Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging
(1906-1909)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |||||
Hoofdstuk V
| |||||
[pagina 86]
| |||||
ten van zijn klein vaderland, vooral aan de Revue de Belgique, ook wel eens aan het Nederlandsch Museum van Prof. Heremans. Émile de Laveleye had zich geplaatst aan de spits der Belgische geleerden, die de Vlaamsche Beweging openlijk aanhingen. Te Brugge in 1822 geboren, vergat hij nooit,
Emile de Laveleye
dat hij een Vlaming was. Al was zijne opvoeding door en door Fransch geweest en al schreef hij steeds Fransch (hij had zelfs te Parijs zijne middelbare studiën gedaan), toch klopte zijn hart warm en luid voor onze volkstaal in Vlaanderen. In zijne wereldberoemde boekenGa naar voetnoot(1), die in alle Eu- | |||||
[pagina 87]
| |||||
ropeesche landen gelezen en in alle Europeesche talen vertaald werden, in de Revue des deux mondes en in de groote Engelsche en Amerikaansche tijdschriften, in onze Belgische uitgaven en dagbladen, tot in de Franschgezinde Chronique en Gazette van Brussel, brak Prof. de Laveleye onophoudend lansen ten voordeele der Vlaamsche Beweging, die hij als vaderlander verdedigde wegens de billijkheid harer idealen en als geleerde rechtvaardigde, omdat zij in zijne oogen niets anders was dan eene plaatselijke uiting van de groote Europeesche beweging der nationaliteiten, een der voornaamste en edelste kenmerken der 19e eeuw. Wanneer de Koning hem in de allerlaatste dagen van zijn leven in den adelstand verhief, had de nieuwe baron voor zijn wapenschild de door hem uitgedachte Vlaamsche spreuk gekozen: Rede, Vrede, welke twee woorden geheel zijn levensideaal samenvatteden. Meer dan eens misten de Vlamingen na zijnen dood den onwaardeerbaren geestelijken steun, dien zijne pen en zijn naam hun bij elke gelegenheid kwamen geven. | |||||
De candidaturen van Delbeke en Rooses te Antwerpen (Mei 1892)De Kamerverkiezingen van Juni 1892 gaven nogmaals te Antwerpen, in de beide politieke kampen, aanleiding tot beteekenisvolle incidenten, die als een vervolg waren op hetgeen er in 1890 en 1891 met Pol De Mont en Vader De Beucker was gebeurd. De kopstukken der clericale partij hadden de candidatuur van den talentvollen advocaat August Delbeke voorgedragen, die als antivlaamschgezind bekend stond. In de zitting der clericale kiesvereeniging bestreed Ad. Pauwels die candidatuur; maar de aanvoerder der radicale Flaminganten werd uitgejouwd en, daar hij aandrong, met slagen en stampen uit de zaal geworpen. Denzelfden dag hield de Nederduitsche Bond 's avonds zijne vergadering, waar de | |||||
[pagina 88]
| |||||
candidatuur van Delbeke door advocaat Schoiers werd bevochten. Delbeke was opgekomen om zich te verdedigen; hij pleitte heel behendig de verzachtende omstandigheden voor zijne tot dusverre vijandige houding tegenover de Vlaamsche Beweging; en Coremans, die een jaar te voren De Beucker had helpen worgen, nam nu Delbeke onder zijne bescherming. Hij hield eene luimige toespraak, waarin hij zegde, dat Delbeke schuld bekende, berouw gevoelde, beterschap beloofde, en dat hij, Coremans, hem de absolutie gaf, daar er voor alle zonde vergiffenis te krijgen is mits berouw. Delbeke bleef in dezelfde soort van godvruchtigen humor, wanneer hij er aan toevoegde, dat zijne zonden dagelijksche en geene doodzonden waren. En de vergadering, gewoon, te gehoorzamen aan den Mechelschen catechismus, gaf ook van haren kant aan Delbeke hare absolutie. Te vergeefs had Pauwels het woord gevraagd om zijn protest van 's morgens in de clericale kiesvereeniging te mogen herhalen. Op aandringen van Coremans werd hem het woord geweigerd. Daarop verliet Pauwels het bureel, waar hij als secretaris zetelde, te midden van een oorverdoovend rumoer en eene algemeene opschudding. De Nederduitsche Bond, de citadel der clericale Vlaamschgezinden, had zich aldus eenen onzuiveren candidaat door de Franschgezinde kopstukken der partij laten opdringen met Coremans' medewerking. Een schier gelijk geval deed zich eenige dagen later ook bij de liberalen voor. Onder de nieuwe candidaten bevond zich Max Rooses, wiens liberalisme aan niemand verdacht kon zijn, terwijl men vroeger de toetreding van Pol De Mont tot de onzijdige landdagen en vooral tot het Coremansfeest tegen hem had kunnen exploiteeren. Maar Rooses' optreden op het Nederlandsch Congres te Gent in 1891 was een doorn in 't oog der Walen en Franschgezinden, die beweerden, dat zijn naam op de liberale lijst eene gewisse nederlaag zou na zich sleepen. Allerlei vooroordeelen en valsche beschuldigingen werden tegen hem uitgebaat, vooral door den correspondent der te Antwerpen veel gele- | |||||
[pagina 89]
| |||||
zen Brusselsche Chronique Marc Grégoire (advocaat Louis Van Calster). Terwijl de Nederduitsche Bond zijne candidaten moest kiezen in overleg met de andere groepen der Antwerpsche clericalen, had de Liberale Vlaamsche Bond het recht eigenmachtig zijne candidaten aan te duiden. Ook scheen de candidatuur van Rooses niet ernstig bedreigd. Er waren zeven namen voor vier openstaande plaatsen vooruitgezet. Jan Van Rijswijck, Moortgat, Willekens en Pol De Mont kwamen beurtelings in gloedvolle redevoeringen de aangevallen candidatuur verdedigen van den zoo talentvollen vergrijsden strijder, die Max Rooses was; zij werden allen op daverende toejuichingen onthaald en slechts één redenaar sprak ze tegen; maar bij de geheime stemming der 375 aanwezigen (op verre na niet de helft der leden van den Bond) bekwam Rooses maar de vijfde plaats en bezweek vóór de vier meest begunstigde candidatenGa naar voetnoot(1). In de citadel der liberale Vlaamschgezinden had zich aldus, op betamelijker manier, maar met niet minder beslistheid, hetzelfde veeg verschijnsel voorgedaan als in den clericalen Nederduitschen Bond. Voor de vierde maal op korten tijd werd te Antwerpen, in de door en door Vlaamsche Scheldestad, door de beide groote staatspartijen de echte candidaat der Vlaamschgezinden geweerd en opgeofferd aan het veto der Walen en FranskiljonsGa naar voetnoot(2). | |||||
[pagina 90]
| |||||
Onze taal en de herziening der Grondwet (1892)Zoodra het clericaal ministerie Beernaert namens de partij, die in de beide Kamers over de twee derden der zetels beschikte, verklaard had, dat eene herziening der Belgische Grondwet van 1831 geschieden zou, beraadslaagde het Parlement tot het aanduiden der artikels, die aan die herziening zouden worden onderworpen. De voornaamste onder de vraagstukken, waar de openbare denkwijze zich mee bezig hield, waren: de uitbreiding van het stemrecht, de vertegenwoordiging der minderheden, de herinrichting van den Senaat en van het koninklijk referendum. Coremans voegde er het officiëel gebruik onzer moedertaal bij, welk punt door art. 23 der Grondwet van 1831 is geregeld. In zitting van 16 Februari 1892 legde bij met zijne collega's Helleputte, Meeus, Raepsaet en E. De Decker een voorstel neer tot herziening van art. 23, vragende dat de nieuwe Grondwet verklaren zou, dat het Nederlandsch in België eene officiëele landstaal is naast het Fransch, en dat er de taalrechten der Vlamingen omstandig en uitdrukkelijk zouden gewaarborgd zijnGa naar voetnoot(1). | |||||
[pagina 91]
| |||||
De geheele Fransch-Belgische pers verklaarde zich natuurlijk tegen Coremans' voorstel uit vijandigheid aan de Vlaamsche Beweging; maar de Vlaamschgezinden zelve waren daarover zeer verdeeld. Terwijl de radicale en clericale Vlaamschgezinden juichtenGa naar voetnoot(1), zag men De Flamingant van Brussel, De Brugsche Beiaard en meer andere tolken der liberale richting dien onvoorzichtigen stap beslissend afkeuren. In eene geheime vergadering der almachtige rechterzijde werd Coremans' voorstel overigens verworpen. Den 25, Februari verklaarde de Regeering er zich in de Kamer bij monde van Minister de Burlet bepaald tegen; doch die weigering ging gepaard met veel ‘eau bénite de cour’Ga naar voetnoot(2). Wat Coremans betreft, hij bedankte | |||||
[pagina 92]
| |||||
den Minister voor zijne verklaringen en trok zijn voorstel in. Alzoo liep op een schamelijke fiasco, op een echt blauwtje deze stoutste onder de officieele betoogingen der Vlaamsche Beweging sedert 1830 uit; want Coremans had de niet kleine pretentie gehad voor te stellen de Belgische Grondwet in Vlaamschgezinden zin te herzien, tot algemeene opschudding in den lande. In de Waalsche gewesten had men op voorhand moord en brand geroepen; de vergadering zijner eigene partijgenooten der Kamer had Coremans minachtend afgescheept, en in de Kamer zelve had hij zijnen staart moeten intrekken onder het hoongelach der liberalen van de Waalsche linkerzijde. Bara nam zelfs de gelegenheid te baat om de Walen nogmaals als martelaars voor te stellen, uitroepende: De heer Coremans vraagt, dat de ambtenaars van het middelbestuur de twee landstalen zouden kennen. Daaruit zal volgen, dat geen enkel Waal er nog zal kunnen aangenomen worden. Denkt gij, dat de Walen dit stelsel zullen aanvaarden? Dat ware de scheiding van België op 't gebied van politiek en bestuur! (Tegenspraak, rechts.) Dien toestand zullen wij niet dulden. Nooit zullen de Walen zich laten vernederen en onder den voet trappen door de Vlamingen! | |||||
[pagina 93]
| |||||
Over Coremans' deerlijk mislukten veldtocht schreef Het Volksbelang met welverdiende strengheid: Zulke geruchtmakende stoutheden zijn niets dan verregaande onbehendigheid en zwakheid. Als men zoo iets op touw wil zetten, moet men weten wat men wil en weten wat men doet, en moet men haar op zijne tanden hebben. Van eenen anderen kant was dat voorstel tot herziening van art. 23 der Grondwet eene der gevaarlijkste zaken, die ooit onze taalrechten bedreigd hebben. Immers art. 23 is algemeen en rekbaar genoeg om er de noodige taalwetten uit af te leiden. Sedert 1873 hebben wij dan ook van de Kamers herhaaldelijk wetten tot herstelling onzer taalgrieven bekomen, juist omdat art. 23 alles in het onbepaalde laat. Dat artikel nader te bepalen, ware tegen ons een maximum van taalvrijheid in de Grondwet neerschrijven, dat voor de toekomst een ondragelijk minimum zou kunnen blijken te zijn. Daarbij mocht men niet vergeten, dat de nieuwe Kamers, die na de ontbinding over de herziening der Grondwet de eindbeslissingen zouden nemen, er verre van af zouden zijn de noodige Vlaamschgezinde meerderheid van de twee derden der stemmen in hunnen schoot te bezitten. Een gewijzigd art. 23, uit die Kamers gesproten, zou wellicht een schromelijke achteruitgang zijn geweest. De verwerping van Coremans' onbesuisd voorstel was aldus een echte zegen voor de Vlaamsche Beweging, hoe vernederend ook in den vorm en in de omstandigheden. | |||||
[pagina 94]
| |||||
