Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging
(1906-1909)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |||||
Hoofdstuk IX
| |||||
[pagina 45]
| |||||
vervangen door eene clericale regeering, waarvan de Antwerpenaar Victor Jacobs, collega en vriend van Coremans, als minister van Binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs deeluitmaakte en die op eene verpletterend sterke en door en door Vlaamsche rechterzijde steunen mocht. De kansen schenen aldus buitengewoon schoon te staan voor eene uitbreiding der taalwet van 1883 tot het vrij middelbaar onderwijs der bisschoppen en der kloosterorden. Aller verwachtingen werden nochtans bedrogen. Immers, hadden de liberale Vlaamschgezinden eenen hardnekkigen strijd moeten leveren tegen de Franskiljons en Walen in en buiten hunne eigene partij, om de taalwet van 1883 te veroveren, de taak der clericale Vlaamschgezinden bleek weldra nog oneindig zwaarder te zijn, daar hunne bisschoppen en kloosterlingen van beider kunne, wier middelbare gestichten meer dan vijfmaal talrijker waren dan die van den Staat in de Vlaamsche gewesten, van geene mildering der aldaar heerschende verfransching hooren wilden, ondanks de steeds luider wordende klachten en bedreigingen hunner anders zoo volgzame Vlaamschgezinde partijgenooten. | |||||
De eerste pogingen der clericale VlaamschgezindenReeds den 10 September 1883 had een Landdag van clericale studenten te Mechelen plaats, waarop besloten werd de geestelijke overheid eerbiedig te verzoeken aan de Vlaamsche taal in 't katholiek onderwijs de plaats te geven, die haar toekomtGa naar voetnoot(1). Maar de geestelijke overheid had zich niet gewaardigd op dit eerbiedig verzoekschrift eenig antwoord te geven. | |||||
[pagina 46]
| |||||
In April 1884 kwam de zaak ter sprake op de algemeene vergadering van het Davids-fonds, die in de promotie-zaal der katholieke hoogeschool te Leuven, onder voorzitterschap van Prof. Paul Alberdingk Thijm werd gehouden. Adolf Pauwels, alsdan nog student, stelde voor eene com-
Adolf Pauwels
misse te benoemen, ‘liefst uit leekenGa naar voetnoot(1) bestaande’, ten einde bij de bisschoppen aan te dringen op de noodzakelijkheid, om het vrij middelbaar onderwijs te vervlaamschen | |||||
[pagina 47]
| |||||
in den zin der taalwet van 1883 ‘als minimum’. Lambert Van Rijswijck ondersteunde het voorstel en er werd besloten een vertoogschrift aan de bisschoppen te zenden, vragende dat ‘de bepalingen der nieuwe wet ook van kracht zouden zijn in de gestichten afhangende van de geestelijkheid.’ Maar wat kon men daar van verwachten? Kort nadien, in November 1884, vergoelijkte zelfs de algemeene secretaris van 't Davids-fonds, Frans De Potter, in zijn blad De Vlaamsche Wacht, het straffen der schoolkinderen te Gent, die in een clericaal gesticht beboet werden, wanneer zij op de speelplaats buiten de schooluren hunne moedertaal sprakenGa naar voetnoot(1). Dit stelsel werd overigens in veel andere gestichten toegepast. Een jaar daarna meldde de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (April 1885), dat in 't hartje van West-Vlaanderen, in het Klein Seminarie van Mgr. Faict te Roeselare, de leerlingen slechts één enkel uurtje les ter week in de moedertaal kregen, en dan nog in sommige klassen door middel van het Fransch! Ook dat was nagenoeg de regel overal. Den 21 April 1885 kwam de vervlaamsching van het vrij middelbaar onderwijs nogmaals ter sprake op de algemeene vergadering van het Davids-fonds te Leuven. De Beucker vroeg zelfs eene Vlaamsche hoogeschool. Kanunnik. Antoon Stillemans (nu bisschop van Gent) en pastoor H. Claeys kwamen er tegen op en beweerden, dat De Beucker overdreef. De ondervoorzitter, L. Mathot, stelde voor, om aan de bisschopen, jezuieten en andere paters nogmaals te vragen in hunne gestichten de wet van 1883 toe te passen. Prof. P. Willems wenschte eene wet, waarbij de kennis der moedertaal voor al de ambtenaren in de Vlaamsche gewesten verplichtend werd gemaakt. De student Ad. Pau- | |||||
[pagina 48]
| |||||
wels sprong De Beucker bij. Het nemen van een besluit werd uitgesteld, totdat al de afdeelingen den toestand zouden onderzocht hebben, iedere in hare stad. Den 5 September 1885 werd te Antwerpen een groote Vlaamsche Landdag door den Nederduitschen Bond bijeengeroepen in den Cirk der Jezusstraat, waar een duizendtalGa naar voetnoot(1) belangstellenden opgekomen waren, meestal studenten van de clericale colleges of van de katholieke hoogeschool van Leuven, mitsgaders een 50-tal priesters. De Beucker zat voor. De sprekers waren schier allenGa naar voetnoot(2) katholieke studenten, die de ongehoorde verfransching van het middelbaar onderwijs der bisschoppen en paters met eene vurige overtuiging en soms fijne scherts kwamen aanklagen onder de luide toejuichingen en lachbuien der toehoorders. Ziehier eenige staaltjes uit de toespraken, ontleend aan het verslag van de Nieuwe Rotterdamsche Courant: In vele colleges der geestelijkheid is het streng verboden Vlaamsch te spreken ook tijdens de speeluren. Wie dit verbod overtreedt, krijgt een verroesten sleutel, dien hij zich om den hals moet hangen en waarmede hij als een brandmerk op de open plaats moet rondwandelen. In de colleges der Jezuieten werd één uur les in het Nederlandsch per week gegeven, maar de les was gesteld op den Zaterdag namiddag van 2 tot 3 uren. Op ditzelfde uur nu moesten de leerlingen, minstens eens in de maand, te biechten gaan, zoodat noodzakelijk altijd een vierde der klas afwezig was. Verleden jaar had men twee uren Vlaamsche les op het programma gebracht; maar de leeraar der volgende les kwam altijd een half uur te vroeg binnen. | |||||
[pagina 49]
| |||||
schooloversten en Vlaamschgezinde leerlingen. De prefect van het O.L.V. Jezuietencollege te Antwerpen had een dier muiters op zijne kamer doen komen en hem toegeduwd: ‘Hoor eens, wij hebben nu genoeg van dien Vlaamschgezinden kul (sic). Houdt het niet op, dan vliegt ge!’ Een ander maal was hij in de klas verschenen en had gedonderd tegen die jonge ‘révolutionnaires d'un orgueil qui m'effraie.’ Eenige dagen vóór den Antwerpschen Landdag had het Davids-fonds te Mechelen eene buitengewone vergadering gehouden. Frans De Potter bracht er verslag uit over het onderzoek door de afdeelingen ingesteld in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant en Limburg. De Vlaamsche Wacht schreef daarover: De slotsom van het onderzoek is, dat er in de jongensscholen nog veel, zeer veel te verbeteren is; maar dat, wat de scholen voor juffrouwen betreft, te Gent gelijk te Mechelen, te Brugge gelijk te Hasselt, het hoog tijd is een gansch ander programma in te voeren. In de meeste kloosterscholen voor juffrouwen leert men schier geen Vlaamsch. | |||||
[pagina 50]
| |||||
staat als het verslag van den algemeenen secretaris beweert... De zeer eerw. heer kanunnik Stillemans, superior van het klein Seminarie te St-Nikolaas (heden bisschop van Gent), geeft de beste inlichtingen omtrent den toestand van het onderwijs in de bisschoppelijke scholen. De Studentenlanddag van Antwerpen had eene dagorde aangenomen, waarvan het voornaamste gedeelte als volgt luidde: De Landdag verzoekt hunne doorluchtige Hoogheden de Bisschoppen van ons land en de kloosteroversten in het middelbaar onderwijs der Dietsche gewesten van af October 1885, op de Nederlandsche taal toe te passen het stelsel der wet van 15 Juni 1883. De Roomsche kerkprelaten antwoordden, met eenen ontvangstbrief vol eau bénite de cour: Niets ligt de Bisschoppen meer ter herte dan de Vlaamsche taal in hunne onderwijsgestichten te doen kennen en beminnen. In hunne oogen is het hedendaags eene verplichting, dat men zich op de beoefening van 't Vlaamsch ernstig toelegge. Er zullen met dat inzicht afdoende maatregels door hen genomen worden. Die vloed van zalvende volzinnen bevatte in den grond geene de minste belofte van eenige duidelijke hervorming. Zooals men destijds zei, de clericale Vlamingen kregen niets dan ijdele woorden: ‘Zooveel appels als peren’. Toen een jaar later, in April 1886, het Davids-fonds opnieuw te Leuven vergaderde, was er toch iets van de bis- | |||||
[pagina 51]
| |||||
schoppen bekomen. Frans De Potter kondigde er triomfantelijk aan, dat in de laatste vergadering der dekenen van het aartsbisdom Mechelen kardinaal Goossens eenen bevelbrief had voorgelezen, dien hij voornemens was aan de bestuurders van alle geestelijke onderwijsgestichten te zenden om hun aan te raden aan hunne lerlingen den catechismus in hunne moedertaal aan te leeren. ‘De cette manière - schreef de Bien Public - le Nederduitsche Bond d'Anvers et le Landdag des étudiants catholiques flamands ont vu accomplir leurs voeux sur le point le plus important de l'éducation de la jeunesse.’ Ook werd, volgens hetzelfde blad, dat blijkbaar uitmuntte in het droog-komische, de verklaring van De Potter onthaald ‘avec enthousiasme.’ | |||||
Guido Gezelle's optreden (1885)Middelerwijl werden de bisschoppen eenigszins bang voor de gisting in de papencolleges. En wien gebruikten zij om die beweging te smoren? Niemand minder dan den dichter Guido Gezelle, den afgod der West-Vlaamsche studenten, den martelaar der Vlaamschgezindheid, het slachtoffer van zijnen Franschdollen bisschop Mgr. FaictGa naar voetnoot(1). Hoe Pastoor Guido GezelleGa naar voetnoot(2) zich daartoe kon leenen, zal wel altoos een raadsel blijven. Wat er ook van zij, te Tielt, op een officieel feest van 't Davids-fonds, in 't bisschoppelijk college van Mgr. Faict, in een gesticht als hetgene, waaruit hij zelf eenige jaren vroeger door zijnen bisschop als leeraar onmeedoogend gebannen was geworden wegens zijne Vlaamsche propagande onder de leerlingen, hield Pastoor Guido Gezelle den 30 September 1885 ‘op hooger bevel’ eene rede, waarin hij de West-Vlaam- | |||||
[pagina 52]
| |||||
sche studenten ruw op de vingers tikte uit hoofde hunner ‘blauwvoeterie’ (Vlaamschgezindheid). Hij brandmerkte hen als Vlamingen, wier nuttelooze beweging te vergelijken is bij een deel vreemde sprongen en aardige tuimelperten, ja, bij nameloos guitenwerk en verwaande ruitenbrekerij van machtelooze kinders, wier ouders naderhand de boete betalen. Guido Gezelle
Te gelijkertijd miskende hij de onloochenbare diensten bewezen aan onze moedertaal door Koning Willem I, bij de Vlamingen beter bekend (zei hij) onder den naam van ‘Jantje Kaas’, en randde hij zelfs den eerbiedwaardigen Gentschen professor uit den Hollandschen tijd, Pastoor Schrant, aan, dien hij met ironische verachting ‘een van die vrijmakers, een van die zoogezeide heroprichters onzer Vlaamsche moedertale’ noemde. Daarop volgde een ge- | |||||
[pagina 53]
| |||||
weldige uitval tegen de algemeene Nederlandsche taal, ‘het letterkundig Hollandsh’ en zijne ‘wanschapenheid’, die ‘kwade ziekte’, dien ‘kwapenning’, welken men volgens oud gebruik smadelijk aan den disch moest nagelen als valsche munt. En die redevoering, waarin zooveel kleingeestige bekrompenheid aan 't woord was, besloot Pastoor Guido Gezelle met eene reeks juichkreten, bekroond ten laatsten door een ‘Leve Monseigneur!’ ter eere van Mgr. Faict van Brugge, den vervolger der West-Vlaamsche studenten en den man, die hemzelven gedurende lange jaren hardnekkig verdrukt had. Welk eene deerniswaardige platbroekerij. Die uitgebreide, schier officieele toespraakGa naar voetnoot(1) van Guido Gezelle te Tielt blijft eene onuitwischbare smet op zijn karakter, het valt niet te loochenen. Gezelle's redevoering kwam slechts drie weken na den geestdriftigen Landdag van Antwerpen in den Cirkschouwburg en moest er een antwoord op zijn. De verslagenheid was groot onder de jeugd, die in haar tijdschrift De Vlaamsche Vlagge, van BruggeGa naar voetnoot(2) (wier abonnenten op geheimzinnige wijze moesten bediend worden, om aan de vervolgingen der geestelijke overheid te ontsnappen), een vinnig antwoord daarop afkondigde, waarin men Guido Gezelle zijn verraad verweet en hem er aan herinnerde, wat hij zelf van de bisschoppelijke Franschdolheid had moeten lijden en hoe hij altijd door het stu- | |||||
[pagina 54]
| |||||
dentenvolk werd ondersteund en aanbeden. Maar de aanbidding bleek sterker te zijn dan de wrok over dat verraad. Hem werd vergiffenis geschonken, in deze roerende woorden: Gij zijt onze Dichter, de koning onzer Dichters. Gij zijt onze Schrijver, de koning onzer Schrijvers. Gij zijt onze Taalkender (sic), de koning onzer Taalmeesters. Niemand kan achter U. Daarbij Gij zijt het begin, de oorsprong, de bronne van geheel onze taal- en volksbeweging in West-Vlaanderen; en dat en zullen wij nooit vergeten. Gij zijt onze glorie, onze hoogmoed; en dat en zullen wij nooit vergeten. Wij, uw woord van Tielt vergetende, rechten eens uw standbeeld op in Vlaanderen: Aan den Meester. De oorlog was nu verklaard tusschen De Vlaamsche Vlagge en het Brugsche bisdom. De moedige redactie kondigde eene reeks bijtende en tevens geestige opene brieven af aan Bisschop Faict, aan zijnen hulpbisschop De Brouwer, aan den opziener der bisschoppelijke colleges kanunnik Dambre, enz. Die brieven verschenen natuurlijk zonder den naam hunner schrijvers, met de verklaring: Wat zou er ons, collegestudenten, gebeuren, moesten wij onze artikels onderteekenen? 't Minste ware, dat het ons verboden wierde te schrijven. 't Meeste, dat men ons buitensmijte... | |||||
[pagina 55]
| |||||
vragen U: hoe kan er ruste zijn of worden in zulke onrust en algemeen mistrouwen? In 1886 zond Tijd en Vlijt een verzoekschrift aan de Kamer, om de uitbreiding der taalwet van 1883 tot de vrije colleges der bisschoppen en paters te vragen. Den 5 September 1886 riep de Nederduitsche Bond de clericale studenten op naar eenen nieuwen Landdag te Antwerpen in den Cirkschouwburg. De Beucker zat weer voor, omringd van Coremans en meer andere bekende katholieke Vlaamschgezinden der Scheldestad. Nieuwe klachten en bedreigingen tegen de bisschoppen werden er niet gespaard. De jonge West-Vlaamsche advocaat E. De Visschere, pas uit de Leuvensche hoogeschool gekomen, maakte bekend, dat Mgr. Faict van Brugge aan de studenten zijner bisschoppelijke colleges verbod gedaan had Landdagen bij te wonen, en dat hij de Vlaamsche gilden onder die studenten had afgeschaft. De spreker werd bijgesprongen door de Leuvensche studenten Adolf Pauwels en Plessers. Een student van het Jezuietencollege van Antwerpen (Adelfons Henderickx) verklaarde, dat er in zijn gesticht eenige verbetering was aan te merken. Maar op dat oogenblik deelde de voorzitter De Beucker mede, dat twee der ingeschreven sprekers, leerlingen van jezuietencolleges, van het woord afzagen, omdat hunne leermeesters bedreigd hadden ze weg te zenden uit hunne scholen, indien zij op den Landdag dorsten spreken, hetgeen een onweder in de zaal deed uibarsten. De Vischere gaf de moraal van den Landdag in zijn bijtende woorden: Er zijn er velen, die achter een masker met een valsch en bedorven herte schoone woorden tot ons spreken, doch niets verrichten. Maar wij, die met open herte strijden, wij moeten hun dat masker van vóór het gezicht rukken. Aldus aangerand in 't openbaar, wilde de hoogere geestelijkheid zich den schijn geven iets te doen. De aartsbisschop Mgr. Goossens zond den 1 October 1886 eenen omzendbrief aan de oversten der onderwijsgestichten, aldus luidende: | |||||
[pagina 56]
| |||||
L'étude de la langue flamande doit être l'objet de votre constante sollicitude. Le nombre d'heures de leçons sera déterminé d'après la situation spéciale de chaque établissement, de l'avis conforme de MM. les inspecteurs. Le résultat des concours flamands entrera en ligne de compte pour les places d'excellence. Dat was alles. Van toepassing der taalwet van 1883 geen woord. ‘'t Was al poeier in de oogen’ schreef bitter het clericaal studententijdschrift Onze Vlaamsche Wekker. ‘Zand in de oogen’ was in beter Nederlandsch de weergalm van De Vlaamsche Vlagge. Doch de clericale studenten lieten den moed niet zinkenGa naar voetnoot(1). Den 13 April 1887 hielden zij eenen ‘gouwdag’ te Leuven, waarop de studenten Serafien Lambrecht, Adelfons Henderickx, Adolf Pauwels, enz., als sprekers optraden, en waar besloten werd aan den aartsbisschop van Mechelen te vragen de boeten op het Vlaamschspreken af te schaffen, ‘die schandelijke belasting geheven op het natuurlijk recht van den vrijen Vlaming’. Den 24 April hielden zij eenen ‘gouwdag’ te HasseltGa naar voetnoot(2), waar de student N. Theelen van Tongeren uitriep: O dat verfoeilijk stelsel van afspioenen, overdragen, aanklagen, dat in onze verfranschte scholen in voege is. In zeker bekend ge- | |||||
[pagina 57]
| |||||
sticht worden de Vlaamsche sprekers door omgekochte makkers achtervolgd, afgeluisterd, aangeklaagd: 10 centiemen boet voor elk Vlaamsch woord. Het is onteerend, eene laffe dwingelandij! Op de algemeene vergadering van het Davids-fonds te Leuven in Mei 1887 werd beslist aan den aartsbisschop en aan de bisschoppen te vragen, dat zij eindelijk de taalwet van 1883 tot hunne gestichten zouden uitbreiden. Verscheidene geestelijken, onder anderen pastoor Cleynhens, trachtten de vergadering van dat voorstel te doen afzien; doch de redevoeringen van De Beucker, Ad. Pauwels en E. De Visscher verwekten eene onbeschrijflijke geestdrift, toen zij die drogredenen weerlegden. De bespreking was op zekere oogenblikken buitengewoon warm, zoodat Frans De Potter in het Fondsenblad verklaarde er geen volledig verslag te willen van geven, ‘tegen het katholiek onderwijs en de hooge geestelijkheid.’ Den 22 Augustus 1887, tijdens de heugelijke Breidelfeesten, werd te Brugge ook een Landdag gehouden, waarop de klachten tegen de bisschoppen herhaald werden. De Beucker sprak er zelfs van zich rechtstreeks tot Paus Leo XIII te richten. Te vergeefs zocht de Noord-Nederlandsche pastoor Brouwers, die ook als spreker optrad, de Belgische prelaten wit te wasschen. Hij werd door gemor en geschreeuw belet zijne pleitrede voort te zetten. In zijne vlammende redevoering zegde De Beucker: Dat moet eindigen! Wij vragen aan de Hoogweerdige Heeren Bisschoppen, dat zij daarmede gedaan maken! In 1888 herbegonnen de clericale studenten hunne gouwen landdagen te houden te Leuven, te Lier, te Peer in Limburg, enz., ondanks de tegenkanting der geestelijkheid. Den 15 September had te Gent een onzijdige Vlaamsche Landdag plaats, voorgezeten door Prayon-Van Zuylen, waarop apotheker Ronse eene heftige en kleurrijke beschuldigingsacte tegen de verfransching in de clericale scholen van Gent met donderende stem en heesch van verontwaardiging kwam voordragen; maar noch in zijn eigen blad (den clericalen Lichtstraal) noch in het Fondsenblad, waarvan een opsteller aan het bureel zetelde, trof men er | |||||
[pagina 58]
| |||||
niets dan eenige kleurlooze woorden over aan. Gelukkig had de redactie van Het Volksbelang voor een volledig verslag dezer beruchte philippica zorg gedragen. Is het te verwonderen, dat een manifest van den Nederduitschen Bond (November 1888) de bittereGa naar voetnoot(1) bekentenis aflegde: Jammer genoeg, het vrij (clericaal) onderwijs blijft, wat onze taal betreft, in vele gestichten, die door kloosterlingen bestuurd worden of onder de voogdij der hoogere geestelijkheid staan, op het officieel onderwijs nog verre ten achter. | |||||
Het eerste amendement van Coremans (1889-90)Blijkbaar zochten de bisschoppen de aanhangers der Vlaamschgezinde hervorming van het vrij middelbaar onderwijs met beloften en goede woorden af te schepen en te paaien; maar dezen konden niet langer om den tuin worden geleid. Wat zij van de geestelijke overheid en van de kloosterorden niet vermochten te bekomen, wilden de clericale Flaminganten hun nu bij de wet laten voorschrijven. Doch zelfs de anders zoo voortvarende en luidruchtige Coremans wachtte tot in December 1889, om eene eerste poging in die richting aan te durven. Het was ter gelegenheid van de bespreking der nieuwe wet op het hooger onderwijs, dat hij aan de Kamer voorstelde langs eenen omweg de vrije gestichten der geestelijkheid aan de taalwet van 1883 te onderwerpen. In de zitting van 23 December stelde Coremans voor, de getuigschriften, die toegang verleenden tot de hoogescholen en eene bijgevoegde stem bij de verkiezingen waarborgden, ook voor het vrij middelbaar onderwijs in verband te brengen met de taalwet van 1883, tot ver- | |||||
[pagina 59]
| |||||
vlaamsching van de atheneums van den Staat. Zijn amendement luidde als volgt: Die getuigschriften moeten, te beginnen van Juli 1895, aanduiden welke Nederlandsche leergangen, ten getalle van twee ten minste, door de studenten, die zich voor 't examen aanbieden, gevolgd zijn geweest, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 der wet van 15 Juni 1883. Te gelijk lichtte Coremans zijn voorstel volgender wijze toe: Krachtens de wet van 15 Juni 1883, bepalende dat ten minste twee leergangen in 't Nederlandsch zullen onderwezen worden in 't Vlaamsche land, kunnen mijne amendementen geene hoegenaamde moeilijkheid veroorzaken voor 't vormen der jury. Deze woorden getuigden van een overdreven optimisme, alsof alles op wielkens ging afloopen; maar, indien Core- | |||||
[pagina 60]
| |||||
