Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging
(1906-1909)–Paul Fredericq– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| ||||
Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche BewegingHoofdstuk IV
| ||||
De wording der taalwet De Vigne-CoremansDe eerste taalwet Coremans van 1873 op het gebruik der moedertaal vóór het gerecht was noch eerlijk noch overal toegepast geworden. Het onderzoek van het Willems-fonds | ||||
[pagina 2]
| ||||
en het merkwaardig verslag van Vuylsteke in 1878 hadden zulks reeds in de eerste jaren bewezenGa naar voetnoot(1). Bij iedere bespreking der jaarlijksche begrooting van justitie stegen dan ook klachten op in de Kamers, maar de bevoegde ministers (Bara en na 1884 zijne clericale opvolgers De Volder en Le Jeune) antwoordden steeds ontwijkend. Daar de Regeering onwillig of onmachtig bleek te zijn en er gaandeweg allerlei leemten in die onsamenhangende eerste taalwet vaar 1873 waren ontdekt en aangeklaagd gewordenGa naar voetnoot(2), moest men zijne toevlucht nemen tot het parlementair initiatief. | ||||
De wetsvoorstellen van De Vigne en van Coremans (1884)Nog tijdens de laatste dagen van het liberaal ministerie, den 29 Februari 1884, had De Vigne met De Wael, burgemeester van Antwerpen, Buls, burgemeester van Brussel, Lippens, burgemeester van Gent, en Van Wambeke, burgemeester van Aalst, een wetsontwerp in de Kamer neergelegd, waarin de verbeteringen werden opgenomen, die reeds in 1881 door de Vlaamsche Conferentie der Gentsche Balie in een adres van 109 advocaten en magistraten waren aanbevolen. Den 9 April daaropvolgende legde Coremans op zijne beurt een ander wetsvoorstel neer, medeonderteekend door De Laet, Van Wambeke, J. Vandenpeereboom en Eug. De Kerchove, dat het wetsvoorstel De Vigne aanvulde en eene grondige herziening der taalwet van 1873 beoogde. | ||||
[pagina 3]
| ||||
De twee wetsvoorstellenGa naar voetnoot(1) werden naar de afdeelingen verzonden. Den 10 December 1885 legde Stroobant (Brussel) het verslag over dat van Coremans en den 26 Januari
Julius De Vigne
1886 de Luikerwaal Hanssens het verslag over dat van De Vigne neer. Beide waren volkomen gunstig en dat van den Waalschen verslaggever was, tot ieders verbazing en algemeene voldoening der Vlamingen, nog merkwaardiger dan dat van StroobantGa naar voetnoot(2). Maar noch de Regeering noch de Kamer schenen haastig met het bespreken der twee wets- | ||||
[pagina 4]
| ||||
ontwerpen. Maanden en jaren verliepen en inmiddels had de storm van het Mouvement wallon en van het militair taalwetje in 1887 en in 1888 gewoedGa naar voetnoot(1). | ||||
De eerste bespreking in de Kamer (1888)Bijna vier volle jaren waren voorbijgegaan sedert het neerleggen der twee wetsvoorstellen en De Vigne was in 1886 te Gent niet herkozen geworden, toen eindelijk de beraadslaging over het wetsvoorstel De Vigne-Coremans in de Kamer een en aanvang nam in zitting van 22 November 1888. Eerst was de bespreking over de bepalingen voorgesteld door De Vigne kalm en deftig, hetgeen bij eene taalwet in de Kamer niet in de gewoonte ligt; maar weldra kwam de Waalsche aap wederom uit de mouw in de redevoeringen van Anspach-Puissant en Bara; en, hetgeen vooral grievend en verbitterend was, men zag een Gentenaar, oud-lid van 't Zal wel Gaan en van 't Algemeen Bestuur van het Willems-fonds, den oud-gouverneur van Henegouwen, graaf Oswald de Kerchove (alsdan volksvertegenwoordiger van het Waalsche kiesdistrict Ath) zijne misplaatste kwinkslagen afschieten op de taal der Vlamingen. Hij toch kon de verzachtende omstandigheden zijner onwetendheid niet gelijk de Walen inroepen, toen hij in volle Kamer kwam verkondigen, dat de Vlamingen de Nederlandsche taal niet verstaan, aangezien er ‘zooveel verschil ligt tusschen Nederlandsch en Vlaamsch als tusschen Fransch en Waalsch’, en dat zij twee verschillende talen zijn. Dat onverklaarbaar optreden van eenen tot dan toe zeer geachten en talentvollen Gentschen liberalen staatsman baarde algemeene verontwaardiging in Vlaamsch BelgiëGa naar voetnoot(2). Het | ||||
[pagina 5]
| ||||
was het voornaamste incident dier verwarde en zeer technische bespreking, benevens het onverwacht Vlaamschspreken van Coremans op de uitdaging van Bara, waar wij hierboven reeds van gewaagd hebbenGa naar voetnoot(1). De rechterzijde, schier uitsluitend uit Vlamingen bestaande, speelde bij de eerste bespreking eene ellendige komedie. Telkens er te stemmen viel over een of ander ingrijpend artikel, vluchtten de clericalen bij tientallen in de wandelgangen der Kamer en lieten de Vlaamschgezinden door de Walen, die getrouw op hunnen post bleven tot den laatsten man, regelmatig verpletteren, met de krachtdadige medewerking van den minister van justitie Le Jeune. Zelfs J. Vandenpeereboom, een der vijf onderteekenaars van het wetsvoorstel Coremans, had zijnen voet in de Kamer niet gezet, zoolang de eerste beraadslaging geduurd had. Tusschen de eerste en de tweede lezing van het wetsontwerp verliepen eenige dagen, die door de Vlamingen gebruikt werden om de Kamer te overstelpen met verzoekschriften, ten einde het broddelwerk te zuiveren, dat uit hare beraadslagingen te voorschijn was gekomen. De almachtige, clericale meerderheid had alzoo aan de Waalsche linkerzijde geenen ernstigen tegenstand geboden. En zoo was men er toe gekomen de taalwet van 1873 op verschillende punten te verslechten, wanneer de stemming afhing van eene ontzaglijke clericale meerderheid, uit de Vlaamsche gewesten naar de Kamer gezonden! Ook waren de clericale Vlaamschgezinden, vooral te Antwerpen, uiterst misnoegd en lieten het hunne vertegenwoordigers in de Kamer luidop hooren. Te Brussel, te Brugge, te Antwerpen hielden zij verontwaardigde meetingen. Van hunnen kant traden de liberale Vlaamschgezinden beslist op tegen de tergende houding der Waalsche linkerzijde. | ||||
[pagina 6]
| ||||
De brief van de liberale Vlamingen van Gent aan de Waalsche linkerzijdeVeel indruk maakte de open brief van den Bond der Vlaamsche liberale maatschappijen van Gent aan de volksvertegenwoordigers hunner partij, welk stuk op de muren der Arteveldestad werd aangeplakt en door de drukpers alom bekend gemaakt. Het luidde als volgt: Hooggeachte Heeren, | ||||
[pagina 7]
| ||||
gewesten maar al te dikwijls grieft en aan onze gemeenschappelijke partij in Vlaanderen eene onberekenbare schade toebrengt. Dat vastberaden stuk werd zeer opgemerkt in den stortvloed der verzoekschriften. | ||||
Het protest van den ‘Cercle libéral wallon’ van GentDe Walen waren misnoegd over dien blaam, die hun door een deel hunner eigene partijgenooten uit Vlaamsch België werd gegeven; en nogmaals zag men Prof. Discailles met zijnen secretaris L. Hallet voor den dag komen met een protest van den Cercle libéral wallon de l'arrondissement de Gand. Tragisch was de toon er van: On vient accuser ses contradicteurs de manquer de patriotisme! On en vient à insinuer que les députés wallons ne remplissent pas les devoirs de la délicatesse et de l'équité! On leur reproche de prendre une attitude éminemment dangereuse pour notre nationalité! Et ces reproches trouvent de l'écho! Et ces accusations sont affichées sur les murs de nos villes! Dit optreden van eenige zeer dungezaaide Walen in het Vlaamsche Gent werkte overigens gansch anders dan de opstellers van het stuk hadden verwacht; en zeker was Het Volksbelang de tolk van de overgroote meerderheid der Arteveldestad, toen het schreef: Het steekt de oogen uit, dat zij, Walen in Vlaanderen gevestigd, ook eenigszins schijnen te vergeten, dat dit hun ‘plichten van politieke kieschheid’ oplegt. | ||||
[pagina 8]
| ||||
het handvol Walen van den Cercle wallon van Gent tegenover de Gentenaars, denken zij wellicht, dat wij zoo iets als betamelijk en verstandig zouden beschouwen? | ||||
De liberale Vlamingen van AntwerpenNatuurlijk lieten de liberale Vlaamschgezinden van Antwerpen zich niet onbetuigd. Zij hielden eene groote volksvergadering, waarop niet minder dan 330 liberale kringen waren vertegenwoordigd en waarop Jan Van Rijswijck, Max Rooses, N. Cupérus en Pol de Mont krachtdadige redevoeringen hielden, die geestdriftig werden toegejuicht. Jan Van Rijswijck zegde onder meer: De Walen zouden moeten begrijpen, dat de Vlaamsche Beweging niet tegen hen gericht is. Wij hebben nimmer de onnoozele pretentie aan den dag gelegd een voetbreed te zetten op hun taalgebied. Wij willen slechts gelijkheid met hen, zonder dewelke er geene ware broederlijkheid wezen kan. Eerst dan zal België voor alle toekomst één en onafhankelijk zijn, wanneer de broederlijke gevoelens, die wij het Waalsche volk, o zoo gaarne! toedragen, op gelijkheid van rechten zullen steunen. | ||||
De tweede bespreking in de KamerMet al die uitingen hunner liberale partijgenooten uit de Vlaamsche gewesten hielden de Walen der linkerzijde geene de minste rekenschap. Toen het debat opnieuw begon, was hun overmoed hardnekkiger dan ooit, om de moedertaal der Vlamingen te bespotten en onze taalrechten vlakaf te loochenen. Magis, Neujean, Lescarts, Warocqué en anderen wedijverden daarin. ‘Zelden’ - schreef Het | ||||
[pagina 9]
| ||||
Volksbelang - ‘werd zooveel onzin in korteren tijd in onze Wetgevende Kamers uitgekraamd...’ De gansche houding van het ministerie, van de almachtige clericale meerderheid en vooral van den lichtzinnigen minister van justitie, den Waal Le Jeune, was overigens zoo flauwhartig en zoo dubbelzinnig, dat zij de verontwaardigde protesten der Vlaamschgezinde clericalen maar al te wel verdienden. Deze verbittering was zoo groot te Antwerpen, dat er de katholieke maatschappijen, die door de straten eenen optocht hielden en Jan Van Rijswijck toevallig ontmoetten, hem eene lange ovatie brachten. Voor alwie weet hoe vinnig de politieke strijd in de Scheldestad destijds was en hoe onbillijk de meeste clericale Vlaamschgezinden er in gewone tijden zich over de liberale Flaminganten uitlieten, ze allen omvattende onder den scheldnaam ‘de kliek Van Rijswijck-Rooses-Van Bergen-Pécher’ (zooals een hunner leiders Adolf Pauwels in zijn orgaan De NijptangGa naar voetnoot(1) gewoon was te schrijven) - alwie zich dat herinnert, zal begrijpen hoe hevig de misnoegdheid der Antwerpsche clericalen op dat oogenblik moet geweest zijn, dat zij Jan Van Rijswijck op de straat eene luidruchtige openbare hulde konden brengen. | ||||
De drie voornaamste verzoekschriftenDuizenden verzoekschriften waren tijdens de bespreking der taalwet De Vigne-Coremans uit alle hoeken van Vlaamsch België naar de Kamer gezonden; doch slechts drie waren van eenigen invloed op de bespreking. Het eerste was een beschamend stuk der Franschgezinde advocaten van Antwerpen, namens den tuchtraad van de advocatenorde der Vlaamsche Scheldestad, waarin zij zich tegen de voorgestelde wijzigingen der taalwet van 1873 verklaarden. Dadelijk had overigens de Vlaamsche Balie van Antwerpen een tegen-adres naar Brussel gezonden. Over de waarde en beteekenis van dat optreden der machtige Franskiljons uit | ||||
[pagina 10]
| ||||
de Antwerpsche advocatenwereld werd in de Kamer gedurende enkele zittingen gekibbeld. Het tweede stuk, waarop ook meer dan eens gewezen werd gedurende de bespreking, was het vertoogschrift van de Conferentie der Vlaamsche Balie van Gent, waarin de uitslag harer ernstige bezadigde beraadslagingen over de taalwet van 1873 werd medegedeeld. Dat flink vertoog werd gedurig en niet zonder nut ingeroepen door de verdedigers der taalwet, die, Coremans inbegrepen, veel spraken, maar blijkbaar niet altijd goed op de hoogte der zaak waren. Aan beide zijden was het geheele debat uiterst verward, gerekt en zwak. Hoe werd de kalme schrandere De Vigne in die bespreking gemist! Het derde stuk, dat in de Kamer opgang maakte, was het vertoog tot de linkerzijde, uitgaande van den Bond der Vlaamsche liberale maatschappijen van Gent. Herhaaldelijk werd er tijdens de bespreking op gezinspeeld en het werd zelfs in zitting van 19 December door De Sadeleer (Aalst) in zijn geheel voorgelezen tot groote verslagenheid der Walen. Gedurende de geheele lezing zweeg de Waalsche linkerzijde als één muizeken. Nogmaals werd aldus openlijk verkondigd, dat de Waalsche linkerzijde zich door hare houding afscheidde van de liberale partij in de Vlaamsche gewesten. | ||||
De aanneming der taalwet De Vigne-Coremans (December 1888)Eindelijk werd de nieuwe taalwet De Vigne-Coremans, bevattende 16 artikels, den 21 December 1888, door de Kamer aangenomen met 71 tegen 25 stemmen en eene onthoudingGa naar voetnoot(1). Zij wijzigde de eerste onsamenhangende taalwet van | ||||
[pagina 11]
| ||||
1873 op allerlei ingewikkelde punten, er hier en daar kleine verbeteringen aan toebrengende; maar zij was zelve zoo ingewikkeld, dat de voorzitter der Kamer De Landtsheere bij de eindstemming verklaarde zich te moeten onthouden, daar hij zei zich geene juiste rekenschap meer te geven van hetgeen de Kamer in aller haast op den vooravond van 't nieuwjaarverlof had afgeflanst. Na al dat hevig rumoer en aanhoudend geharrewar, die in het gansche land opnieuw tusschen Waal en Vlaming verwijdering hadden gebaard, was er in den grond schier niets veranderd aan de taalwet van 1873, tenzij dat de aanvullingen van De Vigne zoo goed als in hun geheel waren aangenomen en dat enkele kleinigheden verbeterd waren. Zeer duister waren nochtans zekere artikels, ja vatbaar voor rekbare toepassing of zelfs voor ontduikingGa naar voetnoot(1). Nochtans ware het overdreven te beweren, dat men ‘geen duimbreed’ gevorderd was sedert 1873, zooals Het Laatste Nieuws weeklaagde. Den 28 en 29 December 1888 kwam de taalwet in den Senaat en werd er ongewijzigd aangenomen. Nogmaals onderscheidden zich d'Andrimont en baron de Sélys-Longchamps door hunne uitvallen tegen de moedertaal der Vlamingen. Volgens den Luikschen burgemeester pleegden de Vlamingen een wezenlijk verraad tegen België, aangezien zij de officiëele herstelling van het ‘Nederlandsch’ betrachtten, de taal die Vlamingen en Walen in 1830 eendrachtig hadden verdrongen! Integendeel zag men eenige clericale Walen (Cornet, baron d'Huart en graaf d'Oultremont) een moedig voorbeeld geven, daar zij niet aarzelden de taalrechten der Vlamingen te erkennen, alhoewel zij door Waalsche kiezers naar den Senaat gezonden werden. Het Volksbelang deed opmerken, dat de Vlamingen nu geregeld alle vijf jaren eene nieuwe taalwet kregen: 1873-1878-1883-1888. | ||||
[pagina 12]
| ||||
Doch de laatste taalwet, op het einde van December 1888 in Kamer en Senaat aangenomen, werd slechts den 3 Mei 1889 door den Koning bekrachtigd en verscheen in het Staatsblad van 11 Mei. Allerlei gissingen werden geopperd om die uiterst buitengewone vertraging der koninklijke goedkeuring uit te leggen. Bijna zes maanden waren verloopen tusschen de laatste stemmingen van den Senaat en de afkondiging der wet, hetgeen in België zoo goed als zonder voorbeeld was. Volgens de wet moest, wel is waar, een koninklijk besluit de lijst der Vlaamsche en der Waalsche gemeenten vaststellen. Maar was daartoe een half jaar noodig? | ||||
F. Delvaux in de ‘Fédération libérale’ te Brussel (1888)Pas was de nieuwe taalwet den 21 December in de Kamer aangenomen, en nog vóór de beraadslaging in den Senaat, of de Fédération libérale hield hare algemeene vergadering te Brussel, waarop de afgevaardigden van al de vrijzinnige kiesvereenigingen des lands bijeen waren. Aldaar geschiedde iets, dat Bara en de Walen nog al in verlegenheid, maar toch niet tot inkeer bracht. Fred. Delvaux, de invloedrijke voorzitter der Liberale Associatie van Antwerpen, vroeg er het woord en verklaarde, dat hij niet tot de eigenlijke Vlaamschgezinden behoorde, maar dat hij het diep betreuren moest, dat de linkerzijde in de debatten over de taalwetten de Vlaamsche taal altoos bespotte en verguisde, hetgeen aan de liberale partij in Vlaanderen veel kwaad deed. Hij verzekerde aan de talrijke Waalsche volksvertegenwoordigers en senators, op de zitting aanwezig, dat hunne redevoeringen onder de bevolking van Vlaamsch België, vooral te Antwerpen, eene groote verbittering hadden teweeggebracht en dat hijzelf steeds schrikte en beefde voor de gevolgen, telkens dat hij in de Annales parlementaires hunne redevoeringen las. Hij zegde nog, dat de Nederlandsche taal verre boven de beschimpingen der Walen verheven is en dat die taal in Vlaamsch | ||||