Coremans en Bara in de Kamer (April-Mei 1892)Het was noch de eerste noch de laatste maal, dat Coremans rumoerig of onbehendig was in de Kamer. Kort daarna, in de zitting van 26 Maart 1892, knoopte hij met den minister van spoorwegen Jules Vandenpeereboom een debat aan, aangaande het aanstellen van Vlaamschonkundige ambtenaren in de Vlaamsche gewesten en het begunstigen der Walen in de examens tot begeving der ambten. Coremans' bitse en tergende taal en zijne gestadige schimpscheuten tegen de Walen bedierven zijne overigens gegronde opmerkingen, en de Minister vond er eene gelegenheid in, om zijne anti-Vlaamsche handelingen te vergoedelijken door het ophemelen der hoogere ambtenaarswereld van zijn departement, meest uit Walen en Franskiljons bestaande. J. Vandenpeereboom, een man uit één stuk en bekend voor zijne onverzettelijke koppigheid, antwoordde den 30 April. Hij nam het met Coremans zeer hoog op en riep hem barsch toe: Het achtbaar lid heeft gemeend, dat hij mij door eene geweldige redevoering zou doen toegeven. Dwaling! Ik behoor niet tot het ras der buigers, en ik verzoek u het over te zeggen aan hen, die, buiten deze zaal, mij die rol zouden willen doen spelen! Ook Bara bleef natuurlijk niet onbetuigd en sprak nogmaals over de verdrukking der Walen in België: De heer Coremans wil voor de Vlamingen het monopolie van al de ambten. (Links: Zeer wel!) Eerlang zal er geen enkele Waal nog ambtenaar of bediende van den Staat kunnen worden. Gij verdrijft de Walen geheel en al uit het Vlaamsche land; gij hebt aldus, onder het huidig ministerie, de bestuurlijke scheiding van het land bewerkt.... Nu komt gij de Walen de positiën in 't Walenland betwisten, na ze in de Vlaamsche streken al ingepalmd te hebben. Is het aanneemlijk, dat een Waalsch jongeling, de geleerdste en de bekwaamste, te Brussel geene plaats van rechter of substituut kunne bekleeden, omdat het hem niet gegeven is Vlaamsch te spreken? Maar de Walen zullen zich niet tot de enkele rol van lastenbetalers laten verlagen. | |||||
[pagina 95]
| |||||
De verbittering tusschen Walen en VlamingenMet de jaren waren aldus de besprekingen over de Vlaamsche Zaak in de Kamer een echt gevaar voor de nationale eendracht geworden. Dank zij de wederzijdsche hartstochtelijkheid en de grofheden, die Coremans en Bara met enkele anderen malkaar geregeld naar het hoofd slingerden, ontstond er telkens onder Walen en Vlamingen eene hernieuwde verbittering bij iedere beraadslaging over dat kiesche en teergevoelig vraagstuk, beraadslaging die onvermijdelijk ontaardde in twisten tusschen clericale Vlaamschgezinden en liberale Vlaamschhaters, daar in de Kamer de vertegenwoordigers der twee vijandige taalgroepen, gesproten uit het majoritair kiesstelsel, zich meer en meer met de twee staatkundige richtingen van België vereenzelvigden. Daardoor werd, gansch kunstmatig, een tot hiertoe onbekende rassenstrijd aangestookt, dien men waarlijk niet noodig had naast al de andere politieke en godsdienstige haten en veeten van ons gezegend landje. Nochtans waren er (er zijn er nog) in Vlaanderen, zoowel onder de clericalen als onder de liberalen, verstokte Franskiljons en warme Vlaamschgezinden. Ook onder de Walen zijn er, meer dan men in Vlaanderen weet, die de rechtmatige eischen der Vlaamsche Beweging erkennen. Slechts eene eerlijkere verdeeling der parlementaire zetels kon die geruststellende werkelijkheid aan den dag brengen en den kunstmatig aangevuurden rassenhaat den bodem inslaan; want de liberale partij in de Vlaamsche gewesten had sedert lang de gelijkheid der beide landstalen in haar programma opgenomen. De redding was alleen te zoeken in de vertegenwoordiging der minderheden, die aan de liberalen der groote Vlaamsche steden hunne rechtmatige volksvertegenwoordigers in de Kamer zou hebben verzekerd, zoodat de Walen er niet alleen namens de liberale partij tegenover Coremans en de Vlamingen der rechterzijde zouden gestaan hebben. Maar Bara wilde van die zoo rechtvaardige | |||||
[pagina 96]
| |||||
als hoogstdringende hervorming niet hooren. In eene groote redevoering, den 21 Mei 1892 in de Liberale Associatie van Doornik uitgesproken, verklaarde hij onbewimpeld: La représentation proportionnelle sera nuisible aux provinces wallonnes. On nommera en lieu et place des libéraux wallons (auxquels on substituera, je le veux bien, des libéraux flamands, devoués aux intérêts flamands), des catholiques wallons qui, par nécessité, pour maintenir les ministères cléricaux soutenus surtout par les populations flamandes, défendront avec peu d'énergie les intérêts de nos populations wallonnes. Welk eene kleingeestige opvatting der Belgische toestanden en welk eene bekrompene Waalsche vaderlandsliefde verraden die woorden van den anders zoo knappen Staatsminister! Eenige dagen vroeger, den 10 Mei, had hij overigens, eendrachtig met zijnen aartsvijand, den even bekrompen clericalen Staatsminister Woeste, en tegen den zin van het ministerie Beernaert, de evenredige vertegenwoordiging in de Kamer uit de nieuwe Grondwet doen verwerpen met 68 stemmen tegen 52. De grootste helft der verblinde Waalsche linkerzijdeGa naar voetnoot(1) had haren leider Bara daarin gevolgd, hetgeen eene echte zelfmoord was voor de liberale partij, zooals weldra bij de invoering van het algemeen stemrecht genoeg gebleken is. | |||||
[pagina 97]
| |||||
lem I en zijnen schranderen minister Falck geopend om het licht der moderne wetenschap over de verachterde
Koning Willem I
Vlaamsche gewesten te doen schijnen, had de Hoogeschool van Gent gedurende de drie vierden eener eeuw stand | |||||
[pagina 98]
| |||||
gehouden, in weerwil harer gedeeltelijke schorsing en ontreddering van 1830 tot 1835 ten gevolge der Belgische Omwenteling en ondanks de banvloeken en mandementen der Belgische bisschoppen, die gedurende lange jaren die vrijzinnige Universiteit aan een godsdienstige boycott onderwierpen, ten voordeele hunner Roomsch-katholieke Hoogeschool van Leuven. De Gentsche feesten van November 1892 droegen eene beteekenisvolle Nederlandsche kleur. De beeltenissen van Willem I, van Falck en van de professoren uit den Hollandschen tijd, als Schrant en Thorbecke, hadden eene eereplaats gekregen. De naam van Willem I werd in de feestrede van rector Motte herhaaldelijk en dankbaar vermeld en dan ook herhaaldelijk op toejuichingen onthaald. Onder de drie uitgenoodigde rectors der naastgelegen buitenlandsche hoogescholen van Leiden, Bonn en Rijsel was de bijval vooral Prof. C.P. Tiele van Leiden, eenen man van Europeeschen roem, die namens de oude Nederlandsche Universiteit een Nederlandsch adres voorlas, waarin onder meer werd betuigd: Geleerden van den eersten rang, mannen als Laurent, Haus, Heremans en vele anderen hebben in uwe leerzalen gesproken met zooveel klem en talent, dat hunne stem door heel de wetenschappelijke wereld met eerbied werd vernomen. En onder hen zijn er - wij behoeven slechts Thorbecke te noemen - die wij met U gemeen hebben, die den luister van uwe en van onze Hoogeschool beiden hebben verhoogd. Geestdriftig was het onthaal beschoren aan dit Nederlandsch adres, dat door Prof. Tiele met vaste stem werd voorgelezen en dat eenen diepen indruk maakte op het uitgelezen gehoor dier officiëele zitting, uitsluitend Fransch buiten nog de Duitsche meesleepende toespraak van den rec- | |||||
[pagina 99]
| |||||
tor van Bonn Prof. Strassburger. 's Avonds, op het officiëel feestmaal, voorgezeten door minister de Burlet, stelde Prof. Tiele eenen feestdronk in 't Nederlandsch in, te midden van al de Fransche, en nogmaals werd die fijne improvisatie luidruchtig toegejuicht. Maar 's anderendaags ging het nog beter. Dien dag werden de feesten gesloten met een democratisch banket (met bier), waarop hoogleeraren, studenten en oud-studenten, ten getale van ongeveer 350, broederlijk ondereen aan den disch zaten. De helden van het feest waren er de Leidsche rector en de oud-student George Bergmann, ‘Vader Bergmann’, oud-burgemeester van Lier, schoolmakker en vriend van Jan Frans Willems en vader van Tony Bergmann, nu 88 jaar oud, die een der laatst overgebleven studenten was uit den Hollandschen tijd van vóór 1830. En wat eene nieuwigheid mocht heeten, was, dat op dat groot feestbanket der Hoogeschool drie heildronken op zeven in het Nederlandsch werden voorgedragen; en die Nederlandsche heildronken werden niet het minst, toegejuicht, wel integendeel. Geheel de vergadering stond op, na den heildronk van Prof. Tiele op de Gentsche Hoogeschool, en zong staande het Wien Neerlandsch bloed in koor ‘met onbeklemde borst.’ Zoo iets was in België op eene academische plechtigheid geheel ongewoon. Vijf en twintig jaar vroeger, toen in 1867 de 50ste verjaring der Gentsche Hoogeschool insgelijks door officiëele feesten was gevierd geworden, had men er geen enkel woord vernomen in de moedertaal der Vlamingen. | |||||
[pagina 100]
| |||||
in België, de Engelsche instelling der University Extension tot stand brachten onder den naam van ‘Hooger onderwijs voor het volk in de moedertaal, uitgaande van de Hoogeschool van Gent.’ In 1867 was die zoo heilrijke instelling schier toevallig geboren geworden uit eene reeks van acht voordrachten gegeven door Prof. Stuart (van de hoogeschool van Cambridge)
Pieter Tack
aan de werklieden van een stadje in het Noorden van Engeland. Dat voorbeeld werd hier en daar in den omtrek gevolgd en in 1871 nam de senaat der universiteit van Cambridge die volksleergangen onder zijne leiding. Het werd eene vertakking en uitbreiding (extension) der Hoogeschool zelve. In 1875 werd de instelling ook in de universiteit van Londen ingevoerd en in 1877 in die van Oxford. Weldra werd zij overgenomen door al de hooge- | |||||
[pagina 101]
| |||||
scholen van Engeland en Schotland, en korten tijd nadien stak zij de oceanen over en landde in de andere werelddeelen aan, waar de Engelsche beschaving heerscht: in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en in Australië. Het vasteland van Europa bleef integendeel eerst onbetuigd buiten de Skandinavische landen, die reeds in 1883 het Angelsaksisch voorbeeld volgden. Noch Duitschland noch Frankrijk hadden iets in die richting beproefd, toen eenige Flaminganten van Gent de zaak toch aandurfden. In Maart 1892 was te Brugge op een Vlaamsch Congres der liberale studenten het plan eener Vlaamsche University Extension besproken geworden, zooals blijkt uit het orgaan dier studenten De Goedendag. Weldra verscheen in het tijdschrift der liberale Vlamingen het Nederlandsch Museum van Gent, eene zeer merkwaardige studie van twee Gentsche studenten, P. Tack en L. De Raet, getiteld Het ‘University Extension Movement’ en zijne toepassing op de Vlaamsche Beweging; en nu was de tijd rijp geworden tot handelen. Enkele Gentsche studenten, aan wier hoofd zich Pieter Tack bevond, die de ziel der beweging was, drongen aan bij eenige hunner hoogleeraren, en zoo kwam een comiteit tot stand, bestaande uit drie professoren (Paul Fredericq, Julius Mac Leod en J. Vercoullie) en twee jonge doctoren (Dr M. Basse en Dr W. Deflou) met vijf studenten in de Germaansche philologie, de stichting van Prof. Wagener, (P. Tack, J. Pee, E. De Neef, H. De Marez en M. Sabbe), met het doel om bij het openen van het Academisch jaar 1892-1893 de volksleergangen in te richten. Reeds hadden, in den zomer van 1892, Prof. Mac Leod en zijn assistent G. Staes eene reeks openbare lessen in de moedertaal over plantenkunde voor het publiek gehouden in den Plantentuin der Hoogeschool van Gent; doch eerst den 7 November 1892 had de plechtige opening der Vlaamsche leergangen van ‘hooger onderwijs voor het volk’ plaats in het groot auditorium van wijsbegeerte en letteren, dat op voorstel van Prof. Wagener door den Minister ter be- | |||||