mans zich inderdaad de minste illusie over het lot van zijn amendement gemaakt had, dadelijk werd hij ontgoocheld. Minister De Volder en de leider der clericale meerderheid Woeste kwamen krachtig op tegen het voorstel namens de heilige grondwettelijke vrijheden van taalgebruik en onderwijs. Woeste beriep zich zelfs op zijnen eed van getrouwheid aan de Grondwet! Aandoenlijk mocht stellig die eerbied en die liefde in zijnen mond heeten voor eene Grondwet, waarvan de vrijheden door geheel de ultramontaansche partij en door haar opperhoofd den Paus herhaaldelijk veroordeeld werden. Maar alle middels zijn goed, als men de Vlaamsche Beweging in de Kamer eenen schijnheiligen steek onder water wil toebrengen. Onnoodig te zeggen, dat de liberale Waalsche Kamerleden Houzeau de Lehaye (Bergen), Paternoster (Zinnik) en anderen den clericalen minister en Woeste bijsprongen. Dupont (Luik) riep zelfs melodramatisch uit: ‘Met uw stelsel zult gij tot de bestuurlijke scheiding der beide deelen van België geraken!’ Te vergeefs ondersteunden Vanden Bemden (Antwerpen) en Helleputte (Maaseik) de voorstellen van Coremans, die met zitten en staan, zelfs zonder hoofdelijke stemming, verworpen werden. Dit bewees genoeg den onwil van het clericaal ministerie, dat destijds over eene meerderheid der twee derden in de Kamers beschikte. | |||||
De opschudding onder de VlaamschgezindenDe opschudding was groot onder de Vlaamschgezinden en de clericalen onder hen waren niet weinig teleurgesteld en verbitterd. In den Nederduitschen Bond van Antwerpen geeselde de voorzitter De Beucker de paapsche schijnflaminganten der Kamer op eene wijze, die geheel de clericale wereld en zelfs het Parlement ontstelde. Op Woeste en De Volder, die gesproken hadden, en op Jacobs, die gezwegen had, was zijn philippica vooral gemunt. | |||||
[pagina 61]
| |||||
Woeste! - riep de grijze vader De Beucker verontwaardigd uit - Woeste! de Vlaming zegt het u: Gij hebt de rol van Judas gespeeld! Misschien hebt Gij u laten verleiden door de 30 zilveren knoopen van den ministerfrak! Hebt gij niet nagedacht, dat gij, met de Vlaamsche zaak te verraden, de zaak uwer lastgevers verraden hebt; dat gij politieke zelfmoord pleegdet en dat, als gij recht hebt op de dankbaarheid der Walen, gij dood zijt voor Vlaanderen! Van heden af zijt gij een goed candidaat voor het Walenland. Stel van nu af | |||||
[pagina 62]
| |||||
kig, dewijl hij geen stemrecht heeft in de Kamer, kan hij ons enkel kwaad doen met zijne tong. En het voornaamste Vlaamschgezind clericaal dagblad Het Land van Brussel bracht het verrassend bericht, dat volgt: Wij waren minder verwonderd over den bekomen uitslag, daar wij weten, dat onze ministers elke bespreking over Vlaamsche belangen slechts met tegenzin en vrees te gemoet zien. Onlangs nog drukte een minister, wien men sprak over Coremans' inzicht amendementen neer te leggen bij het wetsontwerp op de hoogescholen, zich volgender beteekenisvolle wijze uit: On a fait assez de flamingantisme à la Chambre pour cette année. Maar Het Land liet er dadelijk op volgen: Wij hebben de partij verloren, omdat wij te goedzakkig, te vertrouwend geweest zijn. Wij hebben vertrouwd op de billijkheid onzer eischen; wij hebben goedzakkig gemeend, dat geen rechtschapen man ons het goede recht ontzeggen kon. Overal werden dergelijke klachten gehoord, protestvergaderingen gehouden en petities gezonden aan den Senaat, die het gedane kwaad ging herstellen, verzekerde men luide; maar toen de wet vóór de hooge Kamer kwam, was de uitslag dezelfde als in de lagere. | |||||
Het amendement Van Put in den SenaatVan Put (Antwerpen) had den 4 Maart 1890 met zijne clericale collega's baron de Coninck, Dellafaille de Leverghem en Whetnall, het voorstel Coremans in dezen gewijzigden, bondigen vorm overgenomen: De getuigschriften zullen, te beginnen van de maand Juli 1895, de Nederlandsche leergangen vermelden, ten minste ten getalle van twee, door de candidaten gevolgd, overeenkomstig artikelen 2 en 3 der wet van 15 Juni 1883. | |||||
[pagina 63]
| |||||
Verdedigd door Dellafaille en door baron de Coninck, maar aangevallen door Walen en clericalen, werd het voorstel verworpen met de verpletterende meerderheid van 41 stemmen tegen 6. Dellafaille had de voorgewende ongrondwettelijkheid van het voorstel zonneklaar weerlegd met een enkel woord: ‘Indien wij het recht niet hebben Nederlandsch in de wet voor te schrijven, uit welk recht brengen wij er dan Grieksch en Latijn in?’ Maar een gepatenteerde Vlaamschgezinde, een der pleegvaders der Koninklijke Vlaamsche Academie, Lammens verklaarde, dat de wetgever geenen dwang, hoe gering ook, mocht uitoefenen op het vrij onderwijs (dat der bisschoppen, jezuieten, jozefieten, enz.), ‘het vrij onderwijs, eene der kostbaarste veroveringen van 1830.’ Minister De Volder had overigens, evenals Lammens en anderen, allerlei roerende verklaringen van Vlaamschgezindheid afgelegd, maar zijn besluit was: ‘Het amendement mag niet aangenomen worden. Het is ongrondwettelijk!’ De ontgoocheling der clericale Vlamingen, die in hunne pers en op hunne vergaderingen stellig op den Senaat hadden gerekend, was groot, wanneer zij slechts een halfdozijn stemmen zagen geven aan het voorstel, dat ze reeds zegevierend waanden. Daarmede was de zaak der vervlaamsching van het clericaal middelbaar onderwijs voor eenige jaren begraven, terwijl de taalwet van 1883 gaandeweg beter werd toegepast in de officieele atheneums en middelbare scholen. Natuurlijk was de verbittering der teleurgestelde clericale Vlaamschgezinden niet gering. Den 13 April 1890 hielden de studenten der geestelijke colleges eenen Landdag te Roeselare. Hun orgaan De Knodse, met eenen rouwband verschenen, werd er uitgedeeld. Men las er in: Een omzendbrief van Mgr. den Bisschop werd naar de colleges gezonden, dezelfde, naar het schijnt, als in 't jaar 78, binst (sic) den beloken tijd (van Guido Gezelle's vervolging). Die Latijnsche omzendbrief werd op den Landdag onder hevig gemor voorgelezen. Het bisschoppelijk verbod klonk als volgt: | |||||
[pagina 64]
| |||||
Illis (alumnis) prohibendum esse ire in conventus, qui vocantur Landdagen. (Het moet den leerlingen verboden worden de vergaderingen bij te wonen, die Landdagen geheeten worden). In zekere gestichten had men dien omzendbrief aan de leerlingen medegedeeld in 't Fransch met het streng commentaar: La moralité est en danger ainsi que la discipline et le respect pour l'autorité. C'est pourquoi il est sévèrement défendu aux élèves de se rendre aux meetings ou autres réunions semblables. Dit alles was tergend; maar iedereen boog het hoofd onder den krulstaf der bisschoppen. In Kamer en Senaat was dan ook de nederlaag zoo verpletterend geweest, dat Coremans zelf nog vier jaren liet verloopen, voordat hij eene tweede poging dorst wagen. Gedurende die vier jaren was de toestand ongeveer onveranderd gebleven in het middelbaar onderwijs der bisschoppen, der paters en der nonnen. De klachten hielden natuurlijk aan. In het clericaal studententijdschrift Kwaepenninck las men in 1889 over Mgr. Faict van Brugge: De bisschop en zijne werkendste (sic) raadsleden zijn de grootste vijanden der Vlaamsche Beweging in West-Vlaanderen. Wij zochten onze vijanden overal, maar wij zochten te leege. Niet de kleine pastoortjes zijn vijandig, maar het komt van hooger. In Januari 1890 verstoutte zich de Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen, samengesteld uit oud-leerlingen der talrijke bisschoppelijke colleges der provincie, een eerbiedig, doch dringend vertoogschrift te zenden aan Mgr. Faict, waarin onder anderen geklaagd werd over de weigering der Heilige CommunieGa naar voetnoot(1) aan leerlingen van het | |||||
[pagina 65]
| |||||
college te Roeselare wegens hunne Vlaamsche gevoelens. Die jongelingen hadden onder elkander eene gilde van Ste Luitgaarde gevormd, en bij de nadering van het eeuwfeest der Gulden Sporen (1302) al te warm hunne overtuiging lucht gegeven; en daarom werden zij behandeld als onwaardig de sacramenten der Kerk deelachtig te worden. Den 13 April had een clericale Studentenlanddag te Roeselare plaats; maar weinige leerlingen der papencolleges waren opgekomen, daar Mgr. Faict hun verbod gedaan had de vergadering bij te wonen, zooals bleek uit eene reeks verontschuldigingsbrieven, die onder luid gemor werden voorgelezen. De voorzitter, de grijze Dr Van Steenkiste van Brugge, verklaarde in zijne openingsrede: 't Is lang, dat de Geuzen gezeid hebben: Il faut s'emparer du mouvement flamand. Zij hebben daarvoor hunne wet op het middelbaar onderwijs gestemd. Zij hebben wel gedaan voor de Vlaamsche Beweging en zullen daar de vruchten van plukken. De leerlingen hunner scholen spreken goed onze tale. Dat kan ik getuigen voor de leerlingen, die uit het atheneum van Brugge komen. De leeraars wakkeren hen aan met woord en daad tot de studie en het beoefenen der moedertale. Door letterkundige oefeningen, die de meesters bestieren, leeren de studenten er het woord in het Vlaamsch voeren en ook voor de vuist spreken. | |||||
De Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen Mgr. Goossens (1891)In Juni 1891 ontving de kardinaal aartsbisschop Goossens te Mechelen in zijn paleis eene afvaardiging van clericale Vlaamschgezinden van aanzien, optredende namens den Vlaamschen Katholieken Landsbond, en bestaande uit Prof. De Ceuleneer van Gent, Frans De Potter, Prof. Helleputte van Leuven en Janssens, de beide laatste volksver- | |||||
[pagina 66]
| |||||
tegenwoordigers. Volgens Het Belfort had ‘de afvaardiging vanwege Mgr. Goossens de belofte gekregen, dat hij trachten zal verbetering in den toestand te brengen.’ Doch nog in den loop van het zelfde jaar werd de aartsbisschop in clericale Vlaamschgezinde bladen (Ons Recht, De Student, enz.) heftig aangerand, omdat hij de goedgezinde studenten wegens hunne Vlaamsche gevoelens vervolgde en niets veranderde aan de verfransching zijner colleges. In Januari jammerde wanhopig de clericale Vlaamsche Gazet van Brussel: ‘Onze kardinaal Mgr. Goossens blijft blind, stekeblind.’ Inderdaad, minder dan een jaar nadat hij de afgevaardigden van den Vlaamschen katholieken Landsbond met goede woorden naar huis gezonden had, liet hij, in April 1892, door al de bestuurders zijner colleges aan hunne leerlingen eenen omzendbriefGa naar voetnoot(1) bekend maken, waarin te lezen stond: Chers élèves, | |||||
[pagina 67]
| |||||
Men kan bedenken met welke verkropte woede de clericale studenten den nek hebben gebogen onder deze geheime goedsappige oekase van hunnen aartsbisschop, die maar twaalf jaar later in het groote publiek bekend werd. Alsdan schreef Het Volksbelang (11 Februari 1905): Gij, leerlingen en oud-leerlingen der officieele atheneums, die de weldaden van de taalwet De Vigne-Coremans van 1883 hebt genoten en die nooit aan zulke bekrompene wraakroepende inquisitoriale vervolgingen hebt blootgestaan, kunt gij u een denkbeeld vormen van het droevig slavenlot van uwe clericale makkers in de bisschoppelijke jezuieten- en jozefietencolleges? En Ons Recht, dat het aartsbisschoppelijk geheim stuk in 1905 afgekondigd had, voegde er bij, dat het geenszins verouderd was: Nog hangt die brief als een dreigend zwaard boven het hoofd onzer studenten. Nog wordt op bepaalde tijden in enkele colleges er kennis aan de studenten van gegeven. | |||||
De vervolgingen in de Jezuietencolleges (1892)Te gelijk waren de klachten niet minder algemeen aangaande de voortdurende verfransching in de Jezuietencolleges en de vervolgingen tegen hunne Vlaamschgezinde leerlingenGa naar voetnoot(1). In die colleges waren bijna dezelfde voorschriften en verboden uitgevaardigd als die van Mgr. Goossens in de zijneGa naar voetnoot(2); alzoo was het den studenten ontzegd deel te nemen aan de Vlaamschgezinde betoogingen. Toen nu in Juli 1892 Peter Benoit te Antwerpen door duizenden | |||||
[pagina 68]
| |||||
in Vlaamsch België gefeest werd ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan zijner Vlaamsche Muziekschool, meenden de studenten der Antwerpsche Jezuieten dit verbod te mogen over het hoofd zien. Stond Peter Benoit niet buiten en boven alles met zijne heerlijke nationale muziekbeweging? Zij schaarden zich dus in 't gelid en voegden zich met de vlag hunner gilde Eigen taal, eigen zeden, bij de andere ontelbare feestvierende kringen en bonden, die uit alle hoeken van Vlaamsch België naar de Scheldestad samengestroomd waren tot eene Vlaamsche zee. En wat gebeurde er? Hier laten wij het woord aan eenen briefwisselaar van Ons Recht: Nauwelijks was de stoet ter eere van Peter Benoit in beweging, of een knecht der jezuieten achtervolgde drie kwart uurs lang de studenten. De pater-prefekt loerde door een venster en een half dozijn leeraars stonden nevens den stoet. 's Anderendaags werden de studenten bijeengeroepen in de groote zaal van het gesticht. Pater Superior zegde met spijt vernomen te hebben, dat 20 studenten aan de betooging Benoit hadden deelgenomen. Zij zouden nog 14 dagen op school geduld worden voor den goeden naam der ouders en dan vernemen, of zij mochten wederkomen. Voor de minste fout, die zij intusschen zouden begaan, zouden zij onmiddellijk doorgezonden worden. Dit ongehoord voorval verwekte als eene ontploffing van verontwaardiging in de pers en in de wereld der clericale Vlaamschgezinden. Ook daarbuiten natuurlijk. Maar niets hielp en de Jezuieten wilden hun ongelijk niet erkennen. | |||||
[pagina 69]
| |||||
Zelfs werden nog negen andere studenten weggejaagd uit hun St-Ignatiuscollege, zooals te Antwerpen zelf in eenen Landdag van het Nationaal Vlaamsch Verbond den 13 November 1892 openbaar werd aangeklaagd door Herman Peeters. Andere redenaars, waaronder Ad. Pauwels, schandvlekten de verfransching der clericale scholen, en een spreker, een goed katholiek, wier naam niet wordt gemeld, zeide, dat het onderwijs gegeven in het St-Norbertusgesticht hem zoozeer geërgerd had, dat hij zijnen zoon naar de middelbare school van den Staat gezonden had, waar overigens de katholieke leerlingen een behoorlijk godsdienstonderricht ontvingen. Die verklaring verwekte eene groote opschuddingGa naar voetnoot(1). Reeds in Augustus had Ons Recht den volgenden noodkreet geslaakt: De conservatieve partij zal gestraft worden door hetgeen zij gezondigd heeft. Dit is door het verfranscht onderwijs. Zij heeft bekwame geleerde sprekers noodig. Die kunnen maar gevormd worden door een degelijk Vlaamsch onderwijs. De conservatieve partij zal die sprekers missen, omdat haar onderwijs Fransch is. In September herhaalde de Vlaamsche Gazet van Brussel die jammerklacht voor de hoofdstad: Wij willen, dat eenieder de verantwoordelijkheid drage van zijne daden. Als degenen, die aan 't hoofd van het vrij onderwijs staan, den toestand van 't vrij onderwijs niet veranderen, indien het geslacht, dat er gaat uitkomen, op dezelfde leest geschoeid moet zijn als de vorige geslachten, dan zal het weldra met de behoudsgezinde partij in het arrondissement Brussel geheel en al gedaan zijn. Liberalen en socialisten geven er iederen zondag voordrachten. Van den katholieken kant hooren wij van niets gewagen. Op een feest van den Katholieken Werkmanskring van Leuven, op 20 November 1892, riep Mgr. Rutten, vicaris-generaal (nu bisschop) van Luik, uit: | |||||
[pagina 70]
| |||||
Ja, het is met weemoed en pijn aan het hart, dat wij thans vaststellen, dat de hoogere standen (nu het zoo noodig, ja noodzakelijk is, tot hunne broeders de werklieden te gaan om de goddelooze dwaalleer van den vijand te verijdelen) in de onmogelijkheid zijn het te doen, omdat zij hunne taal niet kennen. | |||||
De vervolgingen te Mechelen Jozef Feskens (1893)In Januari 1893 vernam men met verontwaardiging, dat drie leerlingen van het aartsbisschoppelijk St-Romboutscollege te Mechelen door kanunnik E.A. Van Ballaer onder de oogen van kardinaal Goossens uit het gesticht weggezonden waren wegens hunne Vlaamschgezindheid, omdat zij ingeschreven waren op De Student, een verboden clericaal studententijdschiftGa naar voetnoot(1). Die kanunnik had een Latijnsch bevel uitgevaardigd, luidende als volgt: Scripta periodica ut De Student et similia in aula episcopali examinata fuerunt et judicata. Alumni Seminarii in posterum non possunt illa legere, multo minus ea propagare, imo debent ea destruere. (Tijdschriften als De Student en soortgelijke werden in het Aartsbisdom onderzocht en veroordeeld. De leerlingen van het Seminarie mogen ze niet lezen, noch minder verspreiden, maar moeten ze integendeel vernietigen). Het jaar te voren was een leerling uit het Seminarie van Mechelen om gelijke redenen reeds weggejaagd. ‘Allen waren voorbeeldige studenten, op wier gedrag niets te zeggen viel’, verzekerde Ons Leven van 13 Januari, het blad van de Vlaamschgezinde zuigelingen der Leuvensche Alma Ma- | |||||
[pagina 71]
| |||||
ter. Als middelen van opstand daartegen gaf Ons Leven op: plakbrieven verspreid door geheel het Vlaamsche land, verzet bij de volksvertegenwoordigers, alsmede bij ‘Zijne Eminentie den kardinaal Aartsbisschop’ zelven en beroep bij ‘Zijne Heiligheid den Paus’. Dit plan werd ten deele ten uitvoer gebracht. Alzoo vergaderde de Oost-Vlaamsche raad van den Vlaamschen katholieken Volksbond te Gent om over den toestand te beraadslagen. Aan het relaas van Ons Vlaanderen ontleenen wij 't volgende: Na het verslag gehoord te hebben van het onderhoud, dat de heer voorzitter had met den eerw. pater provinciaal der Jezuieten, met den bestuurder van het St-Romboutsgesticht te Mechelen en den rector van het St-Ignatiusgesticht te Antwerpen, werd met algemeene stemmen het volgend besluit genomen:
Te Antwerpen, Brussel, Leuven en elders verscheen in Maart 1893 een heftige plakbrief op de muren, waarin de Bisschoppen, zonder ze te noemen, aan de kaak werden gesteld: Ontzachelijke verantwoordelijkheid voor dezen, die de christene Vlaamsche studentenbeweging, in plaats van ze aan te wakkeren en te besturen, pogen te verlammen en te dooden. | |||||
[pagina 72]
| |||||
ongehoorde onverschoonbare daad. God betere 't! Vlaamsch en katholiek! Op den Vlaamschen katholieken Zitdag van Brugge, in Augustus 1893, sprak Dr Laporta van Lier eene geweldige redevoering uit over de tegenkanting der Vlaamsche studentenbeweging door de geestelijkheid. Hij deed eenen warmen oproep tot de katholieke studenten, om die vervolging moedig te trotseeren. Hij sprak ten slotte over het geval van den seminarist Jozef Feskens, die, ten onrechte verdacht van in het clericaal tijdschrift Het Belfort een Vlaamschgezind artikel geschreven te hebben, uit het Seminarie van het Aartsbisdom Mechelen werd weggezonden, in geen ander seminarie des lands meer aanvaard werd en eindelijk naar Engeland moest oversteken, om er zijne studies voort te zetten en priester gewijd te worden. Dr Laporta keurde tevens met diepe verontwaardiging de handelwijze af der oversten van het Mechelsch seminarie, die kort geleden aan Feskens verboden hadden er zijne oudstudiemakkers de hand te gaan drukkenGa naar voetnoot(1). Verscheidene andere sprekers kwamen op met eene lange litanie van staaltjes over verfransching en taalverdrukking in de clericale onderwijsgestichten. Fl. Peeters van Antwerpen riep uit, dat zij, die weigerden een nationaal onderwijs te geven, over de grenzen zouden moeten gezet worden, geestelijken zoowel als wereldlijken. Zonder het te weten, was hij aldus, in theorie ten minste, een voorlooper van den Franschen minister Combes. Practischer, maar niet minder kras trad Prof. De Ceuleneer van Gent op met | |||||
[pagina 73]
| |||||
het voorstel tot het stichten van eenen bond van huisvaders, die eischen zouden van de oversten der gestichten, waar zij hunne kinderen naartoe zonden, dat het onderwijs er te gelijk Vlaamsch en katholiek weze. Brieven schrijven aan de Bisschoppen baatte niet. De redding lag, volgens hem, alleen in het amendement door Coremans in 1889 neergelegd, maar door Kamer en Senaat zoo lichtzinnig verworpen. De naleving der wet van 1883 moest door het Parlement verplichtend gemaakt worden voor het vrij middelbaar onderwijs der Bisschoppen en der kloosterorden, ondanks de tegenkanting van WoesteGa naar voetnoot(1). Op dien Brugschen Zitdag werd besloten tot het oprichten eener nieuwe staatkundige partij in Vlaamsch België, de ‘Vlaamsche katholieke Volkspartij’. Zij moest ‘volgens plaatselijke omstandigheden handelen, om haar eigen programma en hare eigene candidaten te doen zegepralen, en desnoods zich daarvoor verstaan met andere kiesvereenigingen, die godsdienst, huisgezin en eigendom eerbiedigen.’ | |||||
Het tweede amendement van Coremans (1894)Coremans, die den Brugschen Zitdag bijwoonde, beleefde er een zeer onaangenaam uurtje zijns levens, wanneer hij zich tegen het uitsluitend Vlaamschspreken in de aanstaande Kamer van het algemeen stemrecht verklaard had. Ingenieur Fabri en advocaat Planquaert van Gent, mitsgaders advocaat Pauwels van Antwerpen en Pastoor Daens van Aalst, stonden tegen hem de radicale oplossing voor en werden geestdriftig toegejuicht, terwijl Coremans zoo goed als uitgejouwd werd. Reeds nam hij driftig zijnen hoed om de zaal in arren moede te verlaten, toen Prof. Helleputte van Leuven hem redde door het afsteken van eenen verzoenenden handigen warmen speech, die de rust hersteldeGa naar voetnoot(2). | |||||
[pagina 74]
| |||||