[pagina 13]
| ||||
België het beste propagandamiddel is, dat ter beschikking van het liberalisme staat. Hij verklaarde ook, dat de zegepraal der liberale gedachten volkomen zeker zijn zou, indien al de leiders van het liberalisme in Vlaanderen de volkstaal konden spreken en schrijven gelijk de liberale Vlaamschgezinden, die zooveel diensten bewijzen. Ten slotte bezwoer hij Bara, die aan de bestuurstafel zat, en al zijne medeleden der linkerzijde toch in godsnaam eene andere houding in de Kamer aan te nemen. Oog- en oorgetuigen verzekerden, dat Bara niet weinig vreemd opkeek en nog al onbeholpen was in zijn antwoord, waarin hij verklaarde, dat hij nooit of nimmer de Vlaamsche taal bespot had, dat niemand zulks in de Kamer gedaan had, en meer andere zwakke uitvluchten. Op de geheele vergadering hadden inmiddels de verklaringen van Delvaux, op plechtigen toon gedaan, den diepsten indruk gemaakt, daar de hoofdman der Antwerpsche liberalen geenszins van overdreven Flamingantisme kon verdacht worden en zelfs in de clericale pers gedurig als een verstokte Franskiljon werd voorgesteld. | ||||
Andere gebeurtenissen van 1889In Vlaamschgezind opzicht was het jaar 1889 veel minder woelig dan 1887 en 1888. Het werd gekenmerkt door de volgende feiten: het houden te Brugge van eene Vlaamsche politieke voordracht door den Franschgezinden volksvertegenwoordiger van Thuin Anspach-Puissant, die eenige weken vroeger in de Kamer zich heftig tegen de taalwet De Vigne-Coremans gekant had, hetgeen een bewijs leverde, dat ook Walen onze taal kunnen leeren en spreken, als zij maar willen (Januari); de lange merkwaardige brief van Prof. Emile de Laveleye van Luik in de Franschgezinde Gazette van Brussel over de rechtvaardigheid der Vlaamsche Beweging; die verschijning van het eerste Botanisch Jaarboek, uitgegegeven door het Kruidkundig genootschap Dodonoea onder | ||||
[pagina 14]
| ||||
het bestuur van Prof. Mac Leod; de nieuwe triomfantelijke kunstreis van Blauwaert met zijn repertorium van Nederlandsche liederen door Duitschland, Polen en Rusland; het grondig beredeneerd verzoekschrift van de Vlaamsche Conferentie der Gentsche Balie tot de Kamer, gesteund door andere van het Grievenkomiteit, van de studenten in de rechten der Hoogescbool van Gent en van het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds, tot het oprichten van eenen leergang in de Nederlandsche rechtstaal bij de Staatshoogescholen; de uitzinnige redevoeringen van Bara tegen de Vlaamsche Beweging in de Liberale Associatie te Doornik (Januari en April), waarin hij ernstig verklaarde, dat de Waalsche bevolkingen ‘als paria's werden behandeld’, hetgeen tot eene scheuring van België of een federatief verbond zou leiden; de uitvoering van Benoit's oratorio Lucifer met eenen kolossalen bijval in Engeland, eenmaal te Bradford en tweemaal te Londen (April en December); de aanhoudende en onbeschaamde schendingen der splinternieuwe taalwet De Vigne-Coremans vóór de Brusselsche rechtbanken, ondanks de luide protesten van twee jonge advocaten, Maurits Josson en Pol Gisseleire, en ondanks de klachten der Vlaamsche drukpers en de tallooze verzoekschriften aan de Kamer; de ridderlijke veldtocht ondernomen door den grijzen Harry Peeters van Antwerpen om de eerherstelling van Coucke en Goethals te bekomen, hetgeen hem ten slotte wegens laster en eerroof deed veroordeelen door de rechtbank van Charleroi tot vier maanden gevangenisstrafGa naar voetnoot(1), schadevergoeding en kosten ten voordeele van Gustave de Géradon, kleinzoon van wijlen den procureur-generaal de Bavay, wiens hardnekkigheid Coucke en Goethals in 1860 onder het mes der guillotine gebracht had; de eerste uitvoering der cantate De Rijn van De Geyter en Peter Benoit te Antwerpen (Mei); de vervolging en veroordeeling van advocaat Maurits Josson door den tuchtraad der orde te Brussel, omdat hij weigerde zijne versla- | ||||
[pagina 15]
| ||||
gen in 't Fransch op te stellen, zich beroepende op de taalvrijheid hem door art. 23 der Belgische Grondwet gewaarborgd (Juli en November); het verbod gedaan aan den student Leonard Willems door de Faculteit der rechten van de Gentsche hoogeschool, om, zooals hij het vroeg, in de moedertaal zijn examen van advocaat af te leggen, terwijl de Faculteiten der natuurwetenschappen en der medicijnen van dezelfde hoogeschool herhaaldelijk examens in het Nederlandsch of zelfs in het Engelsch hadden afgenomen (Juli); het houden te Kortrijk van eenen Vlaamschen Landdag, waarbij de politie dier clericale zeer verfranschte stad het dragen van het opschrift In Vlaanderen Vlaamsch en het inrichten van eenen optocht naar het slagveld der Gulden Sporen beletten wilde (Augustus); de verschijning te Brussel van het nieuw liberaal Vlaamschgezind weekblad De Flamingant; de onbeschaamde brief van Minister Le Jeune aan het Brusselsch Grievencomiteit, waarin hij, steunende op een verslag van den procureur-generaal, de dagelijksche schendingen der nieuwe taalwet door de magistratuur vlakaf loochende (12 September 1889); het overlijden te Gent van Karel Miry, den toondichter van den Vlaamschen Leeuw (30 October); het groot banket van het Willems-fonds te Gent ter eere van P.J. du Toit, minister van onderwijs in Transvaal, die ons land bezocht om eene uitwijking van Vlamingen naar Zuid-Afrika te bewerken, en tevens ter eere van Blauwaert, den Vlaamschen kunstzanger, die in het buitenland de nationale toonkunst van Noord en Zuid door zijne meesterlijke vertolking had doen kennen en waardeeren (27 October); de verkiezing van Jan Van Rijswijck te Antwerpen tot schepen van onderwijs; de nederlaag ondergaan door Dr. Van Steenkiste in den clericalen gemeenteraad van Brugge, in zijne pogingen tot ernstige vervlaamsching van het gemeentebestuur in de Breidelstad (December); de ongenade van kanunnik Duclos, hoofdman der Westvlaamsche taalparticularisten, die uit Brugge als onderpastoor naar het dorpje Pervijze bij Nieuwpoort werd gebannen door bisschop Faict, eenen der grootste Franschgezinden van Vlaamsch België, alhoe- | ||||
[pagina 16]
| ||||
wel hij zelf een herbergierszoon van het Vlaamsche dorpje Leffinge bij Oostende wasGa naar voetnoot(1); de vergeefsche poging van Coremans in de KamerGa naar voetnoot(2) om onrechtstreeks de beginselen der taalwet van 1883 op de bisschoppelijke en andere vrije gestichten van middelbaar onderwijs toepasselijk te maken, poging die schipbreuk leed op den onwil van minister De Volder en van den leider der clericale meerderheid Woeste, welke beide art. 23 der Grondwet inriepen (zitting van 23 December 1889). | ||||
Het Coremansfeest te Antwerpen en de ‘samenwerking’ (1889)Nogmaals had Coremans zijn best gedaan, maar zonder te slagen. Het jaar dat aldus eindigde, was in zijnen aanvang getuige geweest van een aangrijpend feest ter eere van den ouden voorvechter der Vlaamsche Beweging. Den 10 Februari 1889 had te Antwerpen eene zeer indrukwekkende huldebetooging plaats met eenen optocht, die door de clericale bladen, blijkbaar niet zonder overdrijving, op 50.000 man werd geschat. Een 400tal Vlaamsche kringen, waaronder 100 uit Antwerpen, waren met hunne vlaggen en wimpels opgekomen en 35 muziekkorpsen verlevendigden den eindeloozen stoet. Coremans werd met allerlei dankbetuigingen overstelpt. In de zaal der Groote Harmonie werd daarna een Vlaamsche Landdag gehouden. De liberale Vlaamschgezinden hadden zich bij die betooging onthouden, omdat zij in Coremans wel den doortastenden Flamingant, maar niet te gelijk den clericalen partijman konden helpen vereeren, zooals zijne eigene partijgenooten het deden. Enkele dungezaaide liberalen meenden nochtans over dit bezwaar te kunnen heenstappen en twee hunner namen zelfs het woord op den Landdag, namelijk | ||||
[pagina 17]
| ||||
Prayon-van Zuylen en Pol De Mont. De clericalen hadden daarenboven het voorzitterschap van den Landdag laten waarnemen door Dr. Goffin, liberaal gemeenteraadslid van BrusselGa naar voetnoot(1). Het zwaartepunt van den Landdag lag in de redevoering van Prayon, die de samenwerking van liberalen en clericalen aanprees en voorstelde om eene zuiver Vlaamsche partij
A.M.N. Prayon-van Zuylen
te stichten, ten einde de Vlaamsche Beweging te doen zegevieren over de oude versletene Belgische staatspartijen. Daarbij speelde hem blijkbaar het voorbeeld van Ierland in 't hoofd en hij droomde er van, verzekerde men, de Vlaamsche Parnell van België te worden. De verklaringen van Prayon | ||||
[pagina 18]
| ||||
werden op den Landdag uitbundig toegejuicht; maar daarbij bleef het. Noch de clericale noch de liberale Vlaamschgezinden volgden hem, buiten dungezaaide persoonlijkheden zonder aanhang. Van liberale zijde gaf Max Rooses in het tijdschrift het Nederlandsch Museum de redenen op, waarom Prayon's nieuwe partij als eene verzwakking en een gevaar voor de uitbreiding en de zegepraal der Vlaamsche Beweging moest beschouwd worden. | ||||
Het Vlaamsch liberaal volksbanket te AntwerpenEen groot volksbanket van den Vlaamschen Liberalen Kiesbond, eenige weken later den 22 April 1889 te Antwerpen gehouden, waar 600 dischgenooten aanzaten met afgevaardigden van Gent, Brugge en Brussel, was een plechtig protest tegen de voorgestelde samenwerking met de clericalen, welke in de pers overigens bijna uitsluitend werd aangepreekt door Flandria van Brussel, orgaan van Hipp. Haerynck, en door De Nijptang van Antwerpen, orgaan van Adolf Pauwels. Beide weekbladen, hunne wenschen voor de werkelijkheid nemende, hadden vóór en na den Coremans-Landdag uitgebazuind, dat Vuylsteke, De Vigne, Rooses en de andere mannen van Klauwaard en Geus door iedereen verlaten waren en hun aantal ingekrompen was tot een onmachtige en verachtelijke ‘kleine kapel’. Het tegendeel bleek genoeg op dat groot en geestdriftig volksbanket, waar een der redenaars onder de luide toejuichingen der 600 dischgenooten verklaarde, dat de kleine kapel eerder geleek op eene hoofdkerk in den trant van O.L. Vrouw te Antwerpen. De afgescheidene liberale Vlaamschgezinden, die meenden met de papen te mogen heulen op het oogenblik, dat het Ministerie Beernaert in het ongehoord schandaal der zaak Pourbaix gewikkeld wasGa naar voetnoot(1), bleken integendeel eene | ||||
[pagina 19]
| ||||
zeer kleine kapel te zijn, hetgeen natuurlijk door Flandria en Nijptang moeilijk kon verkropt worden. Sprekende van de merkwaardige redevoeringen op dat groot liberaal banket uitgesproken, noemde ze Flandria ‘de wanhopige pogingen aangewend door zekere mannen, welke de belangen van eene partij, ja van een kapelleken, zelfs van een enkel partijhoofd, zoo niet hun louter eigenbelang, hooger stellen dan die van den Vlaamschen taalstrijd.’ De heildronken van Cupérus, Jan Van Rijswijck, Paul Fredericq, Max Rooses, De Vigne, Arthur Cornette, Julius Hoste, enz., noemde dezelfde Flandria ‘de parade van politieke knechten’, aldus besluitende: ‘Neen! op die mannen is de naam van Vlaamschgezinden niet meer toepasselijk.’ Hunne staatkundige houding was niets anders dan ‘zakpolitiek’. | ||||
De lijst der Vlaamsche en Waalsche gemeenten (3 Mei 1889)Kort daarna kondigde het Staatsblad een koninklijk besluit van Minister Le Jeune (3 Mei 1889) af, dat, in uitvoering van de nieuwe taalwet, eene officiëele lijst van de Vlaamsche en Waalsche gemeenten van België vaststelde. Tot de algemeene verbazing en tot veler verontwaardiging in het Vlaamsche land werden een dertigtal gemeenten, waaronder de hoofdstad Brussel met al hare voorsteden, benevens enkele zuiver Vlaamsche gemeenten als Berchem bij Antwerpen en St-Truiden in het hartje van Limburg, onder de Waalsche plaatsen gerangschikt! De bevolkingscijfers wezen nochtans aan, dat er te Brussel en in zijne voorsteden 138.099 inwoners verbleven, die niets dan | ||||
[pagina 20]
| ||||
Vlaamsch spraken, benevens 104,852, die ook Fransch kenden, en 3,817, die er ook Duitsch bij kenden, te zamen 246.769, die Nederlandsch kenden, - tegen slechts 96.752, die alleen Fransch spraken. Dit koninklijk besluit, dat niet minder dan 29 Vlaamsche gemeenten in Waalsche veranderde en uit het Vlaamsche land losrukte, was stellig eene der onbeschaamdste rechtsverkrachtingen, die de Vlamingen sedert 1830 hadden ondervonden. Ondanks alle klachten, vertoogen en protesten, zelfs in de Kamers, is het heden ten dage nog schier onverminderd van kracht gebleven, buiten eene nietige toegeving van 1891Ga naar voetnoot(1). | ||||
Het Vlaamsch in den Provincieraad van Oost-Vlaanderen (Juli 1889)Meer bemoedigend was hetgeen in den Provincieraad van Oost-Vlaanderen tijdens den zittijd van Juli 1889 gebeurde. In Juni had het Vlaamsch Grievencomiteit van Gent aan den Provincieraad een verzoekschrift gezonden, aandringende op het vervlaamschen van den Raad en van het bestuur der provincie, tevens het voorbeeld inroepende reeds in 1873 en 1875 gegeven door de maatregels genomen in de provincie Antwerpen. Bij de eerste zitting, die door den ouderdomsdeken Eugeen Lippens met eene Vlaamsche toespraak geopend werd, begon de Oostvlaamsche raad met, op aandringen van Alb. Fredericq en Honoré Goossens, te beslissen, dat in 't vervolg de tekst der reglementen eerst in de volkstaal, daarna in 't Fransch zou gestemd worden, terwijl vroeger het tegenovergestelde gebeurde. Maar in zitting van 23 Juli 1889 kwam een voorstel tot ingrijpender maatregels, uitgaande van Alb. Fredericq en 18 zijner medeleden, in behandeling. Tot dan toe waren het verslag der vergaderingen van den Raad, de dagorde, de uitnoodiging aan de leden, enz., uitsluitend in 't Fransch. Alleen | ||||
[pagina 21]
| ||||
werd er van de in 't Fransch gestemde reglementen eene Vlaamsche vertaling vervaardigd. Verder was de taal der bureelen van het provinciaal bestuur ook zoo goed als uitsluitend Fransch. Door een paar leden der clericale Bestendige deputatie (Mussely en R. Eeman) hardnekkig bevochten, maar heel behendig verdedigd door Alb. Fredericq,
Albert Fredericq
ondersteund door enkele clericale zoowel als liberale leden van den Raad, zegevierde ten slotte (met 46 stemmen tegen 23 en ééne onthouding) het Vlaamschgezind reglement, dat eene provinciale taalwet mag heeten en aldus luidde:
| ||||
[pagina 22]
| ||||
In een verzoekschrift tot den Gemeenteraad wees de Bond der Vlaamsche liberale maatschappijen van Gent in Augustus op dit nieuw provinciaal reglement van Oost-Vlaanderen, vragende dat dezelfde schikkingen door de Arteveldestad zouden worden genomen; maar de zaak werd naar de commissie van het betwistbare (contentieux) verzonden en aldus begraven. Te gelijkertijd hadden de andere provincieraden der Vlaamsche gewesten hunnen gewonen Julizittijd gehouden. In dien van Brabant stelde Prof. Descamps van Leuven voor het Mémorial administratifGa naar voetnoot(1) en het verslag der zittingen in de twee talen uit te geven, hetgeen veel tegenkanting ontmoette en ten slotte voor onderzoek naar de Bestendige Deputatie werd verzonden. In den provincieraad van Limburg waren ook verzoekschriften binnengekomen tot vervlaamsching van den Raad en van de provinciale bureelen. Verdedigd door de Corswarem en Croonenberghs, werd elke verbetering van de hand gewezen, uit vrees ‘dat het invoeren der gevraagde vervlaamsching twist en tweedracht brengen zou in den eensgezinden (clericalen) provincieraad van Limburg’, waar inderdaad geen enkel liberaal lid in zetelde. | ||||