[pagina 102]
| |||||
schikking van het Comiteit gesteld was. Over de geschiedenis der Nederlandsche, Duitsche en Engelsche letterkunden werden alsdan, telkens den Maandag avond van 7 tot 8 uren, 25 lessen gegeven van 7 November tot 20 Mei 1892 door al de leden van het bovengenoemd comiteit, buiten Prof. Mac Leod en Dr Duflou. Een honderdtal toehoorders volgden die lessen, meestal onderwijzers, onderwijzeressen, klerken en studenten, maar ook een twintigtal echte werklieden (goudsmeden, letterzetters, schoenmakers, wevers, enz.). Voor een begin was het zeer aanmoedigendGa naar voetnoot(1). Kort daarna volgden de hoogescholen van Brussel en van Luik het voorbeeld van Gent, maar in het Fransch. Zes jaar later kwam ook van Leuven eene ‘Vlaamsche hoogeschooluitbreiding’ tot stand, die vooral te Antwerpen werkzaam was en blijft. Van het eerste jaar 1892 af was het Vlaamsch hooger onderwijs van Gent ook buiten de academiestad overgeplant, namelijk naar Aalst. Sedertdien werden de Gentsche leergangen over talrijke andere Vlaamsche steden verspreid, zonder nochtans, buiten Gent, vasten wortel te kunnen schietenGa naar voetnoot(2). Overal stichtten zij ongetwijfeld zeer veel goed en droegen niet weinig bij, niet alleen om kennis en wetenschap te verspreiden, maar ook om het dwaas vooroordeel te ondermijnen, dat de hoogere wetenschap in onze moedertaal niet zou kunnen onderwezen worden. Dat her- | |||||
[pagina 103]
| |||||
halen heel ernstig nog iederen dag onze Franskiljons, die niet schijnen te weten, dat Noord-Nederland een zestal zuiver Nederlandsche hoogescholen bezit, waarvan de professoren meer dan éénen Nobelprijs hebben gekregen, terwijl die wereldeer tot hiertoe aan geen enkelen hoogleeraar onzer Fransche universiteiten van België te beurt viel. | |||||
De Vlaamsche ‘University Extension’ van Leuven (1898) en van Brussel (1895 en 1900)Naast de Gentsche University ExtensionGa naar voetnoot(1) heeft zich ook de LeuvenscheGa naar voetnoot(2) zeer verdienstelijk gemaakt. Haar | |||||
[pagina 104]
| |||||
arbeidsveld was vooral Antwerpen. Sedert het einde van 1898 richtte zij in de Scheldestad wetenschappelijke voordrachten in de moedertaal in, waarvan de tekst in goedkoppe brochuurtjes door den druk telkens wordt verspreidGa naar voetnoot(1). Tusschen de beide Vlaamsche Extensions van Gent en van Leuven bestaan vooral twee verschillen. Die van Gent tracht zorgvuldig buiten elke godsdienstige of politieke richting te blijven, terwijl die van de bisschoppelijke vrije universiteit zich ‘Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding’ betitelt en aan haren naam door den geest harer leergangen zeer getrouw blijft. Aan den anderen kant biedt deze laatste aan hare toehoorders meestal voordrachten van een enkel uur over afzonderlijke onderwerpen aan, terwijl de Gentsche Extension eerder leergangen van ten minste vier of vijf, soms van een tiental of zelfs meer lessen inricht, die een meer afgerond geheel vormen. Beide instellingen zijn stellig een schitterend bewijs voor het veldwinnen der Vlaamsche Beweging in de sferen der hoogere wetenschap. Ook te Brussel, naast de bloeiende Fransche University Extension der Vrije Hoogeschool, hebben enkele Vlaamschgezinden tot tweemaal toe eene kortstondige reeks lessen van Vlaamsch hooger onderwijs in 't leven geroepen. In 1895 kwam er in den schoot van den studentenkring Geen taal, geen volk, door toedoen van den ingenieur L. De Raet, een comiteit tot stand. De Vrije Hoogeschool weigerde eene harer gehoorzalen af te staan en na maandenlang dralen schonk het gemeentebestuur der hoofdstad een lokaal in de school der Agneessensplaats. Daar gaf Dr P. Schepens in zeer ongunstige omstandigheden eene reeks lessen over de verzorging en de opvoeding van het kind in zijne vijf | |||||
[pagina 105]
| |||||
eerste levensjaren. Zij werden door een dertigtal personen bijgewoond. Daarbij bleef het voorloopig. In 1900-1901 vormde zich een nieuw comiteit te Brussel onder de leiding van Prof. Mac Leod van Gent, die de lessen schitterend opende in een beter geschikt lokaal: de stadsschool der Zespenningenstraat, niet een gehoor van een 50tal personen. Achtereenvolgens traden daar op Dr Aug. Vermeylen (alsdan nog geen hoogleeraar te Brussel) over den oorsprong der Nederlandsche schilderschool en over het tooneel in de Kerk, Dr. A.J.J. Van de Velde, van Gent, over het water, zijn nut en zijne gevaren voor den mensch, en Mr A. De Swarte, over rechtsgeleerdheid. Maar ook die tweede beter geslaagde poging kon niet doorgezet worden en hield het niet langer dan twee jaren uit. | |||||
Andere gebeurtenissen van 1892Terloops stippen wij nog met een enkel woord de volgende feiten uit het jaar 1892 aan: het Waalsche Congres te Namen met de afschaffing der Vlaamsche taalwetten als ideaal programma (Januari); het openbaar protest van den kring der Vereerders van Conscience te Antwerpen tegen de bewering van pastoor E. De Lepeleire in Den Biekorf van pastoor Guido Gezelle, als zou het melodramatisch West-Vlaamsche volksboek De Bende van Baekeland (door pastoor H. Huys) oneindig zedelijker en aanbevelevenswaardiger zijnGa naar voetnoot(1) dan Conscience's werken (id.); de | |||||
[pagina 106]
| |||||
ontvangst van Peter Benoit te Doornik op het stadhuis door den Waalschen Gemeenteraad ter gelegenheid van het groot concert aldaar ingericht en uitsluitend bestaande uit werken van den Vlaamschen meester (id.); de inschrijving van Maurits Josson op de tabel der advocaten te Gent, nadat hij uit die balie te Brussel wegens zijne Vlaamschgezindheid gesloten was (id.); het straffen van kolonel Montegnie van het derde lansiers te Brugge met veertien dagen kamerarrest door den Minister van oorlog generaal Pontus, omdat hij op eene Vlaamsche bestuurlijke mededeeling van het schepencollege van St-Amandsberg bij Gent geantwoord had volgenderwijze: ‘Bruges, 6 février 1892. - Monsieur, je n'ai pas l'honneur de connaître le flamand. - Le colonel commandant du 3e lanciers, Montegnie.’ (Februari); het gehoor door den Koning aan de afgevaardigden van den Vlaamschen Katholieken Landsbond verleend, die hem kwamen spreken over de vervlaamsching van het bestuur in België en in den Congostaat, alsmede over de Vlaamsche opvoeding van Prins Albrecht (id.); de ontvangst van de afgevaardigden van het Nationaal Vlaamsch Verbond door minister Vandenpeereboom (Maart); de Vlaamsche Landdag te Brussel (April); de jubelfeesten van de 25ste verjaring der Brugsche afdeeling van het Willems-fonds, die zooveel bijgedragen had tot het welgelukken der bewegingen ten voordeele van Brugge-Zeehaven, van Brugge-Nuremberg en van het gedenkteeken ter eere van Breidel en de Coninc, met één woord: van Brugge's ontwaking op elk gebied (Mei); de vergadering van den Bond der vrijzinnige studenten te Brugge, waarop P. Tack en L. De Raet, studenten der Gentsche Hoogeschool, aandrongen op het tot stand brengen eener Vlaamsche University Extension (id.); de nieuwe zaak Josson vóór het Verbrekingshof te Brussel (id.); Josson als candidaat der onzijdige Vlaamsche Volkspartij in de hoofdstad bij de ontbinding der Kamers te Brussel, waar hij 454 stemmen (zijne vrienden beweerden 900 en gewaagden van 500 onrechtvaardig vernietigde stembriefjes) op meer dan 21.000 kie- | |||||
[pagina 107]
| |||||
zers bekwam (Juni); de interpellatie in den Provincieraad van Oost-Vlaanderen over brieven gewisseld tusschen den gouverneur R. de Kerchove d'Exaerde en het Vlaamsch Grievencomiteit (Juli); het prachtig volksfeest ter eere van Peter Benoit te Antwerpen ter gelegenheid van zijn 25jarig jubileum als bestuurder der Vlaamsche muziekschool aldaar (id.); de dood te Leiden van Prof. Matthijs de Vries, den vader van het groot Woordenboek en warmen vriend der Vlamingen (9 Augustus); de onthulling van het gedenkteeken ter eere van dichter Jan Van Beers in het Stadspark der Scheldestad (15 Augustus); de bepaalde stichting te Brussel van de onzijdige Vlaamsche Volkspartij (September); de stichting te Aarlen, hoofdstad van Belgisch Luxemburg, door Prof. G. Kurth van Luik en eenige clericale vrienden, van het Deutscher Verein tot handhaving en verdediging der derde landstaal van België (id.); de aanneming van het voorstel De Vreught tegen het régime wallon der taalwet van 1883, op de algemeene vergadering der Fédération des professseurs de l'enseignement moyen de l'État (October); de opvoering van Peter Benoit's lyrisch drama Karel van Gelderland te Antwerpen (id.); de vergeefsche vraag om gehoor gericht tot den Koning door het Nationaal Vlaamsch Verbond na veertien maanden wachtens op de uitvoering der beloften gedaan in het Paleis te Oostende (id.); het jubileumfeest der Gentsche afdeeling van het Willems-fonds, gesticht in 1868, die sedertdien meer dan 166.000 fr. voor de volksverlichting uitgegeven, meer dan 400 openbare voordrachten ingericht en meer dan 1 1/2 millioen boeken kosteloos aan het volk uitgeleend had (id.); het verheffen, ondanks de tegenkanting van Franschkiljons en ploetocraten, van den knappen volksjongen Jan Van Rijswijck, reeds schepen van onderwijs, tot het ambt van burgemeester van AntwerpenGa naar voetnoot(1), | |||||
[pagina 108]
| |||||
zoodat Brussel en de Scheldestad, de twee voornaamste steden van België, nu eenen Vlaamschgezinden eersten magistraat bezaten (November); het feest ter eere van Max Rooses te Antwerpen ter gelegenheid zijner benoeming in de Leopoldsorde, om hem te wreken over de kuiperijen der anti-Vlaamschgezinden bij het mislukken zijner candidatuur in Juni (id.); de stichting door Noord-Nederlandsche boekhandelaars te Antwerpen van de Naamlooze Vennootschap ‘De Nederlandsche Boekhandel’ met Hollandsche en Vlaamsche aandeelhouders, om te Antwerpen en verder in Vlaamsch België den handel in boeken tusschen Noord en Zuid uit te breiden en te verbeteren (id.); het ‘Congrès wallon’ te Luik met Termonia als voorzitter in tegenwoordigheid van senator baron de Sélys Longchamps, van den gouverneur van Luik Pety de Thozée, van de burgemeesters van Luik, Verviers en Namen en van de hoogleeraren Chauvin (Luik) en Discailles (Gent) (id.); de algemeene vergadering van het Nationaal Vlaamsch Verbond te Antwerpen en het banket ter eere van De Beucker, om hem te wreken over het mislukken zijner candidatuur in 1891 (id.); het Vlaamschspreken van Dr Goffin in den Gemeenteraad te Brussel te midden van het gelach en van de protesten der Franschgezinden (waaronder vooral De Mot en Depaire), terwijl integendeel burgemeester Buls de gehouden rede in 't Fransch samenvatte ten bate der Franschonkundige leden en een lid (Delannoy) uitriep Ga naar voetnoot(1) ‘dat men ongelijk had met eens Vlaamsche redevoering te spotten, daar de invoering van het algemeen stemrecht bijna onvermijdelijk de verkiezing van | |||||
[pagina 109]
| |||||
Franschonkundige raadsleden zal na zich sleepen, die zich in de moedertaal zullen uitdrukken’ (December); de uitvoering van Peter Benoit's oratorio De Rijn te Dusseldorf onder de leiding van den meester zelven, die er eenen zeer grooten bijval verwierf (id.); de voordracht van Julius Sabbe over ‘Grooter Nederland’ in de studenten-afdeeling van het Willems-fonds te Groningen (id.); het feest ter eere van den knappen journalist Julius Hoste te Brussel ter gelegenheid van het 25jarig bestaan zijner Zweep en van de stichting en verbazende uitbreiding van zijn liberaal Vlaamschgezind centenblad Het Laatste Nieuws (id.); het bijwonen eener vertooning in den Vlaamschen Schouwburg der hoofdstad door de Koningin met hare dochter Prinses Clementine, waar beide onze moedertaal spraken met burgemeester Buls en andere personen (id.). | |||||
Onze taal en het algemeen stemrechtIn 1892 hadden het Parlement en de Koning besloten tot de herziening der Belgische Grondwet van 1831. Daarop volgde de ontbinding der beide Kamers. In geheel het land hadden de verkiezingen plaats en de clericalen behielden eene aanzienlijke meerderheid, maar beschikten niet meer over de twee derden der stemmen gelijk vroeger, zoodat zij niet alleen de meesters bleven om de Grondwet naar hunnen zin te wijzigenGa naar voetnoot(1). De clericalen hadden al de zetels in de Vlaamsche gewesten veroverd, uitgenomen te Oostende en te Brussel, waar de liberale Vlaamschgezinden Buls en Vanderkindere zich onder de gekozenen bevonden. | |||||
[pagina 110]
| |||||
Eene langgerekte, onsamenhangende, allervreemdste en maandenlange beraadslaging begon alsdan in de Grondwetgevende Kamer, totdat, na het uitbreken van erge socialistische onlusten in verschillende steden, het algemeen stemrecht in April 1892 met zeven haasten werd uitgeroepen, te gelijk met twee elders onbekende beperkingen: het verplichtend en het meervoudig kiesrecht. Nu moest er nogmaals overgegaan worden tot eene tweede ontbinding der beide Kamers, om hunne leden door het nieuw en oneindig uitgebreider kiezerskorpsGa naar voetnoot(1) te laten aanduiden. Het was een echte sprong in de duisternis. In elk geval was het onvermijdelijk, dat de nieuwe democratische bestanddeelen van het kiezerskorps (kleine burgers, werklieden en boeren) der Vlaamsche gewesten, die in groote meerderheid alleen hunne moedertaal spraken en verstonden, in het gebruik der talen op staatkundig gebied eenen echten omkeer zouden teweegbrengen. Immers, daar waar vroeger de hoogere verfranschte burgerij der twee oude staatkundige partijen de cijnskiezers, die ten minste 42 fr. 20 centiemen aan rijksbelastingen betaalden, gedeeltelijk (en veelal grootendeels) in 't Fransch naar de stembus dreven, zou nu de taal van den minderen man, de Vlaamsche moedertaal, het groot kieswapen worden onder het stelsel van het algemeen stemrecht. Bijna eene halve eeuw vroeger, op het eerste Nederlandsch Congres te Gent in 1849, had Jottrand vader naar die kieshervorming gehaakt, voorspellende dat zij de triomf wezen zou der miskende moedertaal op politiek terrein. In een geruchtmakend stuk van April 1891 toonde Prof. de Laveleye zeer duidelijk aan, hoe de invoering van het algemeen stemrecht eene groote kracht aan de Vlaamsche Beweging geven zou: | |||||
[pagina 111]
| |||||
Zoodra het stelsel der volksvertegenwoordiging in toepassing komt, verandert alles. Men moet het volk aanspreken in zijne taal, en op zijne beurt wil het volk, dat men zijne taal gebruike in de beraadslagende vergaderingen... In de toekomstige Kamers te Brussel zal men dienvolgens Vlaamsch spreken tezelfder tijd als Fransch. In mijne hoedanigheid van Vlaming en van Flamingant, ja van aanhanger der zelfregeering, zie ik er geen ongeluk in... In elk geval zal een groot gedeelte onzer ‘honorabelen’ wijs handelen met zich op nieuw toe te leggen op de studie van het Vlaamsch en Conscience te herlezen. | |||||
De Vlaamsche eeden in de Kamers (1892)Reeds in de Grondwetgevende Kamers van 1892, toen de uitbreiding van het kiesrecht nog niet uitgeroepen was, maar in de lucht hing en onvermijdelijk was geworden, zag men bij de eerste zittingen het getal der Vlaamsche eeden verbazend stijgen, tot groote ergernis der Walen. In den deftigen Senaat liep alles rustig af; maar in de meer rumoerige en ongemanierde Kamer van Volksvertegenwoordigers toonde zich de Waalsche linkerzijde zeer zenuwachtig. De eerste eedaflegging was die van Begerem (Gent). Volgens het Beknopt Verslag gebeurde daarbij het volgende: De heer Begerem legt den eed af in 't Vlaamsch (Uitroepingen en gelach, links). Toen daarbij meest al de volksvertegenwoordigers der andere Vlaamsche kiesdistricten het voorbeeld der Gentsche leden volgden, kwam de Waalsche linkerzijde tot bedaren en zweeg; maar, toen de leden van Aalst (Woeste, De Sadeleer en Van Wambeke) den eed in 't Fransch aflegden, ontlokte dit aan de Walen luide teekens van goedkeuring, volgens het Beknopt Verslag: | |||||
[pagina 112]
| |||||
De heer Sadeleer legt den eed in 't Fransch af. (Links: Goed zoo!) Verder werd de Trooz (Leuven) bij zijnen Vlaamschen eed nog uitgelachen door de Walen, omdat zijne collega's De Neef en Beeckman integendeel een Fransch Je le jure uitgesproken hadden. In den Senaat, waar vroeger de Vlaamsche eeden tot de groote zeldzaamheid behoorden, telde men 20 Vlaamsche eeden tegen 12 Fransche eeden afgelegd door senators uit de Vlaamsche gewesten. In de Kamer was de verhouding 41 tegen 27. Buiten deze berekening lieten wij de Brusselsche volksvertegenwoordigers en senators, die allen nog uit ouder gewoonte den eed in 't Fransch aflegden, zelfs Buls en Vanderkindere. Ook al de clericale ministers deden hetzelfde. Over deze nieuwe verschijnselen schreef Het Volksbelang: Aan die Vlaamsche eeden willen wij geen grooter gewicht hechten dan noodig en redelijk. | |||||
[pagina 113]
| |||||
Doch wij zijn niet onder de goedzakkige dutsen, die meenen, dat daarmee Vlaanderen zal gered zijn. | |||||
Het vraagstuk van het Vlaamschspreken in de Kamer (1893)De eerste Kamerverkiezingen met het algemeen stemrecht moesten plaats hebben in October 1894. Op voorhand werd onder de Vlaamschgezinden het vraagstuk opgeworpen in hoeverre er Vlaamsch zou worden gesproken in de beide afdeelingen van het nieuw Parlement. Men zal zich wellicht herinneren, dat reeds in 1872 de Flaminganten van den Nederduitschen Bond te Antwerpen de kwestie hadden onderzochtGa naar voetnoot(1). Alsdan had Gerrits zich uit opportunisme tegen het Vlaamschspreken in de Kamer verklaard; maar de toen ter tijd zeer jonge Coremans was er gloeiend voor. Die beraadslaging was overigens zuiver theoretisch gebleven en liep enkel op eenen platonischen wensch uit. Sedertdien was er nu en dan weer spraak van geweest en zelfs hadden CoremansGa naar voetnoot(2) in de Kamer (zitting van 27 November 1888) en baron de ConinckGa naar voetnoot(3) in den Senaat (zitting van 6 Maart 1890) ieder eene kleine Vlaamsche redevoering gehouden, op uitdaging der Walen. Maar daarbij was het gebleven. De Vlaamsche Beweging was ondertusschen steeds machtiger geworden, en met de invoering van het algemeen stemrecht en de opkomst der nieuwe democratische volkslagen in de politiek, kreeg het vraagstuk eene onweerstaanbare actualiteit. Daar de clericalen zoo goed als zeker waren alleen met verpletterende meerderheden overal in de Vlaamsche gewesten gekozen te worden, hing alles af van de houding der katholieke Flaminganten. Deze laatsten besloten te Brugge eenen Vlaamschen ‘Zitdag’ te houden, waarop, te gelijk met de overige taalgrieven, het vraagstuk van den | |||||
[pagina 114]
| |||||
dag zou worden besproken. Eerst werd eene voorbereidende vergadering der inrichters gehouden met de voornaamste clericale Vlaamschgezinde leden der Kamer; en daar reeds was men er zeer opgewonden voor en tegen. Coremans, oud en bezadigd geworden, was nu de man van het opportunisme, tegenover de radicalen, waaronder de christen-democraat Léonce Du Catillon zich met ingenieur Edmond Fabri en Prof. De Ceuleneer der Gentsche hoogeschool onderscheidde. Doch op den Vlaamschen katholieken Zitdag zelven (Augustus 1893) gingen de poppen voor goed aan het dansenGa naar voetnoot(1). Coremans leidde de beraadslaging in. Vlaamschspreken in gemeente- en provincieraden was, volgens hem, een strenge plicht voor alle Vlamingen. In Kamer en Senaat was het ook een onbetwistbaar recht; maar het ware ondoelmatig het te doen, aangezien men door de Waalsche leden niet zou verstaan worden: Stelt de Walen in de gelegenheid onze taal te leeren, vervlaamscht het onderwijs, en dan kan het zijn; eerder niet! (Afkeurend gemompel.) De hoofdzaak is en zal altijd blijven: verstaan te worden. Ik vind het uitzinnig en zou het een schandaal noemen, hoe verdienstelijk anders ook, naar Kamer of Senaat mannen te zenden, die niets dan Vlaamsch kennen. (Luide afkeurende onderbrekingen.) Laatst heeft men zulks te Antwerpen willen doenGa naar voetnoot(2). Dat was eene gekheid. Mannen, die geen woord Fransch verstaan, kunnen in de Wetgeving niet zetelen, zoolang er Walen deel van maken, die het Vlaamsch niet machtig zijn. (Luid geroep en getier, verwarde onderbrekingen en kreten: Geene persoonlijkheden!) Mijnheeren, ik ben niet tegen het Vlaamschspreken in Kamer en Senaat; maar men kan toch van mij niet eischen, dat ik Franschonkundige Vlamingen in de Kamer brenge. Ik sprak zelf reeds Vlaamsch in de Kamer; maar ik vind, dat de tijd nog niet gekomen is om het altijd te doen. Ik hoop echter, dat het nieuwe kiezerskorps mannen naar de Wetgeving zenden zal, die zich daar in alles van de Nederlandsche taal zullen bedienen (Toejuichingen). De toejuichingen zullen wel niet talrijk geweest zijn. Heftig teekende nu Fabri protest aan tegen de bedekte | |||||
[pagina 115]
| |||||
aantijging van Coremans ten opzichte van De Beucker, waarop Coremans in zijn antwoord zich zoo opwond, dat zijne stem trilde en donderde, terwijl hij meermaals en ruw onderbroken werd door Fabri, Plancquaert en Pauwels. Eindelijk, ziende dat de meerderheid der aanwezigen van den Vlaamsch-katholieken Zitdag tegen hem was, nam hij zijnen hoed en was op het punt de zaal te verlaten, toen volksvertegenwoordiger Helleputte op eenen stoel sprong en verklaarde, dat men hulde brengen moest aan Coremans, die zooveel gedaan had voor de Vlaamsche taalrechten. Men mocht er op rekenen, verzekerde hij: Coremans zou in de Kamer eene groep van Vlaamschgezinde leden vormen, waarvan hij de vastberaden leider zijn zou. Deze behendige verklaring werd op applaus onthaald en Coremans was gered. Het vraagstuk zelf werd naar den volgenden Zitdag verzonden, Coremans dankte de vergadering voor hare welwillende toejuichingen, en het onweder dreef af. Maar dat Coremans bij zijne jongere partijgenooten veel van zijne vroegere populariteit verloren had, bleek eenige dagen later te Antwerpen, waar een Vlaamsch feest op 9 September 1893 plaats greep ter herdenking der tiende verjaring van Conscience's dood. Meer dan 150 maatschappijen namen er deel aan en uit Brussel alleen waren een 500tal mannen opgekomen. Vóór Conscience's standbeeld, vóór zijn geboortehuis in de Pompstraat en vóór zijn graf op het Kielkerkhof trok de lange stoet met muziek en waaiende vaandels voorbij. Op het Groenkerkhof, aan den voet van O.L. Vrouwentoren, in tegenwoordigheid van burgemeester Jan Van Rijswijck, van Coremans en van andere overheidspersonen, had in de opene lucht eene volksuitvoering van twee cantaten van Benoit plaats. Daarna hield men eene feestzitting, waarop luidruchtige ovaties werden gebracht aan Vader De Beucker, die door Coremans onbekwaam was geacht geworden om in de Kamer te zetelen, omdat hij het Fransch niet goed machtig was. Ook uitbundigen bijval oogstten al de redenaars in, die het uitsluitend Vlaamschspreken in de Kamers als eenen plicht | |||||
