leden met eenen Vlaamschen secretaris op vijfGa naar voetnoot(2) werden er in opgenomen. Den 12 Februari vergaderde de aldus voorloopig samengestelde Commissie te Brussel in eene afdeelingszaal der Kamer onder de leiding van den Staatsminister Beernaert, die het zwak kindje van Eug. Baie onder zijne hooge bescherming genomen had en zijnen grooten invloed in Nederland gebruikt had om ook eene Hollandsche Commissie tot stand te brengen. | |||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||
Doch de leden dezer laatste vonden het aandeel der Vlamingen in de Belgische Commissie nog te gering, ten gevolge der luide klachten, die in de Vlaamsche pers waren opgegaanGa naar voetnoot(1). Men wilde natuurlijk de Walen en Franschgezinden niet beletten mee te doen aan de toenadering tusschen België en Nederland, integendeel. Hunne bekeering tot dat reeds zeer oud ideaal der Flaminganten was een zeer verheugend feit van zeer hooge beteekenis; maar zij mochten de pretentie niet hebben om, buiten de Vlamingen om, met Noord-Nederland te onderhandelen en op te treden namens geheel België. In de Nieuwe Courant van den Haag en in andere Hollandsche bladen van gezag werd daartegen krachtig opgekomen. Drie Hollandsche heeren der Noordelijke Commissie (Tydeman, Prof. Treub en Jhr. van Asch van Wijck) reisden in Maart naar Brussel, om er met Beernaert te onderzoeken wat er ter vollediging der Belgische Commissie te doen stond. De Vlamingen vroegen om even talrijk als de Walen vertegenwoordigd te worden; Beernaert vond dit onmogelijk, daar hij voor Vlamingen allerlei verfranschte Brusselaars deed doorgaan met hemzelven aan 't hoofd, wijl hij een geboren Oostendenaar was. Nochtans stemde hij er in toe de Commissie nog met twee Vlaamschgezinden aan te vullenGa naar voetnoot(2). De Noordnederlandsche Commissie, bestaande uit 29 leden, was nu ook eindelijk voor goed samenge- | |||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||
steldGa naar voetnoot(1) en men zou in Juni 1907 eene eerste algemeene bijeenkomst te Brussel houden om met elkaar kennis te maken en een plan van werkzaamheid op te maken, toen Beernaert, de ziel en de spil van alles, plotseling ernstig ziek werd, in doodsgevaar verkeerde en slechts langzaam herstelde. Zoo bleef de zoo moeilijk verkregen dubbele ‘Commission hollando-belge’ voorloopig in de lucht zweven. | |||||||||||
Verdere polemiekenReeds in Februari 1907 was op een ander gebied de zaak door mannen van Noord en Zuid ernstig onderzocht geworden. Te Breda, onder de officieren der Militaire Krijgsschool, op eene vergadering der Vereeniging tot beoefening van de krijgswetenschappen, hield de kapitein der artillerie, J.J.C. Tonnet eene voordracht in tegenwoordigheid van twee Belgische officieren (Delforge van den grooten staf van het Ministerie van Oorlog en majoor Wielemans), waarin spreker betoogde, dat eene ‘entente militaire’ niet kon doorgaan wegens de eischen der buitenlandsche politiek voor beide landen, hetgeen door de twee Belgische officieren krachtig tegengesproken werd in het Fransch, zonder de toehoorders te kunnen bekeeren. Op die vergade- | |||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||
ring bevond zich ook Mr. Tydeman, liberaal lid der Tweede Kamer en een der ieverigste leiders der Noordnederlandsche groep, op Beernaert's aandringen tot stand gekomen. Hij bekwam het woord en verklaarde, dat de Hollandsch-Belgische Commissie volstrekt niets zou te maken hebben noch met het militair vraagstuk noch met het tolverbond, maar zich uitsluitend zou bezig houden met zaken, die het verkeer, stoffelijk en geestelijk, tusschen beide landen konden bevorderen en vergemakkelijken. In het October-nummer van het Noordnederlandsch tijdschrift Onze Eeuw kondigde Dr Maarten Rudelsheim van Antwerpen eene studie af, waarin hij nogmaals optrad als tegenstander der onderneming, die tot het aanstellen der twee Nederlandsch-Belgische commissies aanleiding had gegeven. Hij aarzelde niet de meening te opperen, dat men de twee volken in een internationaal avontuur wilde meesleepen, waardoor zij gedwongen konden worden zich voor of tegen deze of gene Europeesche mogendheid te verklaren: In het doel van de ontwerpers ligt het, het Nederlandsch karakter van België nog meer te ondermijnen dan reeds gedaan is en de loopmijn ook tot onder Holland door te trekken... Waar het plan gesmeed werd, is onbekend. Is het te Londen? Is het te Parijs? Is het Clemenceau, die er het initiatief van nam, zooals beweerd wordt? In geen geval echter in België en nog veel minder in Holland. Het waren eenige advocaten, een paar journalisten, een leeraar, allen Walen, eenigen zelfs ten onzent bekend als Franschgezinden en nog meer als Vlaamschhaters, die op een zekeren dag eene commissie in het leven riepen onder den titel L'action nationale, en na in het Petit Bleu hun plan te hebben uiteengezet, in den daarna opgerichten Matin de Bruxelles, waarvan zij de leiding in handen kregen, hun veldtocht ten voordeele van het verbond voortzetten. Met nadruk verklaarde Dr. Rudelsheim: Het eenige, waaraan Vlaanderen, en nog niet eens heel België, dadelijk behoefte heeft, het eenige waarvan het de noodwendigheid wel gevoelt, is het sluiten van een intellectueel verbond, een ver- | |||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||
bond, dat uit den aard der zaak een uitsluitend Nederlandsch karakter dragen moet. Dit is ook het ideaal, waarnaar de Vlaamsche Beweging, nagenoeg sedert hare geboorte, onbewust eerst, maar later met eene sterke bewustheid gestreefd heeft en nog streeft: het ontstaan van een intellectueel Groot-Nederlandsch Rijk. Daarbij heeft Vlaanderen meer dan Holland het hoogste belang; en tractaten of verbonden zijn daarbij alleen noodig, in zooverre deze den Noord-Nederlandschen invloed op het Zuiden kunnen versterken. Elke poging tot aansluiten van Noord en Zuid, die dat niet tot doel heeft, is uit den booze, en de leden der Hollandsch-Belgische Commissie, die nu op het punt staat om hare werkzaamheden te beginnen, welke dat doel uit het oog moesten verliezen, zouden het bewijs leveren niet in voeling te zijn met de bevolking, waarvan zij de belangen moeten verdedigen. Te gelijkertijd liet een Noord-Nederlander, Jhr. R.A. Klerck, oud-bestuurlid der Vereeniging voor beoefening der krijgswetenschap, eene brochure in den Haag verschijnen, om de poging tot toenadering tusschen Nederland en België in 't Noorden ingang te doen vinden. Het economisch vraagstuk buiten bespreking latend, onderzocht hij op grond der geschiedenis, of Nederland en België geschikt moeten geacht worden om elkaar te steunen en te verstaan, en de vraag beantwoordde hij bevestigend ondanks de onzijdigheid van België. Hij ging na op welke wijze beide landen in den oorlog kunnen meegesleept worden door de eventueele botsingen tuschen andere groote naburige Staten, vooral bij een mogelijk conflict tusschen Duitschland en Frankrijk. Zijn besluit was: Wij moeten daartoe met België samengaan. In vredestijd moeten wij reeds maatregelen nemen; maar deze kunnen moeilijk anders worden voorbereid dan in overleg met de Belgische militaire autoriteiten, met wie wij in tijd van gevaar als het ware ééne verdedigingslinie moeten vormen. | |||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||
ziekte hersteld was, riep hij te Brussel de 58 leden der Nederlandsch-Belgische Commissie met hunne secretarissen bijeen. Den Maandag 4 November 1907, te 2 1/2 uren 's namiddags, werd de vergadering met groote plechtigheid gehouden in het Paleis der Natie, waar de prachtige vergaderzaal van den Senaat te harer beschikking was gesteld.
Staatsminister Aug. Beernaert
Bijna al de leden van Noord en Zuid waren opgekomen. Enkele uitgenoodigde dames en heeren woonden de zitting bij in de tribunes en de pers had talrijke reporters gezonden. Al de dagbladen van België en van Nederland, en zelfs veel buitenlandsche in Engeland, Frankrijk en Duitschland kondigden een meer of minder omstandig relaas van deze eerste bijeenkomst af, die alom met veel nieuwsgierigheid werd verwacht. | |||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||
De vergadering werd door Beernaert voorgezeten, die eene merkwaardige Fransche openingsrede hield. Met vele betuigingen van sympathie voor het Noorden herinnerde hij aan het verleden der beide rijken, die van de negende eeuw af eene neiging toonden om een geheel te vormen, dat door de godsdienstige beroerten der 16e eeuw in twee deelen verscheurd werd. Na Waterloo was de eenheid eindelijk, doch kunstmatig weer hersteld: En 1815, enfin, l'Europe, surtout préoccupée de rétablir l'ancienne barrière contre la France, méconnut ce qui séparait les deux peuples, comme en 1830 on oublia tout ce qui devait les unir. Mais, à peine la paix rétablie, on en revint à des idées plus saines. Dès 1839, M. Lebeau disait à la tribune belge. ‘Politiquement et commercialement, la vraie destinée de la Belgique, les vrais intérêts de sa politique sont de se rapprocher de jour en jour de la Hollande.’ En sedertdien, bemerkte de redenaar, spreekt men van tolverbond en dies meer. Onder het laatste liberaal ministerie Frère-Orban waren onderhandelingen aangeknoopt met Nederland om eene toenadering te bewerkenGa naar voetnoot(1). In een volgend clericaal ministerie had Beernaert zelf zitting en hij poogde vruchteloos eene Nederlandsche Academie van Noord en Zuid te stichten met dubbelen zetel te Leiden en te Gent. Dat herinnerde hij en besloot hartelijk: Eh bien, chers collègues, cette persistance à travers les siècles d'une même idée, ces efforts de loin en loin renouvelés vers un même but, ne marquent-ils pas qu'ils ont un point de départ sérieux? Et ils le trouvent en effet dans nos affinités de race et dans nos sentiments comme dans les faits de notre commune histoire. | |||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||
sente parfois comme de grandes vagues de fraternité passant à travers le monde. Ce sentiment-là, nous l'avons tous éprouvé. Mais combien ne doit-il pas être plus puissant, lorsqu'il s'agit comme ici de nations voisines, de même origine et si bien faites pour s'estimer et s'entraider? | |||||||||||
De rede van HeemskerkEven uitgebreid en merkwaardig was het antwoord van Th. Heemskerk, lid der Nederlandsche Tweede KamerGa naar voetnoot(1), namens de Hollandsche leden. Hij sprak Nederlandsch en legde de volgende kloeke en tevens heusche verklaring af over het gebruik der beide talen in de beraadslagingen der Commissie: Gij gunt mij, dat ik onze moedertaal spreek. Er leeft in uw volk en in het onze een sterke begeerte oom zich zelf te zijn. Immers, gij hebt het zooeven juist gezegd: wij willen in vrede met al onze buren onze onafhankelijkheid bewaren. En waar is het eerbiedwaardige in de onafhankelijkheid van een volk, dat niet zijn eigen karakter bewaart? En is niet de taal in menig opzicht de uitdrukking van het volkskarakter? Gij ziet dit binnen uwe eigene grenzen dagelijks in het leven om U heen, zonder dat er zelfs maar aan gedacht zou kunnen worden, dat hiermede de eendracht werd verbroken, welke de macht maakt. | |||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||
bevreesd zijn wij niet voor het spreken eener vreemde taal, als wij haar slechts genoegzaam verstaan. Ook Heemskerk begaf zich op het gebied der geschiedenis en herinnerde aan het verleden, vooral met het oog op de scheiding van 1830, die, zeide hij, door de Nederlanders van dezen tijd veel beter wordt begrepen dan door hunne vaderen en grootvaders. Met nog meer nadruk dan Beernaert het gedaan had, verklaarde hij, dat de staatkunde bij de werkzaamheden der Commissie buitengesloten was. Een woord van Beernaert herhalende (‘Nous ne sommes pas des plénipotentiaires, nous ne représentons que nous-mêmes’), onderlijnde hij nog deze verklaring met de woorden: Zoo wij meenden onderhandelingen van politieken aard ook te moeten voorbereiden, wij zouden treden buiten onze roeping en onze bevoegdheid. En niets is er, dat ernstige mannen zorgvuldiger moeten trachten te vermijden dan te treden buiten de roeping, die hun aangewezen is. Slechts wie zijne roeping tracht te vervullen, kan hopen met vrucht werkzaam te zijn. Eene zekere echt Hollandsche nuchterheid en voorzichtigheidGa naar voetnoot(1) heerschten in Heemskerk's geheele rede: Wij kunnen wellicht eenige diensten bewijzen om aan te geven, hoe de wetgeving het best in overeenstemming te brengen is met de belangen, die te behartigen zijn; maar steeds hopen wij er toe bij te dragen, dat deze Commissie de volksbelangen in studie nemende zich van het terrein der politiek onthoude. Het tolverbond schoof Heemskerk beslist ter zijde als veel te moeilijk en te gevaarlijk: De Commissie stelt zich dus niet ten doel dit vraagstuk op te lossen. Zij laat slechts de mogelijkheid toe om, op een tijdstip en onder omstandigheden thans nog niet te bepalen, wellicht eenige elementen tot de oplossing daarvan bij te brengen. Daaromtrent zou dan nog een nader besluit vereischt worden. | |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
Maar ook hartelijke woorden vond Heemskerk om de sympathie der Hollandsche leden te betuigen: Onze gemeenschappelijke studiën zouden onmogelijk zijn, indien geene gevoelens van vriendschap ons bezielden. Beide redevoeringen maakten eenen diepen indruk en werden op luide toejuichingen onthaald, die plechtig weerklonken in de plechtige Senaatszaal. | |||||||||||
Het ReglementDaarna ging men over tot onderzoek van het voorgestelde Reglement, dat zoo goed als ongewijzigd en eenparig werd aangenomen, doch na eene allerhartelijkste bespreking, in de twee talen gevoerd. Ziehier de hoofdbepalingen van dat Reglement der Commissie, die den titel aannam van ‘Nederlandsch-Belgische Commissie tot bestudeering van economische vraagstukken rakende de belangen van beide landen’: Zij heeft ten doel, zonder zich te mengen in de binnen- of buitenlandsche politiek van één dier landen: | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
Zes subcommissies van Noord- en Zuid-Nederlandsche leden werden aangeduid om het volgend programma te bestudeeren: Eenheid van tarieven van post, telegraaf, telefoon en spoorwegen; grensverkeer, douaneformaliteiten; - handelswetgeving (vennootschapsrecht), gelijkheid van belasting van ondernemingen, welke in beide landen hun bedrijf uitoefenen; - auteursrechten en octrooien; wederkeerige erkenning van Nederlandsche en Belgische bewijzen van afgelegde examens en bewijzen van bekwaamheid; - exequatur van rechterlijke uitspraken, vragen op het gebied van scheepvaart, havenregelingen, scheepsverbonden; - arbeidswetgeving, middelstandsvraagstuk; - landbouwvraagstukken. Eventueel: handelspolitiek. Na de zitting bleven de leden nog een tijdje vertrouwelijk bijeen in eene der zalen van het Paleis der Natie, waar hun, naar Hollandschen trant, door de questuur van den Senaat een kopje thee werd ingeschonken. 's Avonds bood de Belgische voorzitter een schitterend officieel feestmaal aan al de leden en aan eenige andere uitgenoodigden aan in het grootste hotel van Brussel (het Hôtel de Flandre), waar de Noord- en Zuidnederlandsche leden gezellig ondereen zaten en waar menige hartelijke heildronk van weerszijden werd ingesteld. | |||||||||||
NabetrachtingenMen weet, dat onder de 29 Belgische leden der Commissie vele Walen en verfranschte Vlamingen te vinden wa- | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