[pagina 23]
| ||||
De Franschdolheid in den Provincieraad te BruggeMaar wat in den provincieraad van West-Vlaanderen gebeurde, spande de kroon. Het is weinig geweten, dat die Vlaamsche provincie een Waalsch uithoekje van eenige gemeenten met eene bevolking van 40.000 Franschsprekenden bevat. Die zuidelijke districten zonden naar Brugge de Walen Van Elslande, Mulliez en baron del Fosse d'Espierres. Op de openingszitting zat als naar gewoonte de ouderdomsdeken voor: de grijze Horrie-Deckmyn, van Roeselare, die reeds vroeger in 1872 niet zonder onaangenaamhedenGa naar voetnoot(1) beproefd had Vlaamsch te spreken in dien verfranschten Raad. Die grijsaard kon zich nogmaals niet weerhouden zijne gebruikelijke toespraak met eenige woorden in 't Vlaamsch te beginnen, maar hij ging dadelijk in 't Fransch voort, om de Walen niet te krenken, verklaarde hij. Deze laatsten schenen edelmoedig genoeg om zijne verschooningen aan te nemen; doch, toen 's anderendaags een ander lid (Vander Bon) zich verstoutte een Vlaamsch verslag voor te lezen, kwamen de drie Vlaamschonkundige leden er heftig tegen op. Van Elslande zeide onder meer: Ik vertegenwoordig hier eene minderheid uit het Waalsch gedeelte der provincie. In die hoedanigheid durf ik den Raad vragen, of hij schikt op den weg voort te gaan door den heer Van der Bon ingeslagen. In dit geval zou er ons niets anders overblijven dan de zittingzaal te verlaten. En de hoogedele baron del Fosse d'Espierres riep te gelijk: ‘Laat ons weggaan!’ waarop Van der Bon zich verhaastte te verklaren: ‘Als die heeren eene vertaling van mijn verslag willen, ben ik te hunner beschikking.’ Die onderwerping der Vlamingen was den derden Waal Mulliez nog niet voldoende. Hij zeide met bittere verwaandheid: In de zitting van gisteren heeft men naar de eerste commissie een vertoogschrift gezonden, dat in 't Vlaamsch opgesteld is. Ik had er gaarne kennis van genomen; maar ik kon niet, omdat ik geen Vlaamsch versta! | ||||
[pagina 24]
| ||||
Doch nu was de maat volgemeten voor den ouden Horrie-Deckmyn, die in 't Vlaamsch uitriep: In eene Vlaamsche provincie zou het dan niet toegelaten zijn het Vlaamsch te gebruiken? Dat is nog nooit te zien geweest. In Oost-Vlaanderen en Antwerpen spreekt men Vlaamsch in den Provincieraad en niemand maakt daar opmerkingen op. Iedereen moet vrij zijn zijne moedertaal te spreken. Maar aanstonds namen Biebuyck en de voorzitter van den Raad (ridder De Cock) het woord, om aan de drie Waalsche heeren gelijk te geven; en de Raad besliste, dat al de Vlaamsche verslagen in 't Fransch moesten vertaald worden, maar niet omgekeerd! Vergeten wij niet, dat die ongehoorde beraadslaging in het Fransch gebeurde op eenige meters afstand van de Groote Markt van Brugge, waar het bronzen tweelingbeeld van Breidel en de Coninc reeds sedert 1887 te prijken stond. | ||||
Coremans' amendementen bij de bespreking der nieuwe wet van 1890 op het hooger onderwijsIn December 1889 begon in de Kamer de beraadslaging over de nieuwe wet op het hooger onderwijs, die aanleiding gaf tot allerlei incidenten van groot belang voor onzen taalstrijd. Sedert 1883 hadden de clericale Vlaamschgezinden te vergeefs allerlei pogingen aangewend om de verfransching van het zoogezeid ‘vrij’ middelbaar onderwijs der bisschoppen, paters en nonnen te doen ophouden. Zij vraagden op alle tonen, dat de taalwet De Vigne-Coremans, die op de atheneums en middelbare scholen van den Staat van toepassing was, ook in de gestichten der geestelijkheid zou nageleefd worden. Maar de clericale Vlaamschgezinden bekwamen niets noch van hunne bisschoppen noch van hunne verpletterende Kamermeerderheid. Aldus waren meer dan zes jaren verloopen, toen Coremans in de zitting van 23 December 1889 een amendement op de | ||||
[pagina 25]
| ||||
voorgestelde wet over het hooger onderwijs indiende, om langs eenen omweg de geestelijke colleges en middelbare scholen onder het stelsel der taalwet van 1883 te plaatsen. Bij zitten en staan werd dit amendement verworpen op aandringen van Minister De Volder en van Woeste. De verbittering was zoo groot onder de clericale Flaminganten, dat Coremans' amendement door den Antwerpenaar Van Put in den Senaat werd overgenomen. Maar minister De Volder kwam er nogmaals plechtig tegen op en de Senaat verwierp het voorstel met 41 stemmen tegen 6. Dit alles was van een overwegend belang en verwekte eene algemeene ontroering in den lande. Wij stippen het hier slechts terloops aan, omdat wij er verder breedvoerig zullen op terugkeeren, waar wij den strijd voor de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs afzonderlijk zullen behandelenGa naar voetnoot(1). Intusschen was de beraadslaging over de nieuwe wet in de Kamer voortgezet geworden. Den 14 Januari 1890 deed er zich een ongehoord geval voor. Een nieuw amendement van Coremans, overigens zonder wezenlijk belang, werd na een allerbelachelijkste bespreking verworpen door de verpletterende en eensgezinde meerderheid der rechterzijde, stemmende tegen Coremans, alleen bijgestaan door de geheele linkerzijde, welke louter uit Walen bestond buiten Buls. Aan beide zijden speelde men eene onwaardige komedie. De linkerzijde stemde voor het Vlaamschgezind voorstel van Coremans, na bij monde van Bara en andere Walen, de ongerijmdste aanvallen tegen de taalwet van 1883 te hebben gericht. De rechterzijde stemde er tegen, na bij monde van Woeste, De Volder en Meyers roerende woorden over de Vlaamsche Zaak ten beste te hebben gegeven. 't Was een echte politieke vastenavond, die beter in een krankzinnigengesticht dan in eene Wetgevende Kamer op zijne plaats ware geweest, zooals Het Volksbelang schreef. Doch die aldus begonnen zitting bracht twee belangrijke | ||||
[pagina 26]
| ||||
en aangename verrassingen aan. Minister De Volder verklaarde, dat hij, ondanks het afwijzend advies van de Franschgezinde faculteit der rechten van de Gentsche Hoogeschool, besloten had bij die Universiteit eenen Vlaamschen leergang over strafrecht in te richten; en Helleputte
Helleputte
legde het volgend amendement neer, dat met zitten en staan dadelijk werd aangenomen: | ||||
Het amendement HelleputteTe beginnen met 1 Januari 1895 zal niemand mogen benoemd worden tot een rechterlijk ambt in het Vlaamsch gedeelte des lands, indien hij, buiten de andere vereischte voorwaarden, door geen diploma bewijst, dat hij zijn examen over strafrecht en strafvordering in de Nederlandsche taal heeft ondergaan. | ||||
[pagina 27]
| ||||
Zonder slag noch stoot en als bij verrassing was deze hoogst gewichtige wetsbepaling er door geraakt. Verbazend genoeg, want zij voerde een fonkelnieuw beginsel in: namelijk het recht en de plicht van den Staat om van zijne ambtenaren in Vlaamsch België, vóór hunne aanstelling, taalkundige waarborgen te eischen. Iets meer dan twintig jaar vroeger, in 1867, hadden De Laet en Coremans, bijgesprongen door éénen enkelen liberaal de Maere-Limnander, eene erbarmelijke schipbreuk geleden met hun schier gelijkluidend voorstel, na een heftig en breedvoerig debat in de KamerGa naar voetnoot(1). Hoe de tijd toch een groot toovenaar is! Doch het zou te schoon geweest zijn, indien de zaak zoo gemakkelijk geklonken werd. Bij de tweede stemming stelde minister Le Jeune een amendement voor, dat de Brusselsche rechters van eersten aanleg en de leden der hoogere hoven in de hoofdstad aan de verplichting van het amendement Helleputte onttrok en nog andere kleine verzachtingen bevatte. Het luidde als volgt: | ||||
Het amendement Le JeuneTe rekenen van 1 Januari 1895 zal niemand meer kunnen benoemd worden tot rechterlijke ambten in de provinciën West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg of in het arrondissement Leuven (uitgezonderd tot die der handelsrechtbanken), indien hij door een examen niet bewijst bekwaam te zijn de bepalingen der wet van 3 Mei 1889, wat het gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken betreft, na te leven. | ||||
[pagina 28]
| ||||
Ofschoon het amendement van den clericalen minister de Vlaamsche waarborgen wegnam voor de voornaamste ambten van het gerecht in het arrondissement Brussel, - iets waarover, buiten den minister, zelfs geen enkel ander Kamerlid één gebenedijd, woord repte - had Helleputte (voorzichtigheidshalve naar alle waarschijnlijkheid) zijn amendement vóór dat van den minister ingetrokken. Dit laatste werd dan ook na een kort debat en met eene groote meerderheid aangenomen. Het was, overigens, zelfs in zijnen verzachten vorm, eene echte taalwet van het hoogste belang. Maar, om de taalwet van 1889 eenvoudig te kunnen naleven, moesten de Brusselsche rechters en raadsheeren, evenals al de andere, de taal der Vlamingen kennen. Het amendement Le Jeune, dat deze Brusselsche magistraten uitdrukkelijk van die verplichting ontsloeg, beteekende in den grond niets anders dan dat de wet van 1889 in de hoofdstad eene doode letter zou blijven en moedwillig onder de voeten zou getreden worden. Dat minister Le Jeune zoo iets voorstelde, kon niemand verwonderen; maar dat geen enkel lid der Kamer, zelfs niet Coremans, er protest tegen aanteekende, was minder begrijpelijk. Daarop schreef Het Volksbelang, nadat het 't overigens zeer hooge gewicht der bepaling had erkend: Ah! ware het een liberaal minister geweest, die zoo iets had voorgesteld, hoe zou men Coremans hebben hooren donderen tegen den Waalschen overmoed en den parti de la France! Maar de voorsteller heette minister Le Jeune en de heer Coremans bleef stom als een visch en stemde ootmoedig ja. En zoo worden in onze Kamer de Vlaamschgezinde wetten geëerbiedigd en de rechten der Vlamingen verdedigd. | ||||
Het amendement NerincxDoch bij de tweede stemming kwam Nerincx (Brussel) de onvolledigheid der aangenomen bepaling aanklagen en hij stelde voor in de hoofdstad niet alleen de vrederechters, maar ook de rechters van eersten aanleg te begrijpen in | ||||
[pagina 29]
| ||||
den tekst der wet. Aan de raadsheeren der Beroepshoven van Brussel dorst hij vooralsnog geene al te vermetele hand slaan. De beraadslaging was zeer belangrijk en leerrijk. Voor het voorstel spraken Nerincx (zeer knap), Van Wambeke, Janson, Simons en Schollaert; tegen, minister Le Jeune, Carlier (Bergen) en BaraGa naar voetnoot(1). De stemming geschiedde plechtig en bij naamafroeping, en Nerincx' voorstel werd aangenomen met 51 stemmen tegen 20 (zitting van 20 Februari 1890). Voor het voorstel stemden meest al de clericale volksvertegenwoordigers der Vlaamsche gewesten, evenals hunne twee eenige liberale collega's, de Brusselaars Buls en Janson, mitsgaders twee liberale Walen, Houzeau de Lehaie en Sainctelette, beide van Bergen. Tegen het voorstel stemden de ministers Beernaert, de Chimay en J. Vandenpeereboom (de andere ministers waren gaan loopen), al de Waalsche afgevaardigden (buiten de twee hoogervermelde) en één enkele Vlaming, Oswald de Kerchove, volksvertegenwoordiger van het Waalsche kiesdistrict Ath. Het was een gewichtige zegepraal voor de Vlaamsche Beweging, daar niets gevoeliger is voor de Franskiljons dan het waarborgen der taalrechten van den Vlaming in de verfranschte hoofdstad en in het arrondissement Brussel. | ||||
Het amendement BegeremOok het geval van den student Leonard Willems vóór de Gentsche Faculteit der rechten kwam ter sprake in de Kamer tijdens de beraadslaging over de wet op 't hooger onderwijs. Den 9 December 1889 had reeds het Algemeen Bestuur van het Willems-fonds aan minister De Volder een gron- | ||||
[pagina 30]
| ||||
dig beredeneerd vertoogGa naar voetnoot(1) gezonden, waar men de hand in erkent van den uitmuntenden rechtsgeleerde Aug. Gondry, die raadsheer aan 't Beroepshof van Gent was en het niet beneden zich achtte zijne vrije uren te offeren aan de vele beslommeringen van het algemeen secretariaat van het Willems-fonds. In de Kamer was het Begerem (Gent), die de kat de bel aanhing met het neerleggen van het volgend amendement (zitting van 22 Januari 1890): Het staat den candidaten, die 't examen vóór de Faculteit der rechten van de Gentsche hoogeschool of vóór de middeljury wenschen te ondergaan, insgelijks vrij, te verzoeken om de proeven te ondergaan over: 1o het strafrecht en de strafvordering, in het Nederlandsch; 2o het zeehandelsrecht. Ingeval zij het met goed gevolg doen, wordt er op hun diploma melding van gemaakt. Dit amendement Begerem werd na een verward debat op eene zonderlinge wijze verworpen met 39 stemmen tegen 35 en 11 onthoudingen. Onder de 11 onthouders waren er veel, die als reden hunner onthouding opgaven, dat zij meer wenschten dan door Begerem werd voorgesteld. Alzoo verwezen Janson en LippensGa naar voetnoot(2) naar het vertoog van 't Willems-fonds. | ||||
Andere incidenten der besprekingDie bespreking was overigens onuitputtelijk aan Vlaamsche incidenten. Wij kunnen ze niet alle in oogenschouw nemen. Ziehier nog een paar daarvan. In de zitting van 21 Februari 1890 ging men stemmen over eenen tekst bevattende de woorden ‘langue néerlandaise’, toen de Waal Houzeau de Lehaie (Bergen) voorstelde het oude gebruikelijke ‘langue flamande’ in de plaats | ||||
[pagina 31]
| ||||
te stellen. Woeste bedankte hem voor zijne motie en drong op hetzelfde aan. Coremans nam nu het woord, en, in plaats van het onwetenschappelijke en ongerijmde van dien eisch te doen uitkomen, gaf hij eenige ingewikkelde en halfslachtige verklaringen ten beste: Nederlandsch, dat is de taal der geschiedkundige Nederlanden. Vlaamsch bedoelt eene taal, die meer bijzonder in de Vlaamsche gewesten wordt gesproken. Vlaamsch en Nederlandsch zijn eigenlijk hetzelfde en wij gebruiken onverschillig de beide uitdrukkingen. Dus zie ik de noodzakelijkheid van het amendement niet in. Daarop verklaarde minister De Volder, dat hij het voorstel Houzeau-Woeste bijtrad, en Meyers (Tongeren) riep uit: ‘Vlaamsch is meer Belgisch!’ Alleen de Smet de Naeyer (Gent) had den moed het op te nemen voor den waren wetenschappelijken naam onzer moedertaal. Hij zei: Die vervanging (Houzeau-Woeste) betreur ik (Tegenspraak op verschillende banken). Men rekent het de Vlaamsche taal als eene grief aan, dat zij slechts gesproken wordt in eene weinig uitgestrekte streek. Het woord ‘Nederlandsch’ is toepasselijk op 8 tot 9 millioen zielen, terwijl het ‘Vlaamsch’ maar toepasselijk is op 3 millioen Belgen. Maar Woeste antwoordde met eene dwaasheid, die hij als het ware den Walen uit den mond nam: ‘Laat ons spreken om ons in België te doen verstaan.’ En Coremans, de groote voorvechter der Vlaamsche Beweging, had eene flauwe geestigheid te koop, om de benaming Nederlandsch te helpen begraven: Dat is de historie van den Romeinschen Senaat, die beraadslaagde om te weten welke saus men bij tarbot eet: de tarbot is voor mij het voornaamste (Gelach). De Luikerwaal Fléchet voegde er heel ernstig bij: Men bedoelt in de wet blijkbaar de taal, die in ons land gesproken wordt en niet de Nederlandsche taal, die in Holland gesproken wordt en die de Vlaamsche bevolkingen der arrondissementen Luik en Verviers volstrekt niet verstaan. Hoeveel onzin er in eene Belgische Kamer aan den man kan gebracht worden, telkens dat er spraak is van onze moedertaal, bleek niet alleen op dien dag, maar ook in de | ||||
[pagina 32]
| ||||
Senaatzittingen van de volgende 5 en 6 Maart, te welker gelegenheid baron de Coninck eenige volzinnen Nederlandsch ten beste gaf om aan de Walen te bewijzen, dat alle Vlamingen dezelfde taal spreken en verstaan. Hij besloot met de vraag: Welnu, achtbare collega's uit Hasselt, Kortrijk, Brugge, Antwerpen, Gent, Brussel, hebt Gij mij verstaan? Heb ik niet gelijk? (Van alle kanten: Ja zeker!). | ||||
De misnoegdheid der VlamingenNa de wet op de Hoogescholen behandelden de Kamers twee andere gelijksoortige wetten op de veeartsenijkunde en op het landbouwkundig onderwijs. Hier ook verzette zich het clericaal ministerie tegen al de Vlaamschgezinde amendementen en bewerkte hunne verwerping. Alleen werd, op aandringen van Coremans, de belofte verkregen van minister De Bruyn, dat hij te Vilvoorde een begin van Vlaamsch landbouwonderwijs naast het volledig Fransche zou inrichten. Drie organische wetten waren aldus grootendeels tegen de belangen der Vlaamschsprekende bevolking van België vernieuwd, en zulke wetten worden niet dan na verloop van jaren herzien. Ook was de verbittering trapsgewijze gestegen. In den Nederduitschen Bond van Antwerpen trad Vader De Beucker nogmaals op, om lucht te geven aan de verontwaardiging der clericale Vlamingen, die zich te recht gefopt achtten door hun ministerie en hunne verpletterende Kamermeerderheid. Van de Vlaamsche volksvertegenwoordigers, die het taalrecht hunner lasthebbers hadden verloochend, riep hij uit: Het zijn meineedigen, die hunne beloften niet hebben gehouden; en de Vlamingen zullen bij de verkiezing rekenschap vragen aan allen. Een dag zal komen, dat de namen van die meineedigen openbaar zullen gemaakt worden. Wij hebben met ons de burgerij, en deze zal ons altijd steunen tegenover de edelen en gezagvoerders, die de rechten der Vlamingen hebben met de voeten getreden (Donder van toejuichingen). | ||||
[pagina 33]
| ||||
En na den grijzen voorzitter kwam de jonge drieste advocaat Adolf Pauwels verklaren: Daar was eene echte samenzwering tegen ons. De stemming heeft bewezen, dat hier een voorafgaandelijk komplot gesmeed was. Maar wij, Vlamingen, zullen de schuldigen aanwijzen Wij zullen ons wreken op den veldheer van dezen Franschen veldtocht, den heer Woeste (Langdurige toejuichingen). Eene blijde tijding mag ik u mededeelen. De Vlaamsche strijders van het arrondissement Aalst zullen den oorlog tegen Woeste zonder genade doordrijven. Zij willen Vlamingen om hen te vertegenwoordigen; zij willen geene vreemdelingen meer (Toejuichingen). Deze taal, boe melodramatisch ook, bewees ten minste de opgewondenheid van zekere clericale Vlaamschgezinden; maar ondanks al hunne bedreigingen konden zij niets ernstigs verrichten tegen de ‘verraders’ en ‘meineedigen’ in de daaropvolgende Juniverkiezingen. Als men nu de balans van den driemaandelijkschen strijd in de Kamers opmaakt, dan komt men tot deze slotsom: naast groote en kleine nederlagen (waaronder vooral het verwerpen van Coremans' amendement over de uitbreiding der taalwet van 1883 tot de vrije gestichten der geestelijkheid), moet men wijzen op het aannemen van het amendement Helleputte-Le Jeune-Nerincx over het aanstellen van de ambtenaren der rechterlijke macht in de Vlaamsche gewesten. Dit mag stellig eene belangrijke victorie heeten, al werd ze nog zoo gemakkelijk bevochten en daardoor niet dadelijk naar waarde geschat. Ook het optreden in de Kamer van Helleputte, Begerem, Lippens en Nerincx, die tot dan toe geene rol in dergelijke besprekingen hadden gespeeld ten voordeele der Vlamingen, was een bemoedigend teeken des tijds. De liberaal Lippens, die slechts eenige maanden zetelde, werd te Gent in Juni 1890 niet herkozen; maar de andere nieuwe verdedigers der Vlaamsche zaak bewezen in 't vervolg nog meer dan eens diensten. | ||||
Burgemeester Lippens in de KamerDe verdwijning van Lippens uit de Kamer bij de Juniverkiezingen was vooral spijtig, daar hij, een man van zeer | ||||
[pagina 34]
| ||||
groot gezag, op korten tijd veel werkdadige sympathie voor onze taalgrieven getoond had. Niet alleen in de zaak Willems en bij het amendement Colaert, maar herhaaldelijk had hij eene Vlaamschgezinde houding aangenomen, alhoewel hij vroeger meer dan eens de Vlamingen had misnoegd en hij als liberaal behoorde tot de linkerzijde, aangevoerd door Frère en Bara. Alzoo laakte hij in Maart 1890 met bijtende woorden het koninklijk besluit over de
Burgemeester Lippens
Vlaamsche en Waalsche gemeenten, zonder nochtans minister Le Jeune tot de minste toegeving te kunnen overhalen. In April, ondersteund door Coremans, sprong Lippens weer in de bres om de 29 Vlaamsche gemeenten, groote en kleine, die Waalsch verklaard waren, te doen teruggeven; maar nogmaals weigerde minister Le Jeune. Volgens hem was Brussel geenszins eene Vlaamsche stad: ‘Het gebruik van het Vlaamsch is er eene uitzondering’ En wat de andere gemeenten betreft, als St-Truiden, Berchem en | ||||
[pagina 35]
| ||||
Borgerhout bij Antwerpen, al de voorsteden van Brussel, enz., men kon van den minister niets anders verkrijgen dan de verbazende verklaring: ‘Ik heb mij misschien bedrogen; maar men zal toegeven, dat het vraagstuk allerneteligst was.’ Lippens' Vlaamschgezind optreden in de Kamer baarde veel opzien. Er is deze week - schreef de liberale Koophandel van Antwerpen - in het Belgisch Parlement iets gebeurd, waar men het gewicht niet van schijnt begrepen te hebben, althans niet heeft doen uitschijnen. Het is de tusschenkomst van den Burgemeester van Gent in de besprekingen der Vlaamsche kwestie. | ||||
[pagina 36]
| ||||
De anti-Vlaamschgezinde verklaring van Frère-Orban in de Kamer (1890)In April 1890, op den vooravond der algemeene verkiezingen, had in de Kamer het gebruikelijk politiek debat plaats, waarin de leider der schier uitsluitend Waalsche linkerzijde Frère-Orban eene reeks redevoeringen uitsprak, die in geheel het land eenen machtigen indruk maakten. De grijze redenaar, die in veler oogen voor goed van het staatkundig tooneel scheen verdwenen te zijn, toonde alsdan, dat hij nog altijd de gespierdste en geduchtste tegenstander der paperij was gebleven. In zijne redevoering van 17 April beging hij nochtans eene ongehoorde politieke fout, wanneer hij het clericaal ministerie aanrandde, omdat het, volgens hem, de Walen verongelijkte en den Vlamingen gevaarlijke voorrechten toekende door het handhaven en uitbreiden der taalwetten. Hij zegde onder meer, volgens het Compte-rendu analytique: J'ai toujours dit et j'estime que les revendications justes des Flamands doivent être écoutées. Mais il y eut chez eux d'incroyables exagérations que tous les gouvernements ont successivement éliminées. | ||||
[pagina 37]
| ||||
Zulken Waalschen onzin plechtig komen verkondigen eenige weken vóór de verkiezingen, getuigde bij Frère-Orban van eenen gemoedstoestand, die niet degene had moeten zijn van den erkenden aanvoerder der geheele liberale partij van België. Overigens gevoelde hij zulks wellicht zelf, of men trok misschien zijne aandacht op het ongepaste zijner woorden; want in den eenigen officiëelen tekst zijner redevoering, opgenomen in de Annales parlementaires, herzag hij later en verzachtte hij blijkbaar zijne verklaringen, die 's daags na de redevoering in het niet officiëel, maar veel getrouwer Beknopt Verslag waren verschenen. Slechts één punt was volkomen waar in zijne redevoering, namelijk de dubbelzinnige rol door de geestelijkheid en de rechterzijde gespeeld, wat het middelbaar en het hooger onderwijs betreft. Wij hebben - riep Frère-Orban uit - dezen vreemden toestand in ons land, dat de geestelijkheid in haar middelbaar en hooger onderwijs gehoor geeft aan de zeden en wenschen onzer bevolking, aan hare eeuwenoude gewoonten, en daarom het onderwijs in het Fransch geeft; maar te zelfdertijd ziet men de geestelijkheid, wier vertegenwoordigers hier in meerderheid zijn en het bewind bezitten, men ziet haar degenen goedkeuren, aanwakkeren en ondersteunen, die het Vlaamsch onderwijs aan de openbare scholen, aan de atheneums en universiteiten van den Staat willen opleggen. Geschiedt zulks om de leerlingen naar de scholen der geestelijkheid te doen overloopen? Daar kon de rechterzijde natuurlijk niet veel op antwoorden. Dit nam niet weg, dat, toen Frère-Orban optrad als gezworen vijand der Vlaamsche Beweging, hij zichzelven verkleinde en zich bovendien op dat punt van de liberale partij in Vlaanderen afscheurde. | ||||
De protesten der liberale VlaamschgezindenOp een banket der Vlaamsche liberale Vereeniging van Gent werd hij openlijk verloochend onder luide toejuichingen door Julius Sabbe, die aan de gulden spreuk van gouverneur Vrambout van Brugge herinnerde: | ||||
[pagina 38]
| ||||
Zoo dikwijls is het gezegd, en nog zoo dikwijls dient het herhaald te worden: Het liberalisme in Vlaanderen zal Vlaamsch zijn, of het zal niet zijn! In eene algemeene vergadering van den Liberalen Vlaamschen Bond van Antwerpen werd den 26 Mei besloten eenen open brief tot Frère-Orban te richten, onderteekend onder meer door de twee voorzitters N. Cupérus en Jan Van Rijswijck en opgesteld door Max Rooses, waarin te lezen stond: Gij zijt een te verlicht staatsman om niet te weten en aan te nemen, dat het hoogste recht van een vrij volk is, zijne eigene taal in het openbaar zoowel als in het bijzonder leven te bezigen; dat het zijn plicht is die taal, het hoogste kenmerk van zijn zelfbestaan, te eerbiedigen en te doen eerbiedigen. In Zwitserland en Bohemen, in Hongarije en Finland, overal waar meer dan ééne taal inheemsch is, strijden de verongelijkte taalstammen voor de rechten hunner eigene spraak. Het is een der edelste kenmerken der vrijzinnige negentiende eeuw, aan alle nationaliteiten hun recht van zelfbestaan te erkennen. | ||||
[pagina 39]
| ||||
Op de bedreiging, dat een aankomend liberaal ministerie paal en perk stellen zon aan de Vlaamsche Beweging, antwoordde het Antwerpsch manifest even beslist: De gevaarlijkste en willekeurigste aller gewelddadigheden ware wel de gestemde taalwetten een haarbreed te willen inkrimpen. Wilt gij dit beproeven, dan sticht gij een Vlaamschgezind en een anti-Vlaamschgezind liberalisme. Wij kunnen niet gelooven, dat zulks uw inzicht zij en gij dus doende de partij, welke gij zoo lang hebt aangevoerd, voor goed zoudt machteloos maken.... Zelden werd eenen grooten staatsman in het openbaar eene zoo geduchte en zoo wel verdiende les toegediend als aan Frère-Orban door de liberale Vlamingen van Antwerpen; maar hij stoorde er zich niet aan. Overigens kreeg hij eenen geestdriftigen huldebrief van de Ruche wallonne van Antwerpen en werd hij op het Waalsch Congres te Brussel in Juli wegens zijne houding in de Kamer warm gelukgewenscht. De clericalen integendeel exploiteerden zijne verklaringen vóór de verkiezingen gretig en luidruchtig en zeker niet zonder uitslag bij de Vlaamsche kiezers. | ||||
De herdenking der 75ste verjaring van Waterloo (1890)De Juniverkiezingen van 1890 waren eene nieuwe nederlaag en bittere teleurstelling voor de liberale partij. Het clericaal ministerie behield in de Kamers eene verpletterende meerderheid. Men was nog op den vooravond van dien beslissenden strijd en te midden van den kiesroes, die in België steeds hevig is, toen eene groep jonge Vlaamschgezinden van Brussel het in hun hoofd kregen de 75ste verjaring van den slag van Waterloo in 't openbaar te vielen. De Franschgezinde pers der hoofdsstad kwam er hevig tegen op; de meeste Vla- | ||||
[pagina 40]
| ||||
mingen, die hunne handen vol hadden met de politieke zaken, bleven zoo goed als onverschillig; en toen, slechts ééne week na de verkiezingen, op 22 Juni de optocht zou vertrekken naar Waterloo, bestond hij uit zeventien maatschappijen met hare banieren en telde hij nagenoeg 400 man, waaronder eenige Duitschers en Engelschen. Doch
De Leeuw van Waterloo
Franschgezinde tegenmanifestanten waren ook opgekomen, hetgeen een opstootje verwekte, met enkele kreten van: A bas les faux Belges! Vive la France! Per spoor vertrokken de mannen van den Waterloo-optocht; en op het slagveld, aan den voet van den bronzen Nederlandschen leeuw, spraken de Brusselsche advocaat Maurits Josson, een Duitscher en een Hollander. Daarna, werden in koor de Vlaamsche leeuw, Die Wacht am Rhein, Wien Neerlandsch bloed en God save the Queen gezongen. 's Avonds in Brussel teruggekeerd, hield men eene meeting in de Vlaamsche Brouwerij, waar de grijze De Beucker onder de sprekers optrad. | ||||
[pagina 41]
| ||||
Het manifest van het Waterloo-comiteitAls op een gegeven wachtwoord werd die onschuldige en geheel mislukte Waterloo-betooging voorgesteld als eene uitdaging tegen Frankrijk en als eene ondragelijke ‘exagération flamingante’. Vooral onderscheidde zich de Brusselsche pers, waarvan de meeste redacteurs Fransche ridderlinten droegen en waaronder enkelen verdacht werden op de geheime fondsen der Republiek toelagen voor hunne bladen te ontvangen. De ‘inrichtingsraad der Waterloo-betooging’ gaf eenen schijn van gegrondheid aan die polemiek door het uitvaardigen van een manifest, onderteekend door de advocaten Pol Gisseleire en Maurits Josson, waarin Frankrijk - overigens niet ten onrechte - werd aangeklaagd als hebbende ons land sedert de middeleeuwen herhaaldelijk en onafgebroken willen inpalmen, er van de elfde tot de negentiende eeuw niet minder dan een vijftigtal gewapende invallen in doende, zoodat België in dat tijdsverloop gedurende 125 volle jaren door Fransche legers in alle richtingen doorkruist en verwoest was geworden. Zelfs het bombardement van Brussel in 1695 door den Franschen maarschalk de Villeroy werd er bijgehaald, die onze aloude Brabantsche stad Brussel gedurende vier dagen en vier nachten beschoten heeft, zoodat meer dan vier duizend huizen, waaronder het Broodhuis en zestien kerken, verbrand of door het geschut vernietigd werdenGa naar voetnoot(1). | ||||
[pagina 42]
| ||||
Dit heftig historisch-politiek vertoog was niet van aard om de gemoederen te bedaren, hetgeen overigens geenszins in de bedoeling der onderteekenaars scheen te liggen; 't was olie op het vuur. De Franschdolle pers geraakte in eene geweldige opgewondenheid en de Walen antwoordden op die anti-Fransche aanranding door de luide uitdrukking hunner sympathie voor den grooten zuidelijken nabuur, wiens taal, letterkunde en beschaving ook de hunne is. | ||||
Léon Defuisseaux en de Jemappes-betoogingOp eene meeting te Verviers was de Henegouwer-Waal en bekende socialistische volksagitator Léon Defuisseaux van Bergen bijzonder heftig. Volgens de Chronique en de Réforme van Brussel, die zijne woorden zonder het minste protest te boek stelden, riep hij uit: Une coalition de flamingantisme, de cléricalisme et de caporalisme prussien a récemment organisé une manifestation ridicule sur le champ de bataille de Waterloo, manifestation offensante pour toute la Wallonie et pour la France, notre ancienne et inoubliable patrie. Als slot zijner gloeiende toespraak stelde Léon Defuisseaux voor, op de Waterloo-betooging te antwoorden met eenen optocht naar het slagveld van Jemappes bij Bergen (Mons), om er het ‘anniversaire glorieux’ der victorie van 1792 te herdenken, waarbij ons land door generaal Dumouriez voor de Fransche Republiek werd veroverd op 't Huis van Oostenrijk. | ||||
[pagina 43]
| ||||
Waterloo was in 1815 het sein geweest onzer vrijmaking uit de klauwen der dwingelandij van Napoleon I en onzer verrijzenis als onafhankelijk land. Jemappes integendeel was in 1792 het begin geweest van het verlies onzer zelfstandigheid en van onze tijdelijke opslorping in het groote Frankrijk. En de Fransch-Belgische pers, die de onschuldige Waterloo-betooging luidkeels gelaakt had, toonde zich zeer gunstig of zeer kalm tegenover het onzinnig en onvaderlandsch voorstel van Defuisseaux, dat heel wat krasser was dan Pol Gisseleire's en Maurits Josson's ‘exagérations flamingantes’. De Vlaamsche pers was natuurlijk van een geheel ander gevoelen dan de Fransche, en allerlei bittere polemieken ontsponnen zich over geheel het land voor of tegen de Vlaamsche Beweging. De Jemappes-betooging en Frankrijk Den 6 November 1890 zou te Jemappes de Franschgezinde betooging plaats grijpen en de Gemeenteraad van Parijs besloot zich op die plechtigheid officieel te laten vertegenwoordigen. Een der voorstellers, ChauvièresGa naar voetnoot(1), verklaarde onbewimpeld op het stadhuis der Fransche hoofdstad: ‘Il s'agit, Messieurs, d'un acte politique à accomplir de la part du Conseil municipal de Paris’; en hij voegde er bij, dat het beoogde doel was: ‘l'expansion de la puissance de la République française.’ Dit alles gepaard met de alles behalve voorzichtige houding van den Franschen gezant Bourée te BrusselGa naar voetnoot(2) en de kwalijk verborgen sympathie der misnoegde Waalsche mijnwerkers voor Frankrijk, verwekte veel opspraak in de dagbladen. Het weekblad De Flamingant van Brussel stelde voor, om eene grootsche | ||||
[pagina 44]
| ||||
tegenbetooging van Vlaamsche zijde in te richten tegen het volgende jaar op het slagveld van Waterloo: Het was aan de bemoeiingen der jonge Vlaamsche Wacht van Brussel, dat het Comiteit der Waterloo-betooging zijn ontstaan te danken had... Ten einde aan de nieuwe betooging een grootsch karakter te geven, zou dat Comiteit kunnen versterkt worden door toevoeging van plaatselijke comiteiten te Antwerpen, Brugge, Gent en elders, welke voor de deelneming der Vlamingen uit de provincie zouden zorgen... Van de Jemappes-betooging kwam overigens niets, daar zij in November 1890 door de regeering van minister Beernaert verboden werd. Te Parijs ging ‘citoyen’ Defuisseaux alsdan manifesteeren tegen dat verbod. Op eene vergadering, in Frankrijks hoofdstad zoogezeid door inwonende Belgen gehouden, den 9 November, sprak hij eene heftige redevoering uit, waar onder meer het volgende in voorkwam: Minister Beernaert liet de Fransche Regeering weten, dat hij de betooging van Jemappes ging verbieden; en inmiddels ging Koning Leopold te Berlijn het wachtwoord vernemen, om te zien of er niets te doen viel ten einde eene nieuwe overweldiging van Frankrijk voor te bereiden. Te Potsdam heeft men Leopold voorgesteld een verbond met Duitschland te sluiten om Frankrijk te verpletteren! (Men roept: Nooit! Nooit! Leve Frankrijk! Weg met koning Leopold!) En een socialistisch lid der Fransche ‘Chambre des Députés’, Hubbard, voegde er bij: Gij waart voornemens de verjaring der groote Fransche overwinning te Jemappes te vieren. Welke ontroering had Frankrijk niet gevoeld, indien het Belgisch volk op zijn eigen grondgebied dien grooten verjaar- | ||||
[pagina 45]
| ||||
dag had zien vieren, vooral nadat men de Duitschers, door het reptilenfonds betaald, den smaad had zien werpen op de te Waterloo gesneuvelde Franschen. Een ander Parijsch redenaar, ‘citoyen’ Chauvières, ging veel verder: Toen ik uit Frankrijk gebannen was, zag ik te Brussel de Belgen onder de vensters van Leopold II manifesteeren. 't Is die koning, die het arme België aan den wagen van het zegevierende Duitschland zou willen spannen. Op voorstel van Chauvières werd de vergadering gesloten met het aannemen eener geweldige dagorde, waar wij het volgende staaltje uit knippen: De Belgen, te Parijs gevestigd, betuigen hunne verknochtheid aan Frankrijk, hunne minachting voor de Duitschgezinde listen van Leopold II van Saksen-Coburg-Gotha, en verklaren, dat, indien een gevaar ooit Frankrijk bedreigde, zij trotsch en gelukkig zouden zijn hun bloed te mogen vergieten om het te verdedigen. Maar ‘citoyen’ Defuisseaux was nog niet tevreden. Hij wilde eene practische conclusie aan die potsierlijke meeting geven. Daarom noodigde hij al de aanwezigen uit, de gedane belofte plechtig door eenen eed te bekrachtigen, en met eene pathetische beweging stak alleman den arm uit en zwoer, dat hij zijnen laatsten druppel bloed zou vergieten tot verdediging van zijn nieuw vaderland Frankrijk! Aldus eindigde de tragi-komische agitatie van Waterloo-Jemappes, die kenschetsend mocht heeten voor den gemoedstoestand der Vlamingen, Franskiljons en Walen te dien tijde. | ||||
[pagina 46]
| ||||
caat Termonia, omringd van andere onbekende personen. In zijne openingsrede sprak hij over de Vlaamsche Beweging in hatelijke bewoordingen: De Vlaamsche Beweging is een ellendig kluchtspel, valsch in hare beginselen, antinationaal. Met de rechtschapen Vlamingen willen wij verbroederen; met de aanhangers der Flaminganten-beweging nimmer! Neen, duizendmaal neen! Daarop werd besloten, dat geene Vlamingen tot het Congres konden toegelaten worden, daar de Walen ‘onder hen’ wilden blijven. Over het niet uitnoodigen en wegblijven van Paul Janson, greep een incident plaats. De voorzitter stelde vast, dat deze Brusselsche volksvertegenwoordiger, ofschoon Waal van geboorte, door zijne houding in de Kamer meermaals had getoond de Vlamingen tegen de Walen te ondersteunen. Hij is op het Congres niet verschenen: C'est un flamingant. Op voorstel van Riga en na eenen hevigen uitval tegen de Vlaamschgezinden, werd besloten een dankadres aan Frère-Orban te zenden wegens zijne verklaring van 17 Juni in de Kamer Smet sprak daarna eene gloeiende rede ter eere van Frankrijk uit en stelde voor, dat het Congres eene kroon zou gaan neerleggen aan den voet van het standbeeld van generaal BelliardGa naar voetnoot(1) en eene deputatie zou zenden bij den Franschen gezant Bourée. Een lid der vergadering vond nochtans, dat deze betooging onnoodig en allerminst onvoorzichtig was. Maar | ||||
[pagina 47]
| ||||
de voorzitter Termonia zei, dat de kroon reeds aangekocht was, en het voorstel Smet werd aangenomen. Bij de opening van 't Congres telde men 150 à 200 aanwezigen; 300 beweerde de Waalschgezinde pers. Grootendeels waren het ambtenaren uit de ministeries, vooral uit die van spoorwegen en financiën. 's Anderendaags was het aantal aanwezigen tot de helft gesmolten en beraadslaagde het Waalsch Congres met gesloten deuren, daar zelfs de reporters der Brusselsche Franschgezinde bladen werden verwijderd. Op het programma van 't Congres stonden onder meer de volgende punten: Zou het niet noodig zijn aan de openbare overheden te vragen: Het programma vroeg verder, dat de Fransche taal als officiëele taal van het Koninkrijk België zou behouden blijven; dat in 't Vlaamsche land maatregelen zouden genomen worden ten einde er het Fransch in het lager onderwijs verplichtend te maken; dat de Vlaamsche taalwetten zouden afgeschaft worden; dat de ‘verkregen rechten’ der Waalsche ambtenaren niet bedreigd zouden worden; dat de Koninklijke Vlaamsche Academie opgeheven zou worden; dat stappen zouden aangewend worden ten einde het slaan van Vlaamsche munt en het uitgeven van Vlaamsche banknoten tegen te werken; dat men in het Vlaamsche land de vertaling in 't Fransch van alle officiëele stukken zou eischen; dat de Vlaamsche vertalingen der opschriften van openbare rijksgebouwen (als spoorhallen, posterijen, telegraaf, enz.) uit het Walenland zouden verwijderd worden; en - om alles te bekronen - dat het wenschelijk ware ‘tusschen Walen en Vlamingen een innig en broederlijk verbond te sluiten in 't belang van den binnenlandschen vrede en van de nationale eenheid’. En dit prachtig programma werd geestdriftig aangenomen door het Congres. Op die waanzinnige besluiten en wenschen van het | ||||
[pagina 48]
| ||||
Waalsch Congres antwoordde het ‘Hoofdbestuur der Vlaamsche Landdagen’ door een openbaar zeer bombastisch manifest Aan de Vlamingen in eenen stijl, waar de volgende volzin den toon van aangeeft: Kortom, wat onze vijanden verlangen. 't is de stelselmatige en gedwongene verfransching van Vlaamsch België en tevens het eeuwigdurend uitbuiten der Vlaamsche bevolking door Waalsche en Franschgezinde budgetknagers en plaatsenjagers. Daarentegen behield de anders zoo vaak Franschgezinde Réforme van Brussel hare koelbloedigheid en kondigde een opmerkelijk bezadigd hoofdartikel af over het Waalsch Congres. Aan de inrichters gaf zij den goeden raad hunne anti-Vlaamsche beweging te staken, en zij sloeg heel bedaard den nagel op den kop met de verklaring: Indien de Walen ernstige grieven hadden, zouden wij de eersten zijn om die grieven te doen gelden. Maar in de besluiten van het Waalsch Congres vinden wij geen spoor van zulke grieven. De inrichters van het Congres schijnen van de taalquaestie eene quaestie van plaatsen gemaakt te hebben. | ||||
De Duitsche keizer te Oostende (Augustus 1890)Terwijl de haat tegen de Vlaamsche Beweging en de sympathie voor Frankrijk de hoofden onzer Walen en Franskiljons op hol brachten, kwam keizer Willem naar Oostende om er een officieel tegenbezoek aan koning Leopold II te brengen. Staande op de commandobrug van het sneeuwwitte oorlogschip Der Hohenzollern in eene witglinsterende kleedij met eenen schitterenden zilveren helm op 't hoofd, voer de Duitsche Keizer in Augustus de Belgische haven binnen, en hij werd geestdriftig onthaald door de verraste en aangegrepen menigte Belgen en vreemde badgasten. In den beginne was er eenige aarzeling; maar de indruk, dien de jonge Keizer maakte, was zoo grootsch en zoo innemend tevens, dat de geestdrift der Duitschers, uit Antwerpen en elders bij honderden naar Oostende toegesneld, eerst losbarstte en daarna de geheele menigte, visschers, | ||||
[pagina 49]
| ||||
burgers en badgasten, meesleepte. Die geestdrift steeg meer en meer en vloeide weldra over. Noch soldaten noch politie scheidden de twee vorsten van het volk. Koning Leopold II scheen opgetogen over dat heerlijk onthaal, dat zijnen doorluchtigen gast te beurt viel, en de Keizer zelf was er zoo over voldaan, dat hij met kwistige hand ridderorden uitdeelde en den Hohenzollern door groot en klein, arm en rijk liet bezichtigen. 's Avonds had een prachtige fakkeltocht op het strand plaats. 's Anderendaags was het Zondag en de Keizer leidde zelf den protestantschen dienst aan boord, hetgeen veel indruk maakte. Het scheen als het einde van eenen Germaanschen middeleeuwschen droom, toen Keizer Willem met zijn sneeuwwit oorlogschip onze kust verliet, kaarsrecht staande als een glinsterende Lohengrin op de commandobrug gelijk bij zijne aankomst. De Fransch-Belgische pers zag over 't algemeen deze Duitsche apotheose met een kwaad oog aan, vooral de Chronique, de Gazette en andere Brusselsche organen der Waalsche Congressen en der Fransche ophemeling. Deze schreeuwden zelfs moord en brand, omdat eenige Vlamingen te Oostende met officieren van den Hohenzollern in den Löwenbräu, een koffiehuis der Groote Markt, gedronken en geklonken hadden onder het zingen van Die Wacht am Rhein en van andere Nederlandsche en Duitsche liederen. Eenige weken later had te Luik een Congres der clericale democratie plaats, onder voorzitterschap van den bisschop, Mgr. Doutreloux, die voorstelde hulde te brengen aan den Duitschen Keizer ter gelegenheid der bijeenroeping door hem van de Berlijnsche Internationale Conferentie tot regeling van den arbeidsdag en van de sociale vraagstukken; maar de Fransche afgevaardigden onthaalden dat bisschoppelijk voorstel zeer oneerbiedig op gemor, gefluit, geschreeuw en voetengetrappel, zoodat de zitting bijna moest geschorst worden. Een der hoofdleiders van de Belgische christene democraten, Prof. Kurth van Luik trachtte te vergeefs met andere sprekers de Fransche heeren tot | ||||
[pagina 50]
| ||||
bedaren te brengen. Te midden der woeling ging men tot de stemming over: het Duitsch voorstel werd met eene verpletterende meerderheid aangenomen, waarna de Franschen heel rumoerig de zittingzaal verlieten. | ||||
De dood van Koning Willem III der Nederlanden (November 1890)Ernstiger en waardiger was de wijze, waarop in België het bericht van het overlijden van den laatsten Oranjevorst werd onthaald. Algemeen - buiten zeer enkele wanklanken, waaronder een hoogst misplaatst artikel der Réforme - was de toon der Belgische pers eerbiedig en deftig, de socialistische bladen natuurlijk uitgezonderd. Het Volksbelang van Gent (nr van 29 November) wijdde aan den dood van Willem III een ook in Nederland opgemerkt hoofdartikel, waarin herinnerd werd aan de diensten bewezen door drie vorsten uit het geslacht der Oranje-Nassau's: Willem den Zwijger der 16e eeuw, den stadhouderkoning Willem III der 17e eeuw en koning Willem I der 19e eeuw: Wat ware in de Nederlanden gebeurd zonder Willem den Zwijger, den grondlegger van de Pacificatie van Gent, van den Religievrede van Antwerpen, van de Unie van Utrecht, den stichter der vrije Republiek der Vereenigde Nederlanden? Wat ware er van de vrijheid in Engeland en in geheel Europa geworden zonder Willem III? In onze eeuw schonk het Huis van Oranje nog eenen merkwaardigen staatsman aan ons volk, den eersten koning der Nederlanden, Willem I, die in het arm en onwetend België van dien tijd handel en nijverheid deed ontkiemen en bloeien, die de vaart van Gent op Terneuzen liet graven en het gesticht Cockerill te Seraing tot stand bracht, die de volksschool stichtte, die de drie staatshoogescholen van Gent, Luik en Leuven in 1817 oprichtte en die terecht de ware grondlegger der stoffelijke en zedelijke herleving van ons vaderland mag geheeten worden. | ||||
[pagina 51]
| ||||
mannelijken afstammeling der Oranje's, ook in Zuid-Nederland eene diepe ontroering heeft teweeggebracht. In de Kamer gaf de dood van Willem III der Nederlanden aanleiding tot eene plechtige, roerende en eensgezinde rouwbetooging. De voorzitter De Landtsheere opende de zitting van 25 Novemebr 1890 met de volgende toespraak, die rechtstaande door al de leden werd aanhoord: In de geschiedenis van België en in die van Nederland zijn er zoovele gemeenschappelijke bladzijden; de banden, die beide landen vereenigen, zijn zoo talrijk, dat ik ongetwijfeld de tolk van al de leden dezer vergadering zal zijn, wanneer ik zeg, dat België zich met eene innige deelneming aansluit bij den rouw, waarin het koninkrijk der Nederlanden is gedompeld door den dood van Z.M. Willem III. Onze wenschen vereenigen zich met die onzer naburen voor het heil der doorluchtige Prinses, op wie nu aller hoop berust. (Op alle banken: Zeer wel!) De minister van buitenlandsche zaken prins Caraman de Chimay namens de Regeering, de Henegouwer-Waal Carlier namens de linkerzijde en de Luxemburger Nothomb namens de clericale meerderheid sloten zich bij de woorden van den voorzitter aan. Carlier zegde uitdrukkelijk: Wij vergeten niet, Mijne heeren, en wij zullen ze nimmer vergeten, de groote en onsterfelijke herinneringen, die ons aan onze Nederlandsche broeders hechten, evenmin als de roemrijke diensten door het Huis van Oranje aan de zaak der vrijheid bewezen. En Nothomb besloot plechtig: Als laatste afstammeling van zijn geslacht neemt Willem III in zijnen vollen luister den grooten naam der Nassau's met zich mede in de geschiedenis. | ||||
[pagina 52]
| ||||
het overlijden van den koning der Nederlanden had te Vilvoorde in November 1900 de inwijding plaats van de Vlaamsche afdeeling gevoegd bij 's Rijks Fransche hofbouwschool aldaar. Nadat de bestuurder Gillekens den nieuwen Vlaamschen leeraar, den welbekenden Antwerpschen strijder Vader De BeuckerGa naar voetnoot(1), aan zijne leerlingen had voorgesteld, nam deze het woord en zegde nagenoeg het volgende: Sedert zestig jaren zijn de zonen onzer Vlaamsche landbouwers verstoken gebleven van een land- en hofbouwkundig onderwijs in hunne taal, terwijl daarentegen de Waalsche bevolking, die nochtans de minderheid in den landbouwenden stand van België uitmaakt, steeds alle gemak heeft genoten om zich, bij middel harer taal, in dat onderwijs te bekwamen. Deze heugelijke gebeurtenis vermeldende, getuigde de bezadigde Gazette van Gent met nadruk: De leerlingen uit Vlaanderen zullen voortaan geene vreemdelingen meer zijn in de Staatshofbouwschool te Vilvoorde. | ||||
Nogmaals de ‘samenwerking’ (1890)Ter gelegenheid van den onzijdigen Vlaamschen Landdag te Brussel in Februari gehouden, waarvan de oproeping | ||||
[pagina 53]
| ||||
onderteekend was door vijf clericalen en drie liberalen (Dr Goffin, Prayon en Reinhard), werd andermaal onder de Vlaamschgezinden geharreward en gekibbeld over de ‘samenwerking’ op Vlaamsch gebied van liberalen en clericalen. Het Volksbelang van 22 Februari vatte de bezwaren der liberale Vlaamschgezinden volgenderwijze samen: De liberale en clericale Vlaamschgezinden kunnen, redelijker wijze, niet hand aan hand tegen de Franskiljons strijden. Want onze Vlaamsche Beweging is geen loutere taalstrijd, maar ook een strijd op staatkundig en maatschappelijk gebied. Onze idealen staan tegenover elkander als water en vuur. | ||||
[pagina 54]
| ||||
nonnen, chers frères en chères soeurs, nobillons van beider kunne, enz., evenzeer bekeeren. Van zijnen kant drukte zich het clericaal Vlaamschgezind orgaan van Brussel Het Land bijna in denzelfden zin uit: De Franschgezinden in het behoudsgezinde kamp vergeten, dat wij niet enkel de Vlaamsche, maar ook de behoudsgezinde grondbeginsels innig toegedaan zijn. Omdat wij in buitengewone omstandigheden met eenige rechtgeaarde liberale Vlamingen op Landdagen vergaderen, aanzien zij ons als des irrèguliers in hun leger en gaan zij soms zoover, dat zij ons verwijten de liberalen in de hand te werken. Daaruit volgt, dat wij in het behoudsgezinde kamp de plaats niet bekleeden, die ons toekomt, en dat onze invloed en onze macht er ingekort zijn. Nadrukkelijker nog verklaarde het Vlaamschgezind clericaal Fondsenblad van Gent, het orgaan van kanunnik Verschueren, dat de werking der Landdagen volkomen machteloos, ja nadeelig was gebleken te zijn, als 't er op aankwam voor de katholieke Vlamingen voordeelen te behalen ‘in den schoot hunner partij’, daar die Landdagen onder de clericalen voor verdacht werden gehouden, onder voorwendsel, dat wat van daar komt, ‘door de liberale leden der Landdagen aan de katholieke leden wordt opgedrongen’. Het Fondsenblad voegde er wel bij, dat het de afschaffing der Landdagen niet vroeg, maar het gaf te verstaan, dat de aanraking met Vlaamsche geuzen niet altijd prijsbaar was. En toen in September 1890 eene nieuwe Vlaamschgezinde | ||||
[pagina 55]
| ||||
groepeering bij de clericale Flaminganten onder den naam van ‘Vlaamsche katholieke volkspartij’ tot stand kwam, trad Het Land het volgende gezegde van eenen confrater uit Oost-Vlaanderen volmondig bij: Niets van de onzijdige Vlaamschgezindheid verwachtende, die een onvruchtbare boom is, hebben zij besloten zich in hun eigen kamp in te richten. De onzijdige Vlaamsche Landdagen waren eene latere navolging van dien van 1873, gehouden tot het bekomen der eerste taalwet Coremans. De Beucker van Antwerpen en Frans Reinhard van Brussel waren er in 1886 de voornaamste heroprichters van geweest. De Landdag van 23 Februari 1890 was reeds de zesde der tweede reeks. Men kan waarlijk niet zeggen, dat de bijval met de jaren aan de verwachtingen der stichters had beantwoord. Buiten enkele dungezaaide persoonlijkheden, waaronder de mannen van talent en gezag nog dunner gezaaid waren, bleven liberale en clericale Vlaamschgezinden in massa elk bij hunne partij strijden voor hunne beginselen, zooals de Duitscher Oetker in 1860 en na hem de schrandere Julius Vuylsteke het sedert jaren hadden uitgeroepen voor eene politieke noodzakelijkheid, spruitende uit de werkelijkheid zoowel als uit de gezonde rede. Alleen buiten den staatkundigen worstelstrijd der partijen kan de samenwerking soms goede vruchten afwerpen, als in den schoot van het Algemeen Nederlandsch Verbond, in den kamp voor de Vlaamsche Hoogeschool en in dergelijke vraagstukken. | ||||
Andere gebeurtenissen van 1890Tot vollediging van dat veel bewogen jaar 1890 volgen nog eenige andere gebeurtenissen: het arrest van het Brusselsche Verbrekingshof, verklarende dat de taalwet van 1889 over het gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken slechts op de gewone rechtbanken toepasselijk is, en niet op het krijgshof, de krijgsraden, de tuchtraden der burger- | ||||
[pagina 56]
| ||||
wacht en der balie noch de handelsrechtbanken (Januari); de schrapping van de lijst der stagiairen der Brusselsche balie van advocaat Maurits Josson, omdat hij weigerde zijne Vlaamsche verslagen op het bureel der kostelooze raadpleging in 't Fransch te vertalen (id.); het verbod door de geestelijkheid aan de Vlaamschgezinde studenten van het bisschoppelijk college te Roeselare, om op Ste Lutgaardisdag tot de Heilige Tafel te naderen en het protest van den ‘Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen.’ daartegen bij Mgr. Faict, bisschop van Brugge, hetgeen natuurlijk zonder eenig gevolg bleef (id.); de voordracht van Julius Sabbe te Leiden in het Nutsgebouw gehouden over de Vlaamsche Beweging op uitnoodiging der studentenafdeeling van het Willems-fonds (Februari); de herhaalde uitdagingen van Bara in de Kamer (als in 1887) om de Vlaamschgezinde leden hunne taal te doen spreken, waarop Coremans een verslag in het Nederlandsch voordroeg (24 Februari); het bedeesd manifest Aan de ouders der leerende jeugd van den Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen, waarin op schroomvallige wijze werd te velde getrokken tegen de verfransching der geestelijke colleges (id.); de openbare volksvoordracht in de Société Franklin der Waalsche hoofdstad van Prof. F. Van Veerdeghem van Luik over de Belgische volksliederen, waarop onder de luide toejuichingen der Walen, naast enkele Waalsche volksliederen, ook Miry's Vlaamsche Leeuw, het Reuzenlied het Paterken, Coecilia, 't Ros Beiaard van Dendermonde, het Iepersch Tuindaglied, het Hasseltsch Meilied en Gevaert's Arteveldelied in het Nederlandsch werden gezongen (9 Februari); de opening aan de katholieke Hoogeschool te Leuven van eenen Nederlandschen leergang in strafvordering met den advocaat Ouwercx van Antwerpen als leeraar (Februari); het vlot Vlaamschspreken der Koningin met den toonzetter Jan Blockx op een concert te Brussel (Maart); de ontvangst van het bestuur van den Brusselschen Landdag bij minister Beernaert (id.); het vertoogschrift der Vlaamsche Balie | ||||
[pagina 57]
| ||||
van Gent om aan de Hoogeschool dier stad eenen leergang in Nederlandsche rechtspleging te bekomen (id.); het verzoekschrift der Van Maerlantszonen (studenten van het atheneum van Brugge) om in hunne stad eene Vlaamsche Staatshoogeschool te bekomen (id.); de vergeefsche uitdaging van den jongen Antwerpschen advocaat Adolf Pauwels gericht tot den Staatsminister Woeste, om te Aalst, waar Woeste volksvertegenwoordiger van was, een openbaar debat over de Vlaamsche Beweging te gaan voeren (April); de benoeming te Gent en te Oudenaarde van substituten van den procureur des Konings, die het Vlaamsch niet machtig waren (id.); het ontzettend bericht door de Vlaamsche pers medegedeeld volgens hetwelk uit de statistiek van het tolbestuur bleek, dat Frankrijk gedurende het jaar 1889 voor 573.183 frank boeken en voor 951.363 frank ander drukwerk (dagbladen, tijdschriften, enz.) in België had ingevoerd, te zamen voor meer dan anderhalf millioen (1,524,546 fr.); het gezamenlijk protest der Vlaamsche pers (12 bladen van Brussel.) tegen de onbetamelijke houding van Behaeghel, voorzitter der boetstraffelijke rechtbank, tegenover den rechterlijken reporter, die door de Vlaamschgezinde bladen der hoofdstad en speciaal door den Flamingant was aangesteld, om de talrijke en dagelijksche overtredingen der taalwet van 1889 ruchtbaar te maken (Mei); de polemiek in het schooltijdschrift De Toekomst gevoerd tusschen Max Rooses en F. Temmerman, bestuurder van 's Rijksnormaalschool te Lier, over het al of niet gewenschte van het aanleeren eener tweede taal in de lagere volksschoolGa naar voetnoot(1); de grievenlijst door het hoofdbestuur der Vlaamsche Landdagen gezonden aan minister Beernaert, het hoofd der toenmalige Belgische Regeering (Mei); het optreden te Gent van Alb. Fredericq (niet gekozen), liberalen Vlaamschgezinden candidaat voor de Kamerverkiezing van Juni, daar De Vigne afzag van een mandaat; het stichten van een eerste Vlaamsch departement der Noord-Neder- | ||||
[pagina 58]
| ||||
landsche Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Brugge op het initiatief van Julius Sabbe, om de toenadering met Holland te bevorderen (Juni); de aanstelling van den Brugschen advocaat G. Claeys tot leeraar aan de Gentsche Hoogeschool (2 Juli) en de luidruchtige misnoegdheid der clericale Vlaamschgezinden, die rechter J. Obrie hadden willen zien benoemen en Coremans beschuldigden die benoeming tegengewerkt te hebben (Juli); de heftige strijd der clericale Vlaamschgezinden van Antwerpen tegen de verfranschers hunner partij met Ad. Pauwels als candidaat te Brecht in de provinciale verkiezing (id.); de belangrijke toeneming van het getal der Vlaamsche eeden na de vernieuwing der Kamer (id.); de geestdriftige ontvangst van een Fransch militair muziekkorps uit Verdun met de kreten van: Vive la France! vive la République! te Brussel (id.); het bitter manifest van den Nederduitschen Bond van Antwerpen bij de viering der 25jarige troonsbestijging van koning Leopold II (id.); het ontzettend optreden eener nieuwe staatspartij, de socialisten, in eenen optocht van duizenden werklieden, meest Waalsche mijnwerkers, te Brussel (10 Augustus); de betooging der clericale Vlaamschgezinden te Kortrijk met eene mis, waarbij pastoor en dichter Guido Gezelle een vaderlandsch-godsdienstig sermoen in de O.-L. Vrouwekerk hield, met eenen optocht van 2000 deelnemers en eenen praalwagen naar den Groeningerkouter, ter eere van de helden van 1302, daarna eene feestzitting op het stadhuis, waar advocaat Ad. Verriest het woord voerde, en met een Te Deum gezongen in de St-Maartenskerk (17 Augustus); het ontslag van Prof. Ouwercx te LeuvenGa naar voetnoot(1) wegens ontmoediging over het bespottelijk getal studenten (drie), die zijnen leergang van Nederlandsche strafvordering volgden, en over de onvriendelijke houding der overheid van de Hoogeschool, die scheen ‘opzettelijk den nieuwen leergang in minachting te willen stellen’, volgens het clericaal Land (Aug.); de Vlaamsche toespraken gericht tot Koning en Koningin door de burgemeesters Gekiere (Moors- | ||||
[pagina 59]
| ||||
lede) en Van Overberghe (Passchendale) in West-Vlaanderen tijdens de groote krijgsoefenigen aldaar, waarop de Koning in onze taal minzaam antwoorddeGa naar voetnoot(1), terwijl Prins Boudewijn overal met boeren en soldaten ook Vlaamsch sprak (September); de eerste proef genomen te Antwerpen met Benoit's lyrisch drama Charlotte Corday tot het inrichten van geregelde vertooningen van Nederlandsche opera's (September); de begrafenis der populaire romanschrijfster Mevrouw Courtmans te Maldegem, waarop Karel Bogaerd aan het open graf een wrekende lijkrede hield over de vervolgingen vanwege de clericalen onderstaan door de moedige vrijzinnige oude vrouw en haar gezin (24 September); het stellen te Antwerpen van Pol De Mont's candidatuur voor den gemeenteraad in vervanging van wijlen Jan Van Beers en hare intrekking ten gevolge der heftige | ||||
[pagina 60]
| ||||
protesten van de Franschgezinden en van de Walen der Ruche wallonne, terwijl de clericale Vlaamschgezinden hunnen steun aanboden (October); het bijwonen door Prins Boudewijn van eene gala-vertooning der tooneelmaatschappij De Noordstar in den Nederlandschen Schouwburg te Brussel, in bijzijn van de ministers Beernaert en De Volder, van burgemeester Buls en van onderscheidene gemeenteraadsleden der hoofdstad (25 October), waarop de Prins eene Nederlandsche toespraak hield, begroet met de kreten; Leve onze Vlaamsche Prins!; de benoeming van rechter J. Obrie als leeraar aan de Hoogeschool te Luik (November); het verschijnen in de Revue des deux Mondes te Parijs van eene flinke studie over de dichters Ledeganck, Th. Van Rijswijck en Van Beers, geschreven door den Antwerpschen letterkundige L. Van Keymeulen; de Vlaamschgezinde voordracht van Mgr. Rutten in het Davids-fonds over de verfransching in de geestelijke onderwijsgestichten te Gent, waar het anders Franschgezinde clericale hoofdorgaan Le Bien Public een merkwaardig hoofdartikel aan wijdde (November); de algemeene vergadering van het Willems-fonds te Gent, waarop het ontwerp besproken werd om kostelooze volksbibliotheken te platten lande in richten (1 November); de Vlaamschgezinde verklaring van den oud-minister Graux in eenen Vlaamschen brief aan Dr Goffin, voorzitter van den Liberalen Vlaamschen Bond van Brussel, ter gelegenheid van Graux' verkiezing tot volksvertegenwoordiger der hoofdstad (November); de nieuwe taalkundige moeilijkheden vóór de Brusselsche Hoven van Beroep en Verbreking, die de advocaten Pauwels en Josson verboden in de moedertaal te pleiten; de groote meeting van verontwaardiging der clericale Vlaamschgezinden te Leuven bij de onthulling eener vlag der Vlaamsche Voorwacht in de groote zaal der ‘Gilde van ambachten en neringen’, waarop, in tegenwoordigheid van 1200 toehoorders (waaronder de volksvertegenwoordigers Helleputte en de Trooz, en meer andere voorname politieke mannen), Vader De Beucker en Adolf Pauwels gloeiende redevoeringen uitspraken tegen het clericaal ministerie, tegen minister Le | ||||
[pagina 61]
| ||||
Jeune en tegen de Franschdolle magistratuur der hoofdstad (November); het geregeld afkondigen door De Flamingant van verpletterende statistieken der verhouding van Vlamingen en Walen in al de takken van het bestuur en van het gerecht; de galavertooning ter eere van den Zuid-Afrikaanschen generaal Joubert in den Vlaamschen Schouwburg te Brussel (id.); de uitvaardiging van omzendbrieven door de Ministers De Volder, Le Jeune en Melot, waarbij rechterlijke vervolgingen werden aangekondigd tegen de Vlamingen, die bij de aanstaande tienjaarlijksche volksoptelling verzwijgen zouden, dat zij ook Fransch kenden (December); de vertoogschriften der Vlaamsche balies van Gent en Antwerpen tegen het geval van advocaat Pauwels te Brussel (id.); de bepleiting der zaak Josson te Brussel vóór het Hof van Beroep, waarbij aan den advocaat Prayon verboden werd in de moedertaal het woord te voeren, waarop Edmond Picard eene Fransche pleitrede hield, verpletterend voor de Franschgezinde magistratuur (id.); het houden van lange gesprekken in de moedertaal door de Koningin op eene tentoonstelling te Lier en haar verzoek tot gravin de Mérode, voorzitster van het damescomiteit der inschrijving voor het nationaal geschenkGa naar voetnoot(1) der 25jarige regeering van Koning Leopold II, opdat het opschrift van het aangeboden zilveren kistje tweetalig zijn zou (December). | ||||
[pagina 62]
| ||||
Door zijn optreden te Brugge op de Breidelfeesten in Augustus 1887 had ‘de Vlaamsche Prins’ het hart der Vlamingen stormenderhand ingenomen. Alzoo was hij stellig de populairste uit zijn stamhuis geworden of liever de eenige populaire vorst van zijne familie; want, indien Leo-
Prins Boudewijn
pold I en Leopold II ontzag en eerbied en bij het ontwikkeld gedeelte hunner onderdanen ook dankbaarheid en soms geestdrift verwekten, van oprechte populariteit onder het volk was er voor hen beide nooit spraak. De volksgunst is kinderlijk blind; zij gaat vooral naar het hartelijke in den vorst, en dat misten altijd onze twee koningen in hooge mate, terwijl Prins Boudewijn de gave der gemoedelijkheid bezat. Zijne populariteit, begonnen onder de soldaten van het grenadiers-regiment, waar hij als officier diende, verbreidde | ||||
[pagina 63]
| ||||
zich na zijne Vlaamsche toespraak te Brugge bliksemsnel over geheel België, vooral in de Vlaamsche gewesten. Deze populariteit was eene kracht voor het stamhuis en voor het land. Bij zijn plotseling verdwijnen daalde zij met hem in zijn graf; maar de hoop werd gekoesterd, dat zijn broeder Prins Albrecht, die nu zijne plaats naast den troon zou innemen, zijne voetstappen drukken zou en hem in 't hart der Vlamingen weten te vervangen. En die hoop werd niet beschaamd. | ||||