[pagina 116]
| |||||
voor de afgevaardigden der Vlaamsche gewesten uitriepen. De Beucker, die de vergadering voorzat, sprak dan: Binnen een jaar zullen wij allen met het machtig wapen van het kiesrecht ter stembus trekken. Vlamingen! blijft vrij tot het laatste oogenblik en schenkt uwe stem alleen aan die mannen, welke onze rechten in de wetgevende Kamers zullen weten te verdedigen... Dat elk vrij blijve, ik herhaal het, en zich niet meer aansluite bij deze of gene politieke partij; want onze verdeeldheid heeft hare bijzondere oorzaak in de politiek. Volgens het verslag van De Strijd ontstond er in den achtergrond der zaal bij die woorden een geweldig rumoer onder de kreten: Weg met Coremans! Dit gewoel zou wel tien minuten aangehouden hebben. Te vergeefs wilde de voorzitter de vergadering tot bedaren brengen; maar steeds herbegon het geroep: Weg met Coremans! Buiten de wereld der Vlaamschgezinden en niet het minst in de hoofdstad Brussel werd het hangend vraagstuk van het Vlaamschspreken in de Kamer insgelijks onderzocht. Alzoo kondigde de liberale volksvertegenwoordiger Georges Lorand in zijn blad La Réforme een plechtig hoofdartikel af, onder den titel De tweetalige Kamer, waarin hij den spot dreef met de Walen, die op voorhand moord en brand schreeuwden en van broederoorlog en scheuring spraken, ‘omdat de Vlaamschsprekende Belg zijne taal in de Kamer zal gebruiken, gelijk de Franschsprekende Belg er sedert 1831 de zijne gebruikt.’ Ook de Indépendance belge uitte zich in denzelden zin, terwijl de Chronique en andere Franschdolle persorganen roerende jammerklachten lieten hooren. Vrienden en vijanden overdreven overigens den omkeer, dien het algemeen stemrecht op dat gebied zou teweegbrengen. | |||||
[pagina 117]
| |||||
de oude Kamers nog eene kleine taalwet aan, die weinig opgang maakte, doch eene ernstige grief deed verdwijnen. In zitting van 30 November 1893 legde Begerem (Gent) een wetsvoorstel neer, luidende als volgt:
Daar de officiëele tekst aller Belgische wetten Fransch was en daar de eedformulieren er in voorkomen, was het afleggen van den eed in 't Fransch alleen regelmatig. Maar sinds onheuglijke tijden mochten zekere ondergeschikte beambten (bij voorbeeld de jachtwachters) in Vlaamsch België hunnen eed in de moedertaal afleggen. De meeste andere eeden werden allen in het Fransch afgelegd, door de advocaten, notarissen, rechters, officieren, leeraren en verdere ontelbare bestuurlijke ambtenaren. Eenige jaren vroeger had te Gent notaris Schelstraete zijnen eed in 't Vlaamsch afgelegd; maar de voorzitter der rechtbank (Steyaert) deed hem opmerken, dat die eed onregelmatig, ja nietig was en dat al zijne notariëele akten nietig zouden zijn; hij verzocht dienvolgens den nieuwen notaris zijnen eed in 't Fransch te herhalen, hetgeen geschiedde. Eenige dagen later verscheen vóór denzelfden voorzitter een wildstrooper, betrapt op heeterdaad door eenen jachtwachter. Zijn verdediger, Alb. Fredericq, stelde vast, dat de jachtwachter bij zijne aanstelling eenen Vlaamschen eed had afgelegd en hield staande, dat daardoor zijn optreden in de zaak nietig was. Doch de rechtbank besliste, dat de Vlaamsche eed wel geldig was. Later liet men zonder opmerking eenen nieuw benoemden greffier (Vande Veegate) in dezelfde stad Gent den eed in de moedertaal afleggen. In de Kamers had men overigens sedert 1863 meer en meer Vlaamsche eeden gehad. Willekeur heerschte aldus op dat gebied; en daaraan wilde Begerem te recht een einde stellen. | |||||
[pagina 118]
| |||||
Den 4 April 1894 legde Delbeke een gunstig verslag neer namens de middelafdeeling en den 4 Mei ging het taalwetje er door, zonder eenige bespreking en met algemeene stemmen. Minister Begerem
Inmiddels was Begerem in Maart 1894 minister van justitie geworden in vervanging van Le Jeune. In den Senaat werd zijn wetsvoorstel den 31 Mei op dezelfde wijze aangenomen als in de Kamer. Den 30 Juli schonk de Koning zijne bekrachtigingGa naar voetnoot(1). Die heilzame rustigheid der Walen was zonder eenig voorbeeld voor eene taalwet in de parlementaire geschiedenis. | |||||
[pagina 119]
| |||||
Het tweede mislukt amendement van Coremans over het vrij middelbaar onderwijs (1894)In December 1889 had Coremans, tijdens de beraadslaging over de wet op het hooger onderwijs, te vergeefs getracht op onrechtstreeksche wijze te bekomen, dat de vrije middelbare gestichten der bisschoppen en der paters Jezuieten, Jozefieten en anderen eenigszins vervlaamscht zouden worden, gelijk de atheneums en middelbare scholen van den Staat het waren ten gevolge der taalwet van 1883. In Kamer en in Senaat had die poging door den onwil van het clericaal ministerie en van de clericale meerderheid schipbreuk geledenGa naar voetnoot(1). In Februari 1894, tijdens de bespreking der nieuwe kieswet, waagde Coremans eene tweede poging in dien zinGa naar voetnoot(2). Maar nogmaals kantte het clericaal ministerie er zich tegen met de Waalsche linkerzijde en een groot deel der clericale meerderheid. Coremans' tweede amendement tot vervlaamsching van het vrij middelbaar onderwijs werd verworpen met 67 stemmen tegen 42, tot vernieuwde verbittering der clericale Vlaamschgezinden van geheel het land. Die tweede nederlaag in de Kamer werkte zoo ontmoedigend, ondanks de opgewondenheid der gefopte Flaminganten, dat Coremans' amendement door niemand in den Senaat werd overgenomen, wat in 1889 wél was geschied. Voor eenige jaren zou alweer de vervlaamsching der geestelijke colleges uitgesteld worden. Coremans wachtte nu tot in 1901 om eene derde poging te wagen onder den vorm van een afzonderlijk wetsvoorstel, dat slechts in 1907 door de Kamer werd in behandeling genomen en na eene zeer | |||||
[pagina 120]
| |||||
verwarde bespreking en nog meer verwarde stemmingen naar eene bijzondere commissie teruggezondenGa naar voetnoot(1). | |||||
Andere gebeurtenissen van 1893 en 1894Ziehier nog eenige andere feiten van beteekenis uit dienzelfden tijd: het neerleggen door minister Le Jeune in de Kamer, te gelijk met twaalf andere wetsontwerpen, van een wetsvoorstel tot herziening van de militaire rechtspleging (23 Februari 1893); de eindelijke zegepraal van Jhr. de Maere en van zijne onverdroten strijdgenooten Julius Sabbe en zijne vrienden in de zaak van Brugge-Zeehaven (Maart); het vieren van het tienjarig bestaan van het studentengenootschap Onze Taal te Luik (id.); het optreden van Prof. Julius Mac Leod en van Dr Remouchamps van Gent op het Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres te Groningen (id.); het verschijnen van het eerste deel van Prayon's belangrijk werk De Belgische taalwetten (April); het vieren van Coremans' 25jarig parlementair feest te Antwerpen (id.); de onthulling van Miry's gedenkteeken te Gent (id.); de afkondiging van tweetalige postzegels in den Moniteur (Mei); het toekennen door den Antwerpschen Gemeenteraad van eene jaarlijksche toelage van 18.000 fr. tot inrichting eener Vlaamsche opera in de Scheldestad (Juni); het verschijnen in het Nederlandsch Museum van eene studie van Max Rooses over het ontstaan der Kon. Vlaamsche Academie, vergezeld van enkele belangrijke oorkonden (id.); de aansluiting van den Vlaamschen Liberalen Bond van Brussel bij de onzijdige Vlaamsche Volkspartij met Prayon als leider (id.); de eerste benoeming van vrouwen tot buitenlandsche leden in de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, waarbij in Zuid-Nederland Virginie Loveling en Helene Swarth benoemd werden (Juli); de eerste Vlaamsche openingsrede sedert 1830 uitgesproken door den Gouverneur (R. de Kerchove) in den Provincieraad van Oost-Vlaanderen (id.); het feest | |||||
[pagina 121]
| |||||
van het Davids-fonds ter eere van Jan Frans Willems in zijn geboortedorp Boekhout bij Lier (id.); de Nederlandsche eeden van 23 officieren der burgerwacht te Gent (id.); de verbroedering der Belgische oud-onderofficieren met hunne collega's te Haarlem (id.); de opvoering te Londen in 't Nederlandsch van Emiel Van Goethem's tooneelstuk Het Wiegje (id.); de verbroedering van Vlamingen en Noord-Nederlanders op den Koninginnedag (31 Augustus) tijdens het XXIIe Nederlandsch Congres te Arnhem; de onthulling in zijne geboortestad Dendermonde van het standbeeld van Prudens van Duyse (September); de woedende aanval der redactie van het tijdschrift der Fransch-Belgische schrijvers La Jeune BelgiqueGa naar voetnoot(1) tegen de Vlaamsche Beweging (id.); de uitvoering van Peter Benoit's Meilief te Isegem (October); de vergadering te Brussel van den Vlaamschen Volksraad, overwegend uit clericalen bestaande, met Jhr. de Maere als voorzitter (November); het vierde Congrès wallon te Bergen (id.); de stichting te Gent van den democratischen Vlaamschen Liberalen Kiesbond (Januari 1894); het Vlaamsch spreken van Koning en Koningin in de afdeeling Oud-Antwerpen der Wereldtentoonstelling in de Scheldestad (Mei); het uitsluitend Vlaamsch huldebetoon ter eere van Burgemeester Lippens op het stadhuis te Gent (Juni); de indrukwekkende rede- | |||||
[pagina 122]
| |||||
voering van de Maere in de Koninklijke Vlaamsche Academie over de rol der vrouw in de Vlaamsche Beweging (id.); de verschijning van Paul Hamelius' Histoire politique et littéraire du mouvement flamandGa naar voetnoot(1) (September); de aankondiging van Vlaamsche nikkelstukken van 5 en 10 centimen (id.); het verslag van advocaat de Lichtervelde over de 21 eerste jaren van de Vlaamsche Conferentie der Gentsche Balie, in wier schoot vele der taalwetten ernstig voorbereid werden (October); de stichting te Utrecht der derde studentenafdeeling van het Willems-fonds (Novemger); de hevige twist in den Nederduitschen Bond te Antwerpen, omdat Coremans en Heuvelmans in het kiesdistrict Aalst de candidatuur van Woeste tegen die van den Vlaamschgezinden pastoor Daens waren gaan verdedigen (December). | |||||
Nogmaals het Vlaamschspreken in de Kamers (1894)Tegen den Zondag 14 October 1894 werden eindelijk voor de eerste maal de kiezers van het algemeen stemrecht opgeroepen. Onder de ontelbare vraagstukken, die te dier gelegenheid werden besproken door de politieke mannen, dagbladschrijvers, candidaten, kiesdravers, enz., bevond zich alweer het Vlaamschspreken in het Parlement te Brussel. Nu werd het eene brandende kwestie met het oog op het aanstaande bijeenkomen der nieuwe Kamers. Op den Katholieken Zitdag, te Brussel den 20 Augustus 1894 gehouden, beloofden pastoor Daens en Helleputte, dat zij in de Kamer Vlaamsch zouden spreken. Coremans trok zich integendeel met kwinkslagen uit den slag en beloofde niets, tot de niet geringe teleurstelling der vergadering, | |||||
[pagina 123]
| |||||
die hem nochtans niet behandelde als een jaar te voren op den Brugschen Zitdag. Te Antwerpen beheerschte die vraag grootendeels het politiek debat in den schoot der clericale kiesvereenigingen. Op de algemeene vergadering der Meetingpartij eischte Adolf Pauwels, dat aan al de candidaten moest gevraagd worden, dat zij in de Kamers Vlaamsch zouden spreken.
