| |
| |
| |
VII
In de hel verlichte ruimte tusschen de machtige schakelborden, apparaten en machines zat van Lier.
Voor hem lag een stapel papieren, dicht beschreven met getallen en letters, formules en berekeningen, die steeds weer op niets uitliepen en uitsluitend er toe dienden, de menschen, die hem in hun macht hadden, op sleeptouw te houden.
Wie waren deze menschen? X P en X Q - dat waren de benamingen, waaronder zij in dit geweldige raderwerk van intriges en gewelddadigheden fungeerden. XP en XQ - aldoor weer schreef zijn potlood tusschen formules en cijfers deze letters op het papier en aldoor weer schenen zij levend te worden en hem te bedreigen.
Terwijl hij de gebeurtenissen, die tot zijn gevangenneming hadden geleid, niet kon overzien, was het hem wel duidelijk, dat hij zich in de macht van agenten van de geheime dienst eener vreemde mogendheid bevond. Hij kende de methodes der spionnage; hij kende de laagheid en gewetenloosheid harer agenten door de vele gevallen hunner activiteit, die sinds de algemeene Europeesche bewapeningswedloop steeds toenam.
Maar hoe was zijn chef, van Soest, met hen in aanraking gekomen? Hoe waren zij de ligging van hun laboratorium te weten gekomen, waar van Soest en hij al sedert meer dan een jaar proefnemingen hadden gedaan, waarvan de gunstige uitslag van het allergrootste nationale belang was? Men had van Soest vermoord. Onverschillig en ruw werd het hem medegedeeld en zoo rustig, alsof het dooden van een mensch de eenvoudigste zaak van de wereld was.
Duidelijk zag van Lier dien ochtend nog voor zich. Vroeger dan anders was hij aan het werk gegaan. De
| |
| |
laatste berekeningen hadden na vele vergeefsche pogingen eindelijk een wending genomen, die deed vermoeden, dat het resultaat niet meer lang op zich zou laten wachten. Toen was de electrisch gesloten deur opengegaan en hij had in twee op hem gerichte revolvers gekeken. Maar hij had geen moment zijn tegenwoordigheid van geest verloren. Zijn eerste gedachten waren naar de aanteekeningen, berekeningen en formules uitgegaan, die in deze ruimte bewaard werden en hij was vast besloten te zwijgen. Men had hem gedwongen alle sleutels af te geven en getracht, hem tot verraad over te halen.
‘Levert u ons de formules uit, die van Soest gevonden heeft. Treed u in onzen dienst. U zult met een nieuwe pas en ruim van geld voorzien als een ander mensch kunnen leven, waar u maar wilt.’
Hij had gezwegen, en zelfs toen men zijn leven bedreigde, was hij niet voor hun laaghartig aanbod gezwicht.
En terwijl een hunner steeds opnieuw de ruimte doorzocht had, had de ander, met de revolver in de hand, hem geen oogenblik uit het oog verloren. Driemaal, viermaal had de eerste de belangrijke papieren met zijn hand als het ware aangeraakt, zonder ze te ontdekken. Maar van Lier had zich niet verraden. Met onverstoorbare koelbloedigheid had hij de taaie pogingen van den man gade geslagen.
Tenslotte had men hem in zijn eigen werkplaats opgesloten en van hem verlangd, dat hij zijn werk voort zou zetten. Acht dagen had hij vastberaden weerstand geboden, en was noch voor bevelen, noch voor dreigementen gezwicht. Maar dan was hij van taktiek veranderd en had - althans schijnbaar - besloten, het werk te hervatten. Daarmee had hij niet alleen tijd gewonnen, maar men behandelde hem sindsdien met meer achting, en legde tegenover zijn eeuwige mislukkingen een haast welwillend geduld aan den dag.
| |
| |
Het bekende zoemen werd hoorbaar en de deur ging open.
Zijn verbazing was groot toen in plaats van zijn twee dagelijksche bezoekers, die nog steeds gemaskerd bij hem kwamen, een ouder, gesoigneerd heer binnentrad, die met uitzondering van een zwarte bril geen vermomming droeg en tegenover hem plaats nam.
‘Het doet mij genoegen u heden persoonlijk te leeren kennen, mijnheer van Lier. Ik heb gehoord, dat u eenige dagen geleden met het werk bent begonnen, dat uw proeven echter nog geen succes hebben opgeleverd.’
Hij wachtte even, om van Lier gelegenheid te geven te antwoorden. Hierin had hij zich echter vergist. Van Lier zweeg en bepaalde zich ertoe, zijn bezoeker met oplettende blikken gade te slaan; hij voelde instinctief, dat achter het bezoek van dezen vriendelijk glimlachenden man een nieuw gevaar voor hem loerde, waarvoor hij op zijn hoede moest zijn.
‘Het spreekt vanzelf,’ ging de bezoeker voort, ‘dat resultaten, hoe klein ook, niet van vandaag op morgen verwacht kunnen worden. Te meer, waar ik veronderstel, dat uw chef u niet geheel en al in zijn vertrouwen heeft genomen. Waar u echter zoo verstandig is geweest, de noodzakelijkheid van de uitvoering onzer opdracht in te zien, ligt het ook in uw interesse, zoo spoedig mogelijk tot een resultaat te komen, dat het ons mogelijk maakt, de proef op de som te nemen.’
Weer wachtte hij op een antwoord en weer bleef van Lier hardnekkig zwijgen.
Een haast onmerkbare glimlach gleed over de trekken van den geheimzinnigen bezoeker.
‘Ik kan mij voorstellen, dat u niet wenscht te spreken,’ zei hij. ‘Maar ook daar zult u overheen komen. Ik zou mij anders tot mijn leedwezen genoodzaakt zien, uw stilzwijgen, uw weinig vriendelijke houding tegenover ons aan innerlijke invloeden toe te schrijven, waarop dan ook uw constante mislukkingen zouden berus- | |
| |
ten, die ik in het laatste geval als geconstrueerde, moedwillige mislukkingen zou moeten beschouwen.’
‘Denkt u daarover, zooals u wilt.’ Dit waren de eerste woorden, die van Lier zijn bezoeker gunde, en de beslistheid waarmee zij werden uitgesproken, had ten gevolge, dat het even duurde, alvorens hij verder ging.
‘Ik wil niet hopen, mijnheer van Lier, dat u ons geduld, dat u het vertrouwen, dat wij in uw woorden hebben gesteld, zult misbruiken. Ik kan u zeggen, dat men niet van plan is, nog lang op een daadwerkelijke vooruitgang van uw werk te wachten. - Het zou mij voor u spijten. - Komt u met de formules van van Soest voor den dag; u zult met uw werk spoediger tot een goed einde komen. U zult ons tevreden stellen en uw eigen positie belangrijk verbeteren.’ Hij boog naar hem over en zei met nadruk: ‘Mijnheer van Lier - neemt u ons aanbod aan. De macht, die ik vertegenwoordig, is de macht der toekomst. U verknoeit uw beste jaren, uw energie voor een macht, die haar ondergang tegemoet gaat. - De muiterijen bij de Britsche marine nemen toe, steeds meer hