Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging
(1906-1909)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche BewegingHoofdstuk VIII
| |
[pagina 2]
| |
het reeds gezienGa naar voetnoot(1), werd de uitvoering dier taalwet overal uitgesteld, ontdoken of stoutweg tegengewerkt. Kort na hare afkondiging was het liberaal ministerie Frère-Van Humbeeck in Juni 1884 gevallen. Sedertdien waren het clericale ministers, die voor hare toepassing zorgen moesten. Hoe kweten zij zich van die taak? | |
De Vlaamsche Normale Afdeelingen te GentWat vooral die uitvoering vertraagde of soms onmogelijk maakte, was het gemis aan leeraars, bekwaam om de Germaansche talen, de geschiedenis en de aardrijkskunde, ingevolge der nieuwe taalwet, in het Nederlandsch aan hunne leerlingen der Vlaamsche atheneums te onderwijzen. Zulke leeraars konden alleen ernstig gevormd worden aan de Gentsche hoogeschool, waar minister Van Humbeeck daartoe de Vlaamsche Normale afdeelingen bij de Faculteit van wijsbegeerte en letteren gevoegd hadGa naar voetnoot(2). Die Nederlandsche leergangen aanmoedigen en uitbreiden was de eerste plicht der Regeering, indien zij de taalwet van 1883 eerlijk en spoedig wilde toepassen. Door hunnen blinden haat tegen de verdachte hoogeschool van Gent misleid, deden al de clericale ministers juist het tegendeel. De eerste na den val van het liberaal kabinet was Victor Jacobs van Antwerpen, die overigens slechts gedurende korte maanden minister bleef en met zijnen collega Woeste, wegens beider verregaande impopulariteit, spoedig moest aftreden, door koning Leopold II afgedankt. Zijn kortstondig verblijf in het ministerie der Wetstraat te Brussel had Jacobs nochtans reeds gebruikt, om het openbaar Staatsonderwijs uit al zijne macht te verwoesten. De Vlaamsche Normale afdeelingen van Gent ontsnapten niet aan zijne aandacht. Daar waar Van Humbeeck zooveel leerlingen als | |
[pagina 3]
| |
mogelijk toeliet en met milde studiebeurzen begiftigde, nam Jacobs in October 1884 een ongehoord besluit, waarbij slechts één enkele leerling mocht aangenomen worden! Drie candidaten waren in het examen geslaagd. Met veel moeite bekwam Prof. Wagener, de vader en de ziel der nieuwe instelling, dat ze alle drie toch zouden toegelaten worden;
Professor Aug. Wagener
maar aan twee op de drie werd slechts eene halve studiebeurs toegewezen. In October 1885 werd Thonissen minister. Hij ook beperkte het getal der aan te nemen candidaten, ditmaal tot twee; en in October 1886, evenzoo, alhoewel er 12 candidaten waren ingeschreven voor het ingangsexamen. En dan had Thonissen nog den droeven moed in eene officieele plechtige prijsdeeling te Brussel, den 26 September 1886, eene redevoering uit te spreken, vol van de roerendste Vlaamschge- | |
[pagina 4]
| |
zinde verklaringen, waarin hij krokodillentranen stortte over de ontoereikendheid der Gentsche kweekschool, om hem de noodige leeraars te bezorgen tot uitvoering der taalwet van 1883! En het volgend jaar verminderde Thonissen het bedrag der studiebeurzen, die hij van 800 fr. op 500 fr. brachtGa naar voetnoot(1), hetgeen dadelijk een bezadigd, maar tevens krachtdadig protest van het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds uitlokte, natuurlijk te vergeefs. En terwijl men die onmisbare kweekschool van Vlaamschkundige leeraars door dergelijke kleingeestige en sluiksche middeltjes stelselmatig trachtte te ontvolken, werd ze door Coremans in de Kamer (Maart 1885, en meer dan eens nog later) geweldig aangevallenGa naar voetnoot(2), als zijnde niet Vlaamsch genoeg, ofschoon zij te dien tijde het eenige hoekje van geheel het Belgisch hooger onderwijs heeten mocht, dat niet uitsluitend Fransch was, en terecht ‘eene Vlaamsche oase in de Fransche Sahara der Belgische hoogescholen’ mocht worden geheeten. Zij telde immers in ieder der studiejaren zeven nieuwopgerichte zuiver Nederlandsche leergangen. Aan eenen anderen kant stelde Minister De Volder in April 1887 de diploma's van de Fransche Normaalschool der Luiksche hoogeschool gelijk met die der Vlaamsche Normale afdeelingen van Gent, zoodat de waarborgen voor de toepassing der taalwet geheel en al in den wind werden geslagen, daar men te Luik niet zoo goed als te Gent ingericht was, om bekwame Vlaamschkundige leeraars te vormen. Herhaalde protesten van Prof. Wagener hielpen | |
[pagina 5]
| |
overigens tot niets, noch in 1887 noch in 1888, evenmin als het optreden van het Algemeen Bestuur van het WillemsfondsGa naar voetnoot(1). Terecht schreef daarover Het Volksbelang van 14 Juli 1888: In den loop der maand hebben te Gent en te Luik de eindexamens van beide Normaalsholen plaats. Dank zij Minister De Volder, die nochtans bijtijds, reeds in 1887, van den beganen misslag werd verwittigd, zal men te Luik diploma's afleveren, om in de atheneums der Vlaamsche gewesten sommige vakken in het Nederlandsch te onderwijzen; en die diploma's zullen door schier uitsluitend Waalsche professors aan meestal verfranschte leerlingen worden verleend, die op hun eindexamen eenige woorden Nederlandsch zullen gesproken, maar onze taal nooit ernstig beoefend hebben. En dan zullen die jonge heeren van Luik de taalwet van 1883 in de Vlaamsche atheneums van Gent, Brugge, Antwerpen, Oostende, Mechelen, Leuven, Hasselt en Tongeren komen toepassen, hun officieel diploma ter hand! Werd er ooit met onze duurbare taalwetten en met de toekomst der Vlaamsche Beweging op zoo onbeschaamde wijze gespot? Doch dit was minister De Volder nog niet genoeg. Toen in 1889 de twee eerste Vlaamsche gediplomeerdenGa naar voetnoot(2) uit Gent kwamen, liet men hen geruimen tijd zonder ze te benoemen in de Vlaamsche atheneums, waar al de plaatsen begeven werden aan de doctoren der louter Fransche, doch bisschoppelijke hoogeschool van Leuven. Eindelijk kwam de genadeslag. Minister De Volder schafte in October 1890 de Vlaamsche Normale afdeelingen van Gent af, maar hij bracht hunne leergangen over naar de Faculteit van wijsbegeerte en letteren, krachtens de nieuwe wet op 't hooger onderwijs. Het gevolg daarvan was, dat, al werd de | |
[pagina 6]
| |
Vlaamsche stichting van minister Van Humbeeck en van Prof. Wagener te Gent niet uitgeroeid, maar onrechtstreeks behouden, de drie andere Belgische hoogescholen, die voor dat Vlaamsch onderwijs hoegenaamd niet of slechts zeer gebrekkig ingericht waren, op gelijken voet met de ernstige kweekschool van Gent werden gesteld, tot groote schade van de eerlijke toepassing der taalwet van 1883. Daarenboven bleef de Regeering ook halsstarrig in gebreke voor het nemen van de dringende maatregels tot het aankweeken van leeraars in de natuurwetenschappen, die bekwaam zouden zijn om die vakken in 't Nederlandsch te doceeren op de Vlaamsche atheneums. Reeds den 9 December 1885 had het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds bij het Staatsbestuur aangedrongen, opdat aan de Hoogeschool van Gent de noodige schikkingen genomen zouden worden. Te vergeefs werden die klachten herhaald in verzoekschriften van 20 Mei 1889, van 30 Augustus 1891 en van 10 September 1892, enz. Tot heden toe bleef men aan doovemansdeur kloppenGa naar voetnoot(1). | |