Wilde Coremans wellicht zijne geschokte populariteit dadelijk herstellen? Elf jaren na de afkondiging der taalwet van 1883 beproefde hij het ten tweede male, om de Bisschoppen, Jezuieten en Jozefieten langs eenen omweg te dwingen. Bij de bespreking der kieswet over het meervoudig stemrecht kwam hij in Februari 1894 nogmaals aandragen met een amendement, dat voor doel had de taalwet van 1883 onrechtstreeks tot het vrij middelbaar onderwijs uit te breidenGa naar voetnoot(1). Bij art. 17, dat handelde over de dubbele stem toegekend aan de bezitters van zekere diploma's, stelde hij het volgende amendement voor: De certificaten vermeld onder de letter F, afgeleverd te rekenen van de maand Juli 1900, zullen de Vlaamsche leergangen moeten vermelden, welke gevolgd werden, ten minste twee in getal, door de dragers der certificaten, ingevolge artikels 1, 2 en 3 der wet van 15 Juni 1883. In zitting van 13 Februari 1894 ontstond daarover een heftig debat. Bij monde van Minister de Burlet bestreed de Regeering het voorstel hardnekkig; het kabinetshoofd schermde natuurlijk met de bedreigde vrijheid van onderwijs, de heiligste van allen voor de bisschoppen, terwijl van hunnen kant de Walen hun hart ophaalden aan allerlei aanvallen. Alzoo riep Scoumanne (Bergen) uit, dat de wet overbodig was, daar er in 1900 geene Vlamingen in Begië meer zouden te vinden zijn! Het amendement werd ten slotte verworpen met 67 stemmen tegen 42 en 5 onthoudingen. Tot ieders verbazing bevond zich Buls onder de tegenstanders en Woeste onder de voorstanders van Coremans' voorstel. In 1889 had Woeste zijn uiterste best gedaan om Coremans' eerste poging te doen mislukken; nu schaarde hij zich integendeel aan zijne zijde. Over die onvoorziene bekeering schreef het liberaal weekblad De Flamingant van Brussel: | |||||
[pagina 75]
| |||||
Volgens den heer Woeste (in 1889) mocht de wetgeving de vrije onderwijsgestichten, zelfs onrechtstreeks, niet dwingen het onderwijs in deze of gene taal te geven. En drie, vier jaren nadien stemt hij voor eene wetsbepaling, die nochtans dezelfde gevolgen moet hebben. Wanneer was de heer Woeste rechtzinnig? Maar 't is waar, sedertdien hebben wij het algemeen stemrecht verkregen; en de heer Woeste is een helderziend man, waar het de belangen en de toekomst zijner partij betreft. Van hunnen kant waren de clericale Vlaamschgezinden natuurlijk zeer verontwaardigd over de houding van hun ministerie en van hunne almachtige Kamermeerderheid. Prof. A. De CeuleneerGa naar voetnoot(1), voorzitter van den Vlaamschen katholieken Landsbond, schreef eenen bitteren langen brief aan het Gentsche clericale Fondsenblad van kanunnik Verschueren, waarin hij verklaarde: Menigvuldige pogingen zijn sedert jaren bij de hoofdmannen van het vrij onderwijs aangewend geworden. Men heeft hun gesproken van hunne plichten en ook van hunne belangen. Alles is zonder werkelijken uitslag gebleven. | |||||
[pagina 76]
| |||||
Prof. De Ceuleneer besloot aldus zijnen brief: Wij koesteren de hoop, dat onze Gentsche senators het voorstel Coremans in den Senaat zullen hernemen en dat de Senaat op het besluit der Kamer terug zal komen. In 1889 hadden de clericale Vlaamschgezinden ook hunne hoop gesteld op den Senaat, die ze jammerlijk had bedrogen in hunne verwachtingen. Dezen keer was de teleurstelling nog vollediger. Er was in de hooge Kamer zelfs geene spraak meer van Coreman's verworpen amendement. Deze tweede mislukte poging leverde opnieuw het bewijs, dat de clericale Regeering en de clericale meerderheid der Kamers, op bevel der bisschoppen en der jezuieten, vastbesloten waren geene wetsbepalingen in te voeren, om het vrij onderwijs in verband te brengen met de taalwet van 1883. Alleen de bekeering van den zeer invloedrijken Staatsminister Woeste was, dacht men, van hooge beteekenis. Aan die laatste redplank voor hunne begoochelingen klampten zich nu de ontmoedigde clericale Vlaamschgezinden vast. Zoo Woeste maar wilde, dan zou alles later wel gaan! Doch later, na de verkiezingen, veranderde Woeste nogmaals en werd opnieuw een der bitterste vijanden der hervorming. Alom werd luidruchtig aangekondigd, dat men in die tweede parlementaire klopping niet berusten zou en dat Coremans eene nieuwe taalwet aan het clericaal ministerie en aan de almachtige clericale meerderheid der Kamers zou afdwingen. Maar nogmaals liet hij eenige jaren - niet minder dan zeven - verloopen, ondanks het stijgend ongeduld zijner partijgenooten in en buiten Antwerpen. Was de toestand ondertusschen misschien verbeterd? Geenszins. Steeds werden te vergeefs dezelfde klachten geslaakt en dezelfde bedreigingen geuit. In een Antwerpsch manifest van Mei 1894 stond te lezen: Op zich zelven genomen is er misschien hier en daar wel eene schaduw op het onderricht van het Vlaamsch in de officieele onderwijsgestichten van Antwerpen. Vergeleken met den toestand in onze vrije scholen, vooral in de Jezuietengestichten, is het schier de volmaaktheid... Wij zullen eenen oogslag werpen in de vrije gestichten onzer stad, namelijk O.L. Vrouwencollege en St Ignatius- | |||||
[pagina 77]
| |||||
gesticht onder het bestuur van het Gezelschap Jezu, St Jan Berchmanscollege en St Norbertusgesticht, afhangende van het bisdom Mechelen. | |||||
Mgr. De Brabandere van Brugge (1894)In 1894 stierf Mgr. Faict, de Brugsche bisschop, die bekend stond als een der hardnekkigste Franskiljons van België. Men herinnert zich, dat hij Guido Gezelle, Hugo Verriest en al de andere Vlaamschgezinde priesters onmeedogend vervolgde gedurende de lange jaren, dat hij den bisschopszetel bekleedde. Van zijne halstarrige koppigheid in het verfranschen van de leerlingen zijner scholen, is reeds meermaals in de voorgaande bladzijden gebleken. Nu was zijn opvolger Mgr. De Brabandere, die hem als hulpbisschop had bijgestaan in den laatsten tijd. Hoe zou hij zich gedragen tegenover de Vlaamsche Beweging? In Juli 1894 bood hem de Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen een huldeschrift aan, om hem bij zijne intrede geluk te wenschen. Zinspelende op de door hem gekozen spreuk In te confido (Op u stel ik mijn vertrouwen), | |||||
[pagina 78]
| |||||
bezwoeren zij hem gehoor te geven aan de algemeene klachten der Vlamingen: Wij spreken voorzeker waarheid, als wij zeggen, dat het heden onmogelijk is voor Vlaamsche ouders aan hunne kinderen in de (vrije) scholen van Vlaanderen eene Vlaamsche opvoeding te bezorgen. Met allerlei betuigingen van eerbied en genegenheid verzochten de clericale Vlaamschgezinden, dat hun Bisschop er in toestemmen zou: 1o Dat in het Vlaamsch zou mogen geschieden al hetgeen betreft het onderricht van den godsdienst: gebeden, geestelijke oefeningen, lessen van godsdienst, sermoenen, en zoo voorts. Op dit nederig, doch veeleischend stuk kwam geen antwoord. Dan trokken vier afgevaardigden naar het bisschoppelijk paleis van Brugge: Dr Eug. Van Steenkiste, advocaat Em. De Visschere, Dr Depla en notaris Persijn. Mgr. De Brabandere ontving die heeren zeer minzaamGa naar voetnoot(1), maar verklaarde hun, ‘dat er in zijn bisdom in Vlaamsch opzicht | |||||
[pagina 79]
| |||||
weinig kon veranderd worden.’ Verder antwoordde hij nog: Wat aangaat onze colleges, het programma der studies is overlast, meest door het onderwijs der doode talen, en 't en is niet mogelijk ze nog meer te belasten met den tijd aan 't Vlaamsch leeren nog uit te breiden. Van den anderen kant, alle vervlaamsching van leergangen, die nu in 't Fransch gegeven worden, ware zooveel tijd aan 't Fransch ontnomen; en 't is geweten, de oefening in 't Fransch is nog ontoereikend en mag dus niet ingekrompen worden. In hun verslag over hun onderhoud met den bisschop stelden de afgevaardigden nog het volgende te boek: Zijne Hoogweerdigheid is ten andere van gedacht, dat het Vlaamsch in zijne colleges deugdelijk aangeleerd wordt en ten allen gevalle beter als in de Staatsmiddelbare scholen, hetgeen door de uitslagen der prijskampen tusschen vrije en Staatsscholen genoegzaam bewezen wordt. Op die bisschoppelijke snoeverij, die zoo regelrecht in strijd met de waarheid was, antwoordden de afgevaardigden zeer gevat: Indien er in de vrije gestichten studenten gevonden worden, die 't Vlaamsch machtig zijn, hebben zij zulks voornamelijk te danken aan hunne eerste opvoeding en onderwijs en aan hun eigen werk en oefening, en niet aan 't gebrekkig Vlaamsch onderwijs, dat zij in de colleges genoten hebben. De Bisschop zeide ten slotte, dat hij ‘een onderzoek had begonnen om te zien, of het mogelijk was de gebeden gedeeltelijk te vervlaamschen’; dat ‘hij persoonlijk niet ongenegen was om aan de kinders éénen dag ter weke Vlaamsch te laten spreken, alhoewel er aan dien wensch, uit hoofde der noodzakelijke oefening van 't Fransch, moeilijk kon toegegeven worden’; verder, ‘in zake van prijsboeken, dat er zoo weinig deugdelijke Vlaamsche voorhanden zijn en dat hun prijs te hoog was.’ Voelende dat de Bisschop in den grond niets wilde toestaan, vroegen de afgevaardigden wanhopig: ‘wat er ons, Vlaamsche ouders, te doen stond met onze kinderen, aan wie wij een Vlaamsch en vaderlandsch onderwijs begeer- | |||||
[pagina 80]
| |||||
den te verschaffen?’ Waarop zij uit den mond van Monseigneur ten antwoord kregen: Onze kinderen, voornamelijk onze dochters, zullen het verder brengen met Fransch als met Vlaamsch. Het verslag van dit onderhoud, dat met ingehouden humour is opgesteld, besluit op die laatste verklaring heel leuk met de woorden: ‘Daarop hebben wij van Zijne Hoogweerdigheid verlof genomen.’ Het is een tafereeltje zonder weerga van de blinde Franschdolheid en van het despotisme onzer Vlaamsche bisschoppen, evenals van de lijdzame hulpeloosheid en onmachtige onderwerping der clericale Vlaamschgezinden, peints par eux-mêmes, zooals de Franschman zegt. Allerlei staaltjes der bisschoppelijke Franschdolheid zouden kunnen aangehaald worden. Hier is er een, uit het jaar 1898 en geplukt in Onze Vlagge, orgaan der West-Vlaamsche studenten, sprekende over het afsterven te Oostende van eenen ijverigen medestrijder: De doodbrieven, voor magen, vrienden en kennissen bestemd, meldden, dat de dierbare afgestorvene ‘lid van den Katholieken West-Vlaamschen Studentenbond’ was. De Eerw. heer Overste van het O.L. Vrouwegesticht van Oostende, waar onze Vlaamsche vriend studeerde, liet aan de ouders weten, dat geen één der leerlingen uit zijn gesticht aan de begraving zou mogen deelnemen, indien de woorden: ‘lid van den Katholieken West-Vlaamschen Studentenbond’ niet uit den doodbrief werden geschrapt. Even talrijk als vroeger bleven de waarschuwingen der clericale Vlaamschgezinden aan hunne leiders en aan de Bisschoppen over het gevaar dier blinde verfransching. In Onze Tijd ‘voor God, taal en volk’ van Brussel (7 Januari 1899) stond te lezen: Het Vlaamsch wordt niet op voldoende wijze onderwezen in onze katholieke gestichten... Onze jonge advocaten, geneesheeren, enz., die met den besten iever bezield zijn en volgaarne het hunne tot | |||||
[pagina 81]
| |||||
de katholieke propagande zouden bijdragen, zijn tot onmacht gedoemd. Buiten Brussel kan men geene andere voordrachten houden dan Vlaamsche; en vraagt toch geene Vlaamsche voordrachten aan de mannen, die uit onze katholieke gestichten komen; daartoe zijn zij volkomen onbekwaam. En nog altijd bleef Coremans werkeloos in de Kamer en dorst hij zijn sedert lang aangekondigd wetsvoorstel maar niet neerleggen. En zoo was men tot in 1901 gekomen! Sedert de taalwet van 1883 waren aldus achttien volle jaren nutteloos voorbijgegaan zonder één stap vooruit te geraken. Onloochenbaar hadden in dezen de clericale Vlaamschgezinden het bewijs geleverd van een voorbeeldig geduld tegenover de Franschdolle geestelijkheid; doch nu scheen dat geduld toch ten einde. | |||||
Coremans' wetsvoorstel (1901)Den 9 Augustus 1901 kwam Coremans in de Kamer met een bepaald wetsvoorstel voor den dag, dat medeonderteekend werd door zijne collega's Colaert (Ieperen), de Corswarem (Hasselt), Raemdonck (St-Nikolaas), Van Cauwenbergh (Lier) en J. Van der Linden (Brussel). Het bepaalde, dat de getuigschriften, voorzien door de wetten van 10 April 1890 en van 12 April 1894, waarbij de toegang tot eene hoogeschool en eene tweede kiesstem aan hunne dragers verleend werden, - dat die getuigschriften, te beginnen van Juli 1910 de bevestiging (zouden) inhouden, dat de titularis van het getuigschrift ten minste twee leergangen, behalve het Duitsch en het Engelsch, in 't Vlaamsch heeft aangeleerd, gelijkvormig de wet van 15 Juni 1883; of dat hij een bijzonder exa- | |||||
[pagina 82]
| |||||
men in het Vlaamsch heeft afgelegd op ten minste twee vakkenGa naar voetnoot(1), die hem, behalve het Duitsch of het Engelsch, in 't Vlaamsch onderwezen zullen zijn geworden, gelijkvormig de wet van 15 Juni 1883. De clericale Vlaamschgezinden juichten en rekenden reeds op eene spoedige overwinning. De liberale Vlaamschgezinden drukten hunne voldoening uit, dat Coremans, hoe laat ook, nogmaals storm liep op de verfransching der zoogezegde ‘papencolleges;’ maar zij maakten alle voorbehoud op de waarde van zulke getuigschriften afgeleverd door de bestuurders der vrije scholen, die gewoon zijn deze stukken met de meeste vrijgevigheid aan hunne leerlingen uit te reiken en bijvoorbeeld geregeld bevestigen, dat hunne studenten volledige humaniora (dat is van zes jaren studie) gevolgd hebben, wanneer die studenten maar vijf jaren op de schoolbanken gezeten hebben. Den 26 November 1901 doorstond het wetsvoorstel Coremans in de Kamer de proef der ‘prise en considération.’ De parlementaire week was bijzonder woelig geweest, ter gelegenheid van de legerwet en van eene ondervraging van den socialist Vander Velde over het lot der gemartelde en uitgehongerde vrouwen en kinderen der Boeren van Zuid-Afrika in de Engelsche concentratiekampenGa naar voetnoot(2). Daarmede ging de zaak der vervlaamsching van het middelbaar onderwijs schier onopgemerkt voorbij. Toch had zij tot eene korte, maar belangrijke woordenwisseling aanleiding gegeven. Tegen Coremans' wetsvoorstel hadden zich de bevoegde minister de Trooz en de leider der rechterzijde Woeste beslist gekant, alhoewel zij in 1894 beide voor 't tweede amendement van Coremans gestemd hadden, dat in den grond juist hetzelfde beoogde. Te recht bemerkte daarop Het Volksbelang: Duidelijk blijkt uit de woorden van den Minister en van den almachtigen tuchtmeester van het clericaal ministerie, dat de Vla- | |||||
[pagina 83]
| |||||
mingen zich op eenen nieuwen hardnekkigen strijd mogen voorbereiden, willen zij die nieuwe taalwet er ook door krijgen. | |||||
De strijd breekt losDe onwil der bisschoppen en der kloosteroversten en de zoogezegde ongrondwettelijkheid van het opleggen van 't Nederlandsch, als voertaal voor het onderwijs van een paar vakken in de vrije scholen, zulks waren de groote hinderpalen, die moesten uit den weg geruimd worden. Vele clericale mannen van gezag namen nogmaals de moeite breedvoerig te bewijzen, dat de Grondwet en hare duurbare vrijheden niets te maken hadden met die vervlaamsching, welke reeds voor de officieele onderwijsgestichten bij de taalwet van 1883 geregeld wasGa naar voetnoot(1). Wat de bisschoppen betreft, op hen had men minder vat. Nochtans werd ook beproefd de Roomsche kerkprelaten, die oppermachtig over hunne bisschoppelijke colleges den schepter zwaaien, tot inkeer te brengen. Den 18 Januari 1902 besloot de Gentsche tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond, met de eenparige stemmen zijner clericale en liberale leden, dat men eene afvaardiging aan de bisschoppen zenden zouGa naar voetnoot(2). Den 6 Fe- | |||||
[pagina 84]
| |||||
bruari vergaderde het algemeen bestuur van het Davids-fonds te Leuven en nam insgelijks het besluit op de bisschoppen te werken: al de afdeelingen zouden aangemaand worden, om het wetsvoorstel Coremans te ondersteunen en om een eerbiedig vertoogschrift te zenden aan de bisschoppen der Vlaamsche gewesten. Te dier gelegenheid legde aldaar Frans De Potter, de ware stichter van het Davids-fonds, alsdan bestendige secretaris der Kon. Vlaamsche Academie, de volgende merkwaardige verklaring af over de minderheid der clericale onderwijsgestichten tegenover de officieele atheneums en middelbare scholen: Moet het zoo voortduren, dan zal over twintig jaar de Koninklijke Vlaamsche Academie uitsluitend samengesteld zijn uit leden, die van eene gansch andere gezindheid zijn dan de onze, en deze Vlaamsche instelling zal, tot groot nadeel van onzen godsdienst, in handen van goddeloozen zijn. Van nu af reeds bestaat de grootste meerderheid dergenen, die bekroond worden in de prijskampen door de Academie uitgeschreven, uit andersdenkenden, die hunne studieën deden in de officieele scholen, waar de wet van 1883 betreffende het gebruik van 't Vlaamsch hare vruchten begint af te werpenGa naar voetnoot(1). Bij het naderen der algemeene Kamerverkiezingen hield in Mei 1902 de Nederduitsche Bond te Antwerpen eene groote politieke vergadering, waarin Coremans namens zijne collega's der Scheldestad plechtig beloofde zijn wetsvoorstel door te drijven, en een nieuwe candidaat, advocaat | |||||
[pagina 85]
| |||||
Adelfons Henderickx, sprak er in denzelfden zin als Frans De Potter in het Davids-fonds: Men begint te begrijpen, dat onze katholieken uit de hooge standen tegenover de liberalen en socialisten altijd in minderheid zullen staan. Immers, onze volksredenaars en schrijvers zijn meestal liberalen en socialisten, dank zij de wet, die in de officieele gestichten, waar zij hunne opvoeding genoten, het onderricht van het Vlaamsch verplichtend maakt, terwijl men daar in de jezuietencolleges en seminaries niet van weten wil. Ziedaar de oorzaak van onze minderheid. Maar Adelfons Henderickx meende er te moeten bijvoegen: Van de katholieken moeten wij het bekomen, want van de tegenstrevers is niets te verwachten. (Daverende toejuichingen). Dit laatste was eene zeer onbillijke en ijdele kiesparade; want de spreker wist zoo goed als iedereen, dat in de Kamer zijne liberale tegenstrevers Jan Van Rijswijck, Verheyen, De Vigne, Van de Walle, Buyl, Termote en meer anderen Coremans' wetsvoorstel krachtig zouden steunen, terwijl de hardnekkigste tegenstand komen zou van de Regeering met minister de Trooz aan 't hoofd en van de clericale meerderheid met hare leiders Woeste, Beernaert, Schollaert en andere kopstukken. De dagelijksche polemiek van den Bien Public en van de overige hoofdorganen der groote Fransche clericale pers liet daar geen den minsten twijfel over. Integendeel stond de clericale Vlaamsche pers dapper in 't harnas en bracht verrassende bekentenissen aan den | |||||
[pagina 86]
| |||||
dag. Alzoo het weekblad De Tijd, ‘voor God, taal en vaderland’ van Brussel: Het is noodlottig, dat vele der aanvoerders der katholieke partij in het Vlaamsche land, wegens het verfranscht vrij katholiek onderwijs, de volkstaal niet genoeg machtig zijn. Vooral te Brussel, waar de buiten heel Vlaamsch is, laat de toestand te wenschen over... En wat doet men in de vrije onderwijsgestichten? Wordt er degelijk Nederlandsch aangeleerd? Hoegenaamd niet. Hoe langer hoe meer wordt alles verfranscht. Ware het niet van de Vlaamsche studentenbeweging, dan zou geen enkel student een behoorlijken volzin in 't Nederlandsch kunnen bouwen. Bovendien kon geen enkel student, die het niet uit zijn eigen leerde, behoorlijk Nederlandsch spreken. Het wetsvoorstel Coremans moet er door, of de katholieke partij gaat verloren in het Vlaamsche land. | |||||
Het jaar 1903Alweer verliepen er maanden. Alhoewel het gerucht verspreid werd, dat vele liberalen en socialisten bereid waren om voor de nieuwe taalwet te stemmenGa naar voetnoot(1), verroerde Coremans niet in de Kamer. Nochtans had de Koninklijke Vlaamsche Academie zijn wetsvoorstel aan de Regeering plechtig aanbevolen en waren de clericale maatschappijen en bonden druk in de weer met meetings, voordrachten, vertoogschriften en verdere minder en meer luidruchtige propagandamiddelen. Aan drie afgevaardigden van den ‘Oud-hoogstudentenbond’ van West-Vlaanderen deelde volksvertegenwoordiger Colaert van Ieperen, een der medeonderteekenaars van 't wetsontwerp, in Januari 1903 de blijde tijding mede, dat Woeste bekeerd was, hetgeen de clericale Vlaamschgezinden van eene spoedige zegepraal deed droomen; maar 't bleek weldra een valsch gerucht te zijn. Eene nog bitterder teleurstelling was de mislukking van | |||||
[pagina 87]
| |||||
den grooten clericalen Studentenlanddag van Antwerpen (26 April 1903). De vergadering was wel zeer geestdriftig, de redevoeringen waren zeer talrijk en werden zeer warm toegejuicht; maar geen enkel politiek kopstuk der clericale partij was verschenen op dien Landdag, die nochtans door den Nederduitschen Bond van Antwerpen, de moedervereeniging aller clericale Vlaamschgezindheid, was bijeengeroepen. Coremans zelf was afwezig, door ziekte verhinderd. Het Fondsenblad schreef met bitterheid in zijn verslag: ‘De (acht) Antwerpsche volksvertegenwoordigers en (vier) senators schitterden er door hunne afwezigheid.’ Overigens was geen enkel lid van Kamer of Senaat opgekomen. Het was eenvoudig eene meeting der jeugd. Slechts jongere clericalen zonder invloed noch gezag traden er op en voerden er het woord, terwijl de uitgenoodigde leiders der partij wegbleven en, buiten een drietal, zelfs geene schriftelijke verontschuldiging over hunne afwezigheid ingezonden hadden. Die groote Antwerpsche Landdag moest een bewijs van kracht zijn; hij getuigde integendeel van onmacht. Maar de jeugd, dat is de toekomst, had ten minste de tanden getoond en nogmaals had zij de wraakroepende verfransching der ‘papencolleges’ heftig aangeklaagd. Over dezen Landdag en het gesprokene aldaar richtte overigens de clericale Fransche pers eene echte ‘conspiration du silence’ in. Ook een deel der Leuvensche studenten dorsten de beweging niet meer aanhangen (zelfs niet het bekende taalminnend genootschap Met Tijd en Vlijt) en zij zwegen den Landdag van Antwerpen dood in Ons Leven, hun Vlaamschgezind tijdschrift, op bevel van den Rector magnificus der Hoogeschool, naar men beweerde. Schier alleen bleef het Antwerpsch weekblad Ons Recht manmoedig in de bres staan, als de vox clamantis in deserto der clericale pers. Coremans zelf scheen alle vertrouwen verloren te hebben, alhoewel de twee linkerzijden der Kamer bereid waren voor zijn wetsvoorstel te stemmen en hij maar een tien- a twintigtal leden der clericale meerderheid te winnen had om te zegepralen. | |||||