De vergadering der liberale Vlaamschgezinden te Gent (Februari 1891)Te gelijk hadden alweer heftige debatten in de Kamer plaats gegrepen tusschen Coremans en de Walen aangevoerd door Bara. De Bond der Vlaamsche liberale maatschappijen van Gent riep den 2 Februari de bevolking der Arteveldestad namens de duizenden leden der vrijzinnige volkskringen bijeen met eenen omzendbrief, waarin te lezen stond: De onvaderlandsche taal van den heer Bara eenerzijds, anderzijds het ongerijmde woord ons opnieuw door den heer Coremans naar het hoofd geslingerd, alsof de liberale partij de ‘partij van Frankrijk’ was en de clericalen het monopolium der Vlaamschgezindheid bezaten, hebben die vergadering noodzakelijk, onvermijdelijk gemaakt. De vrijzinnige Vlamingen van Gent moeten opnieuw de bevestiging afleggen van hun tweevoudig geloof: Vlaamsch en liberaal. Op die groote volksvergadering spraken Alb. Fredericq over den rechtstoestand der Vlamingen vóór de Brusselsche rechtbanken en vóór de krijgsraden, Julius Sabbe over eenen anti-Vlaamschen omzendbrief van minister Melot aangaande de volksoptelling, Julius Vuylsteke en Julius De Vigne over de aanmatigingen der Franskiljons. Het was stellig eene der degelijkste en merkwaardigste vergaderingen, die door de Vlamingen werden gehouden. Die prachtige bezadigde redevoeringen, uitgesproken door die vier erkende leiders, maakten eenen diepen indruk op de | ||||
[pagina 64]
| ||||
toehoordersGa naar voetnoot(1). Zij werden, begeleid van eene Fransche vertaling ten behoeve der Walen, in eene brochure uitgegeven, die gezonden werd aan den Koning, den Graaf van Vlaanderen, Prins Albrecht, de Ministers, de leden der beide Wetgevende Kamers, de magistraten van het Verbrekingshof van Brussel en van de Beroepshoven van Gent, Brussel en Luik, de krijgsauditeurs, de conferenties der balies, de besturen der Liberale Associaties, de voornaamste binnen- en buitenlandsche dagbladen, enz. Aldus werden 700 afdrukken over geheel het land verspreid en geraakte de druk spoedig uit. Ondanks de groote ruchtbaarheid gegeven aan die redevoeringen zweeg de Fransch-Belgische pers èn over de vergadering èn over de brochure met eene beteekenisvolle hardnekkigheid. Alzoo naderden de groote Kamerverkiezingen van Juni, die te Antwerpen met een ontzettend Vlaamsch incident gepaard gingen: de gedwongene intrekking van Vader De Beucker's candidatuur bij het overlijden van Jan De Laet. | ||||
De Beucker's mislukte candidatuur te Antwerpen (Mei 1891)In October 1890 was reeds hetzelfde spel in den schoot der liberale partij gespeeld geworden met de candidatuur van Pol De Mont voor den gemeenteraad; maar deze was nog zeer jong als politiek man en hij boezemde - zeer ten onrechte overigens - aan een deel der liberalen wantrouwen in wegens zijne deelneming aan de onzijdige Landdagen en aan het Coremansfeest, hetgeen te Antwerpen vooral veel opspraak had verwekt. Integendeel was De Beucker een vergrijsde leider van de clericale Vlaamschgezinden der Scheldestad, een hoofdman, wiens katholieke overtuiging in de oogen zijner partijgenooten zoo vast als eene rots stond. Wie beter dan hij kon naast Coremans in de Kamer den opengevallen zetel van | ||||
[pagina 65]
| ||||
den afgestorven Jan De Laet gaan bezetten? Voor niemand was het een geheim, dat die Vlaming uit één stuk te Brussel in 't Parlement Vlaamsch zou hebben gesproken, hetgeen in den lande iets nieuws zou geweest zijn. Was het wellicht daarom, dat Coremans hem zijnen steun ontzeide
De Beucker
en hem door de Franschgezinden en aristocraten zijner partij worgen liet? Eerst rekende iedereen er op, in en buiten Antwerpen, dat De Beucker de man van den Nederduitschen Bond zijn zou, al werd zijne candidatuur daarbuiten nog zoo hevig bevochten. Maar op de algemeene vergadering van den Bond kwam tot ieders verbazing de voorzitter Mathot verklaren, dat De Beucker zijne candidatuur introk. Adolf Pauwels en de jongeren teekenden daar luid protest tegen aan en, toen Mathot de vergadering sloot en heenging gevolgd door | ||||
[pagina 66]
| ||||
het bestuur, openden zij aanstonds eene nieuwe zitting, waarop De Beucker tot candidaat van den Nederduitschen Bond werd uitgeroepen. Middelerwijl waren de mannen der verzoening met eenen tweeden candidaat, den jongen en nog onbekenden advocaat Flor. Heuvelmans, voor den dag gekomen. Van geenen van beiden wilden intusschen de kopstukken der Antwerpsche clericalen hooren en zij drongen aan de kiezers den makelaar Van den Broeck op, eenen man bekend in de handelswereld, verbonden aan eene belangrijke firma der Scheldestad, maar van wien het tot dan toe onbekend was, of hij liberaal of clericaal, Vlaamschgezind of Franskiljon was, en dat om de opvolger te zijn van Jan De Laet in de Kamer! En waarom had De Beucker zijne candidatuur ingetrokken, hij, die eerst aan zijne vrienden beloofd had den strijd tot het uiterste vol te houden en die bekend stond als een man met een onbuigzaam karakter? Het bleek weldra, dat op Vader De Beucker eene ongehoorde drukking was uitgeoefend geworden en dat hij alleen gezwicht had voor de bedreiging van broodroof jegens hemzelven en zijne kinderen! In de geschiedenis der Vlaamsche Beweging kennen wij niet veel bladzijden, die smartelijker zijn dan deze, vooral daar Ons Recht en De Nijptang, die in 't geval van Pol De Mont de woedendste scheldwoorden geslingerd hadden naar het hoofd der liberale Vlaamschgezinden, welke nochtans hunnen plicht gedaan hadden, de candidatuur van Vader De Beucker lieten vallen zonder eenig protest en zelfs kronen vlochten ter eere van Van den Broeck, hetgeen zoo zeer over zijn hout ging, dat het zelfs de verontwaardiging deed ontvlammen van het Gentsche Fondsenblad, waarin onbewimpeld ‘de verraders der candidatuur van den heer De Beucker en der Vlaamsche zaak’ aan de kaak werden gesteldGa naar voetnoot(1). | ||||
[pagina 67]
| ||||
De wording der taalwet Coremans-Le Jeune op de Beroepshoven van Brussel en Luik (1891)Ten gevolge der geruchtmakende arresten van het Brusselsch Beroepshof, waarbij het gebruik van het Nederlandsch verboden werd in de zaken Josson en Pauwels, had Coremans met Van Wambeke, A. Visart, Helleputte, Begerem en Nerincx, in zitting van 19 December 1890, ter Kamer een wetsvoorstel neergelegd om in die rechtsmiskenning te verhelpen. Den 20 Januari legde de minister van justitie Le Jeune een ander wetsvoorstel neder, dat in sommige opzichten nog beter en vollediger was. De zaken stonden aldus voor de Vlaamsche taalrechten zoo schoon als mogelijk, toen Coremans door zijne uitdagende heftigheid alles kwam bederven. In die zelfde zitting had hij het woord genomen om zijn wetsvoorstel van December toe te lichten, en, al deed hij het, als naar gewoonte, in zeer krasse bewoordingen, de Walen bleven tamelijk rustig. Dit scheen hem teleur te stellen en hij begon opeens de nagedachtenis van Rogier aan te vallen, te wiens eere men onlangs eene groote nationale inschrijving geopend had. | ||||
Het parlementair onweder door Coremans verwektCoremans drukte zich in dezer voege uit: De heer Raikem, minister van justitie, bood in 1831 een voorloopig ontwerp aan van rechterlijke inrichting en deze was gesteund op het | ||||
[pagina 68]
| ||||
tweetalig stelsel. Dat ontwerp werd medegedeeld aan den heer Rogier, die geen woord Vlaamsch verstond, die bovendien al de slechte denkbeelden van centralisatie koesterde, welke in zijn geboorteland aan de orde waren en die een der medeonderteekenaars was van 't berucht decreet van 16 November 1830, volgens hetwelk 't Fransch alleen de officieele taal der wetten en acten van de Regeering zou wezen. Deze woorden verwekten een onweder in de Kamer. De Waalsche linkerzijde wilde de nagedachtenis van den grooten liberalen staatsman niet straffeloos laten aanranden; Lescarts, Henricot, Warocqué en Scoumanne konden hunne woede niet bedwingen en riepen: 't Is walgelijk! 't is schandelijk! De deur uit! Coremans scheen zijn doel bereikt te hebben en wreef zich de handen. De schampere en voor liberalen en Walen echt sarrende wijze, waarop hij de Vlaamsche taalrechten in de Kamer besprak, laat veronderstellen, dat hij het moedwillig deed, nog meer om zijne tegenstrevers uit te dagen dan om de Vlaamsche zaak vooruit te helpen. Meer dan eens hadden reeds vroeger zijne onbehendige of zelfs ruwe woorden eene gezochte gelegenheid aan ministers en flauwhartigen aangeboden, om voor de Vlamingen minder gunstige amendementen in de taalwetten binnen te smokkelen. Stellig kwamen Rogier, Lord Palmerston en | ||||
[pagina 69]
| ||||
Henry Lytton weinig te pas in eene beraadslaging over de inrichting der Beroepshoven. Dadelijk mocht Coremans overigens de gevolgen zijner parlementaire uitspattingen ondervinden. Bij monde van minister Le Jeune verklaarde de Regeering, dat het wetsvoorstel door haar neergelegd niets gemeens had met de beschouwingen van Coremans, hetgeen eene strenge vermaning was voor den onvoorzichtigen voorvechter der Vlaamsche Beweging. In plaats van zonder slag noch stoot in overweging te worden genomen, zooals het gebruikelijk is, werd dan ook Coremans' wetsvoorstel tot die parlementaire formaliteit slechts toegelaten door 70 stemmen tegen 35 en 4 onthoudingen (Buls, Casse, Graux en Janson). Deze laatsten verklaarden zoo te moeten handelen, omdat zij de overdrijvingen van Coremans niet konden goedkeuren. | ||||
De taalwet in Kamer en Senaat (Juli en Augustus 1891)Den 2 April zond het Algemeen bestuur van het Willems-fonds een verzoekschrift aan het Parlement, waar men nogmaals de grondige rechtsgeleerde kennis en het kloek beleid van Aug. Grondry in erkende. Al de leemten en zwakke punten van de wetsvoorstellen Coremans en Le Jeune werden er in aangeduid. Dat knap stuk oefende eenen beslissenden invloed op de beraadslagingen van de middelafdeeling der Kamer, die aan beide wetsvoorstellen eenige verbeteringen en uitbreidingen toebracht (April 1891). Eindelijk begon de bespreking in de Kamer tijdens de maand Juli. Coremans en de Corswarem slaagden er in, met 44 stemmen tegen 32 en 1 onthouding, een amendement te doen aannemen, waarbij het gebruik onzer taal in boetstraffelijke zaken vóór de Beroepshoven van Brussel en Luik ernstig geregeld werd, zoodat de Vlaamschsprekende inwoners der provinciën Antwerpen, Brabant, Limburg en Luik (kanton Landen) voortaan in beroep zouden verschijnen vóór rechters, die hunne taal machtig zijn en hun eene Vlaamsche rechtspleging bezorgen zouden. | ||||
[pagina 70]
| ||||
Niet zonder tegenkanting der Walen werd deze gewichtige wijziging eener organische wet bekomen. Bara sprak er natuurlijk tegen. Neujean (Luik) beweerde, dat het getal der Vlaamsche zaken binnen het gebied van 't Waalsch Beroepshof uiterst gering was, hetgeen Meyers (Tongeren) met eene verpletterende statistiek logenstrafteGa naar voetnoot(1). Een der voornaamste Brusselsche leiders der linkerzijde, de oudminister Graux, scheidde zich af van Bara en verklaarde, dat hij het wetsontwerp volmondig bijtrad, omdat het in de Vlaamsche gewesten en in de tweetalige gebieden het redelijk tweetalig stelsel waarborgde. Den 15 Juli werd de nieuwe taalwet Coremans-Le Jeune in tweede beraadslaging door de Kamer aangenomen met 57 stemmen tegen 14 en 1 onthouding (Graux). Buiten den storm door Coremans' moedwil in Januari veroorzaakt, was de zaak als op wielkens afgeloopen. Nog nooit was in de Kamer eene taalwet betrekkelijk zoo bedaard en zoo welwillend behandeld geworden en nog nooit waren de Walen zoo zoet geweest. Over de Vlaamsche grieven had er schier geene discussie plaats gehad, maar wel over de verdeeling der Kamers bij de Beroepshoven van Brussel en Luik, over het getal der zetelende raadsheeren en andere maatregels van toepassing. Nochtans was deze nieuwe taalwet uiterst belangrijk, daar zij de Franschgezindheid van het Beroepshof der hoofdstad beteugelde en voor de eerste maal het vaandel der Vlaamsche Beweging in de hoofdstad van het Walenland liet wapperen. Het Volksbelang schreef daarover schertsend: Het paleis van justitie van Luik zal op zijne grondvesten sidderen, als de Vlaamsche Kamer van het verfranscht Beroepshof aldaar voor de eerste maal zal zetelenGa naar voetnoot(2). | ||||
[pagina 71]
| ||||
Het art. 4 der wet, dat den terugkeer van ergerlijke rechtsmiskenning in tuchtzaken (als in het geval Josson) beletten zou, werd met 40 stemmen tegen 37 aangenomen, ondanks de hardnekkige tegenkanting van minister Le Jeune. Al de Walen stemden er tegen met de ministers Beernaert, Le Jeune, De Bruyn, de Chimay en Vandenpeereboom, alsmede enkele Vlaamsche leden tot ieders verbazing. Het waren Buls, Graux, L. de Hemptinne, Fris, Schollaert en de Borchgrave. Integendeel stemde Janson er voor. In den Senaat kwam de nieuwe taalwet den 7 Augustus in bespreking. Dupont (Luik) kantte zich uitdrukkelijk tegen het inrichten eener Vlaamsche afdeeling bij het Waalsch Beroepshof; maar Lammens, baron de Coninck, Van Ockerhout en minister Le Jeune verdedigden dien maatregel. Ook art. 4 werd door Dupont aangerand. De wet ging er overigens heel zachtjes door met 36 stemmen tegen 5 en 1 onthouding; en den 4 September 1891 werd zij door den Koning bekrachtigd. In de maand October zetelden te Brussel en te Luik de nieuwe opgerichte Vlaamsche kamers der Beroepshoven, hetgeen in de verfranschte wereld der magistraten en rechtsgeleerden opgang maakte en in de Vlaamsche pers als eene heugelijke gebeurtenis met nadruk en voldoening werd vermeld. | ||||
[pagina 72]
| ||||
terugGa naar voetnoot(1). Het groot Woordenboek der Nederlandsche taal, waar Prof. M. de Vries zijnen naam aan gehecht heeft, de | ||||
[pagina 73]
| ||||
eenheid van spelling tusschen Noord en Zuid, de vrije invoer van boeken in Nederland en België, de afschaffing van het dagbladzegel in Noord-Nederland, de verlaging van het posttarief tusschen de beide rijken, eene geleidelijke toe- | ||||
[pagina 74]
| ||||
nadering tot de eenheid van uitspraak der gemeenschappelijke moedertaal van Vlamingen en Hollanders, de opbeuring van het nationaal tooneel vooral in 't Noorden, de verbetering van het onderwijs der Nederlandsche taal in de beide landen, de uitbreiding van den Nederlandschen boekhandel en van de Nederlandsche boekenmarkt in Noord en Zuid, - ziedaar wat de Nederlandsche Congressen op practisch gebied zoo niet uitsluitend tot stand gebracht, dan toch krachtig hadden behartigd of gedeeltelijk hielpen verwezenlijken. Doch boven alles waren zij de eenige gelegenheid geweest, waarop talrijke Vlamingen en Hollanders van allen rang, stand, leeftijd en richting, geregeld nagenoeg om de twee jaren, elkander hadden leeren kennen, waardeeren en liefhebben als taalbroeders en stamgenooten. | ||||
De redevoering van Max Rooses over de moedertaal in de volksscholenDat 21ste Nederlandsch Congres van GentGa naar voetnoot(1) was zeer druk bezocht en buitengewoon goed geslaagd. Twee Zuid-Afrikanen (W.J. Viljoen en J.E.T. Krause) verschenen | ||||
[pagina 75]
| ||||