ren, die de Nederlandsche taal hoegenaamd niet kenden of zeer gebrekkig verstonden. In die tweetalige commissie was de toestand daardoor nog al kiesch. Heemskerk had er in theorie over gesproken. Wat zou nu in de practijk gebeuren? Na de twee officieele openingsreden begon de bespreking over het Reglement, die door den Waal Janson in 't Fransch werd geopend; maar tijdens de bespreking spraken de Noordnederlandsche leden mitsgaders twee Belgische (Louis Franck en Paul Fredericq) schier uitsluitend Nederlandsch, nu en dan hunne opmerkingen herhalende of toelichtende in 't Fransch ten bate der Walen en Vlaamschonkundigen. Al de andere Belgische leden spraken uitsluitend Fransch (waaronder twee Vlamingen, de oud-minister Cooreman en Prof. Pyfferoen, beide Gentenaars) evenals twee Noord-Nederlanders (de oud-minister de Marez Oyens en Regout, deze laatste een Maastrichtenaar). Naarmate deze in bespreking kwamen, werden de artikels van het Reglement door den voorzitter eerst in 't Fransch, daarna in 't Nederlandsch voorgelezen, zooals dat sedert de gelijkheidswet De Vriendt-Coremans (1898) in onze beide Belgische Kamers ook bij de stemming der wetten gebeurt. Men had zich in een tweetalig parlement gewaand, waar er veel meer Nederlandsch dan Fransch gesproken werd, tot groote verrassing der Waalsche leden en tot slecht bedoken wrevel der Franschgezinde reporters in de perstribune, waaronder een 's anderendaags in den Matin van Brussel door grofheden zijne misnoegdheid lucht gaf. Op het officieel feestmaal in het Hôtel de Flandre waren integendeel al de heildronken, uit hoffelijkheid voor de Walen, in het Fransch, uitgenomen die van een Vlaamsch lid op de Noorderbroeders. De voornaamste dagbladen van Europa bespraken de vergadering der Nederlandsch-Belgische Commissie. Aan de merkwaardige en breedvoerige beschouwingen van de Nieuwe Rotterdamsche Courant ontleenen wij enkel het volgende citaat over de beteekenis van het gebeurde met het oog op het buitenland: | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
Van Frankrijk uit blijft men een weinig stoken. Zoo schreef de Temps nog gisteren, dat de Flaminganten de onverzoenlijkste tegenstanders zijn van de toenadering, omdat zij gehoorzamen aan Duitschen invloed. Men heeft de Belgische ledenlijst maar na te gaan om te zien, dat hiervan niets aan is. De Flaminganten werken door eenige hunner beste vertegenwoordigers mede. Professor Paul Fredericq sprak Maandag eene Hollandsche tafelrede uit, die van de hartelijkste instemming met het doel der Commissie getuigde. | |||||||||||
Het werk der Ondercommissies (1908)Dat de Nederlandsch-Belgische Commissie het niet bij feestvieren zou laten, moest blijken uit het werk der ondercommissies. In Januari 1908 vergaderde te Brussel die van post- en telegraafwezen en bestudeerde ernstig de verlaging der tarieven. En dat de Commissie, ondanks haar gemis aan eenig officieel karakter, toch van tel was in de officieele | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
wereld, bewees hetgeen volksvertegenwoordiger Carton de Wiart, een harer leden overigens, neerschreef in zijn verslagGa naar voetnoot(1) over de begrooting van Buitenlandsche Zaken: III. La Commission hollando-belge. Un membre de la Section centrale a exprimé le désir de voir le Gouvernement suivre avec attention les travaux de la Commission hollando-belge qui a été récemment constituée pour l'étude des questions économiques relatives aux deux pays. Met een uitvoerig uittreksel uit Beernaert's openingsrede van 4 November 1907 en uit het Reglement lichtte Carton de Wiart vervolgens de bevoegdheid en de werkzaamheden der Commissie toe, en voegde er bij: Faut-il ajouter que, sans attendre le résultat des travaux de la Commission, il est désirable que le Gouvernement belge poursuive de son côté l'examen de certains désiderata d'ordre pratique qui sont de nature à faciliter nos rapports commerciaux avec nos excellents voisins du Nord? En de verslaggever trad daarop in beschouwingen over de verlaging der post-, telegraaf- en spoorwegtarieven, over het exequatur der vonnissen en andere rechtsvormen in beide landen, over de patent der handelsreizigers, enz. De andere ondercommissies gingen daarna in Noord en Zuid aan 't werk om de vraagstukken te bestudeeren, die in de volgende algemeene vergadering van 1908 in den Haag zouden besproken worden. Ernstig werd de zaak aan beide zijden opgevatGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||
Vergaderingen in Den HaagEnkele bijeenkomsten der ondercommissies van beide landen hadden zelfs te 's Gravenhage plaats. Die van Dinsdag 13 Oktober 1908 was vooral belangrijk, wegens het gebeurde in de Tweede Kamer der Staten-Generaal op denzelfden dag. Men weet, dat het Binnenhof in den Haag in zijne twee zijvleugels tegenover elkander de gebouwen der Eerste en der Tweede Kamer bevat. In den vleugel der Eerste Kamer zaten de Belgische en Nederlandsche heeren te beraadslagen over allerlei maatregelen, die hunne twee landen nader tot elkander konden brengen, als verlaging van post- en spoortarieven tusschen Holland en België, vergemakkelijking in de wederzijdsche uitvoering der vonnissen in beide rijken, afschaffing der afzonderlijke patenten van handelsreizigers en schippers, bescherming van het schrijversrecht in de beide landen, enz. Zij beraadslaagden op den hartelijksten toon en werden het gemakkelijk op alle punten eenparig eens, zonder zelfs tot eene hoofdelijke stemming over te gaan. En juist op hetzelfde oogenblik was de Tweede Kamer in den anderen zijvleugel van het Binnenhof bijeen, en na eene tamelijk driftige bespreking verwierp zij met de groote meerderheid van 44 stemmen tegen 28 een voorstel, strekkende om Holland en België, ter gelegenheid der aanstaande Wereldtentoonstelling van Brussel in 1910, nader tot elkaar te brengen. Doch die verrassende stemming had niets gemeens met welkdanig onvriendelijk gevoel jegens België. Het verwerpen van het crediet van 400.000 gulden was het gevolg van allerlei omstandigheden, o.a. van de onbehendigheid van Minister Talma, die geweigerd had het wellicht overdreven crediet te verminderen. Toen het gebeurde in de Tweede Kamer aan de overzijde van het Binnenhof aangekondigd werd aan de leden der Nederlandsch-Belgische ondercommissie, was er een oogenblik van verbazing; maar nog broederlijker dan te voren | |||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||
herbegon de gemeenschappelijke beraadslaging. Men scheidde niet, voordat men het op alle punten t'akkoord was geraakt. En 's avonds waren Belgen en Hollanders broederlijk te zamen om denzelfden vriendendisch gezeten, de Belgen als gasten der Hollanders. | |||||||||||
Bos in de ‘Vragen des Tijds’ (Nov. 1908)Eenige dagen later, in de November-aflevering van De Vragen des Tijds, verscheen een belangrijk artikel van D. Bos, een gezaghebbend lid der Tweede Kamer, tevens lid der Nederlandsch-Belgische Commissie. Het doel van den schrijver was ‘eenerzijds om belangstelling op te wekken voor de opgenomen taak, anderszijds ook om overdrevene verwachtingen met de daaraan onvermijdelijk verbondene teleurstelling terug te dringen.’ Vooral tegen de droombeelden van een krijgs- en tolverbond meende Bos nadrukkelijk te moeten waarschuwen; en hij deed het met allerlei statistieken en redeneeringen. Zijn besluit was dat van Dr. Kiewiet de Jonge in een vraaggesprek met Baie: ‘Wij Belgen en Nederlanders kunnen veel van elkander leeren.’ En dat punt lichtte hij omstandig toe: Wij Hollanders zijn in de laatste vijf en twintig jaren in de harde school van het protectionisme onzer naburen beter geworden en wakkerder. Maar nog veel te veel missen wij dien eerbied voor den arbeid, dien zin voor de nijverheid, dien handelsdurf en ondernemingsgeest, die in een groot deel van België inheemsch zijn... | |||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||
welke in het binnenland gelden, en van de spoorwegtarieven tot een bedrag, dat sterk de lust tot reizen tusschen de landen aanwakkert, zijn daartoe onmisbare en zeer werkzame hulpmiddelenGa naar voetnoot(1). Op enkele andere arbeidsvelden nog wees de schrijver en hij merkte terecht op: De ervaring leert reeds nu, in de pogingen, welke gedaan worden om internationale regelen te treffen op het gebied der arbeidersbescherming en -verzekering, dat speciale overeenkomsten zeer gunstig kunnen vooruitwerken aan de algemeene internationale regelingen, die vaak veel meer bezwaar ontmoeten. België en Nederland zijn aangewezen, om elkander in dit opzicht veel vaker de hand te reiken. Ten slotte waarschuwde Bos tegen de overdrevene voorzichtigheid der Nederlanders tegenover het initiatief der Belgen in de zaak der toenadering. In ons land bespeurt men soms ten aanzien van deze beweging de zoogezegde vrees: Wat zal men elders er van zeggen? En elk woord van eenen Franschen generaal of van eene Engelsche courant wordt een bewijs voor de stelling, dat men zich niet ver genoeg kan houden van al wat praatjes verwekt bij andere buren. Men is als een wezel, die in nood, in doodsangst, zich tot het uiterste zou verweren, maar anders liefst wegkruipt. Bos' beschouwingen werden in Noord en Zuid over het algemeen zeer goed onthaald. Zij gaven als het ware uiting aan de middelmaat der openbare denkwijze, die in de Nederlandsch-Belgische toenadering meer en meer belang stelde. | |||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||
Middelerwijl sleepte het werk der ondercommissies en verliep het jaar 1908, zonder dat de beloofde algemeene vergadering van Den Haag kon worden gehouden, daar men van weerskanten wachten wilde, totdat zekere practische hervormingen tot rijpdom geraakt waren. Binnen kort zal, hoopt men, de Nederlandsch-Belgische Commissie in 't Noorden bijeenkomen en het bewijs kunnen leveren, dat zij nuttig werk verricht. Dan zullen ook wel de laatste vooroordeelen verdwijnen, die tegen haar, nog meer in Nederland dan in België, bij haar ontstaan door sommigen werden gekoesterd. | |||||||||||
De opkomst van het Vlaamsch lyrisch tooneel te AntwerpenHet jaar 1907 zag te Antwerpen de heugelijke inwijding van den nieuwen schouwburg voor de Nederlandsche opera. Reeds zeer vroeg hadden de Vlamingen pogingen gedaan om ook een gezongen tooneel in hunne taal te stichtenGa naar voetnoot(1). Bij de inwijding van den nieuwen Minardschouwburg te Gent (27 Juni 1847) speelde men Miry's Brigitta (tekst van H. Van Peene), dat als de eerste Vlaamsche opera moet beschouwd worden, sedert 1830 in ons land ontstaan. Miry was nog geen 25 jaar oud en de schrijvers betitelden hun stuk al te bescheiden ‘blijspel in drie bedrijven’, want het was wel degelijk een zangspel of opera. In 1850 brachten twee tooneelkringen van Antwerpen Méhul's Jozef in Egypte op de planken in eene Nederlandsche vertaling, waarin de later beroemde Gentsche tooneelspeelster Mevrouw Verstraeten-Laquet, alsdan 16 jaar oud, de rol van Benjamin zong. Jaren later vertoonde een andere kring A. Grisar's opera Les amours du diable in eene Nederlandsche vertaling. In de jaren 50 voerde de troep van Kats te Brussel enkele opera's op, onder anderen Het dorp | |||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||
in 't gebergte (1857) van den jeugdigen Peter Benoit. Daarna had men te Gent eenige zangspelen van Flor. van Duyse: Teniers te Grimbergen (1860), Rosalinde, 3 bedr. (1864), met Mej. Beersmans in de titelrol, enz. In de jaren 60 beproefden Mulders en Felix Vande Sande het in den Cirkschouwburg te Brussel om eene Nederlandsche opera te stichten en zij vertoonden er Miry's Maria van Bourgondië (1866) en Frans Ackerman, Benoit's Isa (1867), enz. Maar de stoute onderneming viel in duigen door gemis aan financieelen steun ondanks den bijval, dien haar knappe tenor Warnots inoogstte. Ook in Noord-Nederland werden dergelijke proeven gewaagd. Te Dordrecht gaf C. Vander Linden in de jaren 70 met een gezelschap van liefhebbers opvoeringen van Méhul's Jozef en van Weber's Vrijschutter, welke opvoeringen bij onze Noorderbroeders eene zekere sensatie maakten. In 1886 stichtte J.G. de Groot eene Nederlandsche opera te Amsterdam en voerde er Miry's Frans Ackerman en Maria van Bourgondië op, naast Czaar en timmerman van Lortzing, Martha van Flotow, Faust van Gounod en meer andere vertalingen van Duitsche en Fransche opera's en operettenGa naar voetnoot(1). In Nederland's machtige hoofdstad Amsterdam heeft gedurende een tiental jaren die nationale opera een kwijnend leven geleid om ten slotte uit te sterven. Maar te Antwerpen werd schier te gelijk dezelfde stoute kunstonderneming met nog meer geestdrift, taaiheid en volharding gewaagd en men liet er niet los. Onder den adem van Peter Benoit's Vlaamsche muziekbeweging waren er een Vlaamsch orkest en eene schaar Vlaamsche zangers gevormd, die konden benuttigd worden. Ook een begin van operarepertorium bestond uit twee meesterstukken van Benoit: zijne lyrische drama's Charlotte Corday (1875) en De Pacificatie van Gent (1876). Deze stukken waren reeds door de tooneelspelers van den | |||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||
Nederlandschen Schouwburg van Antwerpen met vol orkest nu en dan opgevoerd geworden, ook te Gent en te BrusselGa naar voetnoot(1), en het was Peter Benoit's droom eene nieuwe soort van muzikale tooneelscheppingen in die richting (gesproken tooneel met muziek verbonden) te laten dienen als grondslag voor eenen nationalen muziekschouwburg. In 1890 ontstond er eene erge oneenigheid tusschen 't orkest en den bestuurder van den Franschen operaschouwburg of Théâtre royal van Antwerpen. Benoit's rechterarm, Edward Keurvels, die leeraar was aan de Vlaamsche Muziekschool en tevens orkestmeester van den Nederlandschen Schouwburg, wist den bestuurder van dien schouwburg (Van Doeselaer) te bewegen, om de verbitterde instrumentisten van den ‘Royal’ aan te werven, ten einde over een orkest te beschikken, dat het lyrisch drama geregeld zou helpen opvoeren. Het plan ontmoette overal goedkeuring en steun, en de stad Antwerpen verhoogde dadelijk hare jaarlijksche toelage voor den Nederlandschen Schouwburg met 15.000 fr. Naast dat volledig orkest stelde Keurvels een machtig zangerskoor samen. | |||||||||||
Het Vlaamsch lyrisch drama (1890)De artisten van het gesproken tooneel werden tot hunne nieuwe taak bekwaamd onder Benoit en Keurvels' leiding en den 18 September 1890 werd het eerste seizoen van het Vlaamsch muziektooneel geopend met Charlotte Corday, waarin Julia Cuypers de titelrol speelde, Frits Bouwmeester die van Marat, Elisa Jonckers die van Geneviève en Lemmens die van Marcel. Kolossaal was de bijval en herhaaldelijk werd dit lyrisch drama in den loop van het tooneeljaar opgevoerd. Met dezelfde geestdrift volgden | |||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||
daarop Peter Benoit's Pacificatie van Gent en de vertaling van Gounod's Jeanne d'Arc. Te gelijk vernam men, dat Peter Benoit aan een derde stuk werkte: Karel van Gelder, woorden van Frans Gittens. In October 1892 had er de eerste opvoering van plaats, begeleid met eene geestdriftige hulde aan den grooten meester, wien zijn borstbeeld werd aangeboden. Men vervolgde de reeks der beroemdste lyrische drama's van het buitenland met de vertooning der vertalingen van Weber's Preciosa, Bizet's Arlésienne, Mendelssohn's Sommernachtstraum. Het stoutste en nieuwste was de opvoering van de in West-Europa gansch onbekende machtige trilogie van den Czechischen toondichter Fibich: Hippodamia, PelopsGa naar voetnoot(1) en Tantalus, waarin de tooneelisten ook hooge meesterschap toonden, zoodat Laroche's vertolking van de rol van Tantalus bij sommige zijner vereerders nog steeds aangeschreven staat als het beste, dat hij ooit als groot tooneelspeler leverde. Doch dit alles kon het halfslachtig vak van het lyrisch drama (het gesproken woord met begeleiding van muziek in 't orkest), waar Benoit mee dweepte, toch niet redden. Het groote publiek vond den kost te zwaar; in den kring der muzikanten was er verdeeldheid over zijne kunstwaarde; daarenboven achtte de schouwburgbestuurder Van Doeselaer de taak te afmattend voor zijn personeel: hij weigerde de proef voort te zetten en na een tweejarig bestaan werd de levensdraad van het lyrisch drama afgebroken. | |||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||