[pagina 88]
| |||||
Die raadselachtige werkeloosheid lokte heftige polemieken uit tusschen clericale en liberale Vlamingen. Ook de Nederduitsche Bond van Antwerpen hield op 6 Juli 1903 eene woelige zitting over de dubbelzinnige houding van Coremans' Antwerpsche collega's Delbeke en Segers, die, beweerde men, reeds in 1901 geweigerd hadden zijn wetsvoorstel te onderteekenen en er zich nu beslist vijandig aan zouden toonen. Ter gelegenheid van de louter Fransche prijsdeelingen der meeste scholen van pastoors, paters en nonnen in Vlaamsch België schreef Onze Tijd van Brussel in Augustus over den onwil der geestelijke overheden: Zedeles: Men wil uit eigen beweging niet doen wat de gezonde rede en de sociale toestanden als een allereerste behoefte opleggen. Welnu, dan moeten er dwangmaatregelen komen. Daarom zullen de katholieke Vlamingen, die het wel meenen met de toekomst van onzen stam en van ons land, met grooteren ijver dan vroeger optreden, om het wetsvoorstel Coremans tot wet te doen maken. In Augustus 1903 hield de Vlaamsche katholieke Landsbond eenen tweedaagschen Landdag te Dendermonde, waarop Prof. De Ceuleneer, Fl. Heuvelmans, Adelfons Henderickx, enz., namens den Landsbond, het Davids-fonds, den Nederduitschen Bond en meer andere clericale vereenigingen aandrongen op het spoedig aannemen van Coremans' wetsvoorstel. In November deed de algemeene vergadering van het Willems-fonds hetzelfde. In November hield ook een der meest gezaghebbende hoogleeraren van Leuven, de medicus Dr Gustaaf Verriest (broeder van den bekenden Gezelle-vereerder pastoor Hugo Verriest) eene geruchtmakende voordracht te Antwerpen over de vervlaamsching van het vrij onderwijs. Vele priesters en geestelijke leeraars van katholieke verfranschte gestichten bevonden zich onder zijne toehoorders, en advocaat Lamproye, voorzitter der katholieke hoogeschooluitbreiding der Scheldestad, leidde de voordracht van den Leuvenschen professor in met de verklaring, dat de leerlingen der papencolleges, wat hunne kennis der moedertaal betreft, ver beneden de leerlingen der atheneums stonden, | |||||
[pagina 89]
| |||||
‘tot groot nadeel der katholieke partij en der katholieke grondbeginselen.’ | |||||
Het wetsvoorstel in de afdeelingen der KamerZou er alweer een parlementaire zittijd voorbijgaan zonder de behandeling van het wetsvoorstel, dat in Augustus 1901 neergelegd was geworden en nog niet eens in de afdeelingen der Kamer geraakt was? Een gedeelte der clericale Vlaamsche pers (Handelsblad, Ons Recht) kwam tegen die verdaging op. De clericale kopstukken staken de hoofden bijeen; in December werd de zaak in eene geheime vergadering der rechterzijde besproken en eindelijk zouden, beloofde men, de afdeelingen der Kamer aan 't onderzoeken gaan. Doch er lekte tegelijk uit, dat Woeste en minister De Trooz plechtig zouden verklaard hebben, dat Coremans' wetsvoorstel moest verworpen worden als schendende de artikels 17 en 23 der Grondwet (vrijheden van onderwijs en van taalgebruik). Te gelijk trad de voorzitter der Kamer Schollaert met een ander voorstel te voorschijn, dat voor doel had de ongrondwettelijke bezwaren uit den weg te ruimen. Het bestond hierin, dat, zoo de leerling zijne studiën deed in de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen of in de arrondissementen Brussel en Leuven, zijn getuigschrift, te beginnen met 1 Juli 1910, zou moeten vaststellen, dat hij ten minste 8 uren per week aan het onderwijs van het Nederlandsch besteed had, tenzij hij gestudeerd had in een gesticht onderworpen aan de bepalingen der taalwet van 1883. Dit voorstel verbaasde iedereen. In eens de papencolleges dwingen ten minste 8 uren Nederlandsche les per week in al de klassen aan al hunne leerlingen te geven, was blijkbaar een overdreven eisch, waar niemand ernstig zou willen van hooren spreken. Ook noemde men Schollaert's voorstel ‘het verraderlijk amendement.’ De zes afdeelingen der Kamer beraadslaagden in December 1903. In vier werd Coremans' voorstel aangenomen | |||||
[pagina 90]
| |||||
met eene kleine meerderheid en veel onthoudingen, in twee werd het verworpen. Van de 73 aanwezige leden hadden 37 er voor gestemd, 16 tegen en 20 hadden zich onthouden. In bijna al de afdeelingen hadden de meeste clericalen verklaard, dat zij aan Schollaert's stelsel zouden de voorkeur geven. De middelafdeeling, die uit één lid per afdeeling bestond, werd dan ook samengesteld op eene zeer onrustbarende manier: Woeste, Beernaert, De Bruyn, Huyshauwer, Helleputte en Van Cauwenbergh. De twee eerste, de beide invloedrijke oud-ministers, hadden zich tegen Coremans verklaard in de geheime zitting der rechterzijde, Woeste wegens de zoogezegde ongrondwettelijkheid en Beernaert uit vrees voor het later aan banden leggen van de vrijheid der onderwijzende kloosterorden, naar het voorbeeld ten dien tijde gegeven door het ministerie Combes in Frankrijk. De clericale Vlaamschgezinden waren in rep en roer. Al hunne hoofdmannen klampten zich beslist aan Coremans' wetsvoorstel vast, uitgenomen Prof. De Ceuleneer van Gent, die dadelijk Schollaert's stelsel onder zijne bescherming nam, in tegenspraak met al zijne talrijke mondelinge en schriftelijke betoogen van vroeger. Integendeel hield Prof. Helleputte, volksvertegenwoordiger van Leuven, in den schoot van Tijd en Vlijt eene voordracht, waarin hij krachtig verzet aanteekende tegen de houding van de leiders der rechterzijde en beweerde, dat er in de Kamer clericalen genoeg waren om Coremans' wetsontwerp er door te halen, zelfs zonder de hulp van liberalen of socialisten. Te Leuven had ook het algemeen bestuur van het Davids-fonds den 3 December eene zitting gehouden, waarop besloten was geworden afgevaardigden te zenden aan Schollaert en aan minister De Trooz. Onbewimpeld schreef Het Fondsenblad van Gent over die zitting: Er is uit de beraadslaging gebleken, dat de meeste tegenstand op te merken is bij onze staatkundige vrienden. Moest het wetsvoorstel Coremans niet gestemd worden, dan zullen de tegenkanters vóór het Vlaamsche volk de verantwoordelijkheid dragen van hun verzet. En Ons Recht schreef van zijnen kant te Antwerpen: | |||||
[pagina 91]
| |||||
Wij hebben de bewijzen in handen - en als 't er op aankomt zullen wij klaarder spreken - dat hemel en aarde samenspannen om de wet Coremans te wurgen. En toch zal dit niet baten. De katholieke Vlamingen willen en zullen de vervlaamsching van 't vrij onderwijs bekomen. Zij willen niet te kiezen hebben tusschen katholieke, doch verfranschte gestichten, en half vervlaamschte, doch neutrale scholen Zij willen een onderwijs voor hunne kinderen tevens katholiek en Vlaamsch. Zij willen het en zullen het bekomen, al moesten er ook in den strijd slijkspatten vliegen en vuistslagen vallen op mannen, die, tegen hunne zending in, de zijde kiezen der vijanden van het Vlaamsche volk. Te Turnhout gaf destijds de Katholieke Volksbond een feest, waarop graaf de Merode en al de overige clericale leden der beide Kamers van dat kiesdistrict aanwezig waren. De voorzitter der vergadering Dieltjes richtte hun als volgt het woord toe: Gij, senators en volksvertegenwoordigers van het meest Vlaamsche arrondissement van het land, zult weldra geroepen worden om uitspraak te doen over een punt, dat een der grieven van de Vlamingen wegneemt. Als Vlaamsche vertegenwoordigers zult gij het ontwerp Coremans verdedigen en stemmen. En dan zullen wij hier nogmaals feest vieren. Het samengestroomd publiek onthaalde die verklaring op daverende toejuichingen en op het aanheffen van Miry's Vlaamschen Leeuw. Meer andere beteekenisvolle voorvallen van dien aard zouden kunnen aangehaald worden. Aan den anderen kant bleven de clericale en andere Franskiljons niet onwerkzaam. Ons Recht klaagde de vervolgingen aan, die zekere Vlaamschgezinde priesters en leerlingen van papencolleges of seminaries te lijden hadden ‘van hooger hand.’ | |||||
[pagina 92]
| |||||
met twee onbeduidende jeugdige kringen (het Vlaamsch Bondgenootschap van Leuven en de Vlaamsche Wacht van Antwerpen) de inrichting uitsluitend op zich genomen, zonder eene enkele van de machtige vereenigingen der Vlaamschgezinde liberalen te kennen. Doch deze stapten daar overheen en waren ook talrijk opgekomen in de niet al te groote, doch goedbezette schouwburgzaal der Robinière, waar de clericale Vlamingen overigens in overgroote meerderheid waren. Het was geenszins eene van die indrukwekkende betoogingen als de Landdag van 1873 tot het afdwingen der eerste taalwet of als die van 1897 tot het bekomen der Gelijkheidswet De Vriendt-Coremans; maar men hoorde er veel belangrijke openbaringen. De voormalige christendemocraat Léonce Du Catillon, nu medewerker van Julius Hoste's liberale Vlaamsche Gazet, kwam bekend maken, dat de priesters van het Collège St-Louis met de paters van het jezuietencollege van Brussel, die sedert jaren gezworen vijanden waren en elkander hardnekkig concurrentie aandeden, nu plotseling verzoend waren op den rug der Flaminganten en een broederlijk verbond gesloten hadden tegen het wetsvoorstel Coremans. De Brusselsche clericale volksvertegenwoordiger Carton de Wiart zou de factotum en bewerker van dat aandoenlijk verbond zijn geweest. Volgens denzelfden spreker waren de Belgische bisschoppen op het vraagstuk verdeeldGa naar voetnoot(1); maar, voegde hij erbij, ‘in België zijn de Jezuieten meester,’ hetgeen een rumoerig incident vanwege de aanwezige clericalen verwekte. Ook vertelde Du Catillon, dat hij gestudeerd had in het bisschoppelijk college van Tielt (West-Vlaanderen), ‘het meest Vlaamschgezinde van Vlaamsch België’, en dat de bibliotheek der leerlingen daar niets anders bevatte dan levens van pausen en heiligen, blauwe boekjes, een paar deeltjes van Guido Gezelle met Lodewijk De Coninck's Menschdom verlost tegenover ontelbare Fransche werken. | |||||
[pagina 93]
| |||||
Van zijnen kant vertelde pastoor Daens, volksvertegenwoordiger van Aalst, dat men in het Ste-Barbaracollege der Paters Jezuieten te Gent een enkel uurtje of soms slechts een half uurtje Vlaamsche les ter week kreeg; men vertaalde er Ledeganck's Drie Zustersteden in 't Fransch en op die Fransche vertaling werden de letterkundige uitleggingen gegeven in 't Fransch. Ook kenden de leerlingen der Gentsche Jezuieten hunne moedertaal slechts zeer gebrekkig. Adelfons Henderickx verzekerde, dat tegen de clericale Flaminganten ‘geen enkel middel, zelfs niet het vuigste en lafste, onbeproefd was gelaten.’ En hij voegde er bij: ‘De leiders onzer partij hebben meer afkeer voor de Vlaamschgezindheid dan liefde voor den godsdienst.’ Camille Huysmans verklaarde namens de socialisten, dat zij allen, Vlamingen en Walen, voor Coremans' voorstel in de Kamer zouden stemmen. En pastoor Daens riep uit: ‘De tegenstrevers der taalwet Coremans zullen in de Kamer te vinden zijn onder de katholieke leden, en daar alleen.’ Ten slotte beloofde hij aan de Kamer voor te stellen buitengewone zittingen te houden, om nog vóór de verkiezingen der volgende Meimaand de taalwet in behandeling te kunnen nemen, hetgeen hij inderdaad vruchteloos beproefde. Een ander gevolg van den Landdag was ten minste, dat de liberale volksvertegenwoordiger Buyl van den voorzitter Schollaert niet zonder moeite de belofte bekwam, dat de middelafdeeling der Kamer zou bijeengeroepen worden. Intusschen liep het gerucht, dat Carton de Wiart en Arthur Verhaegen elk een nieuw stelsel aan de middelafdeeling naast die van Coremans en van Schollaert onderwerpen zouden. Zelfs de Vlaamsche clericale pers begon Coremans' wetsvoorstel algemeen te laten schieten. Wat de Fransche clericale dagbladen betreft, zij stelden voor, alles blauw blauw te laten en de hangende taalwet ‘in de scheurmand te werpen’, zooals L'Ami de l'Ordre van Namen en na hem Le Courrier de Bruxelles schreven. Bij dit alles verroerde Coremans niet, hetgeen de algemeene verbazing verwekte, zoodat De Vlaamsche Gazet de vragen stelde: | |||||
[pagina 94]
| |||||
Waarom vraagt de heer Coremans de bijeenroeping der middelafdeeling niet? Waarom geeft hij, de oude strijder, de rechterzijde niet van de spoor? Hij beschikt op dit oogenblik over eene meerderheid voor zijn wetsontwerp in de Kamer. Waarom zwijgt hij en laat hij zijn voorstel in stilte begraven? Maar Coremans wist beter. Hij kon geen ijzer met handen breken, gezien het halsstarrig veto der bisschoppen en der jezuieten, waartegen de rechterzijde niet dorst handelen. Ook Prof. P. Mansion der Gentsche Hoogeschool en de hoofdredacteur, de pauselijke graaf Verspeyen, waren in eene reeks hoofdartikels van den Bien Public tegen Coremans' voorstel te velde getrokken, en zij werden algemeen toegejuicht in de clericale Fransche pers. Te gelijk liep het gerucht, dat de geestelijkeid en de paters een vijandig referendum onder de ouders hunner leerlingen gingen inrichten, om de Kamer met petities tegen Coremans te overstelpen. Het plan bestond stellig een oogenblik, maar men dorst het niet ten uitvoer brengen. Den 10 Maart 1904 ontvingen Coremans, Vander Linden, Raemdonck en Van Cauwenbergh te Brussel in de lokalen der Kamer eene plechtige afvaardiging van clericale Vlaamschgezinden, aan wier hoofd Prof. G. Verriest van Leuven stond met Frans De Potter en twee Leuvensche studenten, die reeds veel geijverd hadden voor de taalwet, Frans Van Cauwelaert en Leo Van Puyvelde. Men drong er op aan, dat Coremans' voorstel de eenige goede oplossing was en dat er niets van de hooge geestelijkheid, die sedert dertig jaren doof bleef, te verwachten was. Men was het eens, dat de zoogezegde ongrondwettelijkheid aangevoerd werd uit onkunde met of uit vijandigheid tegen het wetsvoorstel. Nadat de platonische wensch was geuit, dat de bespreking vóór de groote verkiezingen der maand Mei zoude geschieden, scheidde men zeer vriendelijk. Den 18 Maart 1904 hield eindelijk de middelafdeeling der Kamer eene eerste vergadering, waarop Coremans en Vander Linden als onderteekenaars van het wetsvoorstel uitgenoodigd werden. Zij verdedigden hun kind, dat een- | |||||
[pagina 95]
| |||||
drachtig door Woeste en Beernaert als ongrondwettelijk bestreden werd. Die twee clericale Staatsministers, die elkander geen goed hart toedroegen en soms in de Kamer zelve heftig aan 't kijven gingen, geraakten nu voor een tijdje verzoend en eensgezind op den rug der Flaminganten, evenals de pastoors en de jezuieten der twee mededingende en vijandige colleges van Brussel. Nu begonnen de gemeenteraden der Vlaamsche gewesten, op aandringen der Flaminganten, wenschen te stemmen ten voordeele van de spoedige bespreking der taalwet in de Kamer. Te dier gelegenheid legde de liberale burgemeester Braun te Gent de volgende zeer opgemerkte verklaring af: Wij moeten bekennen, dat het wetsvoorstel Coremans goed is en veel sympathie ontmoet bij het grootste gedeelte van de bevolking der Vlaamsche provincies. Nu meer dan ooit is de kennis der Vlaamsche taal eene noodzakelijkheid geworden voor de begoede en de middelstanden. Binnen eenige jaren zal niemand, die geen Vlaamsch kent, tot een openbaar ambt kunnen benoemd worden in Vlaanderen. Van heden af is zelfs een candidaat, die zich vóór onverschillig welk kiezerskorps aanbiedt, onmogelijk, indien hij de Vlaamsche taal niet kent noch spreekt. | |||||
Mgr. Waffelaert van Brugge (1904)In 't begin van April 1904 had te Brugge een tweedaagsche Landdag der clericale Vlaamsche studenten plaats. Dezen keer was de staf der clericale kopstukken met gouverneur en burgemeester aan 't hoofd in de zaal aanwezig, alsmede een Noord-Nederlandsch priester, Dr Wouters, leeraar aan het Roomsch Seminarie te Leiden. | |||||
[pagina 96]
| |||||
Men had gevraagd eene mis te doen zingen in de Bloedkapelle, hetgeen geweigerd werd. Toch werd eene mis gezongen bij de Paters Discalsen in tegenwoordigheid van 600 studenten, die er in stoet naartoe trokken. De groote gebeurtenis van den Landdag was de verklaring, voorgelezen door Prof. L. Scharpé van Leuven, namens den Brugschen bisschop Mgr. Waffelaert. Deze prelaat had aan de leerlingen zijner colleges verbod gedaan den Landdag bij te wonen, over welk verbod de Leuvensche hoogleeraar hem was gaan spreken. De West-Vlaamsche bisschop keurde het streng af, dat de leerlingen van het middelbaar onderwijs verschenen op Vlaamsche landdagen en feesten; maar hij voegde er bij, dat het onderwijs der moedertaal in de gestichten van zijn bisdom slechts ‘betrekkelijk goed’ was. ‘Die toestand moet nog verbeteren, merkelijk verbeteren. Ik wensch en ik wil het.’ Hij was zelfs bereid aan de leeraren zijner scholen bevel te geven, hunne leerlingen aan te wakkeren later te Leuven lid te worden van Met Tijd en Vlijt. Die bisschoppelijke verklaring werd op tweeërlei wijze opgevat. De eenen zagen er eene belofte van Vlaamschgezindheid in, de anderen eene bedreiging tegen de ‘Blauwvoeterie’ der Westvlaamsche papencolleges, en eenen terugkeer tot het stelsel van onderdrukking en vervolging uit de veertig sombere jaren van wijlen Mgr. Faict. De student Leo Van Puyvelde drong nogmaals aan op de noodzakelijkheid van Coremans' taalwet en raadde aan, ‘gezien den dreigenden bisschopsstaf, in stilte voor het wetsontwerp te ijveren.’ Toen de stichter van het Algemeen katholiek Studentenverbond, die voorzat, zeide, dat, nu de leerlingen der colleges aan vervolgingen blootgesteld waren, zij zich meer dan ooit moesten aansluiten bij de studenten der Hoogescholen, werken in katakomben, ijveren tegen alles en allen om eene wet ter vervlaamsching hunner colleges te bekomen, - stonden de gouverneur, de burgemeester en de schepenen op en verlieten te zamen de zaal. Tusschen den eersten en den tweeden dag der zittingen werden nachtelijke geheime vergaderingen der | |||||
[pagina 97]
| |||||
hoofdmannen gehouden om den tegenstand voor te bereiden en te regelen in ieder gewest. Ons Recht schreef onbewimpeld: De Brugsche Landdag der studenten heeft de aandacht van alle Vlamingen op de hun zoo dierbare studentenbeweging gevestigd. Een ooggetuige beweert, dat er zonder de minste overdrijving over de 600 studenten den Landdag bijwoonden en dat men over de 60 priesters in de zaal telde. Treurig is het, dat het Bisdom van Brugge de vreugde over dit welslagen moest komen storen. Den studenten der colleges wordt het verboden aan de beweging deel te nemen. Flaminganten en Franskiljons weten zeer goed, dat de beste krachten onzer beweging in de colleges gekweekt worden. Men wil dus onze beweging eenen doodelijken steek toebrengen. Welnu, wij hopen, dat die slag zal afgeweerd worden en dat onze nazaten evenals wij, van kindsbeen af, en voor het geloof en voor hun landaard zullen leeren strijden, ten spijt van wie 't benijdt. En kost dit strijd en vervolging, Palma sub pondere crescit en Sanguis martyrum semen Christianorum. Dat is Latijn, dat wij zelf ook eens op het college leerden verstaan en benuttigen. De Brugsche bisschop liet het niet bij zijn verbod aan de leerlingen der Westvlaamsche bisschoppelijke gestichten. Den 14 Juli riep Mgr. Waffelaert in zijn paleis de priesters-bestuurders (principalen) zijner colleges bijeen en las hun eene Fransche allocution voorGa naar voetnoot(1), waarin hij verklaarde: Welk is het voldoende deel, dat de landtalen in 't programma der humaniora vergen? of beter: dat onze Vlaamsche taal vergt? Want inzonderheid over deze werd geredetwist. | |||||
[pagina 98]
| |||||
Daarna voer de bisschop uit tegen de Flaminganten: Men moet zich wachten de gekke pretentie (sotte prétention) van zekere liedenGa naar voetnoot(1) in te volgen, die zich, men weet niet met welk recht, de zending toeeigenen het onderwijs en dat der Vlaamsche taal in het bijzonder te verdedigen juist tegen degenen, die de goddelijke zending hebben gekregen de jeugd op christene wijze te onderrichten en op te voeden. Aan de bestuurders der colleges legde Mgr. Waffelaert ten slotte den plicht op, de gehoorzaamheid aan de geestelijke overheid op 't gebied van 't onderwijs in het hart te prenten van hunne leerlingen, die wellicht reeds aangetast schenen met ‘die verderfelijke stelsels van Jansenisten, koppigaards en schijnheiligen.’ In April had van zijnen kant de Pater jezuiet J. Verest eenen geregelden kruistocht begonnen in de gezaghebbende Revue Générale van BrusselGa naar voetnoot(2) tegen Coremans' wetsvoorstel, en de geestelijke overheid ging voort met de gevoelens der opkomende jeugd zooveel mogelijk te smoren. Alzoo werd te Geel eene Vlaamschgezinde studentengilde ontbonden verklaard wegens hare Coremansgezindheid. Ook werd op bevel der bisschoppen eene kwistige verspreiding bezorgd aan de brochure Het Vlaamsch in het Onderwijs, door J. Boudewijns (pseudoniem van den Pater jezuiet Vermeersch.) | |||||
[pagina 99]
| |||||
middeltjes gewonnen; toen Woeste en Beernaert eendrachtig kwamen voorstellen eerst en vooral de taalwet van 1883 op de atheneums van den Staat te verscherpen door de afschaffing van het facultatieve régime wallon van haar art. 5. Ons Recht zag klaar in die verraderlijke taktiek en schreef bondig, maar krachtig: 't Waalsche regiem. Als antwoord op die bedreiging van Woeste en Beernaert vergaderden, in Juli 1904, de liberale burgemeesters van Brussel en zijne voorsteden op het stadhuis der hoofdstad, onder voorzitterschap van den Franschgezinden De Mot, om integendeel bij de Regeering aan te dringen op eene milde toepassing der taalwet van 1883 door handhaving van het régime wallon. In Augustus had een grappig voorval plaats in den Provincieraad van Antwerpen. Een wensch der liberale minderheid ten voordeele van Coremans' wetsontwerp werd er bij gelijkheid van stemmen aangenomen door 22 liberalen en 3 clericalen, terwijl 25 clericalen tegenstemden. Het gros der almachtige rechterzijde van den Raad had reeds de zaal verlaten, daar men op 't einde der zitting was en de clericalen toch meenden genoeg in meerderheid te zijn, om eenen anderen onbepaalden wensch te stemmen, die van Coremans en zijne taalwet geene melding maakte. Ons Recht schreef daarover: Katholieke Vlamingen, er is, zooals ge ziet, eene helsche samenzwering tegen onze taal en ons ras gesmeed. De hoogere geestelijkheid, de Fransche bladen en tijdschriften zijn rusteloos aan 't werk tegen ons. Het gebeurde in den Antwerpschen Provincieraad geeft ons eenen voorsmaak van wat er in de Kamers geschieden zal. Men bewerkt de gekozenen, men doet ze in een verbintenis tegen ons treden. Zij kennen onzen wil, maar staan op de zijde van onzen | |||||
[pagina 100]
| |||||
vijand. Welaan dan, als 't zijn moet, tegen hen in, over hen heen, vooruit!Ga naar voetnoot(1) Het Handelsblad van Antwerpen schreef ook kort daarna: Wanneer zullen onze leiders en onze hoogere geestelijke overheid de noodzakelijkheid inzien van Coremans' wetsvoorstel? Wanneer het officieel onderwijs een leger van liberale Vlaamsche redenaars zal gevormd hebben, om over den heelen buiten de katholieke zaak af te breken? En als we dan een Combes-gouvernement zullen hebben, dan zullen we daar schoon staan met de verfranschte opvoeding der katholieke jeugd! Dien dag zullen niet wij de schuld dragen van het gebeurde, maar zij, die vandaag de eersten zouden moeten zijn om eenen dam tegen de verfransching op te werpen en die, jammerlijk, de laatsten zijn. | |||||
De clericale Landdag te Antwerpen en de afval van het ‘Fondsenblad’Te Antwerpen werd den 11 en 12 September 1904 onder voorzitterschap van den oud-volksvertegenwoordiger Heuvelmans een Landdag van den Vlaamschen Katholieken Landsbond gehouden, waar vele sprekers eene dreigende taal lieten hooren. Men had 25 clericale volksvertegenwoordigers der Vlaamsche gewesten uitgenoodigd. Een enkele was aanwezig. Niemand van de Antwerpsche Kamerleden had zich gewaardigd op te komen. Een priester (De Cock, van Leuven) bestempelde het onderwijs der moedertaal in de bisschoppelijke colleges als ‘ellendig’. Advocaat De Visschere (Brugge), advocaat Van Dieren (Leuven), S. Lambrecht (Turnhout), Alfons Sevens (Gent) verklaarden herhaaldelijk, dat de Vlamingen in de verkiezingen niet meer voor de candidaten stemmen zouden, die zich tegen Coremans' wetsvoorstel gekant hadden. Student L. Van Puyvelde (Leuven) laakte hevig Mgr. Waffe- | |||||
[pagina 101]
| |||||
laert van Brugge. Lambrecht stelde al de bisschoppen ‘verantwoordelijk’. Een paar redenaars trachtten te vergeefs de talrijke en zeer opgewonden vergadering tot bedaren te brengen. Pastoor De Backer riep melodramatisch uit: ‘Denkt er aan, dat gij de katholieke partij den genadeslag kunt toebrengen!’ Niets hielp. Met alle stemmen buiten 4 werd de dagorde, voorgesteld door advocaat Van Dieren, geestdriftig aangenomen. Zij luidde als volgt: De Vlaamsche katholieke Landsbond eischt de onverminkte stemming van Coremans' wetsvoorstel in den aanstaanden zittijd der Kamers. Bij weigering zullen de Landsbond en alle katholieke Vlamingen hunnen steun en hunne stem weigeren aan hen, die tegen dat voorstel gestemd hebben, en zullen hen desnoods bestrijden. De opschudding in de clericale pers was groot. De Bien Public had als het ware 't hoofd verloren en noemde de leiders der clericale Vlaamschgezinden des énergumènes. De Courrier de Bruxelles gaf aan de redenaars van den Landdag den even vleienden naam van apachesGa naar voetnoot(1). Te gelijk kondigde het tot dan toe zeer Vlaamsch- en Coremansgezind Fondsenblad van kanunnik Verschueren, dat een voortvarend Vlaamschgezind gemeenteraadslid van Gent (Karel Lijbaert)Ga naar voetnoot(2) onder zijne opstellers telde, een plechtig hoofdartikel af in zijn nr van 15 November 1904, waarin het verklaarde, op bevel van Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, Coremans' wetsvoorstel over boord te werpen. De bisschop had zijnen wil bekend gemaakt door eene verklaring opgenomen in zijn orgaan De Godsdienstige Week van Vlaanderen. De redactie van Het Fondsenblad beriep zich, wel is waar, op het oordeel van allerlei gezaghebbende katholieken (kanunniken, priesters, paters, Leuvensche hoogleeraren, enz.) ten voordeele | |||||
[pagina 102]
| |||||
van Coremans' stelsel; maar het zeide tevens te zullen gehoorzamen aan den bisschop: Niemand, die de betrekkingen kent, in welke wij tot de bisschoppelijke overheid staan, zal van ons verwachten, dat wij voortgaan met eene hervorming, hoe billijk wij die ook achten, te eischen, welke door haar beschouwd wordt als gevaarlijk voor de vrijheid van onderwijs, een der kostelijkste panden, welke zij tot plicht heeft te bewaren en te beschermen. Dus, ons gedragende naar de voorbehouding, welke wij altijd gemaakt hebben, achten wij het onzen plicht dien eisch te verzaken, om den wille der hoogere belangen van den godsdienst, die ons verbieden iets te betrachten wat de geestelijke overheid voor schadelijk of gevaarlijk houdt. De ontzetting over die erbarmelijke onderwerping van een gezaghebbend orgaan der clericale Vlaamschgezinden aan het veto der bisschoppen was diep en algemeen. Nog nooit was eene zoo ongehoorde palinodie in 't openbaar vertoond geworden. ‘Diep medelijden en onbegrensde walg’ was het brandmerk van Het Volksbelang. Integendeel wenschte de triomfantelijke Bien Public de afvallige redactie geluk over haar ‘dignité, à laquelle tout catholique rendra hommage.’ Ook in Noord-Nederland werd dit nieuw persverschijnsel streng besproken en zelfs de groote Kölnische Zeitung hield er zich mee bezig. Een blad merkte leuk op: Alzoo krijgt Het Fondsenblad de vermaardheid der groote misdadigers, die, vóór hunnen misstap nog in het duister levend, op eens eenen Europeeschen naam krijgen. Op een Congres der katholieke werken te Leuven in dezelfde maand November gehouden, werd de sociale beteekenis van Coremans' voorstel door advocaat Van Dieren, student Van Puyvelde en anderen krachtig besproken. De voorzitter (pastoor Temmerman) beproefde te vergeefs de bespreking te sluiten op het oogenblik dat kardinaal Goossens, aartsbisschop van Mechelen, de zaal binnentrad, hetgeen de gemoederen nochtans niet kon bedaren. De primaat van België achtte het geraadzaam niet langer getuige te zijn van dit onstuimig debat. Ons Recht gaf er het volgend verslag over: | |||||
[pagina 103]
| |||||
Zijne Eminentie de kardinaal aartsbisschop van Mechelen stond toen op om de zaal te verlaten, en de Eerw. heer Temmerman verklaarde, dat Mgr. Goossens meer doen zou voor het Vlaamsch dan de Vlamingen zelve verlangen; waarop Mgr. de benedictie gaf en onder het eenparig handgeklap der talrijke toehoorders de zaal verliet. | |||||
Het jaar 1905In November 1904 waren de Kamers als naar gewoonte bijeengekomen; maar slechts einde Januari 1905 hervatte de middelafdeeling haar onderzoek over Coremans' wetsvoorstel en in Februari trokken opnieuw afgevaardigden van clericale Vlaamsche maatschappijen naar Brussel bij hunne volksvertegenwoordigers in de Kamer. Voor de leden van het Vooruitstrevend democratisch Verbond hield alsdan volksvertegenwoordiger De Vigne te Antwerpen eene voordracht, waarin hij aantoonde, dat de clericale partij het hoogste belang had bij de uitbreiding der taalwet van 1883 tot haar middelbaar onderwijs van pastoors en paters. Hij voegde er de zeer opgemerkte verklaring bij: Het zou kleingeestig wezen voor ons liberalen, zoo wij die beweging niet steunden in de mate onzer krachten, zelfs indien wij vreesden, dat alleen de katholieken er profijt konden uit halen. Liever hebben wij, dat het volk naar hunne propagandisten luistert, dat het hunne dagbladen leest, dan dat het verstompt blijft. De geestesbeweging is een eerste stap naar vooruitgang, eene halve overwinning voor de liberalen. (Geestdriftige toejuichingen) Vervolgens berekende De Vigne de zwakke kansen van het wetsvoorstel wegens de tegenkanting der hoogere geestelijkheid. Coremans zelf had geduldig moeten wachten van Augustus 1901 tot December 1903, vooraleer zijn ontwerp in de Kamerafdeelingen in behandeling kwam. En wat deed men sedertdien tenzij tijd verliezen en uitsluieren? ‘Dat alles bewijst’ - besloot De Vigne - ‘dat het wetsvoorstel bitter weinig kans heeft ooit gestemd te worden.’ Dit wellicht overdreven pessimisme van den liberalen | |||||
[pagina 104]
| |||||
vader der taalwet van 1883 scheen een spoorslag te zijn voor de clericale Vlaamschgezinden. Den 20 Januari 1905 trok Prof. G. Verriest van Leuven nogmaals met eenige afgevaardigden naar Brussel, om in 't Paleis der Natie de goedgestemde Kamerleden te gaan bewerken. Pater Evers, algemeen scretaris van het Davids-fonds, Van Kerckhoven-Donnez namens den Nederduitschen Bond, jonge advocaten en studenten der vijf Vlaamsche gewesten vergezelden hem. Zij spraken beurtelings met de volksvertegenwoordigers Coremans, Helleputte, Bethune, De Bruyn, De Coster, J. Delbeke, Vander Linden en Begerem. Het Handelsblad schreef 's anderendaags: Het geheel van het onderhoud heeft toch dit bevredigende opgeleverd, dat men zich mogelijk nog in dezen zittijd aan de bespreking zal mogen verwachten, en dat ook de heer Woeste geene moeite zal doen om de zaak verder te doen verdagen. En Ons Recht voegde er bij: Er komt eindelijk weer leven in de brouwerij. De katholieke Vlamingen bewijzen, dat zij, trots onderduimsche en openbare tegenwerking, trots beschimpingen en drogredenen, vast besloten zijn voet bij stuk te houden en het wetsvoorstel Coremans blijven eischen onverwijld en onverminkt. Doch eenige dagen later schreef Ons Recht met bittere ironie over den schier hopeloozen toestand: In de Kamer. Men wordt van langs om meer ongerust over den keer, dien de zaken nemen. Reeds hoopt men het verlof te bereiken, zonder dat er iets van de zaak te recht kome. En zoo is men rustig de onafhankelijkheidsfeesten voorbij. Aanstaande jaar is een verkiezingsjaar. Dan is het gebruik den zittijd heel kort te maken. En dan nog één kwaad: dan zijn de verkiezingen van 1906 achter den rug en dan, dan is men gered. Aanstaande jaar, vóór de verkiezingen, zoo gaat de ronk reeds, mogen de katholieken geene betwiste vragen aanraken. Vlamingen, gaat gij u laten foppen?... | |||||
[pagina 105]
| |||||
Dit jaar mag men van Coremans' wetsontwerp niet spreken: jubelfeesten, union patriotique! En aanstaande jaar mogen de katholieken ook niet, uit tucht, om de eenheid vóór den vijand... En die twee eenige kansen om ons te doen gelden, de jubelfeesten van 1905 en de verkiezingen van 1906, zijn verkeken en Coremans' wetsontwerp is begraven! | |||||
Het manifest der Ste Luitgaardisgilde van DendermondeDen 20 Februari 1905 vaardigde het bestuur der Sinte-Luitgaardisgilde van DendermondeGa naar voetnoot(1) een welsprekend en zeer eerbiedig-stout manifest uit tegen de houding der bisschoppen: Met innige droefheid stellen wij als christene Vlamingen vast, dat indien het wetsvoorstel Coremans nog niet gestemd werd, zulks vooral te wijten is aan de tegenwerking van zijne Eminentie den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen en van de Hoogweerdige bisschoppen van Brugge en van Gent. ‘Met allen eerbied en ootmoed, doch met oprecht leedwezen’ wees het stuk op de vaderlandslievende houding der bisschoppen van Kroatië, Ierland en Polen, terwijl onze hooggeachte Herders de zijde kiezen van de bevoorrechte hoogere standen en deze bijgevolg tegen het miskende verongelijkte verdrukte volk aanmoedigen en steunen in hunne vooroordeelen, in hunne onedele antivlaamsche gevoelens en in hunne antisociale en gevaarvolle houding ten opzichte der landstaal. Nog krasser was het volgende: Het heilig voorbeeld van den Zaligmaker zelven schijnt hier uit het oog verloren. Trouwens onzen Goddelijken Meester vond men steeds, gedurende zijn verblijf op aarde, te midden der zwakken en verdrukten om ze te beschermen tegen alle onrecht en tegen den overmoed en de willekeur der trotsche grooten, der plichtvergeten machtigen en dwingelanden. Onze Heilige Verlosser schonk, ten andere, aan zijne Apostelen de gaaf der talen, vooraleer zij zich over de wereld verspreidden ter onderrichting der volkeren. | |||||
[pagina 106]
| |||||
De opstand tegen de Vlaamsche bisschoppen, die volgens Mgr. Waffelaert wegens ‘hunne goddelijke zending’ alleen mochten gebieden, werd onbewimpeld gepredikt, zij het dan ook in eenen uiterst eerbiedigen vorm: Vlamingen! Zoozeer als wij betreurt gij welzeker, dat onze geestelijke Hoofden zich aldus aan de spits van het leger der Franschgezinden plaatsen en zich bijgevolg er aan blootstellen voortaan de geduchtste vijanden van het Vlaamsche Volk genoemd te worden. Maar u daardoor laten ontmoedigen zult gij niet. Nog meer andere aangrijpende en verhevene beschouwingen bevatte dit uitvoerig stuk, dat eene der treffendste was, die sedert jaren in de Vlaamsche Beweging waren uitgevaardigd geworden, en dat in eenen nobelen, eerbiedigen, bezadigden toon was opgesteld, die in België niet alledaagsch heeten mag. Het werd natuurlijk zooveel mogelijk doodgezwegen door de clericale pers, Fransche en Vlaamsche, naar het wachtwoord der verbolgene bisschoppen. Het manifest der Dendermondsche Sinte-Luitgaardisgilde zeide slechts luidop wat vele clericale Vlamingen stil in hun hart dachten, en de verbittering tegen de Roomsch-katholieke kerkprelaten nam met den dag toe. Toen de verketterde en alom geschuwde christene democraten te Antwerpen op Zondag 12 Maart met pastoor Fonteyne en de advocaten Hector PlanquaertGa naar voetnoot(1) en Lebon, | |||||
[pagina 107]
| |||||
eene meeting hielden over Coremans' wetsvoorstel, waren vele leden van den Nederduitschen Bond toegesneld en juichten zij geestdriftig toe, terwijl advocaat Van den Broeck namens den Bond op het podium verklaren kwam, dat zijne clericale vrienden op dat vraagstuk het geheel en al eens waren met de christene democraten. Ons Recht, dat nagenoeg alleen in de gansche clericale pers stond om Coremans' wetsvoorstel nog te verdedigen, schreef zonder omwegen: De hoogere geestelijkheid verzet zich met hand en tand tegen de Vlaamsche Beweging... Maar de ontevredenheid zal niet immer met gelatenheid gepaard gaan; en dat het geestelijk gezag er deerlijk gehavend zal van afkomen, lijdt geen twijfel... Met innige voldoening zien wij, dat de Vlamingen zoowat alom feestelijk den bras geven van de slaafsche onderwerping, die plichtvergeten kerkvoogden van ons zouden willen eischen, waar 't geloof buiten kijf is en er slechts aristocratische haat voor 't volk en zijne taal op 't spel staan... Doch in de Kamer verroerde noch Coremans noch niemand, buiten pastoor Daens, die zonder ophouden bij iedere gelegenheid vroeg, waarom de middelafdeeling van zich niets liet hooren; doch telkens werd hij door den voorzitter Schollaert met allerlei uitvluchten afgescheept. Tot de liberale leden van Kamer en Senaat richtte in April de Liberale Vlaamsche Bond van Antwerpen het dringend verzoek ‘om door alle middelen het behandelen van het wetsontwerp te bespoedigen en het bij de bespreking vurig te ondersteunen en onverminkt te stemmen.’ Te gelijk bracht Ons Recht van Antwerpen de hooger vermelde allocution (door Mgr. Waffelaert in Juli 1904 te Brugge uitgesproken) aan het daglicht, hetgeen in de pers tamelijk veel gerucht maakte. Waarom bleef de middelafdeeling werkeloos? Als verslaggever had zij eerst den Gentschen werkman-volksvertegenwoordiger Huyshauwer aangeduid; maar deze was in Mei 1904 niet herkozen geworden. Nu vertelde men, dat | |||||
[pagina 108]
| |||||
Helleputte hem als verslaggever vervangen had, maar sedert geruimen tijd ziek was. Over de werkeloosheid der Kamer wisselden Pastor Daens en De Vigne een paar brievenGa naar voetnoot(1), die enkele volksvertegenwoordigers schenen te hebben geprikkeld, daar Anseele, Buyl en Pieter Daens, op het spoedig neerleggen van Helleputte's verslag aandrongen. Maar toen kwam de voorzitter Schollaert triomfantelijk met de verrassende verklaring: ‘De middelafdeeling heeft haren verslaggever nog niet aangeduid;’ waarop Buyl den voorzitter verzocht de middelafdeeling tot meer werkzaamheid aan te sporen. Heel bedaard antwoordde Schollaert als naar gewoonte met de geijkte formule: ‘Er wordt nota genomen van de vraag des heeren Buyl.’ En de middelafdeeling bleef slapen op hare beide ooren. Tegen 14 Mei 1905 werd een nieuwe Landdag te Leuven belegd, waarvan de bijwoning door een dringend manifest van het Algemeen Nederlandsch Verbond aan al zijne leden werd aanbevolen. In den ruimen de Bériotschouwburg zetelden aan het Bureel, naast den voorzitter Reinhard, de volksvertegenwoordigers De Vigne, Buyl, Pastoor Daens en zijn broeder Pieter. Afwezige niet clericale Kamerleden (Anseele, Van de Walle, Van der Velde, Van Langendonck) verklaarden zich bij brieve ten voordeele van Coremans' wetsvoorstel. De clericalen waren in groote meerderheid op dien Landdag, maar geen enkel Kamerlid hunner partij was opgekomen, buiten Coremans, wien eene ovatie te beurt viel. De gebeurtenis van den dag was de redevoering van De VigneGa naar voetnoot(2), die oorverdoovend werd toegejuicht, toen hij verklaarde: De wet van 1883 heeft goede uitslagen opgeleverd voor de staatsgestichten. Zij is dus ook goed voor de vrije scholen. Thans wordt eene degelijke kennis van het Nederlandsch gevergd van de politieke mannen en van de propagandisten. We stellen er prijs op te staan | |||||
[pagina 109]
| |||||
tegenover tegenstrevers, die ons het hoofd kunnen bieden liever dan tegenover zulke, die ontwapend zijn. We houden van de Staatsschool, maar zien toch liever de kinderen in de vrije school dan op straat. (Luide toejuichingen.) De liberalen zullen in de Kamer schier zonder uitzondering hunne stem geven aan Coremans' wetsvoorstel. (Ovatie). Vele bittere en dreigende woorden weerklonken van clericale zijde op dien Landdag, die gehouden werd te Leuven, in de stad der Roomsch-katholieke Alma Mater, in de wetenschappelijke citadel van het Belgisch ultramontanisme. Coremans, Heuvelmans, Adelfons Henderickx haalden er de bisschoppen tamelijk ruw over den hekel. Ook was de clericale pers zeer ongerust en hoogst ontevreden over den Vlaamschen Landdag van Leuven. | |||||
Het nieuw stelsel van Helleputte (1905)Doch nu gebeurde het lang verwachte mirakel: de middelafdeeling kwam bijeen. Al hare leden waren aanwezig, benevens Coremans en Van der Linden. Uit hare beraadslaging lekte, dat men na grondige bespreking een nieuw stelsel, dat van een gemakkelijk examen over het Nederlandsch, in de plaats der getuigschriften van Coremans' voorstel, aan 't verzinnen was. Het was eene uitvinding van Woeste en van Schollaert en zij verwekte geene kleine beroering onder de Vlaamschgezinden. Ons Recht trok beslist te velde tegen die nieuwe oplossing en noemde het schilderachtig ‘eene doode musch.’ Een plakbrief van den Antwerpschen tak van het Algemeen Nederlandsch Verboud brandmerkte het voorgesteld examen als ‘eene fopperij op groote schaal.’ Den 22 Juni vergaderde de middelafdeeling opnieuw onder voorzitterschap van Schollaert en al hare leden (buiten Woeste) sloten zich aan bij het volgende voorstel van Helleputte: Het getuigschrift zal maar alleen afgeleverd worden aan degenen, die een examen zullen ondergaan hebben over de Vlaamsche taal, | |||||
[pagina 110]
| |||||
bestaande uit: 1o eene Vlaamsche vertaling, voor de oude humaniora uit het Latijn of uit het Grieksch, - voor de hedendaagsche humaniora, uit het Engelsch, het Duitsch of het Spaansch; 2o een Vlaamsch opstel zonder woordenboek; 3o eene ondervraging in het Vlaamsch over de vakken, die in den leergang van de rhetorikaklasse onderwezen worden. Het examen zou plaats hebben vóór eene jury, benoemd bij koninklijk besluit en bestaande uit een gelijk getal leeraars van het vrij en van het Staatsonderwijs, benevens den bestuurder van het gesticht, waar de leerling ter school ging, en eenen voorzitter, gekozen op eene dubbele lijst onder de leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. Van der Linden en Vande Walle, bekende voorstanders van Coremans' wetsvoorstel, stemden met de overige leden, ook Coremans zelf. Van Cauwenbergh werd tot verslaggever der middelafdeeling benoemd, die nu hare taak eindelijk scheen volbracht te hebben. Maar aanstonds begreep men, dat het nieuw stelsel een bedekt graduaat was, waarvan de clericale meerderheid niet zou willen hooren, en daarenboven aan de Vlamingen een examen zou opleggen, waar de Walen van vrijgesteld bleven. Het doel was intusschen bereikt: er was alweer tijd gewonnen of liever verloren. De Kamer ging nogmaals uiteen, zonder de hangende taalwet te hebben behandeld. Den 2 en 3 September hield het Davids-fonds te Lier eenen plechtigen Landdag ter gelegenheid der Belgische jubelfeesten. Schollaert zat voor, als eere-voorzitter van de maatschappij. Het wetsontwerp Coremans kwam er ter sprake en op voorstel van Adelfons Henderickx werd eene dagorde aangenomen, waarbij, onder meer, gezegd werd: De katholieke Vlamingen te Lier in Congres vereenigd..., blijven overtuigd, dat Coremans' wetsvoorstel best het princiep huldigt van het gebruik der moedertaal als voertaal in het onderwijs, en kunnen de bezwaren, daartegen ingebracht, niet als ernstig beschouwen. Daar echter, krachtens de stemming der middelafdeeling, Helleputte's voorstel de prioriteit heeft voor de bespreking in de Kamers, kunnen zij zich aansluiten bij gezegd voorstel, op voorwaarde nochtans dat het examen, in dat voorstel voorzien, werkelijk ernstig weze en dat er de noodige verbeteringen worden aan toege- | |||||
[pagina 111]
| |||||