De uitvoering der taalwet van 1883Terwijl het aanwerven van degelijke Nederlandschkundige leeraars voor de Vlaamsche atheneums door de clericale ministers aldus moedwillig werd tegengewerkt, moest de uitvoering der taalwet natuurlijk onbevredigend blijven. In Juni 1885 zond het Willems-fonds een verzoekschrift aan minister Thonissen, waarin de vraag werd gesteld: Zal men hier nog eens, zooals voor de twee vroegere taalwetten, gedogen, dat ambtenaars door onwil en slenter de beste inzichten der Regeering verijdelen, en hunne gemakzucht boven den wil des wetgevers, boven de uitdrukkelijke bevelen hunner rechtstreeksche overheid stellen? Het Algemeen Bestuur van 't Willems-fonds bekwam | |
[pagina 7]
| |
daarop van den Minister een gehoor, waarin hem werd aangetoond, dat de taalwet in de meeste onderwijsgestichten van den Staat eene doode letter bleef. Thonissen vaardigde dien ten gevolge eenen omzendbrief uit tot de studieprefecten der atheneums en tot de bestuurders der middelbare scholen, om hun de voorschriften van zijnen liberalen voorzaat Van Humbeeck op het hart te drukken. In October 1885 verleende Thonissen insgelijks een gehoor aan eenige Brusselsche Vlaamschgezinden en beloofde hun ook het beste. Middelerwijl hadden de Franskiljons der Vlaamsche gewesten den oorlog verklaard aan de taalwet van 1883. Nog was het Ministerie Frère-Van Humbeeck niet gevallen, toen reeds in Mei 1884 de Walen der Ruche Wallonne te Antwerpen eenen eersten aanval beproefden en aan de overige liberalen der Scheldestad het mes op de keel wilden zetten met het oog op de aanstaande Kamerverkiezing der maand Juni. Om hen gerust te stellen moesten de leiders van den Vlaamschen Liberalen Kiesbond (Jan Florus, Arthur Cornette en Jan Van Rijswijck) eene belofte van toegevingen onderteekenenGa naar voetnoot(1). In December 1885 kwam de liberale schepen van openbaar onderwijs der stad Leuven Vital De Coster de ouders der leerlingen van het atheneum en van de middelbare school openlijk opruien tegen de taalwet in eenen officieelen omzendbrief, hetgeen een geruchtmakend incident verwekte, waarin Julius Hoste, Reinhard, het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds en zelfs het gerecht mee gemoeid werdenGa naar voetnoot(2). In October 1886 richtten 330 huisvaders van Antwerpen een verzoekschrift tot Minister Thonissen, om hunne zonen in 't atheneum der Scheldestad aan de toepassing der taalwet te onttrekken; doch de Regeering gaf maar gedeeltelijk toe, terwijl te Gent het Fransch regime, dat te Antwerpen was gevraagd en bekomen voor de Waalsche leerlingen, inte- | |
[pagina 8]
| |
gendeel werd geweerd en vervangen door een tweetalig stelsel van herhalingen voor al de leerlingen. Middelerwijl hadden op 26 September 1886 te Brussel twee belangrijke vergaderingen plaats gehad. Minister Thonissen had op dien dag op eene plechtige prijsuitreiking eene redevoering gehouden vol beloften voor de stipte
Julius Vuylsteke
naleving der taalwet; en te gelijk hadden de studenten der Vlaamsche StaatsgestichtenGa naar voetnoot(1) eenen Landdag in de hoofdstad bijeengeroepen, die door niemand minder dan | |
[pagina 9]
| |
door den grijzen Julius Vuylsteke, algemeenen voorzitter van het Willems-fonds, werd geleid en met eene prachtige redevoering geopend, waarin de lijdensgeschiedenis van het middelbaar onderwijs in Vlaamsch opzicht sedert 1830 werd geschetstGa naar voetnoot(1). Op dien Landdag kwamen talrijke leerlingen uit alle Vlaamsche steden allerlei misbruiken en tekortkomingen aanklagen. | |
De taalwet in de KamerVoor het einde van 't jaar legde Minister Thonissen in de Kamer een verslagGa naar voetnoot(2) neder over de uitvoering der taalwet van 1883, hetgeen in de zittingen van 30 November en 1 December 1886 aanleiding gaf tot eene woordenwisseling tusschen Coremans, den Minister en de Walen Magis, Bara en Neujean, gezworen vijanden der Vlaamsche Beweging. Buls, de eenige Vlaamschgezinde der linkerzijde, scheidde zich alleen van de Walen af, die geene hatelijke overdrijvingen spaarden als naar gewoonte. Coremans integendeel beschuldigde den Minister de taalwet op het Antwerpsch atheneum te laten schenden. Alzoo stond Minister Thonissen als tusschen twee vuren. Hij beloofde de wet met voorzichtigheid toe te passen en antwoordde aan de Walen, dat de verbolgen ‘pères de famille’ van Antwerpen, voor wie Magis en zijne bondgenooten in de bres gesprongen waren, zich aan de wet moesten onderwerpen. Te recht zei hij: Eene regeering, eene wet, die de keuze aan de ouders laten zou, zouden belachelijk en dom zijn... Zoo gij de ouders laat begaan, | |
[pagina 10]
| |
dan zullen zij slechts het behoud vragen van zulke leergangen, die hunne kinderen in staat stellen zoo spoedig mogelijk geld te verdienen. Het onderwijs zou algauw verminkt wezen. Een vader, die in Vlaamsch België niet wil, dat zijn zoon de Nederlandsche taal leere, is een verblinde vader, dien men niet mag aanmoedigen... Overigens acht ik deze debatten gevaarlijk. Wij moeten die taaltwisten vermijden. Binnen de palen der wet zal ik al het mogelijke aanwenden om de gemoederen te bedaren. Alzoo werd de eerste parlementaire aanval tegen de taalwet van 1883 afgeweerd. Eenige dagen later gaf het Verbond der Vlaamsche Liberale Vereenigingen een groot manifest uit, waarin onder meer de Waalsche linkerzijde wegens hare vijandigheid aan de taalwet van 1883 duchtig de les werd gelezen. Het stuk was onderteekend door de bloem der liberale Vlaamschgezinden van Antwerpen, Gent, Brugge en Brussel, waaronder de oud-volksvertegenwoordigers Aug. Couvreur, L. Vanderkindere, J. De Vigne en A. de Maere-LimnanderGa naar voetnoot(1). Als een vervolg op den Brusselschen Studentenlanddag van September 1886 mag men dat gedeelte der buitengewone algemeene vergadering van het Willems-fonds beschouwen, dat op 15 April 1888 te Antwerpen aan de toepassing der taalwet van 1883 werd gewijd. Daar ook hoorde men eene schaar leerlingen uit de atheneums verslag geven over de wijze, waarop in vele Vlaamsche officieele gestichten de wet zelden nageleefd, maar meestal ontdoken en geschonden werd. Die verslagen waren nog degelijker dan te Brussel in 1886, en de vergadering besloot haar onderzoek met het aannemen eener uitvoerige zaakrijke dagorde, die getuigde van den ernst, waarmede geheel de bespreking was voorbereid geworden door Aug. Gondry, den algemeenen secretaris, en Julius Vuylsteke, den algemeenen voorzitter, die beide jarenlang in de bres stonden, om de bedreigde taalwet te verdedigen. Drie jaren later, den 22 Februari 1891, had te Brussel een nieuwe Studentenlanddag plaats over de uitvoering der taalwet in de offi- | |
[pagina 11]
| |
cieele onderwijsgestichten. De talrijke grieven werden nogmaals aangeklaagd, vooral voor Brabant, waar de wet algemeen geschonden werd, onder de oogluikende werkeloosheid der Regeering, terwijl integendeel de toestand als meer bevredigend werd bevonden voor de provincies Ant-
Aug Gondry
werpen, Oost- en West-Vlaanderen. Van Limburg sprak niemand. Den 20 Januari 1892 bracht Coremans de zaak nogmaals in de Kamer en hij schreef de niet-uitvoering der taalwet vooral toe aan den onwil der Waalsche ambtenaars van het middelbaar onderwijs: In de 20 Belgische atheneums zijn of waren er nog onlangs 15 Waalsche, 3 Hollandsche en 2 Vlaamsche studieprefecten. Op de 379 leeraars waren er 269 Walen, 10 Hollanders, 10 Luxemburgers uit het Groot-Hertogdom en 90 Vlamingen. | |
[pagina 12]
| |