Vlaamsche muziekschool, er aan gedacht in de Scheldestad eene afzonderlijke Vlaamsche opera te stichten. Het orkest en de koren bestonden reeds voor de lyrische drama's. De solisten-zangers en zangeressen zou hij vinden onder de leeraars en oud-leerlingen der MuziekschoolGa naar voetnoot(1). Keurvels verstond zich met Fontaine om de opera met en
Edward Keurvels
naast het lyrisch drama tot eene afzonderlijke kunstonderneming, onafhankelijk van het gesproken tooneel van Van Doeselaer, in te richten. | |||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||
De Gemeenteraad keurde in Juni het ontwerp met eenparige stemmen goed en verleende eene jaarlijksche toelage van 18.000 fr. Wekelijks zouden twee vertooningen plaats grijpen in den Nederlandschen Schouwburg op avonden, die door de gewone troep niet ingenomen waren. Den 3 October 1893 had de eerste vertooning der Nederlandsche
Henry Fontaine
opera van Keurvels en Fontaine te Antwerpen plaats. Zij bestond uit de vertaling van Weber's onsterfelijk meesterstuk Freischütz (De Vrijschutter). De koren | |||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||
stonden verre boven die der Fransche operatroep van den Théâtre royal en de geïmproviseerde solisten trokken zich zeer bevredigend uit den slag. Onder hen onderscheidden zich vooral Fontaine, de tenor Leysen, de bas Tokkie en de eerste zangeres Mej. Levering. Na de vertooning had eene receptie plaats, waarop N.J. Cupérus namens den Gemeenteraad de beteekenis van den avond deed uitschijnen en Fontaine bedankte, terwijl Peter Benoit, op wiens gezondheid natuurlijk was gedronken geworden, antwoordde met eene zinspeling op den Vrijschutter: Er waren zooveel duivelsche kogels tegen zijn werk gericht, maar zij doodden ten slotte toch alleen Caspar den boozen jager, terwijl Max ongedeerd bleef en zijn liefje kreeg. Zoo was de Vrijschutter het zinnebeeld der nieuwe overwinning door de nationale muziek op hare vijanden behaaldGa naar voetnoot(1). De zaal was propvol geweest en de bijval overgroot, hetgeen niet belette, dat enkele Fransche bladen van Antwerpen en Brussel 's anderendaags schreven, dat de fiasco volkomen was geweest en dat de Vlaamsche Opera een doodgeboren kind was, waar drie maanden later geen mensch meer zou over spreken. De bijval bleef integendeel aanhouden; maar de kosten waren te groot, vooral omdat de vertooningen op de minst gunstige avonden der week moesten plaats grijpen bij gemis aan eene eigene schouwburgzaal. Doch de stad Antwerpen begreep, dat zij die grootsche onderneming niet mocht laten ten onder gaan, en bij de opening van het tweede winterseizoen verhoogde zij hare toelage tot 25.000 fr. In 1895 werd een Beschermingscomiteit gesticht, dat ook financieel de zaak der Vlaamsche opera steunde en de bedreigde instelling redde. In | |||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||
1897 steeg de stadstoelage tot 35.000 fr. De onderneming, in weerwil der verwoede tegenkanting der Franskiljons, wier voornaamste tolk in de pers Marc Grégoire (advocaat Van Calster) was, hield stand en maakte het publiek tusschen 1890 en 1907 bekend met het Duitsch repertorium, dat uit de Fransche schouwburgen van België zoo goed als verbannen bleef: Wagner's Vliegende Hollander, Tannhäuser, Lohengrin, De Meesterzangers van Nüremburg en Walküre, Weber's Preciosa, Euryanthe, Abu Hassan en Sylvana, Beethoven's Fidelio, Mozart's Don Giovanni, Bastien en Bastienne, Figaro's bruiloft en De Tooverfluit, zonder verder te spreken van mindere werken van Lortzing, Kreutzer, Marschner, Goldmark, den Duitschen Nicolaï, Nessler,Ga naar voetnoot(1) enz., noch van De verkochte Bruid, Dalibor en De Kus van den Czech Smetana, Bergliot van den Noor Grieg, Cleopatra en Lamia van den Deen A. | |||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||
Enna en Orfeus' dood van den Portugees d'Azevedo. De Nederlandsche nationale kunst werd in het repertorium vertegenwoordigd door Benoit's Charlotte Corday en Meilief (1894), Vander Linden's Leiden Ontzet, Mertens' Liederik, van Milligen's Brinio en talrijke werken van al de jongerenGa naar voetnoot(1). Vooral de Vlaming Jan Blockx veroverde stormenderhand het hart van het schouwburgpubliek met zijne Herbergprinses (1896) en zijne Bruid der Zee (1901), die weldra in vertaling op den Franschen Théâtre Royal van Antwerpen opgevoerd werden, daarna te Gent en te Brussel, en naderhand in vele schouwburgen van Nederland, van Frankrijk en van Duitschland de ronde dedenGa naar voetnoot(2). Met die bevallige successtukken redde Blockx de zaak der Nederlandsche Opera te Antwerpen en schonk haar een groot prestige in en buiten BelgiëGa naar voetnoot(3). Andere zeer verdienstelijke opera's onzer Vlaamsche meestersGa naar voetnoot(4) dankten hun ontstaan en hunne opvoering aan den nationalen schouwburg der Scheldestad, als Blockx' Thyl Uilenspiegel (1900) en De Kapel (1903), Wambach's Quinten Massijs (1899), Van Oost's Minnebrugje (1899), De Bock's Théroigne de Méricourt (1901), Gilson's | |||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||
Prinses Zonneschijn (1903) en Zeevolk (1904), Blockx' Baldie (1908) en Roels' Pinksternacht (1908). Den 16 Februari 1901 werd het tienjarig bestaan der onderneming vóór eene overvolle zaal en bij geestdriftige stemming van het publiek in de Scheldestad door eene galavertooning gevierd. Er viel stellig te roemen; want het mocht wel een waagstuk heeten wat Keurvels en Fontaine
Jan Blockx
tien jaar vroeger hadden aangedurfd zonder gevestigd repertorium noch zangpersoneel. Indien de zaak niet onderwege schipbreuk geleden had als te Amsterdam, dan was dat te danken aan eene hooge mate van wilskracht, offervaardigheid, taaie aanhoudendheid, maar vooral geloof in de nationale kunstwaarde der onderneming. Nu begreep ook de stad Antwerpen, onder de leiding van haren Vlaamschgezinden burgemeester Jan Van Rijswijck, dat het tijd werd om voor de Nederlandsche Opera | |||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||
eenen eigenen kunsttempel op te richten, waar het ook 's Zondags en op de voordeelige avonden der week zijne vertooningen zon kunnen geven en niet meer afhangen van het gesproken tooneel in den Nederlandschen Schouwburg. Sedert 1896 werd er op aangedrongen door de vrienden der nationale muziek en de Stad was er in beginsel voor gewonnen; maar het bleef nog bij vrome wenschen en goede beloften. De Gemeenteraad hield eindelijk woord. In December 1901 stemde hij een eerste crediet van een half millioen frank, om eenen afzonderlijken schouwburg voor de nationale opera in de moedertaal te bouwen. Maanden en jaren verliepen, eer men de hand aan 't werk sloeg. Den 4 April 1903, op de schitterende galavertooning der 100ste opvoering van Blockx' Herbergprinses in de Scheldestad, verklaarde de d.d. burgemeester Dr Desguin (Jan Van Rijswijck was reeds ziek) te midden van eene onbeschrijflijke geestdrift: Het Nederlandsch lyrisch tooneel, dat zulke glansrijke bewijzen van vruchtbaarheid en levenskracht geeft en dat eene zoo glorievolle toekomst wacht, heeft meer verdiend dan zijn eigen woon. Een prachtigen schouwburg, een waren tempel voor de Vlaamsche kunst zullen wij oprichten, binnen heel kort, dat beloof ik u hier, in naam van het Gemeentebestuur van Antwerpen. In Juni 1903 kocht de Stad voor 595.000 fr. den noodigen grond aan op de Kunstlei, schier tegenover den Nederlandschen Schouwburg van 1872. Dat was de eerste waardige Vlaamsche tooneelzaal van België geweest; slechts later en veel later kwamen de betamelijke Nederlandsche schouwburgen van Brussel (1887) en van Gent (1899) uit den grond. Nu zou Antwerpen op het gebied der nationale opera nogmaals de kloeke voorgangster zijn onder de Vlaamsche zustersteden. | |||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||
onteigenen van oude gebouwen, die moesten opgeruimd worden, enz.; maar de nieuwe prachtige Nederlandsche muziektempel met zijne twee majestatische gevels op de Kunstlei en in de Van Ertbornstraat stond er toch eindelijk onder den blooten hemelGa naar voetnoot(1) en hij werd den 17 October 1907 plechtig ingewijd met eene schitterende galavertooning bestaande uit Jan Blockx' Herbergprinses. Keurvels en Fontaine, die na eene tusschenpoos van eenige jaren, de teugels van het bewind nu weer in handen namenGa naar voetnoot(2), mochten getuigen zijn van den volwassen opgroei en bloei van hun kunstkind, wiens leven en toekomst verzekerd zijn in de rijke en door en door Vlaamsch gebleven Scheldestad. Deze galavertooning was 's namiddags voorafgegaan van eene plechtige feestzitting. Het splinternieuw wit paleis van het nationaal lyrisch tooneel schitterde in al zijne pracht onder de zonnestralen, die in dat seizoen zoo zeldzaam zijn. Al wat Antwerpen aan mannen van gezag op het gebied van letteren, kunst en politiek telde, was daar bijeen met veel bekende persoonlijkheden van buiten de Scheldestad. Schepen Van Kuyck, die zich in al die jaren de verlichte en ondernemende voorstander van onze kunst en van onze taal toonde, sprak de officieele feestrede uit namens de stad Antwerpen en dichter Pol De Mont hield namens de Belgische groep van het Algemeen Nederlandsch Verbond eene meesterlijke toespraak, die allen roerde en meesleepte. Een hartelijke telegram van Dr Kiewiet de Jonge uit Dordrecht, namens de Hollandsche groep van het Verbond, gaf een nog breeder karakter aan dit aangrijpend vaderlandsch kunstfeest, dat bekroond werd | |||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||
met de uitvoering van Peter Benoit's roerend lied Mijn Moederspraak (gezongen door Tokkie) en van de prachtige Hymne aan de Schoonheid van denzelfden Vlaamschen meester, wiens machtige geest als het ware in de propvolle schouwburgzaal zweefde. Het Volksbelang schreef te dier gelegenheid:
Ned. Opera te Antwerpen (voorgevel) Photo Hermans
In 1872 huldigde Antwerpen den eersten waardigen schouwburg van Vlaamsch België in voor het Nederlandsch gesproken tooneel. Jaren nadien werd dit goede voorbeeld eerst te Brussel en eindelijk te Gent gevolgd. | |||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||
voorbeeld te zien volgen. Maar dat het gebeuren zal, is onvermijdelijk. Met tijd en geduld gebeurt alles wat moet gebeuren. Den 14 Januari 1908 kwam Prins Albrecht opzettelijk naar Antwerpen om een ander kunstfeest in den nieuwen schouwburg bij te wonen: de 50ste vertooning van Wambach's Quinten Massijs. Minister Delbeke en de geheele
Ned. Opera te Antwerpen (achtergevel) Photo Hermans
officieele wereld waren aanwezig. In 't Nederlandsch door burgemeester Hertogs verwelkomd, antwoordde onze toekomstige koning natuurlijk in de moedertaal der Vlamingen. Doch eene ernstige financieele crisis doorleefde de nieuw opgerichte Vlaamsche opera bij haar onstaan. De geldelijke moeilijkheden waren weldra zoo groot, dat de bestuurders dreigden met hun aftreden. Maar nogmaals schutte het | |||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||
verlicht stadsbestuur der milde Scheldestad het wankelend kunstgebouw met eene nieuwe toelage van 30.000 fr. Schitterende vertooningen als Wagner's Siegfried en De Bock's nieuwe opera Reinaert de Vos kwamen overigens in 1908 de leefbaarheid der heerlijke muzikale onderneming bevestigen. Eene machtige Vereeniging tot ondersteuning der Vlaamsche opera is onder de rijke burgerij tot stand gekomen en nu is de Vlaamsche opera voor goed gered. Zij is een nieuwe parel, die uit de kunstkroon van Antwerpen niet meer zal losgerukt worden. | |||||||||||
Andere gebeurtenissen van 1907Andere gebeurtenissen van 1907 waren nog: het stichten eener Vlaamsche conferentie der balie in het zeer verfranschte Leuven (Januari); de verbazende omzendbrief van den gouverneur van West-Vlaanderen baron Jan Bethune aan de gemeentebesturen zijner provincie, waarbij hij, een Vlaamschgezinde, gebood in 't Fransch al de stukken op te stellen, die bestemd zijn voor het Staatsbestuur (Maart); de vraag door Pieter Daens in de Kamer gesteld over de Vlaamschonkundige krijgsdokters, waarop de minister van oorlog ontwijkend antwoordde (Maart); het rechterlijk schandaal te Doornik, waar een onschuldige Vlaming bijna veroordeeld werd na maandenlang ten onrechte in de gevangenis opgesloten te zijn geweest, omdat de magistraten hem niet begrepen hadden (id.); de verschijning van het derde deel van Coopman en Broeckaert's Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd (1853-1860); het zilveren jubelfeest van de Vlaamsche tooneelspeelster Philomène Van Kerckhoven-Jonckers, te Rotterdam (April); het begin der afkondiging in den Antwerpschen Standaard van de reeks verpletterende opene brieven aan Minister Helleputte over het overwegend getal Walen in de besturen van spoorwegen, posterijën en telegrafen (Mei); de voordracht van Prof. P.J. Blok van Leiden over admiraal De Ruyter in den Gent- | |||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||
schen tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond (id.); het overlijden te Antwerpen van den grijzen Harry Peeters, den onvermoeibaren voorvechter der eereherstelling van Coucke en Goethals (id.); de perspolemiek in de Vlaamsche dagbladen, die de benoeming belette van den Franschdollen Iwan Gilkin als bestuurder der letteren in het nieuw ministerie der Wetenschappen en Kunsten (Juni); de ontvangst in 't Fransch van Prins Albrecht te Mechelen door den clericalen burgemeester De Cock, ondanks de vertoogschriften der Vlaamschgezinden (id.); de bekroning met den vijfjaarlijkschen prijs der historische wetenschappen van Max Rooses' standaardwerk over Rubens, hetgeen voor de eerste maal in België gebeurde met een werk in 't Nederlandsch geschreven (id.); het overlijden van Pastoor Daens te Aalst (id.); het overlijden van den tooneelschrijver Emiel Van Goethem te Gent (Juli); de inwijding van het gedenkteeken ter eere van den Vlaamschen toonkundige Hendrik Waelput in dezelfde stad (id.); de miskenning van Julius Sabbe door de officieele wereld te Brugge tijdens de havenfeesten (id.); het overlijden van dichter Gentil Antheunis te Brussel (Augustus); de verschijning in de hoofdstad van het weekblad L'action Wallonne, orgaan der Waalsche ‘parias’ van België (September); de klachten in de Brusselsche pers over de houding der rechters tegen de Vlaamsche betichten op de boetstraffelijke rechtbank (id.); de opening met twee Nederlandsche redevoeringen en eene Fransche van de Belgische afdeeling in de tentoonstelling van ambachtswerktuigen te Amsterdam (id.); de weigering der bureelratten van Minister Helleputte om de ellendige spoorwegverbindingen tusschen Antwerpen en Gent te verbeteren (id.); de derde vacantieleergangen te Leiden met de hoogleeraren Hesseling, de Groot en Holwerda (id.); het houden te Leuven van de eerste Vlaamsche vacantieleergangen voor de leeraars der clericale vrije onderwijsgestichten (id.); de onthulling van het gedenkteeken ter eere van dichter Emmanuel Hiel te Schaarbeek bij Brussel (October); de aankomst van den vierden Zuidafrikaanschen | |||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||