bracht, onder andere om te beletten dat studenten van het Vlaamsche land zich aan de toepassing der wet zouden onttrekken. Die dagorde was een openlijk berusten in het onvermijdelijke kwaad, dat in de middelafdeeling was gebrouwd geworden. Coremans, die te Lier aanwezig was, werd door den voorzitter Schollaert uitgenoodigd om het woord te voeren; en de oude strijder vroeg zich af, - schreef Het Fondsenblad - ‘waarom de hoogere geestelijke overheid met ons niet medewerkt om eenen dam op te werpen tegen den modderachtigen stroom, die uit Frankrijk komt en geheel ons land verpest. Hopen wij, dat zij tot betere gevoelens kome!’ (Zouden de bisschoppen ook misschien in Coremans' oogen overgeloopen zijn tot het door hem uitgevonden parti de la France?) Hij besloot zijne zwaarmoedige toespraak met de woorden: Het is te hopen, dat tegen de verkiezingen van 1906 het wetsvoorstel Helleputte-Schollaert zal aanvaard worden, zoo niet geheel, dan toch grootendeels. Coremans zelf liet aldus zijn eigen kind in den steek, om het nieuw ‘wetsvoorstel Helleputte-Schollaert’ met slecht verborgen tegenzin bij te treden. Was zulks de halfslachtige houding van het Davids-fonds, het Willems-fonds integendeel kantte zich tegen de stelsels van Schollaert en van Helleputte en bleef aan Coremans' wetsvoorstel getrouw, zooals het op bevel der jaarlijksche algemeene vergadering in een vertoogschrift aan de Kamer heeft verklaard. Ook de Algemeene Raad van den machtigen liberalen Onderrichtsbond sprak eenen dergelijken wensch eenparig uit, op een uitvoerig en zeer merkwaardig verslag van niemand minder dan den oud-burgemeester der hoofdstad Buls. In November 1905 vergaderde de Kamer als naar gewoonte. Zou zij nog in dezen zittijd de taalwet in behandeling kunnen nemen? Ons Recht zag klaar in den toestand, en profeteerde de waarheid, toen het schreef, dat het ‘een twistappel was voor de katholieken,’ naar het woord van eenen minister, en dat de bespreking zorgvuldig zou vermeden worden in dit verkiezingsjaar 1906: | |||||
[pagina 112]
| |||||
Eerst moet de middelafdeeling nog vergaderen en moet zij nog eene beslissing nemen en moet de heer Van Cauwenbergh zijn verslag neerleggen: een werk van weken en weken. En een dezer dagen schiet als een bliksemflits het akelige Te laat langsheen de telegraafdraden en vermelden de bladen: De Kamer heeft hare dagorde vastgesteld en Coremans' wetsvoorstel wordt verschoven. - Vlamingen, dat zal uwe schuld zijn... Waar blijft gij met uwe vergaderingen, met uwe meetingen, met uwe betoogingen, met uwe verzoekschrifschriften en verzetschriften, met dien geestdrift, die al onze vroegere taalwetten voorafging en ze als stormenderhand winnen deed? | |||||
Nieuw tijdverliesDen 23 November 1905 stelde de liberaal Termote (Brugge) in de Kamer voor, spoedig over te gaan tot de bespreking van Coremans' wetsvoorstel, ‘sedert meer dan vier jaar neergelegd’, zooals hij deed opmerken. Na eenige woorden van Coremans scheepte de voorzitter Schollaert beide weer af met de bemerking, dat Van Cauwenbergh zijn verslag nog niet had ingediend, zoodat het voorstel tot bespreking ‘voorbarig’ was. ‘Welnu, ik zal het dan later herhalen,’ zei Coremans gelaten. In December kwam de middelafdeeling opnieuw en herhaaldelijk bijeen. Woeste las er eene nota voor ‘van de minderheid’ (dat was hij zelf alleen); en de andere leden redetwistten ondereen over allerlei moeilijke vragen als daar zijn: Wat verstaat men door ‘het Vlaamsche land’? Wat te doen met eenen leerling uit het Vlaamsche land, die zijne rhetorikaklasse in 't Walenland uitdoet? Onder welk regime zal hij staan, het Vlaamsche of het Waalsche? Mag men den leerling de keus der leerstoffen laten, waarover het examen loopen zal? enz. Het was aandoenlijk hoe die heeren tot in de minste bijzonderheden hunne taak ernstig opnamen. Tijdens de bespreking verklaarde Van de Walle, dat hij zich in Mei uit verzoeningsgeest met Helleputte's voorstel vereenigd had, maar dat hij nog steeds de voorkeur gaf aan Coremans' tekst. Schollaert vond, dat Helleputte's voorstel ‘eene schreeuwende ongelijkheid’ voor de Vlamingen daarstelde, daar zij aan een examen | |||||
[pagina 113]
| |||||
werden onderworpen om ter Hoogeschool te kunnen gaan, en de Walen niet. Hij stelde voor opnieuw zijn vroeger voorstel te onderzoeken, daar de middelafdeeling er nog niet over gestemd had. Van Cauwenbergh zeide, dat men aan de Walen ook een examen moest opleggen, hetgeen Coremans en Helleputte bijtraden. Beernaert en Woeste vonden zelfs Schollaert's formule ongrondwettelijk. De verwarring was algemeen en na jaren scheen alles weer in kwestie gesteld. Toch werd verteld, dat Helleputte een nieuw stelsel had uitgedacht: de vrije gestichten zouden namelijk de keuze hebben tusschen het onderwijzen van twee leervakken door middel van het Nederlandsch (taalwet van 1883), of het onderwijs in het Nederlandsch gedurende 8 uren per week (stelsel Schollaert), of het examen (eerste stelsel Helleputte). Alzoo werd iedereen bevredigd, hoopte men, door dit wettelijk mengelmoes ofte hutsepot. ‘Al die voorstellen’ - schreef Het Volksbelang - ‘zijn zoo buitensporig, dat ze neergelegd schijnen met de hoop van verworpen te worden; omdat “men” verlangt niets te moeten doen, en tevens wenscht te kunnen verklaren, dat “men” iets heeft willen doen.’Ga naar voetnoot(1) | |||||
Het jaar 1906In de Nieuwjaarsdagen liet de Nederduitsche Bond op de muren van Antwerpen een geel plakkaat uithangen, dat op den man afging met Woeste, den voornaamsten vijand der voorgestelde taalwet, te lijve te gaan in dezer voege: Coremans' wetsvoorstel. | |||||
[pagina 114]
| |||||
durft die hatelijke vulgarisateur de laakbaarste middelen aanwenden om de vervlaamsching onzer scholen te beletten. Eenige dagen later hield de Nederduitsche Bond eene onstuimige vergadering, waarin de redenaars lang niet malsch waren. Heuvelmans zei vlakaf: 't Is nu reeds vijf jaar, dat de Vlamingen wachten. Zij zijn wel geduldig! Men heeft ons reeds lang genoeg getergd. Tegen de Antwerpsche volksvertegenwoordigers, die sedert lang Coremans in den steek lieten, werden hevige bedreigingen geuit met het oog op hunne herkiezing in Mei. Eenparig werd eene dagorde aangenomen, waarin gesproken werd van ‘eene zoo hardnekkige als oneerlijke tegenwerking’, van ‘slinksche middelen onder aanleiding van Woeste’. Als ‘besluit’ volgde, dat bij de aanstaande verkiezingen van Mei in al de Vlaamsche arrondissementen de vijandige clericale candidaten moesten vervangen worden door voorstanders van Coremans' wetsvoorstel. De Nederduitsche Bond zou de Vlamingen in al de kiesdistrikten te dien einde ‘met raad en daad bijstaan, door zijne sprekers en door de meest doelmatige propaganda’, zelfs door het verschaffen van candidaten, waar er zouden ontbreken. Nu werd de politieke toestand gespannen en dadelijk zag men het gezaghebbend Handelsblad, dat tot dan toe Coremans' stelsel had verdedigd, eenen halven omkeer maken bijna in den trant der bekeering van Het Fondsenblad. Zijne vroegere vrienden van den Nederduitschen Bond schold het nu openlijk uit voor ‘heethoofden, lawaaimakers, kladpapieren anarchisten, leeuwen van kar- | |||||
[pagina 115]
| |||||
ton’, enz. De oneenigheid onder de clericale Vlaamschgezinden vermeerderde gedurig. De middelafdeeling had eindelijk hare verwarde en pijnlijke beraadslaging gesloten door het laatste voorstel van Helleputte (de vrije keus tusschen de drie voornaamste stelsels) aan te nemen met 2 stemmen (Woeste en Beernaert) tegen 4 onthoudingen! Die stemming zette de kroon op haar even langdurig als erbarmelijk knoeiwerk. Den 7 Februari legde Van Cauwenbergh het verslag der middelafdeeling neer en er ontstond te dier gelegenheid eene schermutseling in de Kamer, waaruit bleek dat er nog eene flauwe hoop kon behouden worden, dat de taalwet wellicht nog vóór de verkiezingen van Mei zou behandeld worden. Te Gent lieten alsdan eenige clericale Franschgezinde aristocraten eene petitie rondgaan tegen de taalwetten en de Bien Public hernam den veldtocht, waarvan de Pater jezuiet Verest de veldheer was. Woeste, beweerde men, zat achter de schermen en zou in de Kamer eenen ‘goocheltoer’ spelen: Op 't laatste oogenblik - schreef Ons Recht - als alles in de war zal staan, zal hij een nieuw voorstel uit zijnen zak halen, dat zoo luidt: ‘Op 't einde der humaniora zal de leerling zijne kennis van 't Vlaamsch bewijzen door een examen, af te leggen vóór den overste van het gesticht, den professor van rhetorika en den professor van Vlaamsche taal uit het gesticht.’ Nogmaals hielden de clericale Vlaamschgezinden vergaderingen, waarin zij plechtige wenschen en bedreigingen stemden, terwijl de Fransche en Vlaamsche pers der bisschoppen in en buiten Brussel in hare vijandige houding volhardde, met den Gentschen Bien Public aan 't hoofd. Het bleek weldra uit den gang der Kamerdebatten, dat de zittijd nogmaals zou gesloten worden, zonderdat men over Coremans' wetsvoorstel zou hebben kunnen beraadslagen. Helleputte bekende het in Tijd en Vlijt te Leuven; maar minister de Trooz kondigde aan, dat hij een stelsel uitgevonden had, dat iedereen t' akkoord zou stellen, na de verkiezingen van Mei. | |||||
[pagina 116]
| |||||
Ons Recht van 8 April 1906 schreef bitter: De Regeering, de meerderheid der Kamer, de hoogere geestelijkheid houden ons letterlijk op de onwaardigste wijze voor den aap. Dat blad voorspelde, dat, zoodra het zeker zou zijn, dat Coremans' voorstel in de Kamer niet in behandeling kon komen, er in de verschillende kiesdistricten oppositielijsten van Vlaamschgezinde clericalen zouden opdagen, zooals reeds voor Turnhout aangekondigd werd. En Ons Recht voegde er bedreigend bij: Er zullen er zooveel komen, dat er geene bisschoppen genoeg in België zullen zijn, om bij die candidaten genade te gaan smeeken! De misnoegdheid steeg ten top onder de clericale Vlaamschgezinden, die de hoofden bijeenstaken en op eenige dagen tijds 400 mannen van aanzien en gezag uit al de Vlaamsche gewesten bijeenkregen om een ernstig openbaar vertoogschrift, dat in de Vlaamschgezinde dagbladen werd opgenomen, aan de clericale leden van Kamer en Senaat te zenden. Sedert de bekende vertoogschriften der liberale leiders aan de leden der linkerzijde bij het doordrijven der taalwet van 1878, had men zulk een indrukwekkende petitie niet meer gezien. Alhoewel het stuk schier uitsluitend en breedvoerig gericht was tegen het artikel 2 der middelafdeeling, waarbij voor Brussel en zijne voorsteden eene uitzondering werd gemaakt, was het toch eene belangrijke betooging, waar de leiders der clericale partij moesten mee afrekenen. | |||||
De taalwet de TroozDen 23 April 1906 kwam minister de Trooz namens de Regeering een fonkelnieuw wetsvoorstel neerleggen, dat men te recht ‘de taalwet de Trooz’ doopte en dat, in den vorm van amendementen op Coremans' wetsvoorstel, een nieuw stelsel uitdacht om de moeilijkheid op te lossen, namelijk een soort van examen als het vroegere graduaat, | |||||
[pagina 117]
| |||||
dat Vlaamsch zou zijn in de Vlaamsche gewesten en Vlaamsch of Duitsch ad libitum in de Waalsche provincies. Voor de eerste maal sedert 1830 had een Belgisch ministerie het initiatief genomen tot het neerleggen eener belangrijke taalwet; maar men kon niet zeggen, dat er daardoor meer klaarheid in den verwarden toestand gekomen was; immers het examen van Minister de Trooz was ingewikkeld en overladen. Daarenboven, en dit was zijn grootste euvel, het wetsontwerp de Trooz wilde de studie der Nederlandsche taal ook in het Walenland verplichtend maken en versterken, zoodat men op de hevige tegenkanting der Waalsche Kamerleden van alle richting rekenen mocht. Wellicht was dit het eigenlijke doel dier onverwachtte ministerieele tusschenkomst in de reeds zoo verwarde zaak van Coremans' voorstel. Het werd zeer slecht onthaald in de Vlaamsche pers. Ons Recht sprak van ‘de plompe listen van den minister’; Het Handelsblad van ‘eene ware fopperij’; zelfs het gemuilbande Fondsenblad keurde het af. In de middelafdeeling der Kamer werd het dadelijk onderzocht. Door Woeste verdedigd, werd het er door Coremans en Helleputte bekampt. Dit zegt genoeg. Bij de stemming werd het aangenomen verklaard met 2 stemmen (Woeste en Beernaert) tegen vier onthoudingen (Helleputte, Van Cauwenbergh, Van de Walle en Schollaert). De leden, die zich onthielden, verklaarden de voorkeur te geven aan het oorspronkelijk wetsvoorstel Coremans. Zooals men ziet, was het eenvoudig in Mei eene tweede uitgave der potsierlijke stemming van Januari. Daarna ging de Kamer nogmaals onverrichterzake uiteen. Den dag vóór de sluiting der Kamerdebatten (10 Mei 1906) stelde Coremans weemoedig vast, dat zijn wetsvoorstel alweer wachten zou, en hij vroeg de behandeling bij den aanvang van den volgenden zittijd. Minister de Trooz beloofde zulks goedwillig tegen de volgende maand November; maar niemand nam die ministerieele belofte zeer ernstig op, en niet ten onrechte. Ons Recht was woedend: | |||||
[pagina 118]
| |||||
De comedie is uit... De Vlamingen zijn aldus door 't ministerie met de medeplichtigheid van verscheidene Kamerleden van 't Vlaamsche land op eene schandalige, echt jezuietachtige wijze belogen en bedrogen geworden. Maar al de geweldige bedreigingen der vorige maanden werden vergeten. Er was geene sprake meer van den strijd aan te gaan tegen de Franschgezinde candidaten, van sprekers en mededingers door den Nederduitschen Bond in alle Vlaamsche arrondissementen te leveren, enz. De dag der verkiezingen naderde. Met Het Handelsblad verklaarde Ons Recht, dat de katholieke Vlaamschgezinden ‘niets anders kunnen doen dan, ondanks alles, te stemmen voor de Regeering.’ Het mooiste van al was nog dit: de liberale Vlaamschgezinden (‘de vriendjes van Het Volksbelang’), die sedert lange jaren niet opgehouden hadden dag aan dag aan te dringen op de noodzakelijkheid van de taalwet, werden door Het Handelsblad aangeklaagd als hebbende ‘evenveel schuld te dragen in het uitstellen van het wetsvoorstel Coremans als de hevigste Franskiljons.’ En het tamme Fondsenblad gewaagde nog strenger van deze ‘vertraging, waarvan alleen liberalen en socialisten de schuld zijn.’ Maar Ons Recht rukte onverschrokken de maskers af in een striemend hoofdartikel, getiteld Aan wie de schuld? Zijn antwoord was: aan de hoofden der papencolleges, aan de Franschgezinde hoogere standen, aan de clericale dagbladpers ‘van hooger hand gepatroneerd’, die allen Coremans' voorstel hadden ‘bevochten op eene wijze en door middelen, zooals er tegen de hevigste vijanden van den godsdienst wellicht nooit aangewend werden.’ Eenige dagen later schreef Ons Recht evenzoo met bittere verontwaardiging: ‘Wat al kuiperijen er bedacht en samenzwerinkjes er gesmeed werden dezen zomer, is niet te beschrijven.’ | |||||
Aartsbisschop Mercier en de andere bisschoppenDe oppositie had gehoopt het clericaal ministerie bij de Meiverkiezingen van 1906 omver te werpen. Dit gebeurde | |||||
[pagina 119]
| |||||
echter niet, doch de meerderheid der Regeering in de Kamer was toch van 20 op slechts 12 stemmen gevallen. Was de misnoegdheid der teleurgestelde clericale Vlaamschgezinden niet van eenigen invloed geweest op die halve nederlaag? Het kon moeilijk geloochend worden, en algemeen begrepen de kopstukken der partij, dat zij eindelijk iets moesten doen. Maar wat? De bisschoppen en geestelijke orden wilden in hunne onderwijsgestichten volkomen vrij blijven, en de Vlaamschgezinden eischten eene taalwet om de vervlaamsching aan die gestichten op te dringen. De moeilijkheid scheen voor geene oplossing vatbaar, toen de nieuwe aartsbisschop van Mechelen als een deus ex machina optrad. Mgr. Mercier, een eenvoudig hoogleeraar te Leuven, maar een geleerde van naam en lid der Koninklijke Academie van Brussel, was onlangs over het hoofd der vijf andere bisschoppen tot veler verbazing primaat van België geworden door 's Pausen wil. Hij was een schrander geslepen man, en, ofschoon een Waal van geboorte, had hij onze moedertaal aangeleerd. Men verzekerde, dat hij haar zeer genegen was en dat hij overtuigd was van hare groote sociale en politieke beteekenis in den strijd der partijen. In Juni 1906 hield hij te Mechelen in het aartsbisschoppelijk St-Romboutscollege eene kleine Fransche toespraak, waarin hij zijne liefde en bewondering voor de taal der Vlamingen uitte, maar zich vijandig verklaarde aan elke wettelijke bepaling voor het vrij onderwijs. De Bien Public en de Jezuieten waren opgetogen; doch de clericale Flaminganten konden niet gelooven, dat hun ‘Vlaamschgezinde aartsbisschop’ den oorlog verklaren zou aan Coremans' wetsvoorstel. Eene polemiek ontstond in de pers over Mgr. Mercier's woorden en eene officieuse stenographie werd er van afgekondigd in de Voix de Malines van 10 Juni, waarin te lezen stond: Si vous me croyez sincère, je vous prie de faire tout votre possible à la Chambre, à la province, à la commune pour qu'on ne vienne pas commander dans nos collèges libres. Qu'on nous donne con- | |||||
[pagina 120]
| |||||
fiance. Dites-le dans vos meetings. Demandez-nous de faire ce que nous pouvons. Vous le savez fort bien: il y a toujours des jeunes qui veulent avoir le succès immédiat. Il faut savoir patienter. Ce que vous pouvez demander, c'est de marcher raisonnablement. La liberté d'enseignement est au-dessus de toutes les causes. Il faut que nous puissions faire ce que nous voulons dans nos collèges libres. Die zalvende taal was duidelijk genoeg. De aartsbisschop veroordeelde uitdrukkelijk de aanhangige taalwet Coremans. Tegelijk kondigde Ons Recht eene tweede toespraak af van den Bisschop van Brugge, eene Latijnsche, den 26 Mei 1906 in eene vergadering zijner geestelijkheid (congregatio prosynodalis) uitgesprokenGa naar voetnoot(1). Mgr. Waffelaert betreurde het, dat ‘velen reeds in België’ het Vlaamsch als een dialect, en het Nederlandsch (‘de zoogenaamde Nederlandsche taal, met vreemde bestanddeelen vermengd en verheerlijkt,’) als hunne moedertaal beschouwden. Dit geschiedde door de schuld dergenen, die, onder voorwendsel van taal, onvoorzichtig trachten den geloofsgeest van het volk te vernielen of zelfs als niet bestaande te beschouwen. En 't is inderdaad van het allerhoogste belang, dat, met het aannemen der taal, niet ook de Nederlandsche letterkunde, zoo zij 't noemen, of de Nederlandsche boeken en schriften overal worden aangenomen, gelezen en verspreid. Niemand immers is het onbekend, dat diezelfde schriften over het algemeen naar rationalisme ruiken en dikwijls naar geloofscepticisme smaken. | |||||
[pagina 121]
| |||||
Na die oorlogsverklaring tegen de Nederlandsche taal, de Nederlandsche letterkunde en de Nederlandsche boeken, die als kettersch gebanvloekt en verboden werden, laakte de bisschop nog ten strengste de houding van die ‘zich noemende’ katholieken, welke ‘zelfs het geestelijke gezag versmadende, alsof het zijn recht overschreed, kost wat kost (per fas et nefas) hun eigen behagen in de Vlaamsche zaak betrachten.’ Dit was blijkbaar voor Coremans en zijne volgelingen gezegd. Die ‘veroordeeling der Vlaamsche Beweging’, zooals Ons Recht ze noemde, was tegelijk ‘een monument van naïeve onkunde op taalkundig gebied en van bekrompene onverdraagzaamheid,’ zooals Het VolksbelangGa naar voetnoot(1) schreef. Het bleek heel duidelijk, dat men van de bisschoppen niets dan tegenstand te verwachten had. En nochtans kondigde de katholieke pers gedurig aan, dat Mgr. Mercier een warm Flamingant was, die er binnen kort het bewijs zou van leveren, met eene oplossing aan te brengen, beter dan die van Coremans' wetsvoorstel zelf. Op eenen Landdag van den Vlaamschen katholieken Landsbond te Brugge werd besloten te wachten naar de aangekondigde hervorming, beloofd door de bisschoppen, en voorloopig Coremans' taalwet te laten rusten. Maar Ons Recht had geen betrouwen en vertelde, dat, op een feestmaal, dat ten Noor- | |||||
[pagina 122]
| |||||
den van Antwerpen plaats greep ter gelegenheid van het toedienen van het Vormsel door den aartsbisschop, een clericaal volksvertegenwoordiger aan Mgr. Mercier zou gezegd hebben: ‘Eh bien, Monseigneur, il faudra que vous autres vous trouviez un moyen de nous délivrer de ce maudit projet de loi Coremans; car, nous députés, nous sommes forcés de le voter.’ | |||||
De bisschoppelijke onderrichtingen (1906)Weldra vernam men, dat de Belgische bisschoppen te Mechelen, onder voorzitterschap van hunnen primaat, eene vergadering hadden gehouden, waarin zij hunne Instructions collectives over de vervlaamsching der papencolleges hadden vastgesteld. Einde September werd er de tekst van bekend en in de pers alom besproken. Die Instructions kwamen hier op neer:
Te gelijk drongen al de bisschoppen (ook Mgr. Waffelaert) er op aan, dat niet eene gewesttaal, maar het algemeen Nederlandsch zuiver zou gebruikt worden. Maar zij voegden er bij, dat in de Hoogescholen, de officieele zoo min als de katholieke Leuvensche, van geene vervlaamsching kon sprake zijn, omdat de katholieke liefdadigheid geene twee hoogescholen te gelijk zou kunnen onderhouden en omdat het Fransch noodzakelijk het Vlaamsch moet overheerschen in de loopbanen, waartoe de universiteit voorbereidt. Uitdrukkelijk verklaarden de bisschoppen: De humaniora-studiën zijn, wat haar wezen betreft, dezelfde bij al de Europeesche volkeren. Zij zouden hun doel missen, indien zij de Belgen binnen de enge grenzen van hun land insloten. Zij zijn bestemd om aan den jongeling, welke ook zijne nationaliteit zij, de | |||||
[pagina 123]
| |||||
algemeene opleiding te schenken, die alleen hem toegankelijk maakt voor een hooger onderwijs en de deur openstelt voor universitaire studiën, wetenschappen, letteren en wijsbegeerte. Het is dus noodig, dat de voertaal van het aldus begrepen onderwijs eene internationale taal zij en, in ons land, kan dit natuurlijk niet anders zijn dan het Fransch... Het hooger onderwijs in zijne verhevene opvatting heeft voor doel de algemeene belangen der beschaving te bevorderen... En, daar eenieder mensch is, vooraleer Belg te zijn, dit wil zeggen, daar de algemeene belangen der beschaving hooger staan dan de partikuliere belangen van een volk, moet de kultuur van het Fransch, voor wie geroepen is eene rol te spelen in de algemeene beweging der gedachten, den voorrang hebben op het Vlaamsch. Dit plechtig bevelschrift der Roomsch-katholieke prelaten verwekte bij al de clericale Vlaamschgezinden eene diepe teleurstelling en bij de overtuigdsten geene geringe verbittering. Was dat nu de oplossing der bisschoppen? Het Handelsblad drukte onbewimpeld de ontevredenheid der Antwerpenaren uit, die reeds den 30 September met eenige Flaminganten der hoofdstad eene vergadering hielden, waarin zij met Juliaan Vander Linden van Brussel aan 't hoofd weigerden, op eenen overigens zeer eerbiedigen en waardeerenden toon, in de schikking der bisschoppen te berusten. Eene polemiek was over het geheele land losgebroken. Pater Verest en Prof. Mansion, welke beide (naar men beweerde) aan het opmaken der bisschoppelijke onderrichtingen geholpen hadden, schreven elken dag in den Bien Public, dat men de bisschoppen volgen moest en afzien van Coremans' noodlottig wetsvoorstel. De Bien Public beweerde zelfs, dat elke tusschenkomst van den wetgever overbodig was, nu al de vrije colleges de bevelen der bisschoppen naleefden. Als voorbeeld gaf hij het Ste-Barbaracollege der Gentsche jezuieten op: ‘Nous constatons dans son programme réformé que toutes les matières, à l'exception du français et du flamand, doivent être enseignées dans les deux langues.’ Zulke tastbare leugens, waarbij de jezuieten in hunne gestichten de taalwet van 1883 ver voorbij zouden streven, herinnerden aan de onbeschaamde beweringen van den Aalsterschen | |||||
[pagina 124]
| |||||
clericaal De Sadeleer in de Kamer, tijdens de bespreking over de taalwet De Vigne-Coremans in 1883. Doch hetgeen het optreden der bisschoppen vooral bedorven had, was hunne afkeurende uitspraak over de zaak der vervlaamsching van het hooger onderwijs, en nog meer hunne verklaring, dat het Fransch als wereldtaal boven de moedertaal der Vlamingen den eersten rang in gansch België moest behouden. Ons Recht schreef bitter melodramatisch: Goddank, nu is alle twijfel opgeheven. Nu weten wij met wien we te doen hebben. Nu moet elk onbevooroordeeld man de blinddoek afvallen... Mgr. Mercier! Mgr. Mercier! Wel, het Vlaamsche Volk zag met zooveel vertrouwen tot U op. Gij waart zijn redder, zijn lieveling, zijn Marcellus, nog voordat Gij tot uw hoog ambt geroepen werdt. Gij, Waal, gingt de laatste veete tusschen de twee volksstammen doen vergeten. Gij gingt op duurzame gronden de verbroedering stichten. En Onze Tijd voor God, taal en Vaderland van Brussel schreef bedaarder, maar niet minder kras: Het geheele stuk laat een droeven indruk na. Men gevoelt zich bemeesterd, niet door gramschap of verontwaardiging, maar door schaamte en bittere teleurstelling, omdat de Hoogere geestelijke Overheid, alhoewel het Vlaamsche volk niet ongenegen, blijkbaar medelijdend neerstaart op ons wroeten en kampen; onbewust van 't edele doel, dat wij najagen; onbewust ook van 't gevaar, dat ons bedreigt... Inderdaad, op eene vergadering te Antwerpen bijeengeroepen door den Nederduitschen Bond (8 October 1906), werden de onderrichtingen der bisschoppen als onvoldoende afgekeurd door redenaars uit Antwerpen, Brussel, Leuven, Lier en Hasselt, na eene heftige bespreking van meer dan | |||||
[pagina 125]
| |||||
drie en half uur, gevoerd tegen eenige priestersGa naar voetnoot(1), welke door de bisschoppen afgezonden waren om hen te verdedigen. Adelfons Henderickx, die sedert Mei volksvertegenwoordiger van Antwerpen was geworden, legde ten slotte de volgende verklaring af, die oorverdoovend werd toegejuicht: Sedert vijf en twintig jaar vragen wij aan onze geestelijkheid een Vlaamsch onderwijs, en zes jaar hebben wij strijd geleverd voor het wetsvoorstel Coremans. En nu dat wij den zege nabij zijn, zouden wij de wapens moeten neerleggen? Dat kunnen, dat mogen wij niet. | |||||
De Kamer weer bijeen (1906)Zoodra de Kamer in November weer bijeen was, werd de strijd nog heviger. Eene groep afgevaardigden der clericale Vlaamschgezinden uit alle gewesten werden in 't Paleis der Natie ontvangen door hunne volksvertegenwoordigers Coremans, Helleputte, Vander Linden, Desmaisières, Le Paige en Adelfons Henderickx, aan wie zij hunne laatste kiesbeloften herinnerden aangaande Coremans' voorstel en die zij aanspoorden te bewerken, dat de bespreking ervan aan het hoofd der dagorde zou geplaatst worden, zooals minister de Trooz in Mei had beloofd. Van liberale zijde kwam de knappe omzendbrief van den Liberalen Vlaamschen Bond van Antwerpen hetzelfde vragen aan de leden der linkerzijde. Dat liberaal manifest uitte zich in zeer strenge woorden over de onderrichtingen der bisschoppen. Ook Prof. Aug. Vermeylen der Brusselsche hoogeschool gaf een kranig stuk in zijn tijdschrift Vlaanderen. De clericale Vlamingen kwamen nu op met een tweede groot vertoogschrift, waaronder 360 handteekeningen te lezen stonden van geneesheeren, apothekers, rechters, advocaten, leeraars, hoogleeraars, notarissen, ingenieurs, groot- | |||||
[pagina 126]
| |||||
handelaars, schepenen en gemeenteraadsleden van steden en dorpen, leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, enz.; met een woord, allen mannen van invloed en velen van aanzien in hunne partij. Dit deftig, bezadigd en eerbiedig vertoogschrift, dat openbaar werd gemaakt, was gericht tot de zes Belgische bisschoppen, die men bedankte voor hunne goede bedoelingen; maar men weerlegde hun stelsel op grondige en kernachtige wijze. De vooringenomenheid der bisschoppen voor het Fransch boven het Nederlandsch werd als volgt beantwoord: Nederlanders, Denen, Zweden, Portugeezen, enz., bezigen hunne taal als hoofdtaal en voertaal in al de graden van 't onderwijs. Wij gelooven niet, dat iemand zal beweren, dat zij daardoor binnen de enge grenzen van hun land gesloten zijn en een hoogeren trap van ontwikkeling zouden bereiken, indien zij Engelsch, Spaansch, Duitsch of Fransch tot voertaal aannamen.Ga naar voetnoot(1) Ten slotte herinnerden de 360 onderteekenaars aan hunne bisschoppen met allen eerbied de guldene spreuk: In necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus charitas. Zooals Prof. Vermeylen in Vlanderean deed opmerken, waren de bisschoppelijke onderrichtingen, hoe Franschgezind ook in den grond, toch een bewijs, dat de Roomsche prelaten met de Vlaamsche Beweging moesten beginnen af te rekenen. Tien jaren vroeger zouden zij zich om Coremans en zijne taalwet niet bekreund hebben. Hun veto zou machtig genoeg zijn geweest om de rechterzijde te doen buigen. Ten anderen was het vertoogschrift der 360 onderteekenaars het bewijs, dat de clericale Vlaamschgezinden niet voornemens waren het hoofd deemoedig te bukken onder den krulstaf van het episcopaat, zooals Mgr. Waffelaert in zijne beruchte verklaringen het hun als een godsdienstigen plicht wilde opleggen. Het is te denken, dat de Belgische kerkprelaten niet weinig verwonderd waren over dien onbuigzamen wederstand der clericale Vlaamschge- | |||||
[pagina 127]
| |||||
zinden. Wat er ook van zij, eenige dagen later kon men in Ons Recht het volgend berichtje lezen: Mgr. Mercier, aartsbisschop van Mechelen, heeft eenen brief aan den heer Van Kerckhoven-Donnez, voorzitter van den Nederduitschen Bond, gericht, in antwoord op den brief der Vlaamsche intellectueelen aan de Bisschoppen van België. Zijne Hoogwaardigheid laat weten, dat hij kennis van dien brief aan zijne hoogeerwaarde collega's gegeven heeft en dat de Bisschoppen welwillend zullen onderzoeken in welke mate het zou voordeelig zijn met die wenschen rekening te houden. Daar de bisschoppelijke dagbladpers niet ontwapende, maar integendeel het beginsel van regeling bij de wet der vervlaamsching in de vrije clericale colleges met gelijke en zelfs stijgende hardnekkigheid bleef bekampen, was het blijkbaar, dat het episcopaat niet te bekeeren was, hetgeen overigens niemand verwonderde. Sedert de opening der Kamer had Coremans herhaaldelijk gevraagd, dat men zijn wetsvoorstel bespreken zou. Den 19 December drong er de liberaal Vande Walle nogmaals op aan en Coremans liet bittere klachten hooren. Hij werd bijgesprongen door zijnen partijgenoot J. Delbeke (Roeselare), geholpen door Woeste, (die nochtans te gelijk aankondigde, dat hij de taalwet zou bevechten); en de Regeering gaf toe. Er werd besloten, dat men beraadslagen zou, zoodra de aangekondigde mijnenwet uit de voeten zou zijn, dat is na de Kerstvacantie. Dat was eindelijk toch een goede stap vooruit. Nog werd vóór nieuwjaar het bestuur van den Katholieken Vlaamschen Bond van Brussel in 't Paleis der Natie ontvangen door Van der Linden, Nerincx, De Lantsheere, De Coster, Wauwermans, Hellinckx en Renkin, volksvertegenwoordigers der hoofdstad, die beloofden de bespreking te bespoedigen en erkenden, dat de onderrichtingen der bisschoppen de taalwet niet overbodig maakten. In een nieuw vertoogschrift van den Katholieken Vlaamschen Landbond werd terecht opgemerkt, dat de onderrichtingen van geene kracht waren, noch in de talrijke gestichten der paters jezuieten, jozefieten, enz., waar- | |||||
[pagina 128]
| |||||
over de bisschoppen geen toezicht hadden, noch in de private Instituts (Rachez, Dupuich, Laurent, Robert, Michot, enz.) van Brussel, Gent en Antwerpen, die duizenden leerlingen telden in de hoofdstad en in geheel het Vlaamsche land. Om de zure pil wat te vergulden, beweerde het verzoekschrift, dat ‘niet alleen het vrij onderwijs, maar ook en evenveel het Staatsonderwijs in het Vlaamsche land
Edward Coremans
te wenschen overlaat,’ hetgeen met de waarheid volkomen in strijd was, daar de taalwet van 1883 sedert meer dan twintig jaren aan de atheneums en middelbare scholen van den Staat op de verfranschte geestelijke scholen eenen onloochenbaren voorsprong had gegeven. Daarenboven bleek het weldra zonneklaar uit allerlei verpletterende mededeelingen der dungezaaide clericale Vlaamsche bladen, die Coremans' wetsvoorstel dorsten verdedigen, dat de veelbelovende bisschoppelijke onderrichtin- | |||||
[pagina 129]
| |||||
gen nergens op eene ernstige wijze door de eigene papencolleges der bisschoppen werden nageleefd, in zooverre dat de jeugdige leden der Katholieke Vlaamsche Wacht van Antwerpen zich verstoutten in Februari een breedvoerig en heftig vertoogschrift in 't Nederlandsch (met eene Italiaansche vertaling) er bij, te zenden aan den nieuwen Paus Pius X, om zijne tusschenkomst in te roepen ten voordeele der Coremanswet bij de Belgische bisschoppen, die wij - zeiden de onderteekenaars - wel kenden als de bedekte vijanden van het Vlaamsche volk, maar die zich nu openlijk als zijne tegenstrevers aanstellen... en aan katholieke dagbladschrijvers, voorstanders van het wetsvoorstel Coremans, het zwijgen opleggen, terwijl zij de Franschgezinde konfraters vrijelijk hunne pen in den haat en den hoon van den Vlaming laten doopen en daarin voor geene dwaasheden of lage smaadwoorden terugdeinzen. Verder wezen de onderteekenaars op het voorbeeld van wijlen den grooten apostel der Kroatische taal en nationaliteit Mgr. Strossmayer, dien zij voor eenen Poolschen bisschop hielden. Ten slotte drukten zij de eerbiedige hoop uit, dat de Paus de bisschoppen tot betere gevoelens zou brengen. Daar was wel weinig op te rekenen, aangezien Ons Recht te gelijk schreef: Wij hebben het bewijs, dat de hoogere geestelijkheid hardnekkig voortgaat alles in 't werk te stellen om het wetsvoorstel te doen schipbreuk lijden. Het is hier eene kwestie van To be or not to be; want, moest het wetsvoorstel aangenomen worden, dan zouden de H.H. Bisschoppen eene zedelijke nederlaag ondergaan en zou hun oppergezag er veel door verminderen. | |||||
De bespreking in de Kamer (Mei, Juni en Juli 1907)Veel langer dan men gedacht had, hield de mijnenwet, die ook een gewichtig Vlaamsch debat deed ontstaan, de Kamer bezig, en zij bracht zelfs eene pijnlijke ministerieele crisis te weeg, waarbij het hoofd der Regeering, 's Konings gunsteling, de nieuwbakken graaf de Smet de Naeyer, met een drietal zijner collega's aftreden moest, om | |||||
[pagina 130]
| |||||
plaats te maken voor een ministerie de Trooz. Zoo kon Coremans' wetsvoorstel, dat na de Kerstvacantie in behandeling moest komen, niet vóór het Paaschverlof worden besproken en kwam het slechts na de samenstelling van het nieuw ministerie aan de beurt. Baron Descamps-David was nu de opvolger van de Trooz geworden, in het Departement van Openbaar Onderwijs, dat herdoopt was geworden in ‘Wetenschappen en Kunsten’, als het ware om duidelijk aan te toonen, dat de clericalen zich hoe langer hoe minder bekreunden om het hun, eilaas, toevertrouwde openbaar onderwijs van den Staat. Minister de Trooz, de slimme vader der ‘taalwet’ door hem neergelegd in April 1906, bleef overigens de man, die in de bespreking namens de Regeering optreden zou. Men vernam dan ook, dat hij als voorbereiding eenen vertrouwelijken omzendbrief gezonden had aan de studieprefecten der atheneums en stadscolleges van het Walenland, waarbij hun inlichtingen werden gevraagd over het aanleeren van het Nederlandsch in hunne gestichten. Tegelijk liet Mgr. Mercier door de diocesane schoolopzieners al de bisschoppelijke colleges inspecteeren, om na te gaan hoe het er met datzelfde onderwijs stond. Ook schreef de aartsbisschop aan de bestuurders der colleges voor, de beste Vlaamsche hand-, leer- en woordenboeken op te sporen en ieder in zijn gesticht ‘een goede Vlaamsche leesbibliotheek’ te vormen. Met ophef werd dit alles door de goedgezinde pers uitgebazuind, om te bewijzen dat er geene taalwet meer noodig was; terwijl integendeel Ons Recht, Onze Tijd, De Vlaamsche Vlagge, en vooral het knappe nieuwe Leuvensche weekblad Hooger Leven, dat door enkele professors en oud-studenten der katholieke Alma Mater werd opgesteld, met onloochenbare feiten kwamen bewijzen, dat men niets deed dan zand in de oogen te strooien en de verfransching alom zoo goed als onaangeroerd liet voortwoekeren. Dit waren de voorafgaande parades en manoeuvers vóór den grooten veldslag. In de zitting van 16 Mei 1907 - Coremans' wetsvoorstel was den 9 Augustus 1901 neergelegd geworden- be- | |||||
[pagina 131]
| |||||
gon eindelijk de bespreking in de Kamer. Tot op 't laatste oogenblik had men nochtans kleine listjes verzonnen om haar nog wat te verdagen. Kort vóór de Paschvacantie had alzoo Woeste te vergeefs beproefd eerst de kieshervorming aan de beurt te laten komen; en, wanneer na Paschen de Kamer weer bijeen was en de bespreking onvermijdelijk scheen, stelde de voorzitter Schollaert in extremis nog voor, eerst een paar begrootingen te behandelen, waarvoor niet minder dan een zestigtal sprekers ingeschreven waren! Maar Jan Van Rijswijck's opvolger in de Kamer, Louis Franck, herinnerde krachtig aan de belofte van Minister de Trooz, en die laatste onmachtige list werd verijdeld. Degenen, die zich nu inbeelden, dat er eindelijk spoed en ernst zou gemaakt worden met Coremans' wetsvoorstel en met al de amendementen of taalwetten, welke gaandeweg sedert 1901 als paddestoelen rondom den oorspronkelijken tekst waren opgeschoten, kenden voorwaar noch de Belgische Kamer noch de hardnekkige vijanden der vervlaamsching van het zoogezegd vrij middelbaar onderwijs. Hetgeen tijdens de bespreking gebeurde, overtrof al de verwachtingen. Na eene kleine rede van Van de Walle, die de verrassende mededeeling bracht, dat de geestelijke gestichten van middelbaar onderwijs in het Vlaamsche land niet minder dan 18.510 leerlingen telden, die jaarlijks aan de taalwet van 1883 ontsnapten, kwam De Vigne, de ware vader dier taalwet, met eene kalme en verhevene redevoering de beraadslaging openen. Te recht noemde hij het voorstel van minister de Trooz eene ingeving van Machiavelli, met het doel ‘Coremans' wetsvoorstel in den grond te boren en de stelling der bisschoppen te doen zegepralen,’ daar het voorgeschreven examen de Walen zonder eenige reden zou verontrusten en daar het bovendien veel te moeilijk was. Daarna verdedigde hij Coremans' wetsvoorstel met de beste argumenten. Maar dadelijk stond Woeste op en sprak eene lange plechtige rede uit, waarin hij al de drogredenen opeenstapelde, die sedert lang in de Kamer tegen elke nieuwe taalwet gebruikt werden: | |||||
[pagina 132]
| |||||
Niet zonder een gevoelen van vaderlandslievenden angst - zoo begon hij - zag ik het voorstel van mijnen achtbaren vriend den heer Coremans verschijnen; want het hoort tot die voorstellen, welke de nationale eendracht kunnen verbreken. En zoo ging hij voort: Koning Wilhem I, de Omwenteling van 1830, de ongrondwettelijkheid van het wetsvoorstel tegenover de vrijheden van taalgebruik en onderwijs, de eed van getrouwheid aan de Grondwet door de volksvertegenwoordigers afgelegd, de Chineesche muur, die men optrekken wilde rondom het Vlaamsche land, enz., enz., toute la lyre. Daarna ging de sluwe advocaat aan 't vitten over al de voorgestelde amendementen en trachtte hij zooveel duisterheid en verwarring aan te brengen als mogelijk. De leider der rechterzijde overtrof zichzelven. Men zag wel, dat hij eenen grooten slag leverde om de bisschoppen te redden. Maar Louis Franck antwoordde met eene meesterlijke rede en legde Woeste onbarmhartig op den rooster met hem te herinneren, dat hij in 1894, op den vooravond eener algemeene Kamerverkiezing, voor Coremans' tweede amendement gestemd had, te gelijk met de Trooz, Aug. Delbeke, Liebaert, Helleputte, nu allen ministers geworden, en tegenstanders van het aangeboden wetsvoorstel. Een vertegenwoordiger uit het door en door Vlaamsche Kempenland, Versteylen, veroorzaakte veel opschudding door zijn bekrompen verzet tegen de taalwet en door zijne verdediging van het verfranscht onderwijs van het jezuietencollege van TurnhoutGa naar voetnoot(1). Daarna sprong de Doorniker | |||||
[pagina 133]
| |||||
Waal Hoyois hem heftig bij, evenals de Limburg-Stirum, Carton de Wiart en Wauwermans. Integendeel voegden zich J. Delbeke, Persoons en andere Vlamingen flink bij de verdedigers der taalwet. In eene zeer behendige zoetsappige rede, kwam nu Segers met een nieuw stelsel vóór den dag, dat de wet van 1883 zou afgeschaft en vervangen hebben, en dat de Brusselsche gestichten aan strengere voorschriften zou hebben onderworpen. Het doel was blijkbaar om tweedracht te zaaien onder de Waalsche en Brusselsche liberalen en socialisten, die voor de taalwet wilden stemmen. De beraadslaging, gedurig door intermezzo's onderbroken, sleepte reeds sedert vier weken, toen het hoofd van het ministerie, de vader der ‘taalwet de Trooz’ eindelijk het woord nam. Als naar gewoonte was de Trooz buitengewoon behendig en driest te gelijk. Hij sloeg ook op de vaderlandsche trom en bezwoer de Kamer zijn stelsel boven dat van Coremans te stellen, omdat het de Grondwet niet schond en het geheele land omvatte. Maar zijne rede miste haar doel, omdat hij niet wilde geven wat de Vlamingen vroegen en omdat hij te gelijk aan de Walen iets wilde opleggen, dat zij niet verlangden en de Vlamingen ook niet eischten. Daar minister de Trooz zich beriep op zekere zalvende Vlaamschgezinde uittreksels uit de bisschoppelijke onderrichtingen van Mgr. Mercier en zijne collega's, las de socalist Terwagne de anti-Vlaamsche verklaringen er uit voor, alsmede de veroordeeling der Nederlandsche taal en letterkunde (‘den Noorderduivel van de ketterij en het rationalisme’) van Mgr. Waffelaert. Zijne knappe democratische rede maakte veel indruk op de Kamer. De vijfde week brak aan en nu kwam de verslaggever der middelafdeeling Van Cauwenbergh aan het woord, om allerlei ingewikkelde uitleggingen te geven over de ver- | |||||
[pagina 134]
| |||||
schillende voorgestelde stelsels, hetgeen nog meer verwarring bracht. De christen-democraat P. Daens had tot hiertoe alleen in 't Vlaamsch gesproken, als naar gewoonte, en natuurlijk om de taalwet Coremans te ondersteunen. Dit deed nu ookGa naar voetnoot(1) Henderickx in eene kranige redevoering, die nu en dan door schier uitsluitend Vlaamsche onderbrekingen doorspekt werd. In de zesde week daagde Woeste weer op. Hij maakte verschil tusschen Vlamingen en Vlaamschgezinden, loochende, te midden van hevige protesten op vele banken der Kamer, dat het Vlaamsche volk de aanneming der taalwet wenschte, trachtte nogmaals zijne stemming van 1894 uit te leggen en besloot met de melodramatische verklaring: Twee onzer grondwettelijke vrijheden staan op het spel. Als dergelijk belang in eene zaak is betrokken, mag het niet worden opgeofferd. In de zesde week sprak Coremans, die wegens ziekte en vermoeienis eerst uitstel gevraagd had. Hij was slechts de schaduw geworden van den stoeren voorvechter uit de vroegere jaren. Zijne rede was buitengewoon onsamenhangend en middenin vroeg hij om wat te mogen rustenGa naar voetnoot(2). In de tusschenpoos trad Anseele op, die eene korte, krachtige rede hield: Laat ons de voorgestelde wet kortbondig samenvatten - riep hij uit. - Zij is niet ongrondwettelijk. Zij laat den Walen hunne voertaal, het Fransch. Gedeeltelijk maakt zij het Vlaamsch tot voertaal in het Vlaamsche land; en zoo zal het middelbaar en hooger onderwijs vruchten afwerpen voor gansch het Vlaamsche land... Coremans' wet is niet van aard om een Chineesche muur rondom Vlaanderen te worden. Onwetendheid noem ik eenen Chineeschen muur! | |||||
[pagina 135]
| |||||
Den laatsten dag der zesde week ging men eindelijk over tot het bespreken der artikels. Blijkbaar was de rechterzijde nog zeer verdeeld. In de afgeloopene weken had zij herhaaldelijk geheime vergaderingen gehouden; maar men was er niet toe geraakt onder de clericale meerderheid eene formule te vinden, waarop men het eens zou zijn. Reeds vroeger was de sluiting der algemeene bespreking, gevraagd door de oppositie, van week tot week verdaagd. Nu wilde de meerderheid nog niet overgaan tot de stemming over de artikels, ondanks het herhaald geroep der minderheid. De Waal Harmignie kwam zelfs eene geheel nuttelooze redevoering uitspinnen, om tijd te winnen en het uur der stemming te overschrijden, zoodat de socialist Terwagne het ‘een bestoken spel’ noemde. De kalme De Vigne sprak luidop van ‘obstructie’ en Terwagne riep vervolgens: ‘'t Is eene weddingschap! Hij heeft aan zijne vrienden beloofd tot kwart vóór 5 uren te spreken!’ terwijl zijn partijgenoot Van Langendonck te midden van een algemeen gelach hem leuk terechtwees: ‘Hij moet nog zes minuten spreken, om tot het uur, door het reglement bepaald, te geraken!’ De comedie slaagde en de stemming werd tot de zevende week verdaagd. Middelerwijl was het geheele land in rep en roer geraakt. De clericale pers, buiten Het Handelsblad, Ons Recht, Onze Tijd en Hooger Leven, was schier eenparig tegen Coremans' wetsvoorstel, met Het Fondsenblad en Het Nieuws van den dag aan 't hoofd. Zij volgde blijkbaar het wachtwoord der bisschoppen, daarin blindelings gesteund door de Brusselsche Fransche bladen der beide oude staatspartijenGa naar voetnoot(1). Alleen Le Peuple der socialisten en de liberale Dernière Heure hadden te Brussel eene flinke houding. Zoo goed als al de liberale Vlaamsche en Fransche bladen buiten Brussel deden hetzelfde. De hardnekkigste tegenstander was de Bien Public en in Het Fondsenblad kwam | |||||
[pagina 136]
| |||||
Prof. De Ceuleneer, die vroeger zooveel inkt besteed had om de billijkheid en de grondwettelijkheid van Coremans' wetsvoorstel zonneklaar te bewijzen, ook eene lans breken in tegenovergestelden zin. Overal werden groote geestdriftige en rumoerige meetings en landdagen door de Vlaamschgezinden gehouden. Indrukwekkend waren vooral de vergaderingen te Leuven, te Antwerpen en te Gent, waar sprekers van alle partijen optraden, om Coremans' taalwet te verdedigen. | |||||
De stemmingenEindelijk kwam de zevende week der beraadslaging in de Kamer, de week der stemmingen. Zij was vol verrassingen en leverde eene tevens treurige en potsierlijke bladzijde voor de geschiedenis der Vlaamsche Beweging. De clericalen, en niet het minst de Vlaamschgezinden onder hen, speelden daar eene rol, die weinig stichtend mag heeten. De kansen schenen nochtans voordeelig. In gemeen overleg werd het voorstel Coremans eerst ter stemming gelegd, met de wijzigingen door Buyl, Lepage en Lemonnier voorgesteld. Door eene voorafgaandelijke verklaring van Coremans en Henderickx had de Kamer vernomen, dat zij er in toestemden aan het ontwerp zekere wijzigingen toe te brengen, die overeenkwamen met de amendementen Buyl. Daar deze laatste door de beide linkerzijden aangenomen waren, kon men hopen, dat de stemmen der clericale vrienden van Coremans, gevoegd bij die der eenparige linkerzijden, de overwinning zouden hebben verzekerd. Maar nu kwamen de teleurstellingen. De eerste stemming greep plaats over de vraag waar de toekomstige wet van toepassing zou zijn: in het geheele land of alleen in de Vlaamsche gewesten? De voorzitter Schollaert legde dus allereerst de eerste regelen van den tekst in stemming: ‘In de provinciën Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost Vlaanderen en Lim- | |||||
[pagina 137]
| |||||
burg, alsmede in de arrondissementen Leuven en Brussel...’ Het scheen wel, dat daaromtrent geen verschil van zienswijze in de Kamer bestond. Het Beknopt Verslag vermeldt dan ook, dat de voorzitter zei: ‘Er is geen verzet, meen ik, tegen het eerste gedeelte van 't amendement.’ Dat dacht ook iedereen op de banken der beide linkerzijden; ook achtte men het overbodig de stemming bij naamafroeping te vragen: eene stemming bij zitten en opstaan, waarbij men dacht, dat schier alle leden der Kamer eenparig zouden zijn opgestaan, moest volgen. Zelfs degenen, die begeerden de wet niet te zien toepassen, konden dien tekst aanvaarden, vermits de voorgestelde uitzondering later ter stemming zou worden gelegd. Maar wat zag men gebeuren? De beide linkerzijden stonden eenparig op en van de rechterzijde slechts drie leden: Coremans, Henderickx en Gielen. Al de andere clericalen, zelfs drie medeonderteekenaars van Coremans' wetsvoorstel (J. Van der Linden, Colaert en Raemdonck) bleven zitten! De eerste woorden der taalwet waren aldus verworpen, hetgeen beteekende, of wel dat Coremans' wetsvoorstel geheel en al moest vervallen, of wel dat het ook in de Waalsche gewesten van toepassing zijn zou, hetgeen noch Coremans noch niemand wenschté! Daarna kwam het beginsel der taalwet aan de beurt: de verplichting voor de getuigschriften om te vermelden, dat de titularis twee leergangen in het Vlaamsch had aangeleerd. Hier werd natuurlijk eene hoofdelijke stemming geëischt. Die bepaling werd aangenomen met 74 stemmen tegen 70 en 5 onthoudingen. De 74 ja-stemmers waren al de aanwezige liberalen en socialisten benevens 9 clericalen: Coremans, J. Delbeke, Gielen, Hellinckx, Henderickx, Raemdonck, Van Brussel, Van Naemen en Van Reeth. De 70 neen-stemmers waren allen clericalen, waaronder Colaert, medeonderteekenaar van Coremans' wetsvoorstel! De 5 onthouders behoorden ook allen tot de rechterzijde: de drie Antwerpenaars Segers, Biart en De Winter, benevens De Coster en de Vlaamschgezinde J. Van der Linden, | |||||
[pagina 138]
| |||||
nog een der medeonderteekenaars van het wetsvoorstel! De derde stemming betrof de vraag, of er eene uitzondering zou gemaakt worden voor Brussel en zijne voorsteden. Zij werd verworpen door 83 stemmen (allen clericalen) tegen 65 (allen liberalen en socialisten) benevens den clericalen Oostendenaar Vanderheyden, die waarschijnlijk bij vergissing voor gestemd had. Hadden Coremans en de acht clericalen, die voor het beginsel der taalwet gestemd hadden, hunne stemmen opnieuw bij die der linkerzijden gevoegd, en hadden de 5 onthouders in dezelfde houding volhard, dan was die bepaling er wederom met 74 stemmen doorgekomen en kon dezelfde meerderheid de geheele wet hebben doen aannemen. Nu echter was alles bedorven; want de geheele Kamer wist, dat de Walen en de Brusselaars der beide linkerzijden luidop verklaard hadden, dat de bepaling betreffende Brussel en voorsteden de voorwaarde hunner bijtreding was. Om de eensgezindheid der oppositie te breken had aldus de Regeering met Woeste hare meerderheid als krijgstactiek tegen de bepaling doen stemmen, ofschoon zij in groote meerderheid er voor was. Met een cynisme zonder weerga stemden zelfs degenen, die er in hunne redevoeringen heftig tegen waren opgekomen, er zonder blozen voor. Die sluwe goocheltoer gelukte, eilaas, door de medeplichtigheid van Coremans en zijne vrienden, die vooraf wisten, dat zij hunne eigene taalwet in den grond boorden, indien zij met Woeste stemden. Van dan af hernamen de Walen en Brusselaars der linkerzijden hunne vrijheid. De volgende bepaling werd met 76 stemmen tegen 63 en 9 onthoudingen verworpen, enz. Van het wetsontwerp Coremans bleef weldra niets anders over dan: De getuigschriften, voorzien bij de artikelen 5 en 12 der wet van 10 April 1890 op de academische graden en bij artikel 17 § 1 litt. E en F der kieswet van 12 April 1894, zullen te beginnen met 1 Juli 1913, de bevestiging inhouden, dat de titularis van het getuigschrift ten minste twee leergangen, behalve het Vlaamsch, het Duitsch en | |||||
[pagina 139]
| |||||
het Engelsch, in 't Vlaamsch heeft aangeleerd, overeenkomstig de wet van 15 Juni 1883. | |||||
De gevolgen der stemmingenTot zulk eenen beschamenden uitslag was men in de zittingen van 26 en 27 Juni 1907 gekomen, na zeven weken bespreking in de Kamer! Over dit zoo onverwacht parlementair miskraam steeg in de Franschdolle pers een oorverdoovend gejubel op, terwijl de verbittering en de verontwaardiging algemeen waren in het Vlaamsche land. Terecht schreef Het Volksbelang: De groep Coremans kan intusschen zuchten en weenen op de puinhoopen van hare onbezonnen handelwijze. Wat de andere clericale Vlaamschgezinden betreft, die aan hunne kiezers beloofd hadden voor het ontwerp Coremans te stemmen en hun woord hebben opgegeten, zij zullen zich troosten met de gedachte, dat, hebben zij hunne beginselen verraden, zij ten minste de bisschoppen hebben gediend. En de belangen der Heilige Kerk gaan immers vóór alles: vóór beginselen, vóór het gegeven woord, vóór de eerlijkheid zelve. Aan den anderen kant waren de dungezaaide clericale bladen, die Coremans' wetsvoorstel niet hadden losgelaten, niet malscher in hunne beschouwingen: Dat is parlementarisme, ziet ge, - schreef Het Handelsblad van Antwerpen - waar wij eenvoudige menschen geen verstand van hebben. Maar of het Vlaamsche volk zich eeuwig door die kunstgrepen zal laten bedotten en in het gezicht slaan, dat is te betwijfelen; en, wat ons betreft, als katholieke Vlamingen heeten wij de houding der rechterzijde eene reden tot oprechte teleurstelling. | |||||
[pagina 140]
| |||||
drukking van Minister de Trooz, alhoewel tegen het wetsvoorstel Coremans gekant, stemde voor de toepassing der wet op Brussel. Dit deed de rechterzijde om de linkerzijde te foppen. Immers, aldus viel de wet bij de tweede stemming, aangezien de linkerzijde, om wille van de niet aanneming van de uitzondering voor Brussel, tegen de wet moest stemmen. Onze negen vrienden hadden dien truc moeten begrijpen en bij de stemming over het amendement Buyl met de linkerzijde stemmen. Dan was er de wet Coremans door van de eerste maal. En Hooger Leven, het orgaan van eenige Leuvensche hoogleeraren, schreef even kras: Woeste en zijne getrouwen zijn dus eerst tegen het voorstel, maar zij stemmen daarna, dat het zelfs in Brussel onverminkt moet toegepast worden, iets wat Coremans zelf onredelijk vindt! Woeste triomfeert en we zijn gefopt... En de uitslag? Al de werking, al de besprekingen, al de studiën voor niets gedaan! Al de beloften en schoone woorden van zoovele Vlaamsche afgevaardigden - zet er zelf een naam op, lezer lief! In een volgend nummer schreef hetzelfde Leuvensch professorsblad: Als geloofsleer is het nog niet aangenomen, dat de Vlamingen tegen Coremans' voorstel moeten zijn. - Maar de HH. HH. de bisschoppen zijn er tegen! Jawel, en naar hunne meening luisteren we eerbiedig, en onbezonnen zullen we tegen hunne zienswijze niet te velde trekken. Maar nergens staat het geschreven, dat wij, katholieken, in zaken, die 't geloof en de zeden niet raken, geene andere meening mogen aanhangen dan die van onze bisschoppen. Nog geweldiger drukte zich Ons Recht van Antwerpen uit: 't Is de eerste maal niet, dat de rechterzijde van onze Kamer het Vlaamsche volk eene poets speelt, dat zij kronkelt en wentelt als een paling om aan de vervulling harer plechtige beloften te ontsnappen. | |||||
[pagina 141]
| |||||
Maar wat zij verleden Woensdag gepleegd heeft, is eene eerloosheid, die wraakroepend is. Ik vind in onze woordenboeken geene enkele uitdrukking, die sterk genoeg is om de laagheid van het Vlaamsch gedeelte der rechterzijde te bestempelen. Zoo gemeen werd er nooit iets bedreven door gekozenen des volks. Schaamte overweldigde de clericale Vlaamschgezinden over geheel België en te Antwerpen was het als eene ontploffing van verontwaardiging. Ons Recht stelde minister Helleputte, voorzitter van 't Davids-fonds, aan de kaak, hem het woord van Multatuli toepassende: ‘Duymaer van Twist heeft in de Kamer over koloniën gesproken, en men heeft hem niet in 't aangezicht gespuwd.’ Ook Het Handelsblad kondigde tegen Helleputte een geweldig artikel af, getiteld: ‘Eer de haan driemaal kraaideGa naar voetnoot(1).’ Te Antwerpen liet de Nederduitsche Bond eenen plakbrief verschijnen onder den titel: Verraad en te Borgerhout droeg een plakbrief den titel: Verraad van Delbeke. Op eene groote clericale protestmeeting, in de Scheldestad gehouden, werden de heftigste redevoeringen uitgesproken. Maar dat alles kwam te laat. Eene zeer flauwe schemering van hoop bleef nog over; want de Kamer moest tot eene tweede lezing van Coremans' wetsvoorstel overgaan. Zou er eene verzoeningsformule te vinden zijn om de schipbreuk te vermijden? Aan den kant der oppositie verzon eene groep liberalen en socialisten eene reeks amendementenGa naar voetnoot(2), en hetzelfde geschiedde ter rechterzijdeGa naar voetnoot(3). Den 10 Juli herbegon de bespreking, die niet alleen liep over den inhoud der beide nieuwe voorstellen, maar voornamelijk over hunne ontvan- | |||||
[pagina 142]
| |||||
kelijkheid, aangezien het reglement der Kamer verbood bij de tweede stemming amendementen voor te dragen, die rechtstreeks of onrechtstreeks eene herhaling of opfrissching zijn van bepalingen bij de eerste stemming verworpen. De clericale meerderheid besliste na lang geharrewar, dat het liberaal voorstel Janson niet ontvankelijk was, maar wel het clericaal voorstel Van der Linden, hetgeen een echte coup de parti mocht heeten. Dat voorstel Van der Linden bepaalde, dat het getuigschrift, door de Kamer in Juni aangenomen, niet meer vermelden zou, dat twee leergangen in het Nederlandsch werden onderwezen, maar enkel dat de titularis van het getuigschrift een examen had afgelegd over beide landstalen. Dit examen zou bevatten: 1o eene oordeelkundige lezing (lecture expressive); 2o een opstel zonder woordenboek in elke der beide landstalen; benevens 3o eene mondelinge proef in ééne van de beide landstalen om vast te stellen, dat de recipiendaris in staat is zich met gemak in die taal uit te drukken. Uit dit voorstel van Van der Linden volgde, dat in de Waalsche gewesten de leerlingen, komende uit alle gestichten van het hooger middelbaar onderwijs, een examen zouden moeten afleggen om het bewijs te leveren, dat zij het Nederlandsch grondig genoeg kenden om een opstel zonder woordenboek te maken op een opgelegd onderwerp! Te recht zei Coremans, dat men daardoor aan de Walen een stelsel oplegde, dat Koning Willem I vóór 1830 nooit zou hebben durven invoeren, ofschoon de Walen eene omwenteling hebben gemaakt om van den zoogezegden Hollandschen taaldwang verlost te wordenGa naar voetnoot(1). En nochtans sloten de Regeering en de heer Woeste namens de rechterzijde zich bij het voorstel Vander Linden aan, natuurlijk om het te doen mislukken. | |||||
[pagina 143]
| |||||
De Commissie der KamerMen ging niet tot de stemming over; want de voorzitter Schollaert, de onoverkomelijke moeilijkheden van den toestand inziende, redde de Kamer met voor te stellen de zaak naar eene Commissie te verzenden, bestaande uit 5 leden der meerderheid en 4 der oppositie, met den bijzonderen last om eene verzoenende oplossing te vinden. Dit geschiedde in de derde zitting van de beraadslaging gewijd aan de tweede lezing, den 12 Juli 1907. Nogmaals jubelden de Franskiljons luidruchtig en de Bien Public schreef met koele wreedheid: Plusieurs, s'inspirant de précédents parlementaires, estiment qu'en règle générale l'encommissionnement n'est qu'une espèce particulière d'enterrement. Et cependant ils n'ont pas trop l'air de vouloir prendre le deuil. Dans le cimetière législatif, les dépôts provisoires se transforment aisément en concessions à perpétuité. L'enseigne est d'ailleurs la même: R.I.P. In November 1907, bij de heropening der Kamer, vroeg Coremans aanstonds, of de Commissie niet zou bijeenkomen. De voorzitter Schollaert beloofde het en zulks geschiedde inderdaad den 22 derzelfde maand. De Commissie werd samengesteld uit Anseele, Cooreman, De Lantsheere, Denis, Franck, Francotte, Mabille, Neujean en Segers, deze laatste als verslaggeverGa naar voetnoot(1). De Waal Neujean trachtte van eerst afaan hare machten te beperken, maar zijne meening vond geenen bijval. Men besloot overigens allerlei zaken te overwegen en te onderzoeken, zoodat het spel van uitsluiering der vroegere middelafdeeling eenvoudig werd herbegonnen. Triomfantelijk schreef Le Soir Van Brussel: ‘Nous reparlerons de ces fantaisies à Pâques ou à la Trinité.’ De Commissie besprak vooral een voorstel van Franck, dat een examen voorschreef aan al de Belgen, die tot hoo- | |||||
[pagina 144]
| |||||
gere studiën wilden toegelaten worden. Eene grondige kennis zou gevergd worden van het Nederlandsch in de Vlaamsche en van het Fransch in de Waalsche gewesten. Voor Brussel zouden uitzonderlijke schikkingen genomen worden. Bovendien zouden de leerlingen moeten bewijzen, dat zij eene practische en degelijke kennis hebben van eene tweede taal. Deze zou in het Walenland eene der drie Germaansche talen (Nederlandsch, Duitsch of Engelsch) zijn; in het Vlaamsche land zou die tweede taal het Fransch zijn. Van het examen zouden ontslagen zijn de leerlingen, die volledige humaniora hebben gedaan en dragers zijn van een getuigschrift vermeldende a) dat zij in een gesticht van het Vlaamsche land ten minste twee vakken in het Nederlandsch hebben aangeleerd; of b) dat zij in een gesticht van Brussel of van het Walenland ten minste drie uren ter week les hebben ontvangen in ééne der drie Germaansche talen. De samenstelling der jury, die met het afnemen dier examens zou gelast zijn, gaf anleiding tot langdurige besprekingen in den schoot der Commissie. De clericalen waren er blijkbaar op uit, om de waarborgen tot een onvoldoende minimum terug te brengen en de leeraars der papencolleges of der Hoogeschool van Leuven zooveel mogelijk een overwicht te geven. Bien Public, Étoile, Soir en andere organen der Franskiljonspers waren het overigens eens, om zich tegen Franck's verzoenend voorstel heftig te kanten. Nu verzon de Waal Mabille een ander stelsel. In al de gestichten van het land zou men drie afdeelingen inrichten: eene Nederlandsche, eene Fransche en eene Duitsche. Naar eigene keuze zouden de leerlingen eene der drie volgen. Het examen zou rollen op de drie talen, met eene der drie, als hoofdtaal. Niemand zou in 't vervolg een ambt in de Vlaamsche gewesten kunnen bekleeden, die niet de Vlaamsche afdeeling gevolgd heeft. Franck bewees, dat het stelsel de Walen zou uitsluiten uit alle ambten in de Vlaamsche gewesten, zelfs wanneer zij, na hunne middelbare studies, Vlaamsch zouden geleerd hebben, en dat het | |||||
[pagina 145]
| |||||
geene waarborgen aan de Vlamingen zou opleveren, daar zoo goed als niets in de papencolleges der Vlaamsche gewesten zou worden veranderd. ‘Het voorstel Mabille beteekent niets’, zei Anseele bondig. Francotte en De Landsheere verklaarden er zich integendeel voor. Men ging tot geene stemming over; maar men had alweer tijd gewonnen, en zoo zeilde men de Kamerverkiezingen van Mei 1908 voorbij. De clericale meerderheid viel van 12 op 8 stemmen, maar het Ministerie was toch gered. Nu moest men zich met de clericale Vlaamschgezinden niet meer geneeren. Toen de Kamer in Juni weer bijeen kwam, trok eene plechtige afvaardiging naar Brussel, vertegenwoordigende de onderscheidene Vlaamsche gewestenGa naar voetnoot(1). Die heeren werden in 't Paleis der Natie door acht hunner volksvertegenwoordigers ontvangen, waaronder Ad. Henderickx en Vander Linden, zonder minister Helleputte te vergetenGa naar voetnoot(2). Het onderhoud moet bijzonder pijnlijk geweest zijn, te oordeelen naar het verslag van Ons Recht. De afgevaardigden, schreef dat blad, werden ‘zonder doekjes voor bloeden, zelfs zonder eau bénite de cour afgescheept... en smadelijk behandeld... De toestand is uiterst ontmoedigend.’ In October, bij de opening van den winterzittijd der Kamer, staken de clericale Vlaamschgezinden nogmaals de koppen bijeen, en de Nederduitsche Bond van Antwerpen nam de volgende dagorde aan: Aangezien de Commissie van de Kamer der Volksvertegenwoordigers voor het onderzoek van Coremans' wetsvoorstel op het Vlaamsch in de middelbare scholen, na vijftien maanden bestaans, | |||||
[pagina 146]
| |||||
nog geen verslag heeft uitgebracht; En het regende alweer onmachtige bedreigingen in de Vlaamsche clericale pers. Onze Tijd van Brussel schreef: Indien er kwade wil in 't spel is, indien men op oneerlijke wijze de rechtmatige eischen van het Vlaamsche Volk blijft tegenwerken, zullen we ook, op tijd en stond, zekere feiten aan 't daglicht brengen, welke voor de betrokken personen niet zeer aangenaam zullen zijn. Belangrijke hoofdstukken betreffende de lijdensgeschiedenis van 't wetsvoorstel Coremans zijn immers nog niet uitgegeven. En Ons Recht van Antwerpen riep uit: Zoodat het nogmaals gebleken is, dat wij waarheid schreven, toen wij zegden, dat er met de Commissie niets aan te vangen is. Meer dan anderhalf jaar is nu reeds verloopen sedert de smadelijke schipbreuk van Juni-Juli 1907. Met of zonder gerust geweten blijven de clericale Vlaamschgezinden nog altijd sedert 1883 - sedert het vierde eener eeuw! - door den onwil van hun clericaal Ministerie en van hunne clericale Kamermeerderheid verstoken van de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs der bisschoppen, paters en nonnen, ondanks 't voorbeeld der officieele scholen. Hiermede sluiten wij onze reeds zoo uitgebreide ‘lijdensgeschiedenis.’ Wat blijft er nog te verwachten?? Chi lo sa? In elk geval is het een vraagstuk, dat eene spoedige oplossing vereischt. De Vlaamschgezinden van alle partijen zullen niet loslaten. |
|