In de 78 middelbare jongenscholen telde men als bestuurders 63 Walen, 1 Luxemburger en 14 Vlamingen. In 't gansche Walenland is geen enkel Vlaamsch bestuurder te vinden, maar in het Vlaamsche land zijn de helft der bestuurders Walen. Coremans drong er op aan, om eenen bijzonderen schoolopziener aan te stellen, die zou belast worden met de stipte naleving der taalwet. Minister de Burlet antwoordde, dat zulks overbodig was en dat de Regeering de hand zou houden aan de uitvoering der wet. De Walen, over dit ontwijkend antwoord tevreden, behielden het stilzwijgen in deze kleine schermutseling, die op eenen sisser uitliep gelijk meer andere ondervragingen van Coremans. Meer indruk had de Trooz (Leuven) gemaakt, toen hij reeds vroeger bij eene andere gelegenheid in de Kamer (zitting van 3 Juni 1891) eene reeks stipte en bepaalde feiten aangehaald had over de stelselmatige ontduiking der taalwet in het koninklijk atheneum en in de middelbare school van Leuven, de stad waar Vital de Coster als schepen van onderwijs zich berucht gemaakt had op dat gebied. Die nuchtere aanmerkingen van de Trooz hielpen meer dan al de periodieke redevoeringen van Coremans, die, door zijne vaak onbehendige en soms bombastische aanvallen, de beste zaken in verdenking bracht bij vele zijner collega's in de Kamer, zoowel rechts als links. Minister de Burlet gaf bevel aan de schoolopzieners van het middelbaar onderwijs, in ieder atheneum en middelbare school der Vlaamsche gewesten een omstandig onderzoek in te stellen. Overal moest de inspecteur de wederspannige leeraars tot de orde roepen. Ernstige vermaningen werden aldus namens den Minister op vele plaatsen uitgedeeld. | |
[pagina 13]
| |
De ‘Pères de famille’ te GentVan hunnen kant rustten de Franskiljons niet. In September 1893 zonden een vijftiental Gentsche ‘pères de famille’ een verzoekschrift naar het besturend bureel van het atheneum en van de middelbare school, om voor hunne zonen in de beide gestichten het régime wallon als te Antwerpen te bekomen; maar hunne vraag werd van de hand gewezen op het ongunstig advies der bestuurders van beide scholen. Drie jaar later, in Januari 1896, werd de poging te Gent herhaald door een dertigtal huisvaders. Nu besliste het besturend bureel van 't atheneum hunne vraag aan den bevoegden Minister over te maken. De Regeering verwierp op hare beurt dien eisch als ‘strijdig met den geest der wet.’ Dit verbitterde de Gentsche Franskiljons uitermate en zij luchtten hunne misnoegdheid in de Flandre libérale tijdens den rumoerigen strijd over de Gelijksheidswet De Vriendt-Coremans. In December 1896 kon men in dat gezaghebbend dagblad artikels lezen, waarin de taalwet van 1883 aangeklaagd werd als verbannende het onderwijs der Fransche taal uit het atheneum: Le français est complètement sacrifié. Il est placé à l'arrièreplan. Il arrivera un jour, où des gens très instruits ne connaîtront plus cette langue que d'une façon rudimentaire et tout à fait insuffisante. Pourquoi essaie-t-on d'extirper le français de nos provinces flamandes? Het Volksbelang antwoordde daarop met het afkondigen der uurtabellen van het Gentsche atheneum, waaruit bleek, dat aan het Fransch in alle klassen een veel grooter getal uren les was toegekend dan aan onze moedertaal. In zekere klassen was de verhouding zelfs van 22 1/2 uren tegen 4 1/2 of van 20 1/2 tegen 4 1/2, van 17 1/2 tegen 6 1/2, enz. Alleen in de twee lagere voorbereidende klassen der beroepsafdeeling (nieuwere humaniora) was de verhouding minder overwegend gunstig voor het Fransch, namelijk 11 uren | |
[pagina 14]
| |
tegen 10. Maar nergens kon er sprake zijn van eenig overwicht van het Nederlandsch boven het Fransch. Doch de Gentsche Franskiljons waren niet te bekeeren; hunne verbittering groeide aan; er broeide iets onder hen, en weldra richtten zij zich stevig in, vooral met het doel om de taalwet van 1883 op het atheneum en op de Staatsmiddelbare school te bekampen. | |
De ‘Alliance française’ in België (1891)Naast het ‘Mouvement wallon’ had men reeds vroeger tegen de Vlaamsche Beweging eenen rechtstreekschen Franschen invloed van over de Zuidergrens zien gebruiken. Men weet, dat de machtige en van Staatswege mild ondersteunde Alliance française door generaal Faidherbe werd gesticht, om Frankrijk's zedelijke en letterkundige macht in de wereld voor den ondergang te redden. In Mei 1891 stond zij onder het bestuur van den hartstochtelijken reactionnairen dichter-politicus Paul Déroulède, toen zij in ons land eene Section belge tot stand bracht door eenen oproep gericht tot alle patriotes éclairés qui, sans vouloir détruire nos dialectes flamands et wallons, entendent conserver au français son caractère de langue officielle qu'une saine tradition lui a toujours assurée. Het reglement dier Section belge kondigde onbewimpeld aan: Art. 1 - La Section belge de l'Alliance française a pour mission de propager la connaissance et l'emploi de la langue française en Belgique et plus spécialement dans la partie flamande du pays. Dit doel zou nagestreefd worden door voordrachten, openbare vergaderingen, letterkundige genootschappen, leergangen over Fransche taal en letteren, dagbladen, tijdschriften, belooningen aan Fransche laureaten, geldelijken steun aan Fransche scholen, enz. Die inmenging der Zuiderburen in ons Belgisch huishou- | |
[pagina 15]
| |
den maakte ophef. Zelfs de zoo Franschgezinde Chronique van Brussel vond er eerst graten in. Maar de Franskiljons sloten zich nog al talrijk bij de Section belge aan, vooral te Brussel, waar een deel der Franskiljonspers verdacht werd geheime toelagen der Alliance française te ontvangen, en waar de toenmalige Fransche gezant Bourée aan de opstellers dier bladen Fransche ridderorden bezorgde en bij feestelijke gelegenheden Fransche vlaggen te Brussel kosteloos liet uitdeelen. | |
‘L'Aurore’ van ParijsMaar zijne opvolgers waren voorzichtiger, en in 1897 weigerde zelfs de Fransche gezant de Montholon het eere-voorzitterschap van de Brusselsche afdeeling der Alliance française, hetgeen in het Parijsch blad L'Aurore van Clemenceau als eene soort van landverraad werd aangeklaagd. Een zoogezegde Belg, die Croisset-Waleffes teekende, schreef er in Februari 1898 eene weeklacht in, waar wij het volgende aan ontleenen: Notre idée, exclusivement littéraire, était d'établir un comité régional à Bruxelles et des comités locaux dans chaque chef-lieu de province, afin de lutter contre la ‘défrancisation’ progressive du pays. Les statuts de l'Alliance française exigent que le comité régional comprenne cinquante membres au moins. Nous les choisîmes avec soin dans tous les partis politiques, dans toutes les opinions religieuses, dans toutes les castes sociales. En de hoofdredacteur Clemenceau, alsdan oud-minister en een der leiders van de radicale republikeinen in de Chambre des députés, schreef er bij: La propagande germanique en ces dernières années s'est déployée avec fureur dans tout le royaume de Belgique. On a signalé | |
[pagina 16]
| |