student (de Villiers) aan de Gentsche hoogeschool (id.); de verschijning van het vierde deel der Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd (1861-1867) en van het Bonairenummer van Neerlandia, gewijd aan de Nederlandsche Antillen (December). | |||||||||||
De gemeenteverkiezing te Gent (1907)Maar wat vooral in de tweede helft van 1907 de gemoederen in beweging bracht onder de Vlaamschgezinden en hunne tegenstrevers, was het gebeurde te Gent in den schoot der liberale partij ter gelegenheid der gemeenteverkiezing. Sedert lange jaren werden aldaar de liberale Flaminganten in de Liberale Associatie door eene groep hardnekkige Franskiljons en Walen bij iedere gelegenheid bekampt. In 1895, bij de eerste gemeenteverkiezingen van het algemeen stemrecht, hadden zij, zonder te letten op het gegeven wachtwoord der partij, hunne voorkeurstemmen gebruikt tegen de Vlaamsche candidaten ten voordeele van een paar alsdan nog onbekende Waalsche candidaten, die tot ieders verbazing aldus gekozen werden. En in 1898 ging een hunner, advocaat Hallet, op eene meeting der Ligue Wallonne te Luik de Gentsche Vlaamschgezinden beschimpen. Deze onbetamelijkheid belette hem te Gent op de candidatenlijst voor de Kamer gebracht te worden tot groote spijt der Franskiljons. Wrevelig had hij kort daarop zijn ontslag gegeven als gemeenteraadslid en als lid van het middelcomiteit der Liberale AssociatieGa naar voetnoot(1). In de gemeenteverkiezing van 1899 bekampten de Franskiljons te vergeefs de Vlaamsche candidaturen van De Vigne en Vercoullie. In 1900 beproefden zij opnieuw, doch even machteloos hetzelfde, om De Vigne te beletten naar de Kamer te gaan. In October 1903 speelden zij het- | |||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||
zelfde spel en gaven zij het volgende wachtwoord in eenen geheimen omzendbrief aan hunne aanhangers: Il importe d'écarter résolument tous les candidats, à quelque opinion qu'ils appartiennent, qui se présenteraient comme flamingants, et de barrer la route à ces candidats, soit lors du choix des candidats, soit au jour de l'élection au moyen de votes de préférence. In 1904 bevochten zij opnieuw, doch te vergeefs, De Vigne's candidatuur voor de Kamer, alhoewel hij uittredend lid was en de alom geachte voorzitter der Liberale Associatie. Om der wille der eendracht hadden de liberale Vlaamschgezinden die jarenlange plagerijen der Franskiljons geduldig uitgestaan. Ook dachten dezen waarschijnlijk, dat zij zich niet meer moesten geneeren. Bij de gemeenteverkiezing van 1907 kwam Ferdinand Feyerick, een hunner leiders, in volle zitting der Liberale Associatie (7 Juli) met eene openlijke oorlogsverklaring tegen de Vlaamschgezinde liberalen voor den dag. Een geheime omzendbrief aan de vertrouwden had opnieuw het wachtwoord uitgedeeld: ‘Écarter impitoyablement tous ceux qui se présentent comme flamingants.’ Onder de voorloopige candidaten bevond zich Prof. J. Vercoullie, de gekozene van de Liberale Associatie als provincieraadslid en sedert acht jaren ook als toegevoegd gemeenteraadslid. Hij was tevens algemeen secretaris van het zoo nuttige vrijzinnige Willems-fonds, insgelijks voorzitter der machtige volksmaatschappij het Van Crombrugghe's genootschap en daarenboven een onvermoeibaar voordrachtgever en propagandist. Men vermoedde niet, dat de candidatuur van eenen geleerde en een politiek man van zooveel verdienste ernstig kon bedreigd worden. Ook was de verbazing algemeen, toen de uitslag van den poll bekend werd: Feyerick met al zijne mannen was er door, en Vercoullie mitsgaders andere Vlamingen was gevallen met enkele stemmen te kort. De verontwaardiging was groot te Gent en buiten de Arteveldestad onder de Vlamingen, terwijl de Franskil- | |||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||
jons luidop victorie kraaiden tot in de organen der Fransgezinde pers van Brussel. Maar in de hoofdstad bezaten de Vlamingen een kolossaal wapen in Julius Hoste's centenblad Het Laatste Nieuws, dat over geheel Vlaanderen verspreid was en te Gent zelf duizenden lezers meer telde dan Het Vaderland, 't orgaan der Liberale Associatie. De perspolemiek van Het Laatste Nieuws was onverbiddelijk gedurende bijna vier maanden en geheel het Vlaamsche land volgde dien homerischen strijd tegen de Franskiljons van de groep Feyerick. Dezen ook deden hun uiterste best, kondigden Vlaamsche plakkaten af, waarin zij optraden onder den naam van Ware Vlaamschgezinde democraten en van Vlaamsche liberale volksvrienden,Ga naar voetnoot(1) en deelden zelfs op den dag vóór de verkiezing aan de kinderen der lagere volksscholen blauwe luchtballonnetjes uit, waar met een draadje een brief aan vastgehecht was, dragende het opschrift: ‘Voor vader’, om de stemmen af te bedelen voor Feyerick en drie zijner medecandidaten. Dit alles hielp niet. De liberale kiezers van Gent, zoo lang getergd door Walen en Franskiljons, hadden eindelijk hun geduld verloren. Met hunne voorkeurstemmen krachtens de wet uitgebracht, lieten zij den 19 October ondubbelzinnig hunnen wil kennen. De liberalen wonnen eenen zetel op de socialisten en al de candidaten der Franskiljons sneuvelden aan den staart der lijst met ten hoogste 2000 voorkeurstemmen, terwijl die door de Vlaamschgezinden aanbevolen tot 5000 voorkeurstemmen bekwamen. Het was een verpletterende triomf der Vlaamsche democratie op de verwaande taalaristocraten der verfranschte hoogere standen. Geheel het Vlaamsche land juichte de liberale Gentenaars toe, niet het minst de verraste clericale Vlaamschgezinden, terwijl de Fransche pers van Brussel die klinkende les zoo goed als zij maar kon doodzweeg. Eenige dagen later, den 2 November, had te Gent het | |||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||
jaarlijksch feestmaal van het Willems-fonds plaats, dat ter eere van G.D. Minnaert's tienjarig voorzitterschap geschiedde. Meer dan 125 leden, waaronder velen van buiten Gent, zaten aan den feestdisch, waar naast den held van den dag ook Julius Hoste, Prof. Vercoullie en de tot gemeenteraadslid gekozen Prof. De Bruyne op luidruchtige ovaties werden onthaald. Zelden werd een opgewekter feest onder de liberale Vlaamschgezinden gehouden; men gevoelde, dat men eene gewichtige zegepraal vieren mocht. Kort nadien, in eenen Vlaamschen heildronk uitgesproken op een groot banket van het Van Crombrugghe's Genootschap, zag men Burgemeester Braun eene warme hulde brengen aan Prof. Vercoullie te midden van het oorverdoovend gejuich der dischgenooten. Dat alles had den zoo verdienstelijken Vlaming schitterend gewroken over het bekrompen ostracisme der Franskiljons, die nu hunne onmacht in het kiezerskorps van het algemeen stemrecht hadden leeren kennen. Den 1en December werd overigens een Liberale Volksbond gesticht om de overwinnaars der laatste gemeenteverkiezingen onder de Vlaamsche democratische vlag eendrachtig en machtig te scharen. Toen in Januari 1908 De Vigne als schepen aftrad, werd hij door den nieuwgekozen Vlaming, Prof. C. De Bruyne vervangen in het Gentsch Schepencollege. | |||||||||||
De taalwet Vander Linden-Renkin op het Assisenhof van Brussel in de Kamer (1907)Men herinnert zich de rechterlijke schandalen in de zaken van Heerne, van Langdorp, enz., vóór het Assisenhof van Brabant te Brussel in 1906 en de opschudding, die er door verwekt werdGa naar voetnoot(1). Slechts anderhalf jaar - hetgeen zeer weinig is - wachtte het wetsvoorstel Vander Linden van Juni 1906, dat in de leemte der taalwet Coremans van 1889 voorzien wilde, om in behandeling te komen. Een der | |||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||
medeonderteekenaars van het wetsvoorstel (Renkin) was middelerwijl minister van justitie geworden. Welke zou zijne houding zijn? De bespreking begon in de Kamer den 28 November 1907. Minister Renkin had eene reeks amendementen aan het wetsvoorstel Vander Linden neergelegd, niet om het te verminken, zooals de ministers van justitie, zoowel liberalen als clericalen, het vroeger bij taalwetten zoo dikwijls gedaan hadden, maar om meer orde en samenhang in de teksten te brengen. Zijn kind verdedigde hij met kracht en taaiheid tegen de liberale Brusselaars Janson en Monville, die hun best deden om de nieuwe taalwet te ontzenuwen, bijgestaan door den clericalen Brusselaar Wauwermans, allen advocaten, die de belangen hunner Vlaamschonkundige confraters der balie blijkbaar boven het recht der betichten stelden. Daarenboven trachtte de Waal Hoyois (Doornik) stokken in 't wiel te steken en hij nam de houding van eenen martelaar aan, omdat de Brabantsche beschuldigden te Brussel voortaan in hunne taal vóór het Assisenhof zouden behandeld worden. Tegen de Brusselaars en den Doornikerwaal kwamen de liberalen Persoons en Louis Franck met den socialist Vandervelde bezadigd en gevat op, terwijl ook van clericale zijde de Minister van justitie met Vander Linden en Hendericx het wetsvoorstel knap verdedigdenGa naar voetnoot(1). Na eene driedaagsche bespreking werden al de artikels der nieuwe taalwet zonder ingrijpende amendementen in eerste lezing aangenomen. De tweede lezing had den 18 December plaats en ging als op wielkens, ondanks de hardnekkigheid van Janson en Monville, die tot het laatste toe een onzalig amendement wilden doordrijven, dat de geheele taalwet zou verminkt hebben. De Kamer gaf hun ten slotte ongelijk met 102 stemmen tegen 32. Van dan af was de aanne- | |||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||
ming der wet verzekerd. Dit geschiedde dan ook in diezelfde zitting met de verpletterende meerderheid van 108 stemmen tegen 7 en 12 onthoudingen. De tegenstemmers waren uitsluitend Walen van alle kleur: Descamps, De Wandre, Fléchet, Heynen, Jourez, Mullendorff en Buisset. De 12 onthouders waren ook Walen, liberalen en clericalen ondereen, waaronder de twee Brusselaars Janson en Monville. Te recht schreef Het Volksbelang: Met genoegen stellen wij vast, dat de heer Renkin, de nieuwe minister van justitie, de taalwet niet heeft willen helpen verminken, zooals zijne clericale voorzaten geregeld gedaan hebben bij de voorgaande taalwetten van 1873, 1889 en 1891, op het gebruik der volkstaal vóór het gerecht in de Vlaamsche gewesten. Dit feit is van hooge beteekenis en bewijst meer dan wat ook, dat een Minister van justitie het taalrecht der Vlamingen niet meer durft helpen onderdrukken in volle Kamer. | |||||||||||
Sam Wiener in den Senaat (1908)Den 31 Januari 1908 kwam de taalwet in den Senaat, waar de algemeene bespreking geopend werd door eene zeer lange redevoering van den liberalen Brusselaar Sam Wiener. Die redevoering, die zeer geestig wilde zijn, schijnt overigens eenen kolossalen bijval gehad te hebben bij de negen senators, die, volgens De Vlaamsche Gazet, in de zaal aanwezig waren, terwijl dit Franskiljonsch vuurwerk werd afgeschoten. In haar slag mocht die redevoering dan ook een meesterstukje heeten van verouderden onzin en misplaatste kwinkslagen. Anekdoten over eenen haarkapper uit den Elzas, die op zijn uithangbord het woord Coiffeur door friseur moest vervangen; over eenen Hollandschen advocaat, die met de Vlaamsche opschriften van het Paleis van justitie te Brussel zou gelachen hebben; over eenen Gentschen advocaat, die te Brussel vóór de rechtbank pleitte en zulk mooi Nederlandsch sprak, dat zelfs de beëedigde vertaler hem niet verstond; over Gladstone, die te Korfoe eene redevoering in 't Grieksch hield, welke zijne Grieksche toehoorders namen | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
voor eene Engelsche toespraak, enz.; zelfs de oudversleten schimpscheuten van wijlen den Gentschen advocaat Adolf Du Bois in de Belgique judiciaire over de bastaardwoorden der Costuymen van Brabandt uit den tijd van Albertus en Isabella moesten nogmaals dienst doen. Sam Wiener's aanval werd in de Brusselsche Fransche pers luidruchtig toegejuicht (buiten een drietal organen), en integendeel door de Brusselsche en andere Vlaamsche bladen hartstochtelijk afgebroken. De verbittering was algemeen in Vlaanderen. | |||||||||||
Minister Renkin in den SenaatDe bespreking werd tot den 11 Februari verdaagd. Nu trad Minister Renkin met eene meesterlijke rede op, die den doorslag gaf. Hij toonde aan, dat Wiener den geest van het wetsvoorstel niet eens begrepen had, dien hij als volgt treffend samenvatte: Het wetsvoorstel gaat uit van het onaantastbaar begrip, dat de Vlaming uit het arrondissement Brussel dezelfde rechten heeft als de Vlamingen uit de Noorderprovinciën, en het dus, tot regeling van den toestand, volstaat, doch tevens noodzakelijk is, de bepaling der wet van 1889 ook op Brussel toepasselijk te maken. Minister Renkin's redevoering was eene afstraffing van eerste klasse voor de geestigheden van Sam Wiener en tevens eene brok verhevene welsprekendheid, zooals de Belgische Kamers er niet alle dagen te genieten krijgen. Veel indruk maakten de Vlaamschgezinde verklaringen van den Minister, die openhartig uitriep: Ik bewonder de kracht door zooveel edele zielen ingespannen tot opbeuring en loutering eener taal, die kortstondig leed onder vreemden invloed. Daarbij begroet ik de onweerstaanbare macht van eenen stam, die zoo lang gebukt ging onder vreemde heerschappij, de onuitputtelijke levenskracht van een volk, dat groot wil worden, dat door terugkeer tot de moedertaal zijn zelfbestaan wil heroveren... | |||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||
wonnelingenGa naar voetnoot(1). Wij willen, dat zij in 't vervolg behandeld worden als vrije burgers in een vrij land. | |||||||||||
De verdere bespreking in den SenaatWat in de geheele bespreking trof, die twee zittingen innam, was het groot getal harde waarheden, die de verstokte Waalsche leden moesten hooren. De liberaal Vande Walle klaagde de onzinnige artikels der Waalsche en Fransch-Brusselsche dagbladpers aan. De clericaal Meyers herinnerde er aan, dat gedurende lange jaren na 1830 de Vlamingen niets verstaan hebben aan pleidooi, rechtspleging en vonnis in hun eigen land. Zelfs kwam een clericale Waal, baron Orban de Xivry, de roerende geschiedenis van zijnen vader vertellen, die, vijftig jaar geleden, te Leuven stagedoener was bij den vader van minister Schollaert en in diens plaats vóór het Assissenhof als Waalsch advocaatje eene Vlaamsche vrouw moest verdedigen, die geen enkel woord Fransch verstond. Na de uitspraak van het doodvonnis, vroeg zij hem naar den uitslag; maar hij begreep haar niet. Ook de gendarmen, door haar ondervraagd, waren Walen en verstonden haar niet. Dan maakte de vrouw een gebaar met de hand aan haren hals om te vragen: ‘Of het kop-af was?’ Dit gebeurde in 1853, toen de guillotine in België nog bestond. Baron Orban de Xivry, wiens vader ook in 't Parlement gezeteld heeft, besloot met de woorden: Sindsdien stemde mijn vader voor alle wetsbepalingen, die ten doel hadden de Vlamingen te vrijwaren om in eigene taal te worden verdedigd. Te recht riep de Antwerpsche liberaal Vande Walle daarop uit: ‘Zoo iets is afdoende!’ en zich tot den verstokten Waal Chevalier wendende, stelde hij hem de | |||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||
vraag: ‘Heeft u dat niet overtuigd, Mijnheer Chevalier?’ Maar deze antwoordde koppig: ‘Volstrekt niet.’ Mgr. Keesen zei met klem: Wie rechter wil worden, moet ook maar de noodige bekwaamheid daartoe verwerven. Wie te Brussel niet kan aangesteld worden, omdat hij geen Nederlandsch kent, moet het maar aan zich zelven wijten. Picard had de wreedheid onder algemeen gelach te herinneren aan de misplaatste kwinkslagen van den advocaat-generaal Mesdach de ter Kiele in de zaak Schoep in 1873Ga naar voetnoot(1), die daarmede aan de advocaten wist te beletten in 't Vlaamsch te pleiten. En Picard voegde er onmeedoogend bij, dat die tijden lang voorbij waren en dat hij later denzelfden hooggeplaatsten magistraat de plechtige zittingen der Vlaamsche balie te Brussel had zien bijwonen, waarop niets dan Nederlandsch wordt gesproken. Ook stelde Picard vast, dat de taalwetten in de Kamers altijd eene vreemde zenuwachtigheid bij de Walen doen ontstaan en dat men dan telkens ‘verouderde spotternijen tegen de taal der Vlamingen opdischt. Daar konden wij alweer niet aan ontsnappen, evenmin als aan bloedworsten op eene boerenkermis (Gelach).’ De Senaat sidderde toen Picard verder de indrukwekkende woorden uitsprak: Om het aanzienlijk ambt van magistraat te vervullen, mag men zich wel de moeite getroosten Nederlandsch te leeren. Hoe kan een rechter er toe besluiten eenen Vlaming te vonnissen, wiens taal hij niet verstaat? Hij zou moeten opstaan en de gerechtzaal verlaten. | |||||||||||
De Luikerwaal Dupont in den SenaatEn wat wisten de Franskiljons en Walen te antwoorden? Sam Wiener was veel zoeter dan bij de eerste bespreking en verdedigde nu zijne amendementen met louter juridische redenen, zonder de minste zoutelooze geestigheid te | |||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||
verkoopen. De voornaamste woordvoerder tegen de wet was de eerbiedwaardige ondervoorzitter van den Senaat, de Luikerwaalsche Staatsminister Dupont. Hij begon zijne rede op zeer bedaarden toon en zei onder meer: ‘Ik keur alles goed wat in 't belang der Vlamingen werd gedaan, vooral in rechterlijk opzicht.’Ga naar voetnoot(1). Hij ging zelfs zoo ver, dat hij het berucht besluit van het Voorloopig Bewind van 1830, waarbij het Fransch als eenige officiëele taal van België werd uitgeroepen, over boord wierp. ‘'k Erken het graag: - zei hij - het stelsel van het Voorloopig Bewind was onrechtvaardig.’ Maar de Vlaamsche Beweging en hare herhaalde taalwetten maakten hem kriegelig: Ik acht het spijtig, dat het vraagstuk betreffende het gebruik der talen af en toe te berde komt... Vermijden wij elke ergerlijke steeds gevaarlijke bespreking over de taalkwestie... Ik meen, dat het ontwerp zal aangenomen worden. Doch ik hoop, dat dit wel het laatste van dien aard zal zijn. Zoo niet, dan zal men er toe komen te billijken wat gezegd wordt over de aanmatigingen der Flaminganten. Men zal er toe komen de Walen den toegang tot elk ambt af te snijden. Langzamerhand wond Dupont zich op en besloot aldus: Al die aanmatigingen der Flaminganten bepalen zich bij eene plaatskensjacht! Het algemeen belang staat op het spel. Gij loopt gevaar de Walen er toe te brengen eerstdaags eene bestuurlijke scheiding te vragen, wat ik een onheil voor onze nationaliteit en voor 's lands toekomst noem. Ondanks die melodramatische verouderde bedreiging, dat de Waalsche martelaars zich van hunne verdrukkers de Vlamingen zouden afscheiden, werden al de amendementen van Sam Wiener verworpen en de taalwet den 12 Februari onveranderd aangenomen met de verpletterende meerderheid van 50 stemmen tegen 9 en 3 onthoudingen. De negen tegenstemmers waren liberale Walen, meestal | |||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||
uit het Luikerland. Onder de drie onthouders bevonden zich twee Brusselsche liberalen: Burgemeester De Mot en Sam Wiener, die beide tegen de wet niet hadden durven stemmen uit vrees voor hunne Vlaamsche kiezers, zelfs niet Wiener, die bij de eerste bespreking zoo luidruchtig en zoo triomfantelijk geestig was opgetreden. Geen enkele senator der Vlaamsche gewesten stemde tegen. Daar de nieuwe taalwet hare schitterende zegepraal in Kamer en Senaat vooral aan den Minister van Justitie te danken had en aldus buiten Vander Linden eenen tweeden vader gekregen had, doopte men haar te recht de taalwet Vander Linden-RenkinGa naar voetnoot(1). Den 22 Februari 1908 schonk de Koning zijne bekrachtiging aan de taalwet Vander Linden-RenkinGa naar voetnoot(2). De wassende onweerstaanbare kracht van de Vlaamsche Beweging en van hare democratische Vlaamsche bladen, alsook de onmacht der eertijds toongevende Fransche dagbladpers van Brussel, waren bij die bespreking in de beide Kamers zonneklaar gebleken, tot veler verrassing, vreugde of spijt. | |||||||||||
Onze taal bij de overneming van Congo (Juni-Augustus 1908)Doch weldra kwam eene andere bespreking bewijzen hoe broos de parlementaire Vlaamschgezindheid nog was. Een van de gewichtigste vraagstukken, die sedert België's bestaan aan de Kamers werd onderworpen, was dat der overneming van den Congo-Vrijstaat. Die heerlijke | |||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||
schepping van Koning Leopold II werd nu door hem aan België als kolonie aangeboden, maar onder voorwaarden, die tegelijk zeer gevaarlijk en zeer bezwarend waren, en met allerlei buitenlandsche verwikkelingen in 't verschiet, vooral van Engelsche zijde. De polemiek der Kamerverkiezingen van Mei 1908 rolde grootendeels op dat brandend ontwerp, waarbij allerlei beginselvragen over kolonisatie, slavernij, vrijhandel, enz., de zaak nog kwamen verwarren. Daarbij voegden de Vlaamschgezinden het vraagstuk van het officieel taalgebruik in Congo. Er waren er zelfs onder hen, die zich met niets anders bezig hielden en door die eenzijdige bekrompenheid de Vlaamsche Beweging kwalijk dienden. Tot dan toe was de Congo-Vrijstaat een gebied geweest, waarin de Belgische Regeering niets te zeggen had. Alles werd er beheerd naar de eigene inzichten van den alleenheerschenden almachtigen Vorst en door zijne ambtenaars. Alles was er, wat de bestuurstaal betreft, uitsluitend Fransch, alsof Congo eene Fransche kolonie was geweest. Moest die toestand blijven voortduren, dan zouden de Vlaamschsprekende Belgen, zooals het sedert 1830 met zoovele andere Belgische inrichtingen het geval was, enkel het voordeel genieten als belastingbetalers de financieele lasten te mogen dragen met hunne Franschsprekende medeburgers. De gelijkheid en de rechtvaardigheid eischten integendeel, dat de rijkdommen van ons koloniaal bezit voor iederen Belg toegankelijk zijn zouden, hij zij Waal of VlamingGa naar voetnoot(1). Daarenboven bestaan er in Congo enkele hooggelegen gezonde vruchtbare streken, die later door het overschot onzer arme kinderrijke bevolking waarschijnlijk zullen kunnen gekoloniseerd worden. De Vlaamsche kolonisten moeten er later hunne taalrechten gewaarborgd zien evenals de Walen. Eindelijk zou het onzinnig zijn voort te gaan met | |||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||
de stelselmatige verfransching der millioenen Congonegers, die in de scholen van Koning Leopold II geene andere taal aanleeren, alsof men werkte om de inpalming bij het naburig koloniaal gebied der Fransche Republiek voor te bereiden en alhoewel de eenige Europeesche taal, door de negers gebruikt, reeds in gansch Zuid-Afrika, van de Kaap de Goede Hoop tot aan de grens van Congo, het Nederlandsch der Zuid-Afrikaansche Boeren, onze eigene tweede landstaal is. De Vlaamsche Volksraad, die zich reeds vroeg en herhaaldelijk met de zaak bezig had gehouden, zond aan de Kamer een omstandig vertoogschrift, om het neergelegd koloniaal ontwerp te laten volledigen. Het ministerie Schollaert had inderdaad zorgvuldig vermeden het vraagstuk van het taalgebruik in Congo te regelen. In art. 2 van zijn koloniaal ontwerp werden al de artikels der Belgische Grondwet van 1831 opgesomd, die op de nieuwe kolonie van toepassing zouden zijn; maar art. 23 (vrijheid der in België gebruikte talen) werd er moedwillig uitgesloten. | |||||||||||
Het vraagstuk in de KamerIn Juni 1908 was de Kamer aan het beraadslagen over het Congo-vraagstuk. Eene plechtige afvaardiging van clericale Vlaamschgezinden trok naar Brussel. Zij bestond uit Dr. Laporta, Sips (voorzitter van den Nederduitschen Bond) en Dr. Van de Perre (voor de provincie Antwerpen), advocaat Van Dieren en M. Boon (voor Brabant), Theelen en Maris (voor Limburg), advocaat Dosfel en Dr. R. Speleers (voor Oost-Vlaanderen) en Dr. Depla (voor West-Vlaanderen). Die heeren kwamen spreken over Coremans' wetsvoorstel en over het gebruik onzer taal in Congo. Zij werden door een negental clericale volksvertegenwoordigers ontvangen: Bruyninckx, Juliaan Delbeke, Helleputte, Henderickx, Poullet, Raemdonck, Van Brussel, Van Cauwenbergh en | |||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||
J. Vander Linden. Het onthaal moet buitengewoon slecht geweest zijn, want Ons Recht schreef er over: Benevens het voorstel Coremans kwam ook het Vlaamsch in Congo ter sprake. Van zijnen kant was het bestuur van den Liberalen Vlaamschen Bond der Scheldestad haren volksvertegenwoordiger Louis Franck gaan raadplegen; en deze had als zijne meening opgegeven, dat het taalgebruik in Congo op de volgende grondslagen zou moeten geregeld worden:
Middelerwijl ging de bespreking over het geheele Congo-vraagstuk maar altijd maanden lang voort in de Kamer. Nu en dan raakte een redenaar de taalkwestie eventjes aan; als bij voorbeeld Beernaert in Juli, die vond, dat ‘de regeling der taalkwestie voor de 25.000 Europeanen, die er verblijven, voorbarig zijn zou.’ De aandacht van het publiek was overigens elders. Niemand scheen klaar te zien in de zoo langgerekte bespreking. Rondom het vraagstuk werden zoovele leugens verspreid | |||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||
en zoovele waarheden verdonkeremaand, dat de openbare denkwijze zeer ongerust werd. De Souvereine Vorst en zijne Regeering, geholpen door de omgekochte Fransche drukpers van Brussel, hadden als het ware hun best gedaan, om het vertrouwen der natie te ondermijnen. Met het Kroondomein, met de concessies, met de belangen der hooge financiemannen, gekroonde en gebaronifieerde, werd er zoo gemeen geschacherd, dat men niets noch niemand meer betrouwen kon. In die algemeene angsten nopens zulke hooge belangen scheen het aandringen der Vlaamschgezinden tot het bekomen van de taalwaarborgen wel kleinzielig. Men schold ze ook uit voor ‘plaatskensjagers,’ die de Walen wilden buitensluiten uit de Congoleesche ambten. | |||||||||||
Vlamingen en CongonegersMen zocht en vond eene afleiding tegen den zoo rechtmatigen eisch der Vlamingen, met hun de Congonegers tusschen de beenen te werpen. Maar wie in Vlaamsch België wenschte, dat men de negers der kolonie niet in hunne moedertaal vonnissen en besturen zou? Zeker niet de Vlamingen, die gedurende meer dan vijftig jaren na 1830 als echte negers behandeld zijn geworden in hun eigen vaderland België door hunne eigene broeders de Walen en de Franskiljons. Wat de Vlamingen vroegen - en dat was toch geene exagération flamingante - dat was, dat hunne taalwetten, sedert 1873 brok voor brok aan den Belgischen wetgever afgedwongen, hun niet in hunne eigene Congokolonie zouden ontfutseld worden, alsof er in België niets gebeurd ware sedert 1830 op het gebied der taalgelijkheid en der toepassing van de taalvrijheid, hun zoo schijnheilig door art. 23 der Belgische Grondwet van 1831 beloofd. Of wilde men misschien de Vlaamsche boeren, wanneer zij naar Congo zouden uitwijken, beneden de negers der kolonie stellen? | |||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||
De Nieuwe Gazet van Antwerpen gaf daarover de volgende ironische beschouwingen ten beste, die treffend waren: De zwarten zullen gevonnist worden in hunne eigene taal; doch de Vlaamsche landbouwers, die de Regeering bij duizenden hoopt te lokken naar de hoogvlakten, van het Katangagsbied, zullen er Waalsche rechters vinden, die hun geen boe of ba kunnen zeggen. En dit alles was de vrucht van ‘het onzalige jaar 1830,’ zooals de christen-democraat Pieter Daens in de Kamer openhartig dorst uitroepen. | |||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||
De stemmingen in de KamerIn 't begin van Augustus 1908 nam eindelijk de Kamer (met 80 stemmen tegen 27 en 5 onthoudingen) bet voorstel van het Ministerie tot overname van den Congo-Vrijstaat aan, met een amendement betreffende het officieel karakter onzer moedertaal in de kolonie. Die bepaling luidde als volgt: Het gebruik der talen is (in Congoland) vrij. Het wordt geregeld door bijzondere wetten of decreten, zoodanig dat de rechten der Belgen en der Congoleezen zijn gewaarborgd, en alleen voor de acten van het openbaar gezag en voor de rechterlijke zaken. Een duidelijker tekst, door Vander Velde en consoorten voorgesteld, was door 82 stemmen tegen 41 verworpen geworden. De Regeering wilde blijkbaar de deur open laten voor al de misbruiken, waaronder ons volk in België geleden heeft, eer de Vlaamsche taalwetten werden afgedwongen. Alsdan stelden Adelfons Henderickx, graaf de Brouckhoven de Bergeyck, Juliaan Delbeke, Palmers en Versteylen het volgend amendement voor: Te beginnen met den 1en Januari van het vijfde jaar volgende op de afkondiging dezer wet, zal niemand tot eenig ambt of tot eenige betrekking in 't gerecht, in 't bestuur of in het leger der kolonie worden benoemd, indien hij niet vooraf het bewijs heeft geleverd, dat hij, benevens ten minste ééne der voornaamste talen van Congoland, de Nederlandsche en de Fransche taal machtig is. | |||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||
betrekking in de kolonie of bij het Departement van koloniën aanvragen. Andere Vlaamschgezinde amendementen werden voorgesteld, toegelicht en gesteund door de Broqueville, Louis Franck, Van Cauwenbergh, J. Vander Linden, Raemdonck en meer anderen. In eene vergadering der rechterzijde kantte zich halsstarrig het ministerie tegen elke nadere bepaling van het Vlaamsche taalrecht in Congoland. Op de vraag van den liberalen Brusselaar Monville, of de kennis onzer taal eene voorwaarde zijn zou om een ambt in de kolonie te bekleeden, antwoordde Minister Renkin in de Kamer met een beslist: Neen! Natuurlijk werd bet amendement van Henderickx en consoorten verworpen (zitting van 14 Augustus 1908), nadat Minister Renkin beweerd had, dat de Walen zouden verongelijkt worden, en dat Destrée (Charleroi) als Waalsche martelaar uitgeroepen had: ‘Gij wilt het Nederlandsch opdringen: eene vreemde taal!’ De bespreking werd haastig gesloten en tot meerder gemak werd 's anderendaags ook de hoofdelijke stemming geweerd, die de verantwoordelijkheid van iederen volksvertegenwoordiger zou bepaald hebben. Te vergeefs drong Adelfons Henderickx bij den voorzitter der Kamer aan om de hoofdelijke stemming te verkrijgen; ze werd hem geweigerd, o.a. onder voorwendsel, dat het noodige getal leden niet aanwezig was, hetgeen niet waar was. De onwil van het clericaal Ministerie - op hooger bevel des Konings, fluisterde men - was aldus niet te breken geweest, ondanks allerlei protesten, vergaderingen en stappen van allen aard, waarvan de Volksraad en het Katholiek Vlaamsch Secretariaat van Antwerpen de leiding op zich genomen hadden. Later werd de koloniale wet zonder wijzigingen door den Senaat goedgekeurd. | |||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||
Het Katholiek Vlaamsch SecretariaatDe teleurstellingen ondervonden door de clericale Vlaamschgezinden in de zaak van de mijnenwet en vooral van Coremans' wetsvoorstel hadden in hunne rangen eene algemeene verbittering doen ontstaan. Hun wrok gaf zich lucht op allerlei meest ondoelmatige wijzen; doch ernstig en practisch werd ook gewerkt. Na veelvuldige onderhandelingen onder de gewestelijke bonden van ‘Oud-hoogstudenten’, zooals de clericale oudstudenten der hoogescholen zich noemen, vereenigden zich deze bonden der vijf Vlaamsche provincies tot een Katholiek Vlaamsch Verbond, ten einde den taalstrijd in gemeen overleg te voerenGa naar voetnoot(1). En zulke poging was niet nieuw. Liberalen en clericalen onder de Vlaamschgezinden hadden reeds meer dan | |||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||
eens dergelijke federatieve lichamen in 't leven geroepen, zonder veel nut of blijvenden uitslag overigens. Ook werd de stichting van dat nieuw Verbond eerst zeer kalm onthaald. ‘Een meer of minder, wat geeft het?’ dacht menig man van ondervinding. Doch als uitvloeisel van het Verbond werd te Antwerpen een ‘Katholiek Vlaamsch Secretariat’ ingericht, dat stelselmatig en geregeld werkzaam moest zijn, ‘alle dagen van de week, van het eene jaar in 't andere.’ Onder de voornaamste bezigheden van dat Secretariat werden aangekondigd:
Er werd verzekerd, dat een honderdtal clericale Vlaamschgezinden de verbintenis hadden aangegaan jaarlijks eene vaste som bijeen te brengen, om de onkosten van dat Secretariat te bestrijden. Den 16 Augustus 1908 vergaderde het bestuur of ‘Landsraad’ te Brussel. Er werd besloten aan het Verbond den naam te geven van wijlen den Katholieken Vlaamschen Landsbond, in 1891 gesticht en sedertdien (men weet niet juist wanneer) ontslapen in den Heere. Wat het Secreta- | |||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||
riaatGa naar voetnoot(1) betreft, men bracht verslag uit over zijne werkzaamheden. Op eenige maanden tijds had het 335 brieven geschreven en 2380 gedrukte stukken verzonden. Dat vertegenwoordigde reeds eenen hoogen berg papier. Na uitbetaling der meubels, schrijfmachine, enz., bleef nog een batig slot over van 1,330 fr. Niemand, die de geschiedenis der Vlaamsche Beweging kent, zal verwachten, dat zoo 'n Secretariaat met al zijne archieven en papieren dadelijk mirakels zou kunnen verrichten. Maar die wetenschappelijke methode, toegepast op het opsporen, aanklagen en uitroeien der Vlaamsche grieven, getuigt van ernst en practischen geest bij de cleclericale Vlaamschgezinden, die het - men moet het erkennen - buitengewoon lastig hebben tegenover hun eigen parti de la France, bestaande uit nobilions, bisschoppen, paters en nonnen. Hun Katholiek Vlaamsch Secretariaat is er waarlijk niet te veel. Zij zullen het wel kunnen bezigen. Hooger Leven van Leuven bracht in December 1908 het volgende beteekenisvol berichtje: Het Vlaamsche Secretariaat te Antwerpen doet een onderzoek naar de toepassing der bisschoppelijke onderrichtingen in de vrije onderwijsgestichten. Er zal aan 't Secretariaat gevraagd worden zoo rap mogelijk de uitslagen van dit onderzoek bekend te maken, en alleen bekend te maken, datgene waar men volkomen zekerheid over meent te hebben, met het verzoek voor de betroffene professors of bestuurders van onderwijsgestichten te willen terechtwijzen, mochten de gegevene inlichtingen niet heel en gansch juist zijn. Dat onderzoek moet ongetwijfeld leiden tot verpletterende onthullingen. Indien het Vlaamsch Secretariaat bij machte is om dat werk tot een goed einde te brengen, zal het een duchtig wapen gesmeed hebben voor de voorstanders van Coremans' wetsvoorstel. Van hunnen kant waren de liberale Vlaamschgezinden niet onwerkzaan gebleven. Zonder gerucht noch bluf hadden zij in 1908 de noodige gelden bijeengebracht tot het | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
stichten van een Perskantoor met het doel om de liberale dagbladen over de ware beteekenis van de Vlaamsche Beweging en van den Vlaamschen strijd voor te lichten. Bescheiden, doch onverdroten werd dat werk met de meeste toewijding aangevat. In de talrijke liberale Vlaamsche dag- en weekbladen werden door de zorgen van het Perskantoor geregeld allerlei mededeelingen verspreid. Ook in enkele der liberale Fransche bladen van Vlaamsch België, die op de verfranschte burgerij nog eenen overwegenden invloed uitoefenen, kreeg men eenen vasten voet. Zelfs in de hoofdstad Brussel, waar de Fransche pers zoo hartstochtelijk anti-Vlaamschgezind is, beproefde het liberaal Perskantoor het goede zaad te strooien, en niet te vergeefs. Naast het meer luidruchtig Vlaamsch Katholiek Secretariat bewijst aldus het liberaal Perskantoor de beste diensten aan de Vlaamsche Beweging. | |||||||||||
De ‘École Française’ te BrusselWij hebben gezien hoe de Franskiljons, uit haat voor de taalwet De Vigne-Coremans, te Gent in 1899 en te Antwerpen in 1901, succursalen van het verfranscht Institut Rachez van Brussel opgericht hadden, ten einde de Staatsmiddelbare scholen en atheneums der twee groote zustersteden in den grond te boren. Dat was hun nochtans niet Fransch genoeg; zij hadden meer gewenscht en op den rechtstreekschen steun der Fransche Regeering gerekend; maar deze had het niet gedurfd openlijk voor dat werk in België vooruit te komen. Het is hetgeen een van de leiders der Belgische Franskiljons, Prof. Maurice Wilmotte van Luik, een tiental jaren later bekend maakte in een schrijven aan de Flandre libérale van GentGa naar voetnoot(1): Lorsque les pères de famille gantois et anversois estimèrent que le régime flamand était préjudiciable à leurs fils dans nas athénées | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
et qu'un exode s'organisa, la France n'osa s'affirmer en offrant à ces amis de sa propre culture un local et des maîtres. Et l'on trouva le biais d'instituts privés, peuplés de jeunes gens capables, mais moins expérimentés que les vieux professeurs de carrière. On fut réduit à tabler sur la confiance des pères de famille, à leur demander un crédit prolongé. Ajoutons qu'à Anvers, l'ancien consul général, notoirement réactionnaire, mit tout en oeuvre pour teinter de cléricalisme l'établissement dressé en face du collège officielGa naar voetnoot(1). Doch Prof. Wilmotte kondigde tegelijk in Januari 1908 met welgevallen aan, dat de Fransche Regeering niet meer dezelfde voorzichtigheid of schuchterheid aan den dag legde en dat zij besloten was eene louter Fransche school te Brussel te stichten: On s'intéresse vivement à la création d'une école française. La Chambre de commerce de Bruxelles, présidée par M. Rolland, lui assure un patronage très effectif. Le ministre de France (le comte d'Ormesson) et le consul général à Anvers, M. Crozier, ont fait diligence pour qu'on accordât de Paris les avantages et les consécrations dont a besoin une telle institution. M. Briand (ministre de l'instruction publique) a été tenu personnellement au courant de l'oeuvre... Il était vraiment temps qu'un ministère radical impasât de Paris une orientation plus moderne à l'activité corporative des Français établis chez nous. Mais ce n'est pas assez d'une école française à Bruxelles; il est urgent qu'on en crée d'autres, notamment à Anvers et à Gand. | |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
In April 1908 deed het volgend berichtje de ronde in de Brusselsche pers: L'École française à Bruxelles. Dat aanzienlijk hulpgeld der Fransche Republiek voor ééne enkele school was vol beteekenis. In Vlaamsch België gaf het berichtje der Brusselsche pers aanleiding tot allerlei commentaren. | |||||||||||
De inwijding der Fransche school te Brussel (Mei 1908)Tot in de laatste jaren waren de scholen van België, hoe slecht of middelmatig zij soms ook waren, ten minste in de handen der landsburgers gebleven. Ten gevolge van het ‘Combisme’ in Frankrijk, is een zwerm van Fransche paters en nonnen uit dat land naar België overgewaaid, omdat zij zich aan de wetten van hun vaderland niet wilden onderwerpen. In ons landje, het Luilekkerland der kloosters, hebben zij zich neergezet, om er de opvoeding der kleine Belgen van beider kunne te leiden en aan de kinderen der clericale gegoede standen eene door en door Fransche opvoeding te geven. In Vlaamsch België is dat vooral eene echte ramp geworden, waar de clericale Vlamingen zelven zich met schrik en verbittering over uiten in hunne vertrouwelijke gesprekken en nu en dan in hunne Vlaamsche pers. Daarenboven hebben de Duitschers, met de officieele en geldelijke ondersteuning hunner Regeering, te Antwerpen en te Brussel, Duitsche middelbare scholen gesticht voor de kinderen der aldaar woonachtige Germanen van het Duitsche Keizerrijk; en vele kinderen van Antwerpsche en Brusselsche Belgen bezoeken ook die scholen. Om hun goed Duitsch te leeren, laten die Belgische ouders aan | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
hunne kinderen eene gansch vreemde opvoeding geven. In die Duitsche scholen wordt men opgekweekt in de liefde voor das grosse Deutsche Vaterland, in de aanbidding van Pruisen en van het koninklijk stamhuis der Hohenzollern, in de vergoding van den Duitschen Keizer, enz. Terwijl de Fransche paters en nonnen met Fransche leerboeken en atlassen aan hunne scholieren de frontières naturelles de la France tot aan den Rijn inprenten, leert men in de Duitsche scholen, dat Holland en België (omdat zij tijdens de middeleeuwen onder het Heilige Roomsche Rijk van den Duitschen Keizer tot aan de Schelde werden gerekend) nu ook, vroeg of laat, weder met het Duitsche Keizerrijk zullen vereenigd worden. De Regeering der Fransche Republiek volgde nu op hare beurt, maar veel luidruchtiger, dat voorbeeld, toen zij in Belgiës hoofdstad Brussel, op den 28 Mei 1908, tot de plechtige inwijding harer École française overging, gevestigd in ‘le magnifique hôtel du Boulevard d'Anderlecht.’ Al de Brusselsche en verdere Belgische dagbladen stonden er vol van. Graaf d'Ormesson, de gezant der Fransche Republiek te Brussel, was op het feest tegenwoordig met al de leden van zijn gezantschap, evenals de Fransche oud-minister Dubief en meer andere Franschen van rang en van stand. Van Belgische zijde merkte men onder de aanwezigen op: den burgemeester van Schaarbeek Bokstael, den bestuurder der Brusselsche normaalschool A. Sluys met enkele bekende Franskiljons uit de voorstad Kuregem en den bestuurder der Duitsche school te Brussel, Hasselkus. De Fransche gezant onthulde eenen gedenksteen in den tuin, hetgeen een voorwendsel was tot het houden van beteekenisvolle redevoeringen. Er werd bevestigd, dat de Fransche Republiek aan de École française eene toelage van 125.000 frank verleend had en verder jaarlijks tot haar onderhoud zal blijven bijdragen. Triomfantelijk werd verkondigd, dat de helft der reeds ingeschreven leerlingen, die met October de school zouden bezoeken, Belgische kinderen zijn: | |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
Notre programme d'enseignement, des mieux compris, nous a valu par avance la confiance des Bruxellois. Sur cent enfants déjà inscrits, qui entreront à l'École après les vacances, il s'en trouve une moitié de nationalité belge. De feestredenaar graaf d'Ormesson gaf openhartig het doel van de school als volgt te kennen: Nous formerons ici, non pas de petits chauvins, mais de bons français, de bons républicains. Ten slotte deelde de Fransche gezant de gebruikelijke lintjes van ‘officier d'académie’ aan zes Belgen uit, met de ondubbelzinnige verklaring: Le Gouvernement français a voulu récompenser les services de ceux qui nous ont aidés dans l'accomplissement de notre oeuvre. En de Gazette van Brussel juichtte schertsend, omdat er in de École française geen Nederlandsch zou aangeleerd worden, tenzij in een ‘cours facultatif, dont le professeur a des chances de pouvoir lire des romans à ses heures de cours.’ In de Vlaamsche pers werd dat feest van de inwijding der Fransche school te Brussel druk besproken. Het Volksbelang schreef er over: In de hoofdstad van het aloude Vlaamsche hertogdom Brabant, in de hoofdstad van het tweetalig koninkrijk België, in de overwegend Vlaamsche stad Brussel, mag een cours de flamand slechts facultatif zijn, niet waar? En zooveel mogelijk zonder leerlingen? Dat is immers het ideaal. Daarom is de École française zoo uitstekend ingericht met haar programme des mieux compris. Ook de ernstige waarschuwing van oud-burgemeester Buls in zijne bekende rede der Ligue de l'enseignement is hier van pas: En prêtant la main à l'annexion des cerveaux, ils préparent l'annexion du sol de la patrie. | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
Het Fransch Congres te Aarlen (Sept. 1908)In September 1908 hielden de Belgische Franskiljons met eenige Franschen en buitenlandsche aanhangers der Fransche taal en letteren een Congrès pour l'extension et la culture de la langue française. Dit Congres zetelde in het Duitsch uithoekje van België, in de Duitschsprekende hoofdplaats van de Waalsche provincie Luxemburg, in de kleine stad Aarlen (Arlon). Door de weemoedige onthullingen van den voornaamsten inrichter van het Congres Prof. Maurice Wilmotte, der Luiksche Hoogeschool (die ook het eerste Fransche Congres te Luik in 1905 ingericht had), lekte het later in zijn tijdschrift La Revue de Belgique (October-afl.) uit, dat de voorbereiding niet vrij van moeilijkheden was geweest. De stad Luxemburg, hoofdstad van het Duitsch onzijdig Groot-Hertogdom, was eerst aangeduid, om er het Congres te houden. De Alliance française, ‘cette puissante association parisienne’ - schreef Prof. Wilmotte - ‘qui n'a cessé de nous témoigner une confiance et une estime des plus ouvertes,’ had op zich genomen met hare afdeelingen van het Groot-Hertogdom in onderhandelingen te treden. Men weet, dat het Groot-Hertogdom Luxemburg eene zuiver Duitsche bevolking heeft; doch sedert eeuwen is er de verfransching zoo groot, dat het Fransch er de officieele taal is, die prijkt op de munten en postzegels en die bijna uitsluitend in de Luxemburgsche Kamer gesproken wordt. Maar welk een Fransch! Prof. Wilmotte deelde aan het publiek mede, dat in de bureelen der Alliance française het Congres te Parijs werd voorbereid in zijne tegenwoordigheid en dat aldaar de stad Luxemburg en de datum werden gekozen. Maar de vijanden der Fransche taal waakten: On ne saura jamais exactement quelles influences opérèrent, ni quels propos ou lettres furent échangés là-bas à Luxembourg. Mais oe qui est certain, c'est que les dispositions bienveillantes du Gou- | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
vernement grand-ducal se modifièrent sans raison apparente et mirent nos amis dans l'impossibilité d'accepter la lourde charge de l'organisation du Congrès. Prof. Wilmotte had er kunnen bijvoegen, dat Zwitserland insgelijks voor de eer van zijn Congres bedankt had, zooals van goed ingelichte zijde werd beweerd. Uit de hoofdstad Luxemburg verdreven, landde het Fransch Congres eenige uren van daar te Aarlen aan, een stadje van 8.237 inwoners, volgens het Dictionnaire géographique du Royaume de Belgique. Voorwaar een al te klein tooneel voor zoo 'n groote vertooningGa naar voetnoot(1). De Fransch-Belgische pers van Brussel bazuinde den lof uit van 't Fransch Congres, dat in het verfranschte Aarlen met allerlei blijken van sympathie werd overstelpt. De hoofdrollen van het Congres werden gespeeld door Prof. Wilmotte met, aan zijne zijde als Père noble, den ouden clericalen Staatsminister Le Jeune, den verstokten Waal, die zich in vroegere jaren als Minister van justitie stelselmatig tegen elke taalwet gekant had en een dertigtal Vlaamsche steden en gemeenten bij koninklijk besluit van 3 Mei 1899 voor Waalsche plaatsen liet uitroepen, waaronder Brussel niet al zijne voorsteden, Berchem en Borgerhout bij Antwerpen, St-Truiden in het hartje van Limburg, enz.Ga naar voetnoot(2). De Belgische Franskiljons van minderen rang betoonden op dat Congres eenen onvoorzichtigen ijver. Grojean van Brussel voer heftig uit tegen de Flaminganten en tegen de ‘verpruising’ van België. De bekende Waalsche journalist Hector Chainaye stelde voor, eene drukking uit te oefenen op de Belgische volksvertegenwoordigers ten nadeele der Vlaamsche Beweging. Maar Prof. Wilmotte en de Fransche délégué kwamen er uit voorzichtigheid tegen op. Gerard Harry (de vroegere bestuurder van Le Petit Bleu van Brussel) was nog meer compromittant, toen hij | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