Adolf Pauwels
Blijkbaar was het hem te doen om Coremans nog eens het vuur aan de schenen te leggen. Deze raapte dadelijk den handschoen op en antwoordde met eene lange redevoering, waarin hij Pauwels niet spaarde. Hij beschuldigde hem alles in eenen omdraai te willen verkrijgen, zonder rekenschap te houden met de ingekankerde verfransching van de hoogere standen en van de openbare besturen. ‘Als gij denkt’ - riep hij uit - ‘dat men zoo eenen toestand in | |||||
[pagina 124]
| |||||
eens verandert, gelijk men eene kous zou omkeeren, dan zijt gij leelijk mis!’ Coremans ontweek overigens de verbintenis om in de Kamer Vlaamsch te spreken en zei, dat de oplossing der moeilijkheid zou te vinden zijn in eene wet van den volgenden inhoud: ‘Niemand zal volksvertegenwoordiger of senator kunnen worden, zonder de beide landstalen te kennen.’ Pauwels wilde daar natuurlijk op antwoorden, maar men liet hem niet aan 't woord komen. Dezen keer werd hij ten minste noch gestampt noch geslagen, gelijk vroeger in 1892, ter gelegenheid van de candidatuur DelbekeGa naar voetnoot(1). 's Anderendaags had ook de algemeene vergadering van den Nederduitschen Bond plaats, en daar rekende men op eene hervatting van het tweegevecht tusschen Coremans en Pauwels, maar dezen keer in een veel Vlaamschgezinder midden. Wat ging er al niet gebeuren? Doch, na eene reeks redevoeringen van anderen, verklaarde Heuvelmans in naam van al de candidaten (ook dus van Coremans), dat zij het voorstel van Pauwels aannamen, luidende als volgt: De kiezers der Meetingpartij, op Zondag 30 September 1894 in algemeene vergadering bijeengeroepen; gezien het onloochenbaar recht van het Vlaamsche volk; gezien het hooge nut en de noodzakelijkheid voor het behoud van den Vlaamschen stam en de Vlaamsche taal, beslissen: | |||||
[pagina 125]
| |||||
maatregel is, dat de kiezers niet onmiddellijk het uitsluitend gebruik der Nederlandsche taal eischen. De onverwachte verklaring van Heuvelmans werd uitbundig toegejuicht. De radicale groep van Pauwels jubelde en Lebon zei ironisch: De zitting van vandaag is een onverhoopte triomf. De heer Heuvelmams verklaart, dat de Antwerpsche deputatie het eens is met de voorstellen van den heer Pauwels en dat er zooveel Vlaamsch als Fransch in de Kamer zal gesproken worden. Dit wil natuurlijk zeggen, dat er door de Antwerpsche deputatie zooveel Vlaamsch als Fransch zal gebruikt worden in de Kamer. De ondervinding heeft geleerd, dat de meerderheid der Antwerpsche volksvertegenwoordigers zich niet zou houden aan die plechtige verbintenis. De meesten onder hen spraken in 't vervolg uitsluitend Fransch in de Kamer; en niemand onder hen, ook niet Coremans, sprak er zooveel Vlaamsch als Fransch. Pauwels, Lebon en hunne vrienden waren wel naïef in hunnen luidruchtigen triomf. Buiten Antwerpen moesten nu de clericale candidaten der Vlaamsche gewesten, die alleen kans hadden naar de Kamers te worden gezonden door het opkomend algemeen stemrecht, ook partij kiezen op het hangend vraagstuk. Daarover gaf Het Handelsblad van Antwerpen de volgende inlichtingen op den vooravond der verkiezingen: Ziehier de katholieke candidaten, buiten Antwerpen, die zich uitdrukkelijk verbonden hebben in de Kamer de Nederlandsche taal te spreken: de heeren Helleputte (Maaseik) en Janssens (St-Nikolaas) in de vergadering van den Vlaamsch-katholieken Zitdag te Brussel, waar ook het besluit gestemd werd, dat de katholieke Vlamingen, het land door, van de nieuwe candidaten die verbintenis zouden eischen; de heeren de Corswarem en Cartuyvels (Hasselt) op de katholieke kiesvergadering aldaar; de heer De Guchtenaere, katholieke werkmanscandidaat (Gent), op de kiesvergadering aldaar. Ook de heer Huyshauwer, de tweede werkmanscandidaat te Gent, zal Vlaamsch spreken, verzekert men ons. Juliaan De Vriendt | |||||
[pagina 126]
| |||||
en Juliaan Van der Linden, candidaten der katholieke Vlamingen van Brussel, beloofden het op den Brabantschen Gouwdag en ook uit kracht der beslissing genomen in den katholieken Vlaamschen Bond van Brussel. En ten slotte: de vier candidaten voor de Kamer en denkelijk ook de candidaat voor den Senaat der Christene Volkspartij te Aalst. De mannen van Aalst hebben het Vlaamschspreken in de Kamer tot hoofdpunt van hun programma gemaakt. De ondervindingrijke sceptici onder de Vlaamschgezinden wisten op voorhand, dat, evenmin als door de Antwerpenaars, die schitterende beloften door al de andere candidaten zouden worden gehouden; nochtans was het van nu af zeker, dat in de nieuwe Kamers de taal der Vlamingen zou worden gebruikt in meerdere of mindere mate. Al de candidaten maakten overigens het hof aan het algemeen stemrecht door uit te pakken met hunne liefde voor de moedertaal der nieuwe kleine kiezers. De Liberale Associaties van Gent en van Brugge hielden hunne groote kieszitting met uitsluitend Vlaamsche redenaars, hetgeen hun nog nooit gebeurd was. Te Aalst sprak de clericale Staatsministsr Woeste eenige volzinnen gebroken Vlaamsch uit in de vergadering der clericale kiesvereeniging, en evenzoo te Tielt de oud-minister Beernaert, die daar vroeger, in 't hart van West-Vlaanderen, zijne kiezers altijd in 't Fransch had toegesproken. Nu kwam hij eene Nederlandsche redevoering voorlezen, waarin hij begon met zich te verontschuldigen, dat hij met een geschreven papier moest optreden wegens de verfranschte omgeving, waarin hij geleefd had, en het verfranscht onderwijs, dat hij in zijne jeugd had ontvangen. Hij voegde er geestig bij: Het was nog slechts bij de keukenmeid en op den predikstoel, dat ik Vlaamsch hoorde spreken. Heden is het gebeterd. Gij kunt het reeds bemerken aan de wetten, die het Vlaamsch en het Fransch op gelijken voet stellen. Men oordeelt den Vlaming in zijne taal; alzoo verstaat hij zijn vonnis; men bestuurt hem in 't Vlaamsch; geld, postzegels, munt dragen Vlaamsche opschriften; het Staatsblad verschijnt reeds gedeeltelijk in de beide talen en een Vlaamsche Academie is gesticht nevens de Fransche. | |||||
[pagina 127]
| |||||
minderheid tegenover Vlaamsche sprekers, die tot hunne kiezers kunnen gaan, in zooverre dat ik mijne redevoering verplicht ben af te lezen. Voor het eerst sedert 1830 had de invoering van het algemeen stemrecht aan alle politieke partijen plotseling doen gevoelen welk machtig wapen de moedertaal is. | |||||
De eerste verkiezingen met algemeen stemrecht (October 1894)De uitslag van de verkiezingen was de kolossale triomf der clericale partij, de verplettering van het liberalisme en daarbij de opkomst eener derde partij, die der socialisten, welke in de Waalsche gewesten eene schitterende zegepraal boven alle verwachtingen vierden. In de nieuwe Kamer bezaten de clericalen 104 zetels op 152, tegen 28 socialisten, 5 progressisten (te Luik met een socialistisch programma gekozen) en eindelijk slechts 15 liberalenGa naar voetnoot(1). Het was alsof een vernielende storm gewoed had over de oude Belgische politieke toestanden, en in dien storm waren de meest bekende en talentvolste leiders den twee historische partijen door het algemeen stemrecht geknakt geworden. Frère-Orban, de grootste Staatsman van België in de negentiende eeuw, viel te Luik met een bespottelijk getal stemmen (27.000) tegen de verpletterende meerderheid (61.000) behaald door onbekende candidaten der radico-socialisten. Met hem werden onder de uittredende Kamerleden weggemaaid: de oud-ministers Bara, Graux en Olin, graaf Oswald de Kerchove, De Mot, burgemeester Buls, Vanderkindere, Neujean, de bloem der gematigde | |||||
[pagina 128]
| |||||
linkerzijde; benevens Janson, Féron, Robert, Hanssens, Houzeau, der radicale linkerzijde, die jarenlang voor de invoering van het algemeen stemrecht in de oude Kamer geijverd hadden en onder de eerste slachtoffers van hun eindelijk verwezenlijkt droombeeld waren gevallen; terwijl de verliezen ondergaan door de clericale meerderheid niet minder gevoelig waren: te Aalst viel de Staats-minister Woeste; de leider en ziel der partij in de KamerGa naar voetnoot(1); en aan zijne zijde sneuvelden de oud-ministers Nothomb, Moncheur, de Moreau en Mélot; ja, te Nijvel viel ook de Burlet, het hoofd van het zegepralend clericaal ministerie in persoon! Daartegenover was de Kamer vervuld met nieuwelingen, waaronder enkele fabriekwerkers en werklieden der koolmijnen uit die Waalsche streek. Alleen de socialisten AnseeleGa naar voetnoot(2), Van der Velde en Prof. Hector Denis, der Brusselsche Hoogeschool, mochten mannen van beteekenis heeten. In den Senaat waren geene socialisten binnengedrongen: het algemeen stemrecht had 52 clericalenGa naar voetnoot(3) tegen 24 liberalen gekozen; maar, volgens de bepalingen der Grondwetsherziening, was aan de provincieraden der negen provincies, de nieuwe taak opgedragen om er 26 bij te voegen. Alzoo werden kort daarna eenige gevallen candidaten weer opgevischt en naar den Senaat gezonden, als Minister de Burlet, Bara, Janson en enkele anderen. Noch Kamer | |||||
[pagina 129]
| |||||
noch Senaat telden één enkel liberaal lid uit de Vlaamsche gewesten. | |||||
De Vlaamsche eeden in de nieuwe Kamers (1894)Vóór de verkiezingen had men er in Vlaamsch België op gerekend, dat geen enkel gekozene van het algemeen stemrecht uit de Vlaamsche kiesdistricten nog den eed in 't Fransch zou afgelegd hebben. Eenige verstokte Franskiljons deden het nochtans, alhoewel er nu (hoe waren de tijden veranderd!) eenige moed toe noodig was om, zoo doende, het democratische kiezerskorps te trotseeren. Zij waren in de Kamer ten getale van 17 tegen 65, te weten: de oud-ministers Beernaert (Tielt) en De Lantsheere (Diksmuide), minister J. Vandenpeereboom (Kortrijk), graaf L. Visart de Bocarmé (Veurne), Berten, Colaert en Iweins (Ieperen), alle zeven vertegenwoordigers van West-Vlaanderen, terwijl 11 volksvertegenwoordigers dierzelfde provincie den Vlaamschen eed aflegden, evenals al de andere gekozenen der overige Vlaamsche provincies, buiten 1 Leuvenaar en 9 Brusselaars. Nogmaals beproefden de Waalsche afgevaardigden door hunne houding de Vlaamsche eeden bespottelijk te maken. De Brusselsche volksvertegenwoordigers, allen clericalen, waren eerst aan de beurt gekomen. Toen vijf onder hen in het Vlaamsch antwoordden, werden zij op de banken der Waalsche socialisten met spotgelach onthaald. De d.d. voorzitter Coomans zei daarop leuk: ‘Vermits gij lacht, zal ik insgelijks, uit eerbied voor de Grondwet, den eed in 't Vlaamsch afleggen’; waarop de socialist Demblon (Luik), die buitengewoon zenuwachtig scheen, uitriep: ‘Walen, dan zullen wij den eed in 't Waalsch afleggen!’ Maar dan volgde de schier onafgebroken reeks der Vlaamsche eeden, zoodat op den duur de Walen meer en meer groen lachten en er niets kwam van de bedreigingen van Demblon om den grondwettelijken eed in het Waalsch af te leggen. | |||||
[pagina 130]
| |||||
In den Senaat, die anders altijd zoo rustig is, was er ook een begin van een standje. De d.d. voorzitter Baron de Sélys-Longschamps (Borgworm-Waremme) scheen geheel onthutst, toen de eerste senator, die tot den eed werd toegelaten, dien in 't Nederlandsch aflegde: het was Baron Wethnall (Hasselt). De voorzittende Luikerwaal gebood hem zijnen eed in 't Fransch te herhalen, hem toesnauwende: ‘Ik versta geen Nederlandsch!’ waarop de Waalsche senators in toejuichingen losbraken. Maar er werd geen gevolg gegeven aan die onheusche opmerking, en op de 60 senators der Vlaamsche provincies, waren er 37 Vlaamsche tegen 23 Fransche eedenGa naar voetnoot(1). In die zeer behoudsgezinde, aristocratische en verfranschte hooge Kamer was die verhouding van niet geringe beteekenis. | |||||
De Kamerzitting van 16 November 1894In eene der eerste zittingen der Kamer (16 November 1894) had eene belangrijke bespreking plaats over het gebruik onzer moedertaal in de debatten. Coremans had het woord in 't Vlaamsch genomen en had aan het bureel gevraagd snelschrijvers aan te stellen, bekwaam om de Nederlandsche redevoeringen op te nemen. Die voorzitter, de oud-minister De Landtsheere, die een der dungezaaide Vlaamsche leden was, welke eenen Franschen eed hadden afgelegd, trachtte zooveel in zijne macht was bij deze eerste Vlaamsche redevoering die nieuwigheid in de wieg te | |||||
[pagina 131]
| |||||