depuis longtemps l'attitude louche du roi, et rien n'est moins mystérieux que les sympathies allemandes de la cour et les manoeuvres de l'élément teuton, qui sont malheureusement accueillies par les populations flamandes avec une faveur croissante. Clemenceau voegde er bij, dat de schandalige weigering van den Franschen gezant (cette scandaleuse résolution) zou geschied zijn op bevel van Hanotaux, minister van buitenlandsche zaken der Fransche Republiek. Indien zulks waar was, dan zou daaruit kunnen afgeleid worden, dat men te Parijs in de officieele wereld had ingezien, hoe de onvoorzichtige houding van den vroegeren gezant Bourée den zedelijken invloed van Frankrijk in België geenszins bevorderd had. Eenige dagen later bevatte overigens L'Aurore eenen Brusselschen brief, onderteekend Dorval, die geheel de tegenvoeter van Croisset-Waleffes' weeklacht heeten mocht. Dorval vertelde er, dat op een banket der Fransche kolonie van Brussel de voorzitter van de Chambre de commerce française der Belgische hoofdstad, Charles Rolland, in eenen heildronk op den aanwezigen gezant de Montholon, zou gezegd hebben: Quant à l'Alliance française, dont le but est de propager la langue et les idées françaises et qui peut ici entrer en conflit avec les membres des sociétés belges, qui ont pour objet de propager la langue et les idées flamingantes, notre ambassadeur ne pouvait lui donner son patronage officiel sans intervenir dans les querelles entre Wallons et Flamands, qui sont affaires intérieures de la Belgique. En bij die wijze woorden voegde Dorval nog, dat hij met den Franschman Rolland, sedert lang te Brussel gevestigd, een lang gesprek gevoerd had, waarin deze onbewimpeld had verklaard: Le Ministre de France ne pouvait pas patronner l'Alliance française sans intervenir contre les Flamingants qui, d'ailleurs, sont loin d'être tous des ennemis de la France et qui réclament souvent des choses fort justes. Ainsi, j'ai des propriétés en pays flamand. Les paysans, mes voisins, ne parlent que le flamand. Ils ne veulent | |
[pagina 17]
| |
pas qu'on leur envoie des gendarmes, des douaniers et des receveurs des contributions qui ne parlent que le français; et ils ont bien raison. Quand les Flamands réclament le droit d'être jugés, administrés, instruits, commandés dans leur langue, ils ont raison; et les Français n'ont aucun reproche à leur faire de ce chef. En om den Franschen gezant over zijne weigering van het eere-voorzitterschap der Brusselsche afdeeling van de Alliance française te rechtvaardigen, werd de welsprekende vraag gesteld: Vous imaginez-vous les sociétés flamingantes réclamer le patronage de la légation d'Allemagne ou de Hollande? De poging om van de Alliance française in België een oorlogstuig tegen de Vlaamsche Beweging te maken, was aldus mislukt. Toen zag men eenige slimme Franskiljons te Gent iets beters verzinnen. | |
Het optreden der Gentsche ‘Vulgarisateurs’ (1898)Het was pas na den maandenlangen strijd over de eindelijk aangenomen Gelijkheidswet en pas na het geruchtmakend geval Hallet te Gent, dat de Franskiljons der Arteveldestad maar niet konden verkroppenGa naar voetnoot(1). Zij besloten een schijnheilig Vlaamsch uithangbord te gebruiken en stichtten in Mei 1898 hunne Société flamande pour la vulgarisation de la langue française, hetgeen hun weldra den naam van ‘Vulgarisateurs’ bezorgde, die hun bijgebleven is. Clericalen, liberalen en socialisten van alle kleur, waar- | |
[pagina 18]
| |
onder de bisschop van Gent, Mgr. Stillemans, E. Steyaert, voorzitter der rechtbank, Prof. A. Seresia, Prof. P. Van Wetter, Maurits de Smet de Nayer en de leider der socialisten Anseele, sloten zich aan bij den nieuwen kring, die, naar men beweerde, spoedig 500 leden telde. Wat zouden zij aanvangen? Eerst werd die Société flamande op allerlei polemieken in de Fransche en Vlaamsche pers onthaald en de spot werd haar niet gespaardGa naar voetnoot(1). Maar weldra werd de kring der Vulgarisateurs het brandpunt van den onverzoenlijken oorlog, verklaard aan het atheneum en aan de middelbare school van Gent, omdat er de taalwet van 1883 op de meest bezadigde en eene schier bedeesde wijze werd uitgevoerd. In April 1899 gingen eindelijk de poppen aan 't dansenGa naar voetnoot(2). Aan al de ouders der leerlingen van het atheneum werd een in te vullen briefje gezonden met de volgende te beantwoorden vragen: Désirez-vous qu'on en revienne au régime de la loi du 15 juin 1881 qui admettait le français comme seule langue véhiculaire? Dit was, met de commentaren, die er bijgevoegd waren, een meesterstuk van schijnheiligheid. De eenige vragen, die eerlijk zouden zijn geweest, hadden moeten luiden: Zijt gij tevreden met de toepassing der taalwet van 1883? | |
[pagina 19]
| |
Niemand immers had gevraagd om het Fransch uit te roeien en het Nederlandsch in alle lessen in te voeren, hetgeen tegen de taalwet zelve zou geweest zijn.
Het Volksbelang had aangeraden geen antwoord te geven op dat oneerlijk referendum der Vulgarisateurs. Op de 290 geraadpleegde oudersGa naar voetnoot(1) antwoordden slechts 165, terwijl 125 zich niet gewaardigden zulks te doen. Onder de antwoorden waren er 123, die niet tevreden waren met de wet; de overigen (met de 125 onthouders) waren ten getalle van 167. En nochtans kraaiden de Vulgarisateurs victorie. | |
Het ‘Institut Rachez’ te Gent (1899)Dit was voor hen eene voorbereidende manoeuver om te beproeven het atheneum en de middelbare school in den grond te boren en te vervangen door een zuiver Fransch gesticht, dat tegen het begin van het volgend schooljaar in October 1899 geopend werd als eene succursale van het Brusselsch Institut Rachez. De stad Gent werd letterlijk afgeloopen door eenige betaalde en onbetaalde zeloten, om leerlingen uit het atheneum | |
[pagina 20]
| |
en uit de middelbare school te trekken en naar het Franschgezind gesticht te lokken. Eenige liberale aristocraten, die nochtans zelve hunne opvoeding op het atheneum genoten hadden, gaven het voorbeeld en zonden hunne zonen naar het Institut Rachez, hopende de massa der mindere ouders mee te sleepen. Dit alles was te vergeefs. Het atheneum weerstond aan de crisis en tot zijne verdediging kwam zelfs een Bond van zijne oud-leerlingen tot stand, om het tegen zijne verblinde vijanden te verdedigen. Vele liberalen keurden overigens de houding hunner partijgenooten onder de Vulgarisateurs beslist af. Bij de openingszitting der Hoogeschool, waarop naar gewoonte de talrijke laureaten van het atheneum de gebruikelijke boekengeschenken van den algemeenen wedstrijd tusschen al de Belgische gestichten moesten ontvangen, sprak Burgemeester Braun in October 1899 eene redevoering uit, waarin eene zinsnede algemeen opgemerkt en toegejuicht werd. De Burgemeester stelde vast, dat het Gentsch atheneum eene crisis doorleefde; maar hij voegde er bij, dat de behaalde zegepralen der leerlingen wel van aard waren om te bewijzen, dat de vijandigheid tegen dit gesticht ‘op onbillijke en onrechtvaardige gronden’ berustteGa naar voetnoot(1). De Franschdolheid der Vulgarisateurs werkte ten slotte op de zenuwen van velen, die met de Vlaamsche Beweging niets gemeens hadden. Zoo zag men den hoofdopsteller der Flandre libérale, advocaat Gustaaf Abel, wiens blad als | |
[pagina 21]
| |
het ware de tolk der Gentsche Franskiljons scheen te zijn, een hoofdartikel in den Messager de Bruxelles van 5 Augustus 1899 onderteekenen, waarin te lezen stond: Il se manifeste à Gand depuis peu une tendance à dédaigner le flamand. On n'en veut plus. On lui fait la guerre. Des parents retirent leurs enfants de l'athénée pour les envoyer dans un institut privé, où, paraît-il, le français prédomine. On se rend avec ostentation à la distribution des prix de cette école et des esprits libéraux lui font de la réclame au détriment de l'enseignement officiel. Les cléricaux en sont enchantés, à coup sûr. Dit ernstig en verheven woord, opzettelijk geschreven voor de Gentsche Vulgarisateurs, die de schrijver zoo goed kende, kon niet verdacht zijn vanwege eenen zoo hartstochtelijken aanbidder der Fransche taal als de hoofdopsteller der Flandre libérale, vooral daar in andere gedeelten van datzelfde artikel veel gezegden te gelijk voorkwamen, waaruit genoeg bleek, dat hij zelf alles behalve een Flamingant was. | |
Andere heldendaden der VulgarisateursMaar de Vulgarisateurs hadden ooren om niet te hooren. Den 19 November 1899 hielden zij eene plechtige | |
[pagina 22]
| |
vergadering in den Cercle artistique, om prijzen uit te deelen aan de leerlingen der stadsscholen, die zich in de studie der Fransche taal onderscheiden hadden. Uit de tweetalige redevoering van den voorzitter Steyaert, die den schepen van onderwijs De Ridder over zijne tegenwoordigheid bedankte, halen wij de volgende pereltjes aan, gericht tot de leerlingen der Fransche leergangen: Nous sommes avant tout des Flamands... De aanwezige liberalen, die meer dan eens, en te recht, in de Flandre libérale en elders, de Omwenteling van 1830 aangeklaagd hadden als eene der redenen van het zegevierend papendom in België, zullen bij die woorden wel eene zure tronie getrokken hebben; maar zij zwegen, nu zij een kartel gesloten hadden met de clericalen tegen de taal van koning Willem I en van hunne eigene vaders en moeders. Te recht schreef Het Volksbelang over die redevoering: Wij zijn overtuigd, dat zooveel jezuitisme, ten toon gespreid tegen de Vlaamsche Beweging, van aard is om aan de blinden de oogen te openen over de ware doeleinden onzer Gentsche Vulgarisateurs. Een jaar nadien, den 11 Februari 1900, sprak de voorzitter Steyaert eene tweede redevoering in denzelfden trant op de jaarvergaderingGa naar voetnoot(2) der Vulgarisateurs uit. Zelfs Maerlant, Jacob van Artevelde, Willem den Zwijger, Le- | |
[pagina 23]
| |
deganck, Van Peene en Prudens van Duyse riep hij uit hun graf als getuigen op tegen de Flaminganten! Op het banket verklaarde een jonge Gentsche advocaat (Van Brabandt) heel ernstig: Nous voulons opposer une action vraiment nationale aux efforts criminels de quelques égarés sans patrie. Die verfranschers van Vlaanderen, welke de Vlaamschgezinden met den naam van ‘sans patrie’ dorsten schandvlekken, dat was eene geniale uitvinding à la Steyaert! Overigens vervolgde Van Brabandt in dezer voege: Il y a en pays flamand un parti sciscionnaire qui veut le déchirement de la patrie et qui ne s'en défend pas. Ses adeptes regrettent de demeurer Belges. Ils revendiquent ouvertement l'annexion des Flandres à l'Allemagne (!!!) à défaut d'une réunion pure et simple avec la Hollande, leur patrie d'élection. (!!!)Ga naar voetnoot(1) Te gelijk hadden de Vulgarisateurs een heftig smaadblad De Taalkwestie uitgegeven en aan de leerlingen der volksscholen een strooibriefje laten uitdeelen, waarin te lezen stond, dat de Vlaamschgezinden ‘uitbuiters van het volk’ zijn, ja ‘eene bende uitbuiters, welke er gedurig op uit zijn, om alle vette en welbetaalde plaatsen in te palmen.’ Dadelijk liet het bestuur der Gentsche maatschappijenGa naar voetnoot(2) eenen bezadigden plakbrief op de muren der stad verschijnen, om tegen zooveel waanzinnigen laster protest aan te teekenen. In Januari 1901 gingen eenige Gentsche Vulgarisateurs | |
[pagina 24]
| |
naar Antwerpen eene afdeeling hunner Société flamande stichten, hetgeen in de pers der Scheldestad heftig besproken werd en een plechtigen protestbrief van den Liberalen Vlaamschen Bond aan de andere liberale politieke korpsen uitlokte, waarin verklaard werd: In plaats van ons volk te zoeken te beschaven door het op natuurlijke wijze te ontwikkelen bij middel zijner eigene taal, zoekt zij het te vervreemden van zijn eigen aard en ras. Om hierin te gelukken acht die maatschappij geen middel beter geschikt dan alle Vlaamschgezinden te beschimpen, te belasteren, tegen te werken. Mocht hieromtrent eenigen twijfel bij u bestaan, dan verzoeken wij u het blad De Taalkwestie, door die maatschappij te Gent uitgegeven, te lezen. Gij zult u dadelijk kunnen overtuigen, dat wij in geenen deele overdrijven. Het clericale Handelsblad beweerde, dat die brief in den schoot van den Vooruitstrevenden Bond op spotgelach en gefluit zou onthaald geweest zijn. De Bond hield weldra eene algemeene zitting, waarop de leugen gelogenstraft werd, en onder luid applaus verklaarde een der leiders, Groesser: Wij zullen waken! En intusschen geven wij hier aan de Vulgarisateurs eenen raad: Wanneer zij aan onze werklieden Fransch willen leeren, omdat eene tweede taal noodzakelijk is, zouden zij op hunne beurt het goede voorbeeld moeten geven en de taal van het volk aanleeren. (Langdurige toejuichingen.) | |
[pagina 25]
| |
Het geval van Prof. van Hamel te Gent (1901)Kort daarna had men te Gent het geruchtmakend geval van Prof. A.G. van Hamel. Die Groningsche hoogleeraar, een erkend geleerde op het gebied der Romaansche philologie en tevens begaafd medewerker aan het grootste Noord-Nederlandsch tijdschrift De Gids, meende op de jaarvergadering der Vulgarisateurs te moeten optreden, om ze geluk te wenschen en de Vlaamschgezinden scherp af te keuren. Dat geschiedde op Zondag 10 Maart 1901, een dag voordat Peter Benoit (den Vrijdag te voren overleden), te Antwerpen met koninklijke eerbewijzen begraven werd. S'il se produisait en Hollande - zei Prof. van Hamel onder de geestdriftige goedkeuring der vergaderde Vulgarisateurs - contre le français une levée de boucliers pareille à celle dont les Flandres sont le théâtre, elle paraîtrait grotesque et odieuse, mais surtout grotesque, à nos compatriotes. Deze onverwachte en zoo verbazende inmenging van eenen Hollander in onze Belgische twisten lokte natuurlijk in geheel het land eene heftige polemiek uit, die weldra naar Noord-Nederland oversloeg, waar Prof. van Hamel onder de voornaamste persoonlijkheden der liberale partij gerekend werd. In Vlaamsch België was Het Volksbelang stellig de tolk der Vlamingen, toen het schreef: Zoolang Prof. van Hamel zich vergenoegde met in Noord-Nederland, waar de Fransche taal en de Fransche invloed geenszins gevaarlijk zijn voor 's lands nationaliteit, den apostel der Alliance française uit te hangen, overigens tot groot ongenoegen van vele zijner landgenooten, die hem hunne afkeuring niet sparen, - zoolang was die liefhebberij nog al onschuldig. | |
[pagina 26]
| |
taalgebied zijner eigene Nederlandsche moedertaal in Europa trachten te verdubbelen in uitgebreidheid door het Vlaamschlezend publiek te brengen tot de Noord-Nederlandsche letterkunde, de natuurlijke bron van lafenis voor hunne Germaansche volksbeschaving; - wat te denken van den Nederlander, die zijne taal- en stamgenooten komt tegenwerken en beschimpen in hun eigen land, in de hoofdstad van Vlaanderen, en er behoefte aan gevoelt, om in 't openbaar en met ophef te komen heulen met de ergste vijanden van zijne taal en van zijnen stam in België? Aan de voornaamste bladen van Nederland en België zonden alsdan achttien der meest bekende Vlaamschgezinden van Gent, Antwerpen, Brussel en Brugge, zonder onderscheid van politieke kleurGa naar voetnoot(1), een open manifest, om protest aan te teekenen tegen Prof. van Hamel's ‘onverklaarbare handelwijze.’ Dat kalm en krachtig stuk maakte eenen diepen indruk bij onze Noorderbroeders, die over 't algemeen even geërgerd waren als de Vlamingen. Niemand minder dan de bekende anti-revolutionnaire hoogleeraar, journalist en Staatsman Dr. Abraham Kuyper stond aan 't hoofd der polemiek tegen Prof. van Hamel in | |