voorstelde, dat het Congres de Regeering der Fransche Republiek dringend zou uitnoodigen, de Fransche drukpers in de tweetalige landen geldelijk te ondersteunen. De Dernière Heure schreef daarover: Un Luxembourgeois lui répondit: ‘Le journal qui serait payé chez nous, tomberait bientôt sous la désapprobation générale.’ | |||||||||||
De verklaring van den Franschen ‘délégué’Volgens de Chronique van Brussel, die het met geestdrift wereldkundig maakte, liepen de leden van 't Congres te Aarlen rond met Fransche kokarden (arborant à la boutonnière une cocarde aux couleurs françaises). Ook van het zingen van de Marseillaise, het nationaal lied der Fransche Republiek, werd gedurig misbruik gemaakt, alsof men onder Belgische socialisten ware geweest. Die onhandige overdrijvingen maakten ten slotte den délégué de Son Excellence le Ministre de l'Instruction publiqueGa naar voetnoot(1) van Frankrijk, Jules Gautier, eenigszins bang voor eene reactie, daar hij meende te moeten verklaren: Men denkt maar al te veel, dat wij hier komen om de Belgische provincies in te palmen. Die bezadigde verklaring in den mond van den Franschen délégué was te recht de ‘clou’ van het Congres van | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
Aarlen. Zij bewijst, dat zelfs een Franschman het hatelijke inziet van de eischen onzer Vulgarisateurs in Vlaanderen. Dat de Vlaamsche taal en de Vlaamsche letterkunde door den Franschen délégué tegen de overdrijvingen der Belgische Franskiljons zouden moeten in bescherming genomen worden, - wie had dit kunnen verwachten? Te gelijk met het Fransch Congres te Aarlen werd het twaalfde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres te St-Nikolaas, in de hoofdstad van 't Land van Waas, heel kalm en heel ernstig gehouden. Het werd door de Fransch-Belgische pers zoo goed als doodgezwegen, terwijl de Vlaamsche pers er terecht met fierheid over sprak. Aan 't hoofd van 't Vlaamsch Congres stond Prof. Camiel De Bruyne, der Gentsche Hoogeschool, en onder de 250 leden telde men enkele Noordnederlandsche hoogleeraren en geneesheeren. Bescheiden en degelijk was dat Vlaamsch Congres, dat zoo gunstig afstak op de rumoerige bijeenkomst te Aarlen. Het waren louter wetenschappelijke beraadslagingen, in de moedertaal gevoerd, zonder afbrekerij of verdachtmaking van andersdenkenden. Geen krachtiger argument ten voordeele der vervlaamsching van ons hooger onderwijs in Vlaanderen. On prouve le mouvement en marchant, zegt het Fransche spreekwoord. | |||||||||||
Het Vlaamschspreken in de Kamer (1908)Gaandeweg nam het Vlaamschspreken in de Kamer toe, vooral in de rustige zittingen zonder onstuimige politieke debatten. Alzoo hoorde men den 4 Maart 1908 niet minder dan negen Nederlandsche redevoeringen, groote of kleine, van Persoons, Van Reeth, Anseele, Van Brussel, Verheijen, Buyl, Augusteyns, Tibbaut en Minister Helleputte. Het veel gelezen Laatste Nieuws van Julius Hoste schreef naar aanleiding dier zitting: Waar is de tijd, toen de gansche Kamer woedend recht sprong, omdat de heeren Gerrits en De Laet eenige woorden Vlaamsch gesproken hadden? | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
Wij woonden toen die zitting bij en herinneren ons nog heel goed, dat Frère-Orban en Bara bleek van woede naar die twee Vlamingen met den vinger wezen, uitroepende: C'est intolérable! C'est un manque d'égards envers vos collègues!... Dat de tijden gansch veranderd waren, zag men in de zitting van 28 April 1908. De socialist De Bunne (Kortrijk) verweet aan den Minister van Arbeid, den Waal A. Hubert (Bergen), dat hij, verwittigd over eene Vlaamsche interpellatie, niet geluisterd had en geene maatregels genomen had om te weten wat er gezegd was geworden. Op hoogen toon riep Minister Hubert hem toe: ‘Gij moogt Vlaamsch spreken!’ hetgeen een groot rumoer verwekte onder de leden der socialistische oppositie. Daarop gebeurde het volgend incident: De heer De Bunne. 't Is een schandaal, dat een Minister in België geen Vlaamsch kent, de taal die door de meerderheid des lands wordt gesproken. (Zeer wel! op de banken der socialisten.) Ik had het geluk niet te mogen studeeren. Sedert den ouderdom van 11 jaar moest ik mijnen vader volgen naar de fabriek. Hier zijn we reeds met eenigen, die enkel Vlaamsch spreken, en met elke verkiezing zal ons getal toenemen. Dit incident was van hooge beteekenis; maar, dat de | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
Franskiljons van 't Vlamsche land nog niet allen bekeerd waren, bewees de Fransche eed van een nieuw clericaal lid voor Kortrijk, Busschaert, in dezelfde zitting afgelegd. In December 1908 deden zich nog een paar incidenten in de Kamer voor, die getuigden van den omkeer, die zich in onze parlementaire wereld betreffende het taalgebruik heeft voorgedaan. Tot Minister Hubert richtte de Gentsche socialist Lampens, onder de toejuichingen van zijne groep, het bloedig verwijt: Gij vergt de kennis der twee landstalen bij eenen klerk, en gij zelf kent maar ééne taal, heer Minister! En een nieuwgekozen socialist uit het Walenland, Wauters (Borgworm-Waremme), sprak eene Fransche redevoering uit, waarin hij lezing gaf van een artikel uit De Boer, een Vlaamsch blad. Aan de rechterzijde werd gelachen: De heer Meysmans. Lacht niet! De heer Wauters is een Waal, die Vlaamsch geleerd heeft. Andere voorvallen van denzelfden aard bewezen meer en meer, dat de tijd nabij was, waarop het gebruik der twee landstalen in de debatten der Kamer van volksvertegenwoordigers tot geene verbittering noch onbeschoftheden meer aanleiding geven zou. Dat parlementair mirakel was vooral te danken aan het algemeen stemrecht, dat talrijke nieuwe democratische bestanddeelen in de burgers-Kamer van vroeger had doen binnendringen, en aan de Franschonkundige Kamerleden het besef van hunne taalrechten en van die hunner Vlaamsche lasthebbers had ingeprent. Alleen de aristocratische Senaat bleef nog zoo goed als louter Fransch van taal. | |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
Andere gebeurtenissen in 1908Tot vollediging diene nog de volgende vluchtige vermelding van andere gebeurtenissen in den loop van het jaar 1908: de verschijning eener Vlaamsche uitgave van het Bulletin van de machtige Touring Club de Belgique (Jan.); de stichting van een Vlaamsch Verbond tusschen een dertigtal maatschappijen van Brussel en zijne voorsteden (id.); het 50jarig jubileum van Paul Billiet als dagbladschrijver te Antwerpen (id.); de 50ste opvoering van Wambach's opera Quinten Massijs, de eerste van Blockx Baldie en de vertooning van Willem Ogier's zeventiendeeuwsch kluchtspel Haet ende Nydt te Antwerpen (id.); het overlijden te Gent op 90jarigen leeftijd van Mevrouw Heremans, (weduwe van den bekenden hoogleeraar), de groote weldoenster der armen en der Vlaamsche Beweging, die, onder meer giften, 2.500 fr. aan het Willems-fonds legateerde (Februari); het 25 jarig kunstjubileum van den bekenden tooneelspeler Ernest Van Havermaete te Gent en het feest van het 25jarig bestaan van het Taalminnend Studentengenootschap der Luiksche Hoogeschool Onze Taal (id.); het houden van eene reeks openbare Nederlandsche voordrachten in de Vlaamsche Balie te Brussel, geopend door eene schitterende causerie van Pastoor Hugo Verriest over Gezelle, Alb. Rodenbach, Stijn Streuvels en René De Clercq, waarop 250 aanwezigen waren, waaronder 150 dames (id.); het vieren te Leuven van het 20jarig bestaan van het Vlaamschgezind studententijdschrift Ons Leven, waarbij de rector magnificus der bisschoppelijke Hoogeschool Mgr. Hebbelynck de vertooning van Blockx' nieuwe opera Baldie als ‘onzedelijk’ verbood en door Mozart's Bruiloft van Figaro deed vervangen, hetgeen tot veel gerucht in de pers en tot geweldige straatgevechten tusschen Waalsche en Vlaamsche studenten gedurende eenige dagen te Leuven aanleiding gaf (id.); de eerste opvoering van Oscar Roels' nieuwe opera Pinksternacht te Antwerpen (Maart); de verschijning van Alfons Sevens' striemenden | |||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||
politieken roman De Schoolmeester, die veel ophef maakte onder de clericalen, en van het vijfde deel van Th. Coopman en Jan Broeckaert's Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd (id.); het 25jarig jubeleum te Brussel van Mevr. Julia van Lier-Cuypers als tooneelkunstenares (id.); de opvoering van Baldie te Leuven met Blockx als orkestbestuurder te midden der algemeene geestdrift, ook vanwege de studenten (April); de verschijning te Amsterdam der elfde uitgave van Tony Bergmann's Ernest Staas (id.); de verhooging der Belgische staatstoelage voor Prof. de Vries' groot Woordenboek der Nederlandsche taal: de ondersteuning per aflevering werd van 1.000 fr. op 1.500 fr. gebracht, dank zij vooral volksvertegenwoordiger J. Vander Linden, die in de Kamer een gunstig Vlaamsch antwoord bekwam van den Waal Minister baron Descamps-David (Mei); de toelage van 25.000 fr. te Antwerpen aan de Fransche privaattooneeltroep der Variétés door den Gemeenteraad toegekend, ondanks de luide protesten der pers en der Vlaamschgezinden (Juni); de omhaling ten bate der rondreizende bibliotheken van 't Willems-fonds (opbrengst: 722 fr.), gedaan op eenen maaltijd van bestuursleden en propagandisten der Liberale Associatie te Gent, na de Kamerverkiezing (id.); de geheele alleenstaande Fransche eed van Anseele in de Kamer, terwijl zijn medegekozene socialist te Gent (de werkman Lampens) eenen Vlaamschen eed aflegde, evenals al de andere volksvertegenwoordigers der Vlaamsche kiesdistricten (id.); de jaarlijksche zitting der Kon. Vlaamsche Academie te Gent, waarop Minister Descamps zich door eenen Waalschen en Nederlandsch-onkundigen hoogen ambtenaar liet vertegenwoordigen (id.); de stichting te Antwerpen van een Vlaamsch Handelsverbond door 150 handelaars, met het doel hunne boeken en verdere handelsgeschriften niet meer in 't Fransch te houden, dank zij vooral het krachtig initiatief van Leo Meert, fabrikant te St-Nikolaas (id.); het Gulden-sporenfeest in vele dorpen en in een twintigtal Vlaamsche steden gevierd, maar vooral te Antwerpen met grooten luister en eendrachtige | |||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||
samenwerking der drie staatspartijen (Juli); de protesten in de pers en in de Kamer tegen de verfransching aan boord van het Belgisch schoolschip L'Avenir (id.); het toenemen van het Vlaamschspreken in de Kamer tot groote ergenis van Gazette, Soir en andere Franskiljonsbladen van Brussel (Augustus); het veelbezocht 30ste Nederlandsch Congres te Leiden en in dezelfde stad de vierde vacantieleergangen, bijgewoond door 34 deelnemers, waaronder 21 Belgen, 6 Hollanders, 4 Zuid-Afrikanen, 1 Javaan, 1 Duitscher en 1 Engelschman (id.); de plechtige herdenking te Antwerpen van de 25e verjaring van Conscience's dood en de indrukwekkende onthulling te Aalst van Pastoor Daens' grafmonument (September); de opening van het tooneeljaar in den Vlaamschen Schouwburg te Brussel met eene drukbesproken zwakke vertooning van Alb. Rodenbach's onspeelbare Gudrun (id.); het afscheidsmaal te Dordrecht door het bestuur van 't Algemeen Nederlandsch Verbond aangeboden aan zijnen voorzitter Dr Kiewiet de Jonge bij zijn vertrek voor eene studiereis in Zuid-Afrika (id.); de verschijning van de twee deelen der Geschriften, redevoeringen en brieven van Burgemeester Jan Van Rijswijck (id.); de onthulling te Gent van een gedenkteeken ter eere van Prof. François Laurent met uitsluitend Fransche opschriften (November); de kruiskensregen in het Belgisch Staatsblad (65 benoemingen in de Leopoldsorde) ten bate van Belgische letterkundigen en dagbladschrijvers, waaronder 23 Vlaamsche (id.); de verwerping van de begrooting der burgerwacht door den Gemeenteraad van Antwerpen, met 19 stemmen tegen 16, met het doel de verfranschte opperofficieren te straffen wegens hunnen jarenlangen onbeschaamden opstand tegen de taalwet Heuvelmans (December); dat voorbeeld gevolgd door den Gemeenteraad van Anderlecht bij Brussel (id.); de plechtige herdenking der 100ste verjaring van dichter Dautzenberg's geboortedag te Brussel (id.); de opzegging door 400 Antwerpsche beenhouwers van hun abonnement op het vaktijdschrit La Boucherie belge, dat halsstarrig weigerde mededeelingen in de beide landstalen op te ne- | |||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||
men (id.); de groote bijval van Blockx' opera De Bruid der Zee te Amsterdam (id.); de feestmaaltijd door meer dan honderd liberale senators, volksvertegenwoordigers, politieke strijders en dagbladschrijvers aangeboden aan Julius Hoste te Brussel, ter gelegenheid zijner kruisiging in de Leopoldsorde (id.); de verschijning van het zesde deel van Th. Coopman en Jan Broeckaert's Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd, omvattende slechts 1873, het jaar der eerste taalwet Coremans op het gerecht (id.); het overlijden te Brussel van den 80jarigen grooten toondichter F.A. Gevaert, eenen bakkerszoon van het Oostvlaamsch dorpje Huisse, die kort daarvoor door koning Leopold II tot baron geadeld was geworden (id.). Gevaert was in zijne jonge jaren de hoop en glorie geweest der Vlaamsche Beweging op muzikaal gebied met meesterstukken als zijne feestcantate Jacob Van Artevelde; maar, na een langdurig verblijf te Parijs, in zijnen epischen strijd tegen Peter Benoit's nationale richting in de muziek, was hij tegen de Vlamingen gedurende lange jaren met al zijnen Brusselschen officieelen invloed beslist opgetreden. | |||||||||||
Het Julius Sabbe-feest te Brugge (Dec. 1908)Den 6 December had te Brugge een aandoenlijk feest plaats ter eere van den 62jarigen Vlaamschen strijder Julius Sabbe. De Brugsche afdeeling van 't Willems-fonds, waar hij in 1872 de stichter van was geweest, had eene concert-voordracht in Het Zwart Huis, het zoo schilderachtig gothisch lokaal der liberale kringen van Brugge, ingericht, waarop Pol De Mont als feestredenaar optrad en gevolgd werd door allerlei andere sprekers van naam uit Vlaamsch België, die beurtelings hulde kwamen brengen aan Vader Sabbe. De aanbieding van een album, bevattende autografen, teekeningen en muziekstukken van talrijke strijdgenooten, letterkundigen, schilders en toonkunstenaars, en de onmisbare feestmaaltijd volledigden de betooging. | |||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||
Geboren uit den eenvoudigen burgerstand te Gent in 1846, dankte Julius Sabbe alles aan zichzelven. Op de maatschappelijke ladder klom hij, ondanks zijne gaven van hart en geest, nooit hooger dan tot het ambt van leeraar aan het koninklijk atheneum der Breidelstad. Maar wat heeft die ‘kleine schoolmeester uit den Athénée’,