er op en werden er hartelijk onthaald als de eerste vertegenwoordigers van het grooter Nederland aan de overzijde van den evenaar. Op de eerste algemeene vergadering sprak Max Rooses over het verkeerde van het aanleeren van het Fransch in de lagere volksscholen van Vlaamsch België. Hij bracht in herinnering, dat in geen enkel land der wereld, ook niet in degene, waar de bevolking tot twee of meer taalgebieden behoort, de Vlaamsche gewesten uitgezonderd, eene andere taal dan de moedertaal van het kind in de volksschool wordt onderwezen. Waarom die uitzondering ten onzent? De bewoners van het platte land en van de kleine steden kennen geen Fransch en hebben het niet noodig. In de groote steden, integendeel, vooral te Antwerpen en te Gent, is het gebruik van het Fransch in de hoogere standen zeer verbreid, zoodat talrijke inboorlingen en vreemdelingen er met dienstboden en neringdoenden niet zelden die taal gebruiken. In de Vlaamsche gewesten bedraagt nochtans het getal der alleen-Franschsprekenden maar 2 ten honderd, in de stad Antwerpen 4 ten honderd (volksoptelling van 1880). Is het redelijk, dat men, ten gerieve van dit onbeduidend gedeelte onzer medeburgers, de kinderen der volksklasse een aanzienlijk deel van hunnen reeds veel te korten schooltijd late opofferen en aldus hunne verstandelijke ontwikkeling te kort doe? In de steden wordt gemiddeld een uur per dag en in de dorpen een half uur les in het Fransch gegeven. In de lagere scholen van het Walenland wordt geene tweede taal naast de moedertaal van het kind onderwezen. De uitslagen der wedstrijden | ||||
[pagina 76]
| ||||
zijn daar om te bewijzen hoe slecht het tweetalig stelsel in Vlaamsch België werkt. Voor onze gewesten zijn de cijfers der bekroonden in 1886, 35, 41, 47, en 48 %, voor de Waalsche 63, 73 en 77 %. Of wel zijn onze jongens minder begaafd dan de Waalsche, en dan is het niet te rechtvaardigen, dat hun een zwaarder programma wordt opgelegd. Of wel zijn zij even rijk begaafd, en dan is het verschil
Max Rooses
van programma de oorzaak, dat de Vlaamsche leerling de helft minder nut trekt uit het lager onderwijs dan de Waalsche. De schoolstatistieken bewijzen ook, dat de uitslagen van dat Fransch onderwijs in de Vlaamsche volksscholen uiterst mager zijn. Niet in de school, maar in het leger, door zelfonderricht of door omgang met Franschsprekenden leert de mindere man meestal zijn Fransch. Wat hij op de school leert, vervliegt op korten tijd bij de meesten. | ||||
[pagina 77]
| ||||
Op 5 ten honderd kan men het getal beramen der leerlingen, die wezenlijk op lateren leeftijd gebaat worden door de kennis van het Fransch. De overige 95 ten honderd verliezen op de schoolbanken een goed deel van hunnen tijd en van de vruchten van het lager onderwijs. Voor de mannen der hoogere kringen, die de schoolprogramma's vaststellen, is het geriefelijk bij dienstboden, neringdoenden en andere onderhoorigen de kennis hunner taal te verspreiden. De Staat en de andere openbare machten helpen hen daarin door die kennis van al hunne ambtenaren te eischen. De oplossing der moeilijkheid zou zijn de tweede taal uit de volksscholen te weren, maar voor meer gevordenden in jaren, die er behoefte aan gevoelen, Fransche leergangen in te richten. Op één jaar zou men aldus meer leeren dan tegenwoordig op drie vier jaren. Van hunnen kant zouden de hoogere standen het Nederlandsch aan hunne kinderen moeten doen aanleeren, opdat in een volgend geslacht er geen geboren Vlaming meer gevonden worde, die uit oorzaak van onbekendheid met eigen spraak de voorkeur aan de vreemde diene te geven, noch zich belemmerd gevoele, wanneer hij ze met den man des volks spreekt. Sedert 1830 is ons land stelselmatig ontvlaamscht geworden en heeft het Fransch in de Vlaamsche gewesten veel veld gewonnen door de school. Daar leert men de vreemde taal aan en in het leven verleert men de eigene moedertaal. De burgerij is reeds veel meer verfranscht dan in 1830. Te Brussel is zij gaandeweg geheel ontvlaamscht en in andere groote steden kan hetzelfde gebeuren. Het Fransch onderwijs in de lagere school tast nu op zijne beurt de volksmassa aan. Komt er geene verandering, dan is de ondergang onzer moedertaal in België slechts eene zaak van eenige tientallen van jaren. Die flinke redevoering van Rooses kwam op 't einde der zitting. Gezien het gevorderd uur, werd de bespreking tot den volgenden dag verschoven. Zij was 's anderendaags zeer kort en werd gesloten met de volgende dagorde door Rooses neergelegd, die zoo goed als eenparig bij opstaan en neerzitten door de vergadering werd aangenomen: | ||||
[pagina 78]
| ||||
Het Congres beaamt de meening, dat het aanleeren eener tweede taal in de lagere school schadelijk is voor de geestesontwikkeling van ons volk en gevaarlijk voor het behoud en den bloei onzer taal. | ||||
De opschudding in de persNiemand der aanwezigen zal zich op dien dag verwacht hebben aan het gerucht, dat volgen moest. 's Anderendaags opende de Flandre libérale, die zich door hare onvriendelijke houding tegenover het Congres reeds onderscheiden had, het vuur, en de geheele Fransch-Belgische pers, zoowel clericale als liberale, vooral te Brussel en te Gent, zong in koor hetzelfde liedje. Gent is overigens eene der meest verfranschte steden van Vlaamsch België, en het dogma van de noodzakelijkheid der tweetalige lagere volksscholen is er, buiten Brussel, nog dieper ingeworteld dan elders, zoodat noch Prof. Heremans als schepen van onderwijs, noch Vuylsteke noch De Vigne, noch andere invloedrijke leden van den Gentschen Gemeenteraad ooit bij machte geweest zijn, om Rooses' stelsel in de stadsscholen door te voeren. Het was dan ook voor de Franskiljons een goed gekozen oorlogsterrein, als zij de polemiek op dat vraagstuk hardnekkig voerden. Het nuttelooze en het onpaedagogische van het aanleeren eener tweede taal (de Fransche) aan de kinderen der volksklasse, die de school in België maar tot hun tiende of elfde jaar bezoeken, is iets, dat in 't hoofd der verfranschte burgerij van Vlaanderen niet binnen kan, alhoewel deze waarheid in geen enkel verlicht land ter wereld zou geloochend worden. De hevige perspolemiek liep dan ook in de oogen der meeste lezers ten voordeele der vijanden van de Vlaamsche Beweging uit, zoodat Het Volksbelang openhartig kon verklaren: Het ware nutteloos te ontkennen, dat, buiten de louter Vlaamschgezinde wereld, het voorstel Rooses niet alleen geen genade heeft gevonden, maar het voorwerp van zoo hevige als algemeene aanvallen is geweest. In de liberale Étoile belge van Brussel werden de aan- | ||||
[pagina 79]
| ||||
hangers van het voorstel Rooses voorgesteld als vijanden des vaderlands (ennemis de la patrie) en het blad kondigde daarover eene interpellatie in de Kamer aan (interpellation motivée à la rentrée des Chambres)! De clericale Impartial van Gent noemde de aanhangers van Rooses ‘die bezetenen’ (ces énergumènes-là). Vooruit, het orgaan der Gentsche socialisten, schreef even vriendelijk: Onze Flaminganten zijn hansworsten, vermaarde gekken, eenoogen, die koningen willen spelen in het land der blinden, zotten of slechteriken, de moordenaars der Vlaamsche Beweging, zelfs in al wat ze gewettigd heeft. Die polemiek duurde een drietal maanden en Rooses zond antwoorden aan de Flandre libérale van Gent, aan L'Opinion van Antwerpen en aan de Étoile belge van Brussel. Het was een aanhoudend onweder in de Belgische pers, voor en tegen. In latere jaren zal men verbaasd staan over dat hartstochtelijk onthaal gedaan aan het voorstel Rooses. In elk geval was het een teeken des tijds en een verrassend bewijs, hoe diep nog de vooroordeelen ingekankerd waren tegen de Vlaamsche Beweging. | ||||
Het koninklijk besluit over de Vlaamsche gemeenten (Juni 1891)Men herinnert zich de algemeene opschudding in 't Vlaamsche land verwekt door het koninklijk besluit van 3 Mei 1889, waarbij een dertigtal Vlaamsche gemeenten als Waalsche werden uitgeroepen, waaronder de hoofdstad Brussel met al hare voorsteden, zonder te spreken van door en door Vlaamsche gemeenten als St-Truiden in 't hartje van Limburg en Berchem bij Antwerpen. In die 29 bestuurlijke gedeelten van België werden alzoo de Vlamingen beroofd van de taalrechten hun door de taalwetten gewaarborgd. Tallooze verzoekschriften en herhaalde besprekingen in de beide Kamers waren zonder gevolg gebleven, toen in den Moniteur-Staatsblad een koninklijk besluit van 31 Mei | ||||
[pagina 80]
| ||||
1891Ga naar voetnoot(1) verscheen, waarbij niets veranderd werd wat Brussel en zijne voorsteden betrof, maar acht op negen-en-twintig der gestolen gemeenten aan Vlaamsch België werden teruggegeven: Berchem bij Antwerpen, Bossuit, Bilsen, Helkijn, Marke, Ronse, St-Truiden en Waasmond. Natuurlijk bevredigde dat onsamenhangend koninklijk besluit geenszins de Vlamingen, daar het aangenomen beginsel der Regeering was, geen acht te slaan op de tweetalige inwoners (schier uitsluitend Vlamingen), maar tot maatstaf de verhouding te nemen tusschen de enkel-Franschsprekenden en de enkel-Vlaamschsprekenden van elke betwiste gemeente. | ||||
De gehooren van het Nationaal Vlaamsch Verbond bij den Koning en de MinistersHet pas gesticht Nationaal Vlaamsch VerbondGa naar voetnoot(2), dat eene nieuwe poging was om de samenwerking der Vlaamschgezinden van alle politieke kleur weer op de been te krijgen, richtte zich met een omstandig verzoekschrift tot den Koning, en het bekwam een gehoor te Oostende ten paleize, waarop De Beucker, Goffin en Prayon als afgevaardigden van het Nationaal Vlaamsch Verbond optraden. Minister De Bruyn woonde op bevel des Konings dit gehoor bij. De Beucker nam eerst het woord in het Nederlandsch en Prayon vertaalde zijne aanspraak voor den Koning in het Fransch. Later verklaarde de Koning in 't gesprek, dat hij het Nederlandsch goed begreep, indien men duidelijk en langzaam sprak. Een vertrouwelijk onderhoud, dat bijna een uur duurde, volgde, waarin de Koning uitsluitend Fransch sprak en De Beucker uitsluitend Nederlandsch, terwijl Minister De Bruyn, Dr Goffin en Prayon afwisse- | ||||
[pagina 81]
| ||||
lend de twee talen gebruikten. De Koning beloofde de aandacht der Regeering te vestigen op het vraagstuk der Vlaamsche gemeenten, opdat er eene goede oplossing aan gegeven zou worden, en Minister De Bruyn voegde er bij, dat zijn collega van Binnenlandsche Zaken de Burlet zich eerlang met het herzien van de lijst der Vlaamsche gemeenten zou onledig houden. Den 8 December 1891 werden De Beucker, Goffin en Prayon te Brussel door Minister de Burlet in gehoor ontvangen, in tegenwoordigheid van zijnen ambtgenoot De Bruyn, omdat hij te Oostende bij den Koning aanwezig was geweest. Het onderhoud liep vooral over de beteekenis der taalwet van 1889 in verband met de Vlaamsche gemeenten. Er werd besloten eene nieuwe bijeenkomst te beleggen met den Minister van justitie, daar de toepassing dier taalwet meer bepaald in zijne bevoegdheid viel. Van deze beloofde bijeenkomst kwam verder niets evenmin als van de verklaringen van Oostende. Den 13 November 1892, op eene vergadering van het Nationaal Vlaamsch Verbond te Antwerpen gehouden, verklaarde de secretaris Reinhard, dat het bestuur zich driemaal tot minister de Burlet gewend had; de minister had de twee eerste brieven zonder antwoord gelaten en op den derden een Fransch ontwijkend antwoord gegeven. Dan werd er op nieuw aan den Koning een gehoor gevraagd, maar dat verzoek werd van de hand gewezen. Tot heden toe is de officiëele lijst der gemeenten ongewijzigd gebleven, zoodat meer dan twintig Vlaamsche gemeenten nog steeds onder de Waalsche gerangschikt zijn. | ||||
Andere gebeurtenissen van 1891Over hetzelfde jaar valt nog terloops aan te teekenen: de drie Vlaamsche eeden in den gemeenteraad van Gent en de veertien in dien van Antwerpen tegen slechts drie Fransche (Januari); de dood van den voortreffelijken kunstzanger Emiel Blauwaert van Lokeren (id.); het invoeren van tweetalige plakzegels voor de buitenlandsche handelseffek- | ||||
[pagina 82]
| ||||
ten of wissels uit den vreemde in België betaalbaar (id.); de Landdag van de leerlingen der officiëele gestichten van middelbaar onderwijs te Brussel, onder het voorzitterschap van Vuylsteke (Februari); de stichting eener Conferentie der Vlaamsche Balie te Brussel (Maart); de begrafenis van Jan De Laet te Antwerpen, waarbij De Lantsheere als voorzitter der Kamer eene Vlaamsche lijkrede hield (April); het Vlaamschspreken der Koningin op eene vertooning van den Vlaamschen Schouwburg te Brussel (id.); de verklaring van den Luikschen Burgemeester d'Andrimont in de Kamer, waarbij, volgens hem, niet meer dan 200.000 Belgen uitsluitend Vlaamsch zouden spreken (id.); het verslag van Theo Coopman namens de jury van den vijfjaarlijkschen prijs van Nederlandsche letterkundeGa naar voetnoot(1), waarin Hilda Ram (Mathilde Rambaux) boven Virginie Loveling, De Geyter, Max Rooses en Pol De Mont werd gesteld (id.); de beslissingGa naar voetnoot(2) der Koninklijke Academie van Brussel, waarbij zij weigerde gehoor te geven aan den wenk van den Minister van Binnenlandsche Zaken en van de middelafdeeling der Kamer, om ten voordeele van de Koninklijke Vlaamsche Academie voortaan afstand te doen van alles, wat met de Nederlandsche taal en letterkunde in verband staat (Mei); de dood van Aug. Gondry te Gent (id.); de opening van den Vlaamschen leergang in strafvordering aan de Vrije Hoogeschool te Brussel door H. De Hoon, substituut van den procureur des Konings aldaar (id.); de stichting van eene Belgische afdeelingGa naar voetnoot(3) der Alliance | ||||
[pagina 83]
| ||||
Française (Juni); het verschijnen van het eerste deel van het Nederlandsch Liederboek, uitgegeven door het Willems-fonds en bezorgd door Flor. van Duyse (id.); de plechtige openingszitting der Vlaamsche Balie van Brussel, in tegenwoordigheid van den Minister van justitie Le Jeune, de Staatsministers Victor Jacobs en Woeste, den procureur-generaal bij het Verbrekingshof Mestdach de ter Kiele, den stafhouder der Brusselsche advocatenorde en meer andere bekende rechtsgeleerden en magistraten der hoofdstad met Edmond Picard aan hun hoofd, benevens afgevaardigden uít Gent en Antwerpen, waaronder Julius Vuylsteke, Alb. Fredericq, J. Obrie en Ad. Pauwels (id.); de uitdaging van Sam Wiener (Brussel) in den Provincieraad van Brabant tot de Vlaamschgezinde leden om hunne taal te spreken, waarop Medard Jacobs (Leuven) aanstonds Vlaamsch en Pinchart (Nijvel) daarna Waalsch sprak, hetgeen tot een besluit leidde, waarbij de voornaamste stukken uitgaande van de provincie voortaan ook in 't Nederlandsch verschijnen zouden (Juli); de redevoering van den Franschen gezant Bourée op een feest der Fransche kolonie te Brussel, waarin hij zijne houding en die van Frankrijk tegenover België als zeer vriendelijk betitelde (id.); de afkondiging door Ons Recht van Antwerpen van een algemeen overzicht der statistieken in den Flamingant van Brussel verschenen over de verhouding der Vlaamsche en Waalsche ambtenaren in al de takken van het bestuur, het gerecht, het openbaar onderwijs, enz. (September); het verschijnen van het Livret de l'Etudiant te Gent, waarbij vernomen werd, dat aan de Hoogeschool aldaar in de Faculteit van wijsbegeerte en letteren 32 leergangen in het Nederlandsch werden gedoceerd (October); het artikel van H. De Hoon in het Nederlandsch Museum over de noodzakelijkheid van de inrichting van een Vlaamsch Assisenhof te Brussel (November); het afkondigen der statistiek over het gebruik der twee landstalen aan de boetstraffelijke rechtbank te Gent, waaruit bleek, dat 73 % der zaken tijdens het afgeloopen jaar in het Nederlandsch werden | ||||
[pagina 84]
| ||||
bepleit (id.); de verdediging der Vlaamsche beginselen op het Katholiek Congres te Mechelen door pastoor Claeys en door Prof. A. De Ceuleneer, ondanks den kwaden wil van den voorzitter Woeste (id.); de galavoorstelling op verzoek der Koningin te Brussel gegeven in den Vlaamschen Schouwburg, waarop, benevens de vorstin, de ministers De Bruyn en de Burlet met hunne families en burgemeester Buls tegenwoordig waren (December); het verschijnen eener nieuwe roerende brochure van den grijzen strijder Harry Peeters van Antwerpen, om de onschuld van Coucke en Goethals te bewijzen en hunne eereherstelling te vragen (id.). Ingrijpende veranderingen in de politieke instellingen, gesproten uit de Grondwetsherziening, brachten weldra het Koninkrijk België in een nieuw spoor. Ook de Vlaamsche Beweging ondervond er natuurlijk den invloed van. |
|