versmachten, ‘in naam van de overleveringen der Kamer.’ Ziehier, volgens het Beknopt Verslag, zijne sluwe toespraak: Zooeven deed ik een beroep op de overleveringen van de Kamer.. Een der meest bestendige is het gebruik van de Fransche taal bij hare beraadslagingen (Toejuichingen, links). 't Is eene noodzakelijkheid, spruitende uit den drang zelven der zaken. De heer Coremans, wiens recht door niemand wordt betwist - hij gelieve het wel op te merken - heeft een voorstel gedaan. Ik vraag hem, of ik het redelijker wijze in stemming mag leggen, daar hij zelf weet, dat de helft zijner collega's het voorstel niet eens konden begrijpen? Aanstonds kwam de liberale Luikerwaal Warnant (Hoei) den clericalen voorzitter gelukwenschen ‘voor zijne goede woorden.’ Vlaamsch spreken in de Kamers noemde hij ‘scherts’. En hij voegde er pathetisch bij: Ik heb steeds de rechten der Vlamingen verdedigd (??); maar ik bestrijd de overdrijvingen, die verdeeldheid in het land zouden kunnen verwekken. Maar nu kwam de bekende Gentsche socialist Anseele, ofschoon hij door de Luikerwalen naar de Kamer gezonden was, in 't Fransch het voorstel van Coremans ondersteunen. Hij beriep zich op het feit, dat een clericaal volksvertegenwoordiger van Gent (de werkman Huyshauwer) ‘zich maar moeilijk in het Fransch zou kunnen uitdrukken.’ Anseele zelf sprak het Fransch wel vlottend, maar toch | |||||
[pagina 132]
| |||||
zonder groote vastheid, zooals uit het vervolg zijner merkwaardige rede genoeg bleek, toen hij zei: Ik doe een beroep op mijne collega's uit het Walenland. Dat zij het voorstel van den heer Coremams toejuichen. Zoo doende zullen ze bewijzen, dat zij de zoo sterke verdeeldheid willen doen ophouden, die onder Vlamingen en Walen bestaat. Een Vlaamsch spreekwoord zegt: Onbekend maakt onbemind. Laat ons dus aan hen, die enkel Vlaamsch of Fransch kennen, volkomen gemak verschaffen om elkander te verstaan. Dat zal een middel zijn om den zoo verschrikkelijken haat (haine) te doen ophouden, die tusschen Vlamingen en Walen bestaat. (Onderbreking.) Een nieuw gekozen volksvertegenwoordiger van Brussel, die weldra meer van zich zou laten hooren op Vlaamsch gebied, de kunstschilder Juliaan De Vriendt, nam nu het woord in de moedertaal en zei: Iedermaal dat een Vlaming zijn recht heeft geëischt, werden de ongelukkige woorden ‘verdeeldheid in het land’ gebezigd, ofschoon de Grondwet de gelijkheid der talen uitroept. Tot hiertoe was het Fransch overwegend. Doch de tijd is gekomen om recht te laten wedervaren aan de eischen der Vlamingen, en daarom zond het | |||||
[pagina 133]
| |||||
Vlaamsche volk mij hier. We zullen ons door gelach noch scherts laten weerhouden; we zullen recht eischen voor het Vlaamsche volk; en ik voeg er bij, dat, zoo er ooit werd voorgesteld de Walen iets van hunne rechten af te nemen, we de eersten zouden zijn om daartegen protest aan te teekenen. Warnant verklaarde daarop, dat de Franschonkundigen wel Vlaamsch mochten spreken, doch de anderen niet. En hij riep uit: De heer Coremans namelijk spreekt zeer goed Fransch. Zal hij er genoegen in scheppen hier Vlaamsch te spreken, wanneer wij die taal niet verstaan? Daarop antwoordde Coremans snedig, ditmaal in 't Fransch: Het schijnt, dat men het Vlaamschspreken zou willen beperken tot degenen, die zich niet in 't Fransch zouden kunnen uitdrukken. Niet aldus verstaat het algemeen stemrecht de rechten der Vlaamsche taal! Die rechten zijn even heilig als die van de Fransche taal. Gij hebt het recht hier Fransch te spreken, uwe moedertaal... | |||||
[pagina 134]
| |||||
daar de twee landstalen. Ook hier zou dat het geval moeten zijn. Iedereen zou er eene eer moeten in stellen de twee Belgische volkstalen te spreken. De liberale Brusselaar Anspach-Puissant, door het Waalsch kiesdistrict Thuin naar de Kamer gezonden, beweerde nu, onder een algemeen gemompel, dat het hier geen kwestie van recht, maar van ‘welvoeglijkheid’ was: Zij, die zich zullen beroepen op het algemeen stemrecht om eene taal te spreken, die zelfs door sommige Vlamingen niet wordt begrepen... Kort daarop werd de beraadslaging gesloten en Coremans' voorstel met algemeene stemmen naar het bureel verzonden, dat nog wat talmde, maar eindelijk toch Vlaamsche snelschrijvers aanstelde. | |||||
[pagina 135]
| |||||
taal in de Kamer als het ware burgerrecht verkregen. Men beraadslaagde wel voort in 't Fransch, gelijk vroeger, maar nu en dan werd eene Nederlandsche rede gehouden, als 't ware om de praescriptie te onderbreken. Aldus in de zitting van 21 December 1894, toen Janssens (St-Nikolaas) en pastoor Daens (Aalst) elk onze moedertaal gebruikten. Daarop volgde een onstuimig incident; want de Walen konden het maar niet verkroppen, dat de taal der grootste helft van België meer en meer in het Parlement moest geduld worden. Na de rede van pastoor Daens riep de socialist Calluwaert (Charleroi): ‘De vertaling, als 't u belieft!’ Coremans snauwde hem toe: ‘Vertaalt gij zelf!’ (Gemompel) en Van Naemen (St-Nikolaas): ‘Leert Vlaamsch!’ (Gerucht.) Nu kwam een der leiders van de socialistische groep, Van der Velde met een zeer ernstig voorstel voor den dag: Niet al onze medeleden verstaan Vlaamsch. Moest het eene gewoonte worden hier Vlaamsch te spreken, dan ware 't maar redelijk tem minste den korten inhoud der debatten aan de Waalsche afgevaardigden mede te deelen. Derhalve vraag ik, dat het bureel rekening houde met mijn voorstel. In de zitting van 16 November had reeds Coremans op het Zwitsersch Parlement gewezen. Van der Velde had evenzoo kunnen zeggen, dat de Bondsraad van Bern zijn stelsel sedert lange jaren toepast tot ieders voldoening. 't Is hetgeen de liberaal Lorand deed opmerken, al vond hij het verkeerd, dat men Vlaamsch sprak, wanneer men genoeg Fransch kende. Hij ook ondersteunde Vander Velde's voorstel: Wij nemen heel goed aan, dat er tweetalige Kamers zijn. Doch in afwachting dat wij op de hoogte zouden zijn en de beide landstalen verstaan, vragen wij, dat de Vlaamsche redevoeringen, op staanden voet bondig samengevat, in 't Fransch zouden worden vertaald en, zoo noodig, de Fransche redevoeringen in 't Vlaamsch voor hen, die geen Fransch zouden verstaan. Dit was eenvoudig het Zwitsersch stelsel van den Bondsraad te Bern. Daarenboven had men aan de Walen kunnen | |||||
[pagina 136]
| |||||
herinneren, dat het ook het stelsel was der Luiksche Kamers (Staten) vóór de Fransche inpalming van 1794, waarin de afgevaardigden der Waalsche en Vlaamsche steden van het bisschoppelijk prinsdom te Luik te zamen zitting hielden en in de beide landstalen beraadslaagden, terwijl de burgemeester van Hoei voor de Walen de Vlaamsche redevoeringen en de burgemeester van Tongeren voor de Vlamingen de Waalsche toespraken bondig moesten vertalen. Tot hiertoe was alles kalm afgeloopen; doch de warme Vlaamschgezinde De Vriendt, die nu Fransch sprak om door al de leden begrepen te worden, riep uit: Men wil hier enkel Vlaamsche redevoeringen dulden vanwege de leden, die niets dan Vlaamsch kennen. In deze Kamer is Vlaamsch spreken een recht! Ja, de Vlaamsche taal neemt hier eindelijk de plaats in, waarop ze recht heeft, en ik weiger volstrekt hier de rol van schamelen arme te vervullen, waartoe men ons wil verlagen. (Zeer wel! op enkele banken.) Dit protest stak het vuur aan de lont. Waalsche socialisten, liberalen en niet het minst Coremans gingen aan 't twisten en aan 't onderbreken. Coremans gaf overigens den volgenden practischen wenk, die, volgens hem, de moeilijkheden op eene zeer prozaïsche wijze moest uit den weg ruimen: Voor de rechterzijde is de kwestie van 't gebruik der talen in deze Kamer reeds opgelost. Zij, die geen Vlaamsch verstaan, vragen eenvoudig aan hunne collega's wat er is gezegd geweest. (Gemompel.) Overigens kan men den volgenden dag 't Beknopt Verslag lezen, dat in den vroegen morgen wordt uitgedeeld, in 't Fransch en in 't Vlaamsch... In afwachting dat gij bekwaam zijt ons te verstaan, wendt u tot de naast u zittende collega's: ze zullen u op de hoogte kunnen brengen van wat er gezegd is. (Herhaald gerucht.) Zekeren dagGa naar voetnoot(1), uitgedaagd door den heer Bara om hier Vlaamsch te spreken, antwoordde ik hem op staanden voet in 't Vlaamsch. En de heer Bara wendde zich tot zijnen gebuur, den heer Paternester, meen ik, die hem mijne woorden vertaalde, terwijl ik sprak. Doe zooals hij: 't zal de eenvoudigste oplossing zijn. | |||||
[pagina 137]
| |||||
Doch de voorzitter sneed dit verward debat af, door de Kamer terug te roepen tot de in behandeling zijnde begrooting. De zaak bleef steeds hangend. | |||||
Andere Vlaamsche incidenten in de Kamer (1895)Bij gebrek aan eene doelmatige regeling verwekten nu en dan de zeldzame Vlaamsche redevoeringen nieuwe incidenten. Den 10 Januari 1895 hield de Fransch-onkundige Huyshauwer (Gent) eene Vlaamsche redevoering, die door den voorzitter beknopt werd vertaald, waarbij hij den lof van Anseele inoogstte, omdat hij het zoo goed gedaan had. Doch de Walen waren met die eenvoudige oplossing niet gediend. Den 15 Januari had Helleputte eene Vlaamsche redevoering begonnen; maar, zoodra hij den mond had geopend, ontstond er een luid rumoer onder de Walen en een zeker getal onder hen verlieten de zaal met ophef. Helleputte was uit zijn lood geslagen en zette zijne redevoering in 't Fransch voort. Den volgenden dag sprak pastoor Daens ook in die taal en legde uit waarom, op de volgende vreemde manier: Als grondbeginsel heb ik aangenomen hier Vlaamsch, mijne moedertaal, te spreken. Bij de eerste gelegenheid zal ik aan mijne vrienden uit het Walenland, met wien ik op goeden voet leef en wil blijven leven, uitleggen waarom ik dat doe. Doch heden, uit inschikkelijkheid en ook uit toegevendheid... zal ik Fransch spreken. Eenige dagen later kwam pastoor Daens nogmaals aan 't woord in 't Fransch, maar ditmaal om uit te leggen waarom hij Vlaamsch zou spreken, hetgeen hij dan ook deed. Meer andere leden gebruikten af en toe ook de moedertaal. Zoo hield Coremans in de zitting van 22 Januari | |||||
[pagina 138]
| |||||
1895 eene gewichtige redevoering over de Vlaamsche Beweging en hij deed een nieuw beroep op de inschikkelijkheid der Walen van de Kamer. Ter loops legde hij de volgende verklaring af, die in de Vlaamsche pers druk werd besproken: Vóór 1830 genoten de Vlamingen al hunne rechten. Wij hebben ze verloren door met u, Walen, voor uwe rechten te vechten. We waren dwaas genoeg om eene regeering te doen vallen, die onze rechten eerbiedigde en door u werd beschuldigd uwe rechten niet te eerbiedigen. Er waren veel jaren noodig om bres te schieten in de verfransching. Helpt ons, opdat het Vlaamsche volk door die bres gerake! Het voorbeeld van de kennis, van de noodzakelijkheid van 't Vlaamsch wordt ons van hooger hand gegeven: de Koning, de Koningin, Prins Albrecht spreken Vlaamsch. Intusschen vonden de jonge radicale Vlaamschgezinden, dat er veel te weinig Vlaamsch in de Kamer werd gesproken, ondanks de plechtige kiesbeloften der gekozenen. In Maart 1895 hield de Nederduitsche Bond van Antwerpen eene vergadering, waarop daarover luide klachten werden gehoord. Pauwels, die zeer toegejuicht werd, riep er uit: Indien plechtig aangegane verbintenissen niet nageleefd worden, dan bestaat er geene politieke goede trouw meer. Dit was blijkbaar tegen Coremans gericht, die op de zitting aanwezig was, maar het voorzichtig oordeelde niet te antwoorden. In de Kamer nam gaandeweg het Vlaamschspreken niet toe, integendeel. Toen, in zitting van 3 Augustus 1895, De Vriendt eene Vlaamsche redevoering hield, werd hij door gerucht en gesprekken herhaaldelijk gestoord. Hij verweet die onverdraagzaamheid aan de Waalsche linkerzijde; maar deze beschuldigde de rechterzijde van die stoornis, en daarover kwam de geheele Kamer in opschudding. Den 28 Augustus was er weer een incident, omdat pastoor Daens aankondigde, dat hij Vlaamsch zou spreken; en Anseele was nu de aanvoerder der Franschgezinden: De heer Berloz. Uwe Waalsche collega's zullen u niet verstaan. | |||||
[pagina 139]
| |||||
De heer Anseele. Gij weet wel, dat het voor de Waalsche werklieden niet mogelijk is Vlaamsch te leeren. Dit alles bewijst hoe ingekankerd het gebruik van 't Fransch in de Kamer nog wasGa naar voetnoot(1). Vele leden waren tegen het Vlaamschspreken, omdat het eene nieuwigheid was en zij hunne moedertaal maar gebrekkig kenden. Anderen wilden wachten, totdat de Walen Vlaamsch zouden kennen! Anderen nog zagen in 't Vlaamsch eene gewestspraak, die als officiëele taal niet in aanmerking komen kon. Al de Walen eindelijk waren er hevig tegen, uit onkunde van onze moedertaal en uit vooroordeel tegen haar. Zeer klein was de groep dergenen, die, als Juliaan De Vriendt, Vlaamsch spraken uit overtuiging, plichtbesef en liefde voor de moedertaal. | |||||
[pagina 140]
| |||||