[pagina 27]
| |
zijn gezaghebbend orgaan De Standaard, van Amsterdam (nr van 18 Maart), waarin, onder den titel van Pijnlijk, een kort, doch striemend artikel voorkwam, dat de ronde deed in de pers. Prof. van Hamel verdedigde zich in brieven en Dr. Kuyper antwoordde er op, zoodat de zaak meer en meer gerucht maakte in Nederland en in België. Het pleidooi pro domo van Prof. Van Hamel was buitengewoon zwak. Zelfs in zijn eigen vaderland werd hij algemeen veroordeeld. Zijn optreden te Gent was dan ook al te onkiesch en al te ergerlijk geweest. | |
De brief der 34 Gentsche hoogleeraren aan Prof. van HamelDoch andere hartstochtelijke vragen van den dag rezen weldra op in de pers en het geval van Prof. van Hamel was in Noord en Zuid reeds bijna vergetenGa naar voetnoot(1), toen de Flandre libérale van 7 Juni uit het Journal des Débats van Parijs eenen brief overnam, door 34 Gentsche hoogleeraren aan Prof. van Hamel geschreven, om hem volmondig goed te keuren en warm geluk te wenschen. Ziehier dien brief, die zonder dagteekening werd afgekondigd: Monsieur le Professeur, | |
[pagina 28]
| |
Nous venons vous dire combien ces attaques injustes nous ont été pénibles; et, en même temps, considérant le puissant concours que votre parole autorisée a prêté à la défense de nos idées, nous vous prions d'agréer l'hommage de notre reconnaissance et de notre très haute estime. De opschudding te Gent en in Vlaamsch België was niet gering. Die plechtige en geestdriftige goedkeuring van Prof. van Hamel's ‘onridderlijke daad,’ door 34 zijner Gentsche collega's uit het hooger onderwijs, wekte algemeene verbazing bij al wie de polemiek gevolgd en de brieven en artikels gelezen had, gewisseld tusschen Prof. van Hamel en degenen, die hem in Noord en Zuid hadden afgekeurd. Hoe zal men in latere dagen gaan denken over | |
[pagina 29]
| |
zoo 'n stuk, vol verhevene wijsgeerige bespiegelingen over taal, letterkunde, nationaliteit en dies meer, doch uitloopende op gelukwenschen aan iemand, die zijne eigene taal, letterkunde en nationaliteit was komen ondermijnen te midden van de meest hardnekkige en schijnheilige vijanden van zijnen stam in Vlaamsch België? Zoo iets is maar in ons gezegend landje gebeurlijk. Onder de 34 Gentsche hoogleeraren vond men natuurlijk al de Franskiljons der hoogeschool; maar onder hen waren er toch enkele, wier goede trouw blijkbaar misleid was en die het stuk onmogelijk zouden onderteekend hebben, indien zij de toespraken van Prof. van Hamel, de striemende afkeuring van Dr. A. Kuyper van Amsterdam en van talrijke Noord-Nederlanders, de protesten der Vlaamschgezinden, de armzalige uitvluchten en verontschuldigingen van Prof. van Hamel zelven in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, enz., gelezen hadden, zooals zij in Het Volksbelang en in meer andere Vlaamsche bladen zorgvuldig waren opgenomen geworden, terwijl de Fransche pers, door velen van de onderteekenaars uitsluitend gelezen, er zoo goed als niets van mededeelde. Daarenboven was het stuk zoo laat verschenen, omdat men nog al veel moeite had ondervonden om de handteekeningen bijeen te krijgen. Eenige Fransgezinde professors waren van huis tot huis gedurende weken den brief aan hunne collega's gaan aanbieden en zij hadden nog al vele weigeringen moeten verduren. Zoo waren zij geraakt tot 34 handteekeningen (op 70 hoogleeraren der Gentsche hoogeschool), waarvan schier de helft gevonden werden onder de veelal Franschgezinde en Waalsche professors der natuurwetenschappen en der technische scholen.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 30]
| |
Natuurlijk bracht het stuk van de 34 Gentsche professors nogmaals de poppen aan 't dansen, vooral in de Vlaamsche pers, waar het opnieuw protesten, opene brieven,Ga naar voetnoot(1) enz., tegen Prof. van Hamel in regende, zoodat de wierook zijner onvoorzichtige vrienden eene zwakke vergoeding was voor het vernieuwd losbreken van het reeds gesust onweder, overigens eene echte ‘tempête dans un verre d'eau’, maar wel kenschetsend voor den gemoedstoestand van velen in Noord en Zuid. Iedereen behield natuurlijk zijne overtuiging; alleen Prof. Van Hamel liet er van zijne veeren. Doch de Vulgarisateurs bleven voortwerken. Kort na het geval van Hamel te Gent stichtten zij ook te Antwerpen een Institut Rachez, om de leerlingen uit de Staats-middelbare school en uit het Koninklijk atheneum te trekken. | |
De uitslagen der taalwet van 1883In die Antwerpsche gestichten werd te dien tijde de taalwet van 1883 eerlijk, maar op zeer gematigde wijze toegepast. In andere officieele gestichten (als te Brussel, Elsene, Oostende en Leuven) werd integendeel de wet schier niet uitgevoerd. Nu en dan klaagde een of ander Vlaamsche volksvertegenwoordiger er over in de KamerGa naar voetnoot(2), maar men stoorde er zich weinig aan in de officieele onderwijssferen. In 1906 stelden de leerlingen der atheneums zelven een onderzoek in, waarvan zij den uitslag bekend maakten in hun orgaan De Goedendag; doch die gegevens waren tamelijk onvolledig of zelfs onnauwkeurig. Het Volksbelang | |
[pagina 31]
| |
(15 Juli 1905) kondigde daarop een stipt overzicht af over den toestand in al de atheneums van Vlaamsch België. Daaruit bleek, dat alleen te Antwerpen (ondanks het Waalsch regimeGa naar voetnoot(1) toegestaan aan 28 % der leerlingen, schier allen Russen, Polakken, Oostenrijkers, enz.) de wet ernstig nageleefd werd. De toestand was betrekkelijk goed te Gent en te Brugge, minder goed te Mechelen, Hasselt, Tongeren en Oostende, zeer onbevredigend te Leuven, Brussel en Elsene. Men vergete niet, dat een-en-twintig jaren reeds waren verloopen sedert de afkondiging der taalwet van 1883! En toch was er oneindig veel gewonnen. Een nieuw Vlaamschsprekend en -schrijvend geslacht van zonen uit den goeden burgerstand werd nu in de atheneums van Vlaamsch België gevormd en was reeds gedeeltelijk in de maatschappij getreden, hetgeen weldra zeer goede en groote gevolgen hebben moest. Men zag het o.a. op den Landdag van den Bond der leerlingen gehouden te Leuven op 6 Augustus 1906 en den dag daarna te Brussel voortgezet. Daar werd vernomen, dat De Goedendag door 700 abonnenten gelezen werd. Herhaaldelijk jammerde de Vlaamsche clericale pers over het vormen van liberale propagandisten voor het Vlaamsche land in de officieele scholen, terwijl de colleges der paters en bisschoppen verfranschte Vlaamschonkundige mannen vormden. Frans De Potter en andere kopstukken der partij voorspelden de intellectueele overrompeling van Vlaanderen door het opkomend liberaal geslachtGa naar voetnoot(2). En van liberale zijde zag men meer en meer in, hoe nuttig de hervorming van 1883 was geweest. Niemand minder dan Burgemeester Hertogs, Jan Van Rijswijck's opvolger te Antwerpen, getuigde in Januari 1907 in eene plechtige redevoering, uitgesproken bij de | |
[pagina 32]
| |
uitreiking der prijzen aan de bekroonden van 't atheneum der Scheldestad, dat de toepassing der taalwet van 1883 te Antwerpen uitstekende vruchten had afgeworpen: Die uislagen bewijzen, dat het gebruik van het Nederlandsch als voertaal bij de lessen in enkele vakken weldoende heeft ingewerkt op heel het onderwijs. We mogen het wel bekennen: in vroegeren tijd stond ons atheneum op verre na niet zoo hoog als thans en maakten wij in den palmares van den algemeenen kampstrijd een heel schamelijk figuur. En het jaar nadien hield Burgemeester Braun te Gent, op de plechtige openingszitting der Hoogeschool (20 October 1908), eene redevoering, waarin hij even onbewimpeld verklaarde: Qu'il me soit permis de tirer argument des succès remportés par l'athénée au concours général, pour établir que l'observation scrupuleuse de la loi concernant l'emploi du flamand n'empêche nullement les élèves d'acquérir des connaissances très sérieuses en langue française. En effet, notre athénée remporte deux fois les plus hautes distinctions pour cette langue en première et en seconde des humanités modernes; dans les autres classes, il obtient deux accessits, trois mentions et deux nominations avec sept concurrents. Pour le cours d'histoire et de géographie, enseigné par le flamand, notre athénée a remporté un prix d'honneur, deux mentions honorables et trois nominations avec la seule classe appelée à concourir en ces matières. | |
[pagina 33]
| |
à leurs enfants le moyen de se familiariser avec cette langue, sans préjudice à la connaissance approfondie du français et des autres branches du programme. Hetzelfde kon gezegd worden voor de atheneums en middelbare scholen van geheel het Vlaamsche land. | |
Onze taal in de meisjesscholenDe liberale taalwet van 1883 was ook toepasselijk op de middelbare scholen voor meisjes. Zulke zijn er niet veel in Vlaamsch-België (waar de opvoeding der vrouw vooral in de handen der nonnen is), en de taalwet werd er steeds zeer gebrekkig ten uitvoer gebracht; maar toch was er de toestand van lieverlede verbeterd en in zekere kleine steden bijna goed geworden. In elk geval was het een ideaal, vergeleken bij hetgeen in de ontelbare kloosterpensionaten en andere clericale nonnekensscholen der Vlaamsche gewesten gebeurde. Daar was 't al Fransch wat de klok sloeg. Vele van de zusters, die er 't onderwijs gaven, behoorden tot geestelijke orden, wier overheden in Frankrijk gevestigd zijn, en waren soms zelven van Franschen oorsprong, zoodat België schier als een vreemd land in die gestichten werd behandeld. Bijna alle leerboeken, atlassen, leesboeken, enz. waren uit Frankrijk afkomstig. In zekere van die nonnenscholen leerde men al de departementen van Frankrijk met al hunne steden en voor elke stad al hare nijverheidstakken, terwijl er over de negen provincies van België zoo goed als gezwegen werd, enz., enz. Men kan het moeilijk gelooven, maar het was en is zooGa naar voetnoot(1). Dat niet alle Vlamingen er in berustten, spreekt van zelf. In de dagbla- | |
[pagina 34]
| |
den en tijdschriften der clericale Vlaamschgezinden kon men nu en dan bittere klachten hooren over die stelselmatige blinde verfransching van de Vlaamsche meisjes der katholieke burgerij, de meerderheid der toekomstige moeders van Vlaanderen. Wat vooral wraakroepend heeten mag, zijn de middelen door de masoeurkens gebruikt om hunne leerlingen te beletten hunne moedertaal onder elkander te spreken onder voorwendsel, dat zij dus doende niet genoeg Fransch zouden leeren. Op dat gebied zijn er vele bijna ongelooflijke dingen, eilaas! onloochenbare feiten, die zich schier algemeen voordeden - en nog voordoen - in de meeste dier geestelijke pensionaten en meisjesscholen. In November 1886 schreef het clericaal Vlaamschgezind weekblad Het Recht van Antwerpen: Wanneer eene der leerlingen zich het natuurlijk recht veroorlooft Vlaamsch te spreken, dan bieden de verfranschte soeurs haar tot straf eenen ouden versleten sleutel aan. Dat heet ‘la clef flamande’, het brandmerk der misdadige; want die verroeste sleutel dient tot bespotting voor de gestrafte, als een teeken van melaatschheid, en tevens tot les voor de andere en als een voorbeeld tot gehoorzaamheid in de verbastering. Aan dezen sleutel was gewoonlijk eene geldboet verbonden. In zekere gestichten kon men er zich nochtans van ontslaan, door de medeleerlingen af te spieden en den sleutel over te geven aan wie betrapt werd op een enkel woord verboden Vlaamsch. In Augustus 1899 klaagde de clericale Nijptang van Antwerpen de volgende ongelooflijke misbruiken aan, die zich aldaar voordeden in een nonnengesticht der Terninckstraat voor weesmeisjes: Telkens dat de weesmeisjes hunne moedertaal spreken, worden zij gestraft; en de straf is van aard om den spotlust der medeleerlingen op te wekken. Zoo bijvoorbeeld moet het Vlaamschsprekende kind op de speelplaats alleen in 't midden staan of in eenen hoek. De ongehoorzaamheid wordt als het strengste vergrijp in dit gesticht ge- | |
[pagina 35]
| |
straft. Welnu de ergste soort van ongehoorzaamheid is het Vlaamschspreken. Het wordt den meisjes op het hart gedrukt die laatste soort van ongehoorzaamheid wel gewetensvol in de biecht aan den biechtvader te vermelden. In geval die ongehoorzaamheden (namelijk Vlaamschspreken) een zeker getal keeren plaats hebben, dan wordt de absolutie geweigerd. In Maart 1892 vaardigde eindelijk de Aartsbisschop van Mechelen eenen omzendbrief tot de nonnekens uit, om haar te verplichten in zijn kerkelijk gebied (de provincies Antwerpen en Brabant) de Nederlandsche taal in hare scholen behoorlijk te onderwijzen, en hij stelde kanunnik Muyldermans, bekend als Vlaamschgezind, tot opziener over die scholen aan. Maar de klachten bleven even talrijk als vroeger, daar de nonnekens zich bitter weinig stoorden aan de bevelen van Mgr. Goossens. In de andere bisdommen werd nagenoeg dezelfde comedie gespeeld. In December van hetzelfde jaar hield de hoofdopsteller van den Gentschen Bien Public, de pauselijke graaf Verspeyen, die zeker door niemand kon verdacht worden van Vlaamschgezindheid, eene Fransche voordracht te Antwerpen over de plichten der katholieke vrouwen in België. Ter loops betreurde hij het, dat de christene vrouwen van Vlaanderen vergeten, dat zij Vlaamsch zijn, en hij stelde vast, dat zij noch Conscience noch Snieders konden lezen. Daarover schreef Het Recht: Wij betreuren, dat de heer Verspeyen de gelegenheid niet heeft te baat genomen, om naast het kwaad het geneesmiddel te doen kennen. Wij gaan het doen. | |
[pagina 36]
| |
Daar de masoeurkens en nonnen noch naar de gezonde rede noch naar de bevelen der hooge geestelijkheid luisteren, zijn wij van gevoelen, dat, om een groot kwaad te genezen, er radikale middelen moeten gebruikt worden. Als eene inwretende wonde bestaat, dan kan men die niet genezen met ‘pommade à l'eau de rose’; maar dan neemt men het snijmes en men snijdt de wonde uit. In dezelfde maand December 1892 hield pastoor Hugo Verriest te Antwerpen in den Nederduitschen Bond eene voordracht over het ongezonde in ons Vlaamsch volksleven, en ook hij klaagde de verfransching der nonnenscholen onbarmhartig aan. Toen hij in 't vorig jaar eene kloosterschool voor meisjes bezocht, ondervroeg de masoeur hare leerlingen in 't Fransch. Pastoor Verriest verzocht daarna de kinderen ook hun Vlaamsch leesboek eens te nemen; doch zij keken zeer verbaasd op, want zulk een boek kenden ze niet. Met de Vlaamsche spraakleer was 't hetzelfde: ze hadden er geene... Ik haal hier - zei pastoor Verriest - slechts eenige feiten aan, waarvan ik zelf getuige geweest ben. Ik verzwijg er vele andere; want, moest ik alles vertellen wat ik weet, gij zoudt mij niet willen gelooven, zoo ongehoord zijn de misbruiken in ons onderwijs. | |
Baron de Maere over de Vlaamsche vrouwen (1894)Nog veel belangrijker was het optreden van de Maere twee jaar later te Gent op eene openbare zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie. Den 21 Juni 1894 hield hij er eene aangrijpende lezing over ‘de rol der vrouw in de Vlaamsche Beweging.’Ga naar voetnoot(1) Na gewezen te hebben | |
[pagina 37]
| |
op de menigvuldige veroveringen der Vlaamschgezinden op allerlei gebied sedert den aanvang van onzen taalstrijd in Vlaanderen, besloot hij: Paleizen, parlementen, ministeriën, stadhuizen, gerechtshoven hebben wij veroverd en bezet; het geheele land behoort ons toe: slechts ééne vesting, één bolwerk, één burg staat daar onaangeroerd | |
[pagina 38]
| |
Met het oog op de hoogere standen in Vlaanderen zei hij terecht: Hier heerscht steeds de vrouw, en met haar de vreemde taal, die zij onder hare bescherming heeft genomen. En als de oorzaak van dien tegenzin der beschaafde vrouwen voor de Nederlandsche moedertaal gaf hij op: Is het niet, omdat eene kloof is ontstaan tusschen den geest en het gevoel der vrouw, meer en meer door eene klimmende beschaving veredeld en verfijnd, en de ruwheid eener taal, die ruw is gebleven, omdat zij, uitsluitend gesproken door het volk, zich niet kon verheffen boven het peil der nederige en verlaten standen, waar zij alleen tot wisseling der gedachten diende? Kon men eischen, dat zulk een onvolmaakt en onvoltooid werktuig door de kiesche hand eener vrouw zou worden gehanteerd? Ziet men bovendien niet, dat elders ook dezelfde toestand door dezelfde oorzaak wordt geboren? En de Maere wees op de Engelschgezindheid der dames in Zuid-Afrika, waar, evenals in Vlaanderen, voor de vrouwen der hoogere standen de Nederlandsche taal eene keukentaal is geworden. Het is de plicht der Vlaamsche mannen om de vrouw te bekeeren door zelve eerbied te toonen voor hunne moedertaal en voor hare zuivere uitspraak. En hij zeide verder: Hoe kan de vrouw, behalve door den persoonlijken invloed van haren man, tot onze bondgenoote worden gemaakt? | |
[pagina 39]
| |
Moerdijk de zangrijke en reine Hollandsche taal zoo sierlijk en gemakkelijk uit den mond eener beschaafde vrouw hoort vloeien? Welke teleurstelling, als hij bij zijne terugkomst de gebrekkige, ja de platte of de stijve en gemaakte taal zijner vrouw en dochters moet ondergaan? Onze zangeressen van de Nederlandsche opera te Amsterdam, Mevrouw Beersmans en onze andere Vlaamsche tooneelkunstenaressen der Hollandsche schouwburgen hebben bewezen, dat ook onze vrouwen onberispelijk Nederlandsch kunnen spreken. Wanneer men - zoo ging hij voort - de straten onzer stad doorwandelt, is men verwonderd een zoo groot aantal Engelsche gouvernantes of bonnes te ontmoeten, die met de kinderen aan hunne zorgen toevertrouwd zuiver Engelsch spreken. Waarom moeten hier te Gent en geheel Vlaanderen door de Hollandsche gouvernantes, zelfs de Hollandsche dienstboden geheel onbekend zijn? En met deze guldene woorden besloot de Maere zijne roerende en verhevene rede: Uit de hoogte moet de verbetering komen, want het lager volk spiegelt zich immer aan de hoogere standen. De taalbeweging in Bohemen is sterk, omdat de machtige adel van dat land de volkstaal onder zijne bescherming heeft genomen en spreekt, om den Duitschen invloed te stuiten. Die puike toespraak, die als het ware de zwanenzang was van eenen der begaafdste redenaars van Vlaanderen, | |
[pagina 40]
| |
maakte eenen diepen indruk op de vergadering en had ook daarbuiten eenen grooten weerklank. | |
Pastoor Hugo Verriest over de Vlaamsche vrouwen (1906)Twaalf jaar later klonk in dezelfde Koninklijke Vlaamsche Academie het woord van Pastoor Hugo Verriest (zitting van 16 Mei 1906). Pastoor Hugo Verriest
In dien vreemden ietwat gezochten, doch zoo eigenaardigen vorm, die tevens aan Gezelle en aan Multatuli denken doet, die hem kenmerkt en die zoo verschillend is van den kristalhelderen en smaakvollen eenvoud van de Maere's welsprekendheid, besprak de bekende Gezellevereerder het vraagstuk van de verfransching der dochters uit onzen Vlaamschen boerenstandGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 41]
| |
Pastoor Verriest had als titel gekozen: ‘Wat er in Vlaanderen roert en wat er stil blijft.’ Hij had het alleen over West-Vlaanderen en schetste er den toestand onzer taal en beschaving in een dorpje, het kleine Ingooigem tot voorbeeld nemende met zijne 1600 zielen, waar hij parochiepastoor is. Welnu, in zulke achterhoeken van West-Vlaanderen ‘roert de mannenwereld en blijft de vrouwenwereld stil.’ Na een aangrijpend tafereel opgehangen te hebben der ontwakende geestesbeweging van boeren, dorpsheeren, priesters, seminaristen en clericale studenten, ging hij tot de sluimerende vrouwenwereld over: De moeder bezie ik, de dochter, het kind. Niets roert. | |
[pagina 42]
| |
ouders huis, met vreemde begeerten in hoofd en hert, en onhebbelijk staan en gaan en zitten en zwijgen en spreken: bot. Evenals de Maere vond Pastoor Verriest den wortel van het kwaad in de clericale kostscholen voor meisjes, waarvan er een vijftigtal in West-Vlaanderen alleen bestaan, benevens 350 lagere scholen. En leuk besloot hij in dezer voege: Mijne Heeren der Vlaamsche Academie, ik wilde wel, dat iemand in het stille door u belast wierde dat onderzoek te doen: uit onze kostscholen voor jonge dochters (uit onze colleges en gestichten voor jongens ook!) de prospectussen te verzamelen, de bons points te verzamelen, de cartes mensuelles te verzamelen, en de programma's der prijsdeelingen. Daarbij, in die scholen, de Vlaamsche wetenschap en geleerdheid, de Vlaamsche opvoeding en beleefdheid, het gevoel van eigenweerde en hoogachting voor stam en taal en eigen wezen, - de Vlaamsche ziel te gaan opzoeken. | |
[pagina 43]
| |
Die zoo eigenaardige schilderachtige toespraak van Pastoor Hugo Verriest vond, evenals de Maere's rede, weerklank in Vlaanderen; maar verder dan bij vrome wenschen en vrij bittere jammerklachten heeft men het nog niet gebracht. De wereld der clericale meisjesscholen blijft verfranscht in merg en been, en de onderwijzende nonnen zijn over geheel Vlaanderen de hardnekkigste vijandinnen der vervlaamsching van het vrouwenonderwijs. Vooral sedert de afschaffing van het Concordaat door de Fransche Republiek en sedert de uitdrijving van vele kloosterorden uit Frankrijk, is het gevaar nog veel grooter geworden. Het ‘Combisme’ heeft voor gevolg gehad eene ware overrompeling van België door Fransche paters en nonnen, die zich overal (en niet het minst in de Vlaamsche gewesten) in prachtige kasteelen te platten lande en in paleizen binnen de steden genesteld hebben, om er de zonen en dochters der clericale Vlamingen te verfranschen. De clericale Vlaamschgezinden zijn overigens de eersten, om het bedenkelijke van den toestand in te zien; maar zij zijn machteloos. |
|