Julius Sabbe
zooals Pol De Mont hem zoo schilderachtig noemde, naar het volksgebruik, - wat heeft die eenvoudige leeraar niet al verricht in zijn leven? Aan de Hoogeschool te Gent, waar hij een der beste leerlingen was van Prof. Heremans en opgroeide in de vrijzinnige Vlaamsche school van Julius Vuylsteke, was hij de ziel van 't Zal wel gaan en van de Studenten-Almanakken; ook een der eerste medewerkers aan de pas gestichte eerste volksbibliotheek en eerste volksvoordrachten | |||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||
van het Willems-fonds; tevens ook een der oprichters van het weekblad. Het Volksbelang (1867). In September 1869 ging hij, alsdan 23 jaar oud, naar Brugge over, als leeraar in de Nederlandsche taal aan het koninklijk atheneum. Dadelijk werd hij daar een Bruggeling van top tot teen, de meest Brugsche aller Bruggelingen. Daar kweekte hij gedurende zes en dertig jaren eene breede schaar overtuigde liberale Vlaamschgezinden aan, die onder zijne leiding van het sluimerende Brugge een brandpunt der Vlaamsche Beweging hebben gemaakt. In Augustus 1874 had hij er met Leo Van Gheluwe, Aug. Vander Meersch en eenige andere vrienden het tweetalig maandblad De Halletoren gesticht. Het was weldra een der beste strijdbladen der Vlaamsche taal- en kunstbeweging en het bleef vooral bekend wegens zijnen vruchtbaren veldtocht voor de herstelling der oude Brugsche huisgevels en wegens zijne geestdriftige verdediging van Peter Benoit's nationale muziek tegen het cosmopolitisme van Gevaert. Toen De Halletoren in 1881 stierf, verving hem Sabbe door zijn flink liberaal weekblad De Brugsche Beiaard, waar hij nog onvermoeid aan 't hoofd van staat na bijna dertig jaren, alleen overlevend aan eene reeks geslachten van allerlei medewerkers. | |||||||||||
De wedergeboorte der ‘doode maget’Middelerwijl was onder Sabbe's leiding de Brugsche afdeeling van 't Willems-fonds, de eerste buiten Gent, sedert 1872 het middelpunt geworden van het liberaal Vlaamsch geestesleven in de vroeger zoo diep ingedommelde en onverschillige Breidelstad. Ook de heerlijke beweging tot het oprichten van het gedenkteeken ter eere van Breidel en de Coninc op Brugges Groote Markt was grootendeels Sabbe's werkGa naar voetnoot(1). Bij de | |||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||
onthulling van Paul De Vigne's bronzene groep in 1887 ging er als eene rilling van vaderlandsliefde door geheel België, alleen te vergelijken bij de opschudding veroorzaakt door de Kortrijksche feesten van den Gulden-sporenslag in 1902Ga naar voetnoot(1). Aan de zijde van de Maere, die de veldheer was, stond Julius Sabbe als zijne rechterhand in de jarenlange beweging tot het bekomen van Brugge-Zeehaven, later in Zeebrugge herdoopt. Het was een strijd van meer dan twintig jaren, dien Sabbe naast de Maere met zijn bezielend woord en zijne onvermoeibare pen hardnekkig voerde en die, toen de eindelijke zegepraal bevochten werd, uitliep op eene walgelijke ondankbaarheid tegenover Sabbe van wege de officieele wereld van Brugge en van België. Te gelijk stond Sabbe met Vuylsteke aan 't hoofd van de beweging tot het bekomen van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium van Peter Benoit te Antwerpen. Dat ook was een lange strijd van jaren en jaren; doch Sabbe liet niet los, vocht met woord en pen, beleefde eindelijk in 1897 Benoit's zegepraal en richtte later een onvergankelijk gedenkteeken op aan den grooten Vlaamschen meester in zijn belangrijk boek: In memoriam. Peter Benoit, zijn leven, zijne werken en zijne beteekenis (Gent, 1902). Julius Sabbe was een onzer goede dichters, als in zijn zoo populair Lied van 't Willems-fonds, in zijne roerende sonnetten op Brugge en in zijnen aangrijpenden Strijdzang, ter eere van Vuylsteke in 1887 gedicht en door Benoit met eene meesterlijke melodie begiftigd. Maar vooral was Sabbe een onzer grootste redenaars. Al wie hem in zijne gloeiende overtuigende improvisaties heeft gehoord, weet, dat hij naast Conscience, de twee Jan Van Rijswijck's, Vuylsteke, Gerrits, De Geyter, Coremans, Rooses, Pol De Mont, Julius Hoste, Frans Reinhard en enkele anderen onder de welsprekendste zonen van Vlaanderen mag gerekend worden. De ontelbare meetings en volksvergaderingen, in schier al de afdeelingen van het Willems- | |||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||
fonds, op vele Nederlandsche Congressen, in talrijke departementen van 't Nut van 't Algemeen klonk in Noord en Zuid zijn meesleepend woord gedurende een dertigtal jaren. Zijne hoogste verdienste was de Vlaamsche wedergeboorte van Brugge. Weemoedig bezong Ledeganck nog in 1846 (Sabbe's geboortejaar) die stad als de ‘doode maget’. Sedert zijn binnentreden in de Breidelstad in 1869, is de ‘doode maget’ onder de drie Zustersteden nu ‘schoon en levend als weleer’ geworden. Dat heeft hij zeker niet alleen gedaan; maar wie meer dan Sabbe heeft die onverhoopte verrijzenis helpen verrichten? Niemand. Hij schonk aan ons Vlaanderland eener zijner drie Zustersteden, die men reeds dood waande, als 't ware terug. En aan de Vlaamsche Beweging, die vóór hem te Brugge zoo goed als onbekend was, heeft hij met die herleving eenen harer hechtste steunpilaren gegeven. Daarom was de hulde gebracht aan den 62jarigen Julius Sabbe zoo algemeen, zoo welverdiend en zoo roerend. | |||||||||||
De dood van Julius De Vigne (Dec. 1908)In de laatste dagen van 1908 (27 December) verloor de Vlaamsche Beweging eenen harer bekwaamste en invloedrijkste politieke mannen: Julius De Vigne. Jan Frans Willems, Jhr. Ph. Blommaert, Hendrik Conscience, Door en Jan Van Rijswijck, Prudens Van Duyse, Ledeganck, Snellaert en de andere grondleggers der Vlaamsche Beweging waren nog zonder invloed op de Belgische Staatspartijen. Geen van hen zetelde ooit in een politiek lichaam, buiten den dichter Ledeganck, die door het boerenkanton Zomergem (waar hij vrederechter was) naar den Provincieraad van Oost-Vlaanderen werd afgevaardigd en waar hij in 1840 de eerste Nederlandsche redevoering hield; benevens Jhr. Blommaert, die in den liberalen Gentschen Gemeenteraad gekozen werd wegens zijnen stand en er jarenlang in 't Vlaamsch gezwegen heeft. | |||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||
Na hen kwam eene tweede groep, die van zekeren tel in de Staatkunde begon te worden en waaronder de meesten zelfs in Kamers, Provincie- of Gemeenteraden binnendrongen, doch niet zonder moeite. Dat waren Jan De Laet, Lod. Gerrits, Ed. Coremans, Jan Van Rijswijck vader, Julius De Geyter, Jan Van Beers, August Michiels, Ferdinand Vander Taelen, Jan Florus, Max Rooses, C. Mathot, I. De Beucker, G. Schoiers, Arthur Cornette, Ad. Pauwels, burgemeester Van Rijswijck, N. Cupérus, Ad. Verspreeuwen, A.C. Vander Cruyssen, Adelfons Hendericx, Louis Franck, te Antwerpen; Pieter De Baets, Julius Vuylsteke, Prof. Heremans, A. de Maere-Limnander, Julius De Vigne, Willem Rogghé, G. Rolin-Jaequemyns, Aug. Gondry, Alb. Fredericq, Camiel en Alfons Siffer, Prof. J. Vercoullie, Arthur Buysse, Cam. De Bruyne, te Gent; Michiel Van der Voort, Alfons Willems, Aug. Couvreur, Julius Hoste vader, burgemeester Buls, L. Vander Kindere, Dr Goffin, Juliaan De Vriendt, Juliaan Vander Linden, Cam. Huysmans te Brussel; Julius Sabbe, Aug. Vander Meersch, Dr Van Steenkiste, K. De Poortere, L. Termote, Alb. Thooris te Brugge; Dr Bauwens, De Backer, Pastoor A. Daens en zijn broeder Pieter te Aalst; Burgemeester G. Bergmann (vader), Tony en senator Ernest Bergmann te Lier; A. De Hoon, Dr Karel Barbier te Veurne; vader P.J. De Swarte te Nieuwpoort; Victor Van de Walle te Mechelen; Ad. Buyl te Oostende; en enkele anderen. Eene derde opkomende groep, die der jongere Vlaamschgezinden, zal de toekomst beheerschen, met Louis Franck van Antwerpen en Julius Hoste (zoon) van Brussel als vermoedelijke aanvoerders. De eerste groep slaapt al lang op het kerkhof. In de tweede groep is de dood ook reeds onbarmhartig en sedert vele jaren aan 't maaien geweest. Met Julius De Vigne velde zij eenen der besten neder. Hij behoorde tot eene Gentsche kunstenaarsfamilie, die in de muziek, in de schilderkunst en in de beeldhouwkunst geschitterd heeft. Zijn vaderlijke oom was Pieter De Vigne, | |||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||
de schepper van het heerlijk bronzen beeld van Jacob van Artevelde op de Vrijdagmarkt te Gent. Een groot beeldhouwer was ook diens zoon, zijn neef, Paul De Vigne, de schepper van De Onsterfelijkheid in het Brusselsch museum. Zijn eigen vader was de kunstschilder Felix De Vigne, de talentvolle voorlooper van Leys en de baanbreker der middeleeuwsche oudheidkunde in Vlaanderen. Zijn broeder Edmond is de verdienstelijke bouwmeester van den Nederlandschen Schouwburg te Gent. Zijne zuster werd de vrouw van eenen der grootste Fransche schilders der 19e eeuw, Jules Breton. Julius De Vigne was zelf een kunstenaar met het woord en met de pen, zooals hij in zijne ontelbare redevoeringen en in menig gedicht en prozastukGa naar voetnoot(1) bewees; maar als staatsman legde hij juist die eigenschappen aan den dag, welke zelden bij eenen kunstenaar vereenigd zijn: rotsvaste beginselen, onverbiddelijk logisch verstand, koele bezadigdheid, kalm plichtbesef, onverstoorbare taaiheid, stroeve redeneerkracht. Julius De Vigne was te Gent den 19 November 1844 | |||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||
geboren. Hij werd er advocaatGa naar voetnoot(1) en schaarde zich aanstonds rondom de banier der liberale Vlaamschgezinden onder de leiding van Vuylsteke en van Prof. Heremans. Gerende meer dan veertig jaren heeft hij het liberalisme en de Vlaamsche zaak met het woord en de pen gediend. Vijf en twintig jaren lang schreef hij in Het Volksbelang ontelbare kristalheldere hoofd- en andere artikels, die toongevend waren in 't Vlaamsche land en dadelijk door vriend en vijand herkend werden als kinderen van De Vigne's pen. Hij zetelde drie jaren in den Provincieraad van Oost-Vlaanderen (1873-76), meer dan dertig jaren in den Gemeen- | |||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||
raad van Gent (1876-1907) en tweemaal acht jaren in de Kamer (1878-1886 en 1900-1908). Men herinnert zich hoe zijne verkiezing tot schepen te Gent in 1888 door de Franskiljons bemoeilijkt werdGa naar voetnoot(1) en hoe hij in de Kamer zijnen
Julius De Vigne
naam hechtte aan de voornaamste onzer taalwetten, de taalwet De Vigne-Coremans van 1883, op het middelbaar onderwijs, mitsgaders aan die van 1889 op het gerechtGa naar voetnoot(2); men herinnert zich ook welke diensten hij aan de Vlaamsche zaak in den Gemeenteraad van GentGa naar voetnoot(3) en ten tweeden male na 1900 in de Kamer bewees, om de stipte naleving | |||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||
van de taalwetten te bekomen, vooral die van de taalwet Heuvelmans op de burgerwachtGa naar voetnoot(1), alsmede zijn onverpoosd strijden ten voordeele van het wetsvoorstel Coremans op het vrij middelbaar onderwijs der bisschoppen en patersGa naar voetnoot(2). In het vraagstuk van de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool was De Vigne veel minder voortvarend; want hij was zeer bevreesd, dat de bloei zijner geliefde Alma Mater door eene roekelooze hervorming zou bedreigd worden. Hij liet er een deel zijner populariteit onder de jonge Vlaamschgezinden. Doch als voorzitter der Liberale Associatie van Gent gaf hij in 1901 eene klinkende les aan de Franskiljons in de plechtige redevoering, waarin hij verklaarde, dat de Gentsche Hoogeschool onmogelijk louter Fransch kon blijven, wilde zij hare roeping in Vlaanderen vervullenGa naar voetnoot(3). Aan verguizing en verdachtmaking stond hij alsdan bloot met Burgemeester Jan Van Rijswijck en meer anderen. Maar hij, die de kalme vastberadenheid in persoon was, stoorde er zich weinig aan. Niemand meer dan De Vigne bezat dien politieken moed, die alles trotseert uit plichtbesef. Hij behoorde tot het geslacht der stroeve onwankelbare Gentenaars van den ouden deeg, die aan de liberale partij in de Arteveldestad mannen heeft geschonken als Hipp. Lippens en Julius Vuylsteke. De hoekige onvergetelijke Burgemeester en ‘de Vlaamsche rots’ waren inderdaad steile en stalen karakters van dezelfde familie als Julius De Vigne. De jeugdige Flaminganten, waaronder de vurigste hem zelfs voor verrader uitkreten, zullen, wellicht vroeger dan zij denken, te Gent en in de Kamer moeten ondervinden, wat men aan Julius De Vigne verloren heeft op Vlaamschgezind gebied. Weinige Flaminganten hebben zooveel als hij bijgedragen, om de Vlaamsche beginselen door de verfranschte lei- | |||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||
ders der liberale partij in Vlaanderen te doen eerbiedigen en aannemen. Mannen van zijn talent als redenaar, van zijn gewicht als staatsman, van zijne gematigdheid, van zijne onbegrensde toewijding zijn in zekere critische omstandigheden soms goud waard. Hun voorbarig verdwijnen is eene ramp voor hunne partij. Bij den dood van Baron de Maere in 1900 heeft men ook zoo iets ondervonden in het Vlaamsche kamp. Bij zijn afsterven werd hem van clericale zijde de laatste eer bewezen in de volgende welsprekende lofrede van Het Handelsblad van Antwerpen: Als Flamingant heeft de Vigne verdiensten gehad en kunnen wij, buiten alle staatkundige denkwijze, zijne nagedachtenis begroeten en er hulde aan brengen. Met Edward Coremans was hij de voornaamste bewerker der wet van 15 Juni 1883, regelend het gebruik der Nederlandsche taal in 't middelbaar onderwijs van den Staat. Aan degenen onder de liberale Vlaamschgezinden, die bij het graf van De Vigne zijne eigenaardige persoonlijkheid niet zouden begrijpen noch waardeeren, kan men deze verhevene lijkrede van clericale zijde aanbevelen. Fas est ab hoste doceri. | |||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||
Een merkwaardig vertoogschrift van Vlaamsche werkliedenNamens meer dan 600 werklieden van den Staatsspoorweg, die in het arsenaal en in 't station te Meirelbeke bij Gent werkzaam zijn, werd in November 1908 aan de volksvertegenwoordigers van Gent-Eekloo de volgende brief gestuurd: Mijne Heeren, | |||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||
nen bekwame afdeelingsoversten genoeg, die in de Waalsche gewesten geplaatst zijn, om hier in 't Vlaamsche land de teugels van het bestuur in handen te nemen. Dit verzoekschrift, te gelijk roerend naïef en melodramatisch, in eenen onbeholpenen en toch aandoenlijken rederijkersstijl geschreven, deed de ronde in de Vlaamsche bladen. Minister Helleputte antwoordde, dat hij al het mogelijke beproefde, om in het Vlaamsche land ambtenaars aan te stellen, die onze taal kennen, er bijvoegende dat het hem soms zeer moeilijk viel dit beginsel toe te passen. Zulks bewijst ten overvloede hoe overwegend het getal Walen en Vlaamschonkundigen in ons Belgisch ambtenaarsleger is! Te recht maakte daarop Het Fondsenblad de opmerking, dat de 600 werklieden van Meirelbeke met zulk een antwoord weinig gebaat waren. Doch de houding van den Minister, eenen geboren Gentenaar overigens en zoon van eenen kleinen burger, getuigde ten minste van goeden wil, hetgeen den Vlamingen in dergelijke gevallen niet alle dagen gebeuren mocht. Het verzoekschrift zelf verwekte eene zekere opschudding, omdat die ontploffing van eigenwaarde, van liefde voor de moedertaal en van nationale fierheid onder die spoorwerklieden en allernederigste beambten iets geheel ongewoons was in den lande. Ook dat was een teeken van de nieuwe tijden. |
|