teur in de twee landstalen volledig te laten verschijnen (December 1894). Hoeveel jaren had men niet moeten wachten naar die zoo eenvoudige erkenning van het goede recht der Vlamingen; hoeveel vergeefsche pogingen had men niet vroeger moeten doen, aleer men ze kon bekomen! Wij zwijgen over de schier platonische wenschen dienaangaande in de eerste tijdperken der opkomende Vlaamsche Beweging; maar de tweede taalwet van 1878 had uitdrukkelijk voorgeschreven ‘de berichten en mededeelingen, welke de ambtenaars van den Staat (in de Vlaamsche gewesten) tot het publiek richten, hetzij (alleen) in de Nederlandsche taal, hetzij in de Nederlandsche en in de Fransche talen’ op te stellen. Hoe kon en dorst men eene uitzondering maken van den Moniteur, het voornaamste orgaan der ‘berichten en mededeelingen’ van den Belgischen Staat? Sedert 1884 liet het clericaal ministerie nu en dan Nederlandsche vertalingen van enkele officiëele oorkonden verschijnen in den Moniteur, die zelfs sedert 1 Juli 1888 bovenaan prijkte met den bedrieglijken titel: Moniteur-Staatsblad. Nochtans vermeerderde allengskens en van jaar tot jaar het getal der wetten en besluiten, die van eene Nederlandsche vertaling werden gevolgd. Zelfs schijnen de Vlaamschgezinden er eerst niet aan gedacht te hebben, dat de Moniteur onder de toepassing der tweede taalwet van 1878 viel. Slechts in Maart 1886 werd die grief in den Senaat opgeworpen door Van Ockerhout en Lammens, maar Minister De Volder scheepte hen af. Herhaaldelijk was de aanval sedertdien in de beide Kamers hervat, doch zonder gunstigen uitslag. De laatste nederlaag had Coremans geleden in de Kamerzitting van 21 Maart 1894, toen Minister Le Jeune beweerd had, dat men hem eene uitgave van 100.000 fr. wilde opleggenGa naar voetnoot(1), en zich halsstarrig gekant had tegen de aanneming van Coremans' amendement, dat dan ook met klank werd verworpen. | |||||
[pagina 141]
| |||||
Eenige maanden later was de Waal Le Jeune als minister van justitie door den Vlaming Begerem vervangen en werd de volledige vervlaamsching van den Moniteur schier zonder stoot noch slag bekomen. Den 3 Maart 1895 verscheen
De Frascnhe Moniteur Belge
voor de eerste maal het offlciëel orgaan der Belgische Regeering in de twee landstalen met den Nederlandschen tekst tegenover den Franschen. In zitting van 5 Maart bedankte Coremans den minister in de Kamer over die hervorming. Te recht schreef Het Volksbelang: Die uitsluitend Fransche Moniteur was als eene officiëele loochening der taalrechten van de groote meerderheid onzer landgenooten, en om dien toestand te behouden werden door Franschgezinde en Waalsche ministers in de Kamers honderden malen onze | |||||
[pagina 142]
| |||||
verzoekschriften naar de scheurmand verzonden. Exagérations flamingantes, klonk het steeds, geldverkwisting, onnoodig, nutteloosen eenheidstorend werk. | |||||
De nederlaag van Juliaan De Vriendt in de Kamer (1895)In Juli en Augustus 1895 beraadslaagde de Kamer over eene nieuwe wet op het lager onderwijs tot versterking der clericale scholen. Alles gebeurde sedert eene reeks van lange zittingen in het Fransch, toen de Vlaamschgezinde volksvertegenwoordiger van Brussel, Juliaan De Vriendt, eene | |||||
[pagina 143]
| |||||
De tweetalige Moniteur-Staatsblad (Maart 1895)
| |||||
[pagina 144]
| |||||
Vlaamsche redevoering uitsprak in zitting van 3 Augustus 1895, die, zooals hierboven reeds aangestipt werdGa naar voetnoot(1), door een hevig gerucht werd gestoord. De Vriendt stelde voor in de wet het grondbeginsel neer te schrijven, dat in de scholen der Vlaamsche gewesten het Nederlandsch, in die der Waalsche streken het Fransch de voertaal van 't onderwijs zijn zou. Het clericaal ministerie verzette zich tegen dit zoo billijk voorstel, dat nochtans drie dagen later, zonder eenig bezwaar in eerste lezing bij zitten en staan werd aangenomen. De Vlaamschgezinden kraaiden victorie, daar die wetsbepaling van bijzonder groot gewicht was, aangezien ze van toepassing moest zijn op al de ontelbare aangenomen en ondersteunde vrije scholen van paters en nonnen, welke in groot getal zeer verfranscht zijn. Nochtans was men niet al te gerust. Voorzichtig schreef Het Volksbelang: ‘Als het voorstel van den heer De Vriendt er maar bij de tweede stemming doorkomt!’ Die nuchtere waarschuwing bleek weldra maar al te gegrond te zijn. Reeds de volgende week, bij de tweede behandeling van De Vriendt's voorstel, kwam er minister Schollaert onwederroepelijk en beslist tegen op, en het gros der clericale rechterzijde, benevens schier de gansche Waalsche linkerzijde, viel hem bij. Het voorstel werd ten slotte met 69 stemmen tegen 37 en 3 onthoudingen verworpen. De Vriendt had intusschen zijn voorstel knap verdedigd, hierin door Coremans wakker ondersteund; deze laatste wees onder meer op het voorbeeld der kloosterschool van Merxem bij Antwerpen, waar de nonnen het lager onderwijs in 't Fransch gaven aan kinderen, die enkel Vlaamsch kenden. Onbewimpeld voegde hij er bij: ‘Kloosterlingen zijn onoverwinnelijk koppig en blijven ons Vlaamsch volk verbasteren.’ Wederom werden De Vriendt en Coremans door het ge- | |||||
[pagina 145]
| |||||
huil en het getier van een deel der Kamer herhaaldelijk onderbroken. Het was eene ernstige nederlaag voor het Vlaamsche beginsel, dat bleek te moeten onderdoen in de oogen van het clericaal ministerie en van de clericale Kamermeerderheid voor de zoogezegde onaantastbaarheid der vrije papenscholen. En de antipaapschgezinde Walen der linkerzijde leenden hun hierin gewillig de hand, uit verachting voor onze moedertaal! | |||||
Onze taal in de Gemeenteraden van het algemeen stemrecht (1896)Na de ontbinding der beide Kamers was insgelijks die der Gemeenteraden van geheel België gekomen, welke in November 1895 door de kiezers van het algemeen stemrecht vernieuwd werden. Ook daar zou natuurlijk de invloed van het democratisch en Vlaamschgebleven kiezerskorps zich doen gelden met nog meer kracht dan in de Kamers, zoo dacht men ten minste. Te Antwerpen was de Vlaamsche zegepraal reeds lang bevochten. Maar te Gent, te Brugge en te Hasselt, om alleen van de andere hoofdplaatsen der Vlaamsche provincies te spreken, waren de beraadslagingen der gemeenteraden overwegend of schier uitsluitend Fransch gebleven. In Januari 1896 vergaderden de nieuwe gemeenteraden. Te Gent, waar de toepassing der evenredige vertegenwoordiging den Raad in drie nagenoeg gelijke partijen verdeeld hadGa naar voetnoot(1), waren er 26 Vlaamsche eeden op 39 leden, tegen | |||||
[pagina 146]
| |||||
vroeger 4 op 31Ga naar voetnoot(1). Tegen de algemeene verwachting sprak de nieuwe burgemeester Braun in het Fransch zijne openingsrede uit, waarin hij, wel is waar, zich verontschuldigde zulks te doen; en de belangrijke bespreking, die er op volgde, werd grootendeels in 't Fransch gevoerd, ook door leden, die pas eenen Vlaamschen eed hadden afgelegd! Alleen schepen De Vigne en de leider der socialisten Anseele spraken Vlaamsch; maar deze laatste pakte moedwillig uit met het gemeenste plat Gentsch, dat men in de achterbuurten der volkrijke fabriekstad hoort gebruiken. Alzoo was te Gent niet veel veranderd in den nieuwen Gemeenteraad, daar men er, als vroeger, veel meer Fransch hoorde dan Vlaamsch; het nieuwe was enkel de invoering der grove straattaal door Anseele, die daar later in volhardde en nagevolgd werd door de andere socialistische werklieden van den Raad. Te Brugge legden al de leden van den uitsluitend clericalen gemeenteraad den eed in het Vlaamsch af; maar aan het gebruik onzer taal in de beraadslagingen werd zoo goed als niets veranderd. Evenals te Gent hield de burgemeester graaf A. Visart de Bocarmé zijne openingsrede in 't Fransch, waarover hij zich verontschuldigde, terwijl hij, zelf Fransch sprekende, er heel ernstig bijvoegde: Met de opening van onzen nieuwen gemeenteraad druk ik den wensch uit, dat het Vlaamsch weldra de eenige taal zal wezen, die in deze vergadering zal gebruikt worden. | |||||
[pagina 147]
| |||||
Te Hasselt, in de hoofdstad van het zoo Vlaamsch gebleven Limburg, waar de gemeenteraad nog steeds in 't Fransch beraadslaagde, legde een deel der leden nu ook den eed af in 't Nederlandsch en werd er, op voorstel van het lid A. Van Geel, eenparig besloten, dat onze moedertaal in 't vervolg de officiëele taal der stad Hasselt zijn zou. Te Gent bleef het overigens niet bij de parade der Vlaamsche eeden en bij de uitdrukking van sympathie voor het Vlaamsch in het Fransch. Twee nieuwe clericale leden (Prof. A. De Ceuleneer en Alfons Siffer) hadden aanstonds een reglement voorgesteld tot regeling van het officiëel gebruik van het Nederlandsch door den Raad. Dit voorstel werd versmolten met een ontwerp van algemeene verordening van inwendige orde, en in zitting van 29 Januari 1896 beraadslaagde er de gemeenteraad over. Ondanks de hevige tegenkanting van het oudste lid van den Raad, den liberaal Ad. Du Bois, werd het voorstel aangenomen na eene warme verdediging van de twee voorstellers, van eenen liberaal (De Vigne) en van eenen socialist (Van Beveren). De redevoering van Du Bois was, zooals De Vigne zei, ‘de zwanenzang van de overheersching der Fransche taal’ op het Gentsch stadhuis. Vuylsteke, Heremans, Rogghé, Camiel Siffer en de andere dungezaaide liberale Vlaamschgezinden, die er in vroegere jaren naast eene verpletterende meerderheid van Franskiljons zetelden, hadden er nooit kunnen aan denken te bekomen wat nu zoo goed als zonder moeite werd aangenomen ten gevolge der ‘nieuwe toestanden’, 't is te zeggen: van het algemeen stemrecht. Ziehier den tekst dier kleine plaatselijke taalwet, zooals zij door den Gemeenteraad werd aangenomen: HOOFDSTUK III. | |||||
[pagina 148]
| |||||
van het Gemeentebulletijn. De redevoeringen worden samengevat of afgekondigd in het Gemeentebulletijn in de taal, waarin zij uitgesproken zijn. De verslagen worden er in de twee talen afgekondigd. Zooals Prof. De Ceuleneer aan den Gentschen Raad deed opmerken, bestond reeds eene gelijksoortige taalregeling te Antwerpen sedert dertig jaren. Dit bewijst eens te meer hoe Franschgezinder de Arteveldestad is dan de Scheldestad. | |||||
Andere gebeurtenissen van 1895 en 1896Ziehier nog eenige andere feiten uit de jaren 1895 en 1896: de vraag van volksvertegenwoordiger Cartuyvels in de Kamer, strekkende om, bij de rechtbank van Hoei (Huy) eenen Vlaamschkundigen rechter te benoemen, daar het Vlaamsch kanton Landen onder het rechterlijk district Hoei staat (Januari 1895); het nederleggen in de Kamer door J. Vander Linden en vijf andere clericalen van een wetsontwerp over het gebruik onzer taal vóór de Krijgsraden (Februari); de redevoeringen van Bara in den Senaat tegen de Vlaamsche Beweging (Maart); het aftreden als opziener van het middelbaar onderwijs van Ed. Prinz, die de taalwet van 1883 ernstig en eerlijk had helpen in toepassing brengen (Mei); de inwijding in het Stadspark te Antwerpen van Frans De Cort's borstbeeld (Juli); het verschijnen in de Revue des deux mondes en in de Revue Encyclopédique van Parijs van belangrijke studies door den Antwerpenaar L. Van Keymeulen, gewijd aan Ledeganck, Van Rijswijck, Van Beers en Multatuli (Juni en Juli); de korte Waalsche toespraak in de Kamer van Schinler, volksvertegenwoordiger van Luik (10 Augustus); de vijan- | |||||
[pagina 149]
| |||||
digheid van minister Schollaert aan de inrichting van eenen Nederlandschen leergang over notariëel recht aan de Gentsche hoogeschool (September); de zeer Vlaamsche feesten van Brugge-Zeehaven te Brugge met Nederlandsche toespraken van ministers, burgemeester, gouverneur en andere bekende of bedekte Franskiljons (October); de mededeeling aan den Brugschen gemeenteraad gedaan door burgemeester Visart, aankondigende dat Jhr de Maere door den Koning tot baron werd verheven, om hem te beloonen voor zijne jarenlange diensten aan de zaak van Brugge-Zeehaven (December); het algemeen vreugdebetoon in België en vooral in Vlaanderen over de mislukking van Jameson's schandelijken inval in de Transvaalsche Republiek (Januari 1896); het begin van den kruistocht der Franschgezinde ‘pères de famille’ van Gent tegen het koninklijk atheneum dier stad (Februari); de inwijding van Rogier's standbeeld te Brussel en de polemiek in de Vlaamsche pers daarover (id.); het vieren van het zilveren jubelfeest der Antwerpsche afdeeling van het Willems-fonds (Mei); de bekendmaking van de samenstelling van het leger-contingent, bestaande uit 7044 Vlamingen tegen slechts 4571 Walen, alhoewel de inrichting van het Belgisch leger geheel Fransch is (Juni); de afkondiging in het Staatsblad (nr van 21 Augustus) van een koninklijk besluit, waarbij eene Staatsjury werd aangesteld, belast om de kennis der Nederlandsche taal te onderzoeken der aanvragers van rechterlijke en notariëele ambten in Vlaamsch België; het benoemen door het XXIIIe Nederlandsch Congres te Antwerpen van eene commissie, waaraan het bestudeeren werd opgedragen der maatregelen te nemen tot het bekomen eener Vlaamsche hoogeschool (Augustus); de inwijding van een gedenkteeken ter eere van Dr. F.A. Snellaert († 1872) op het kerkhof van St-Amandsberg bij Gent (September); het plechtig bezoek van Prins Albrecht aan de Koninklijke Vlaamsche Academie (18 October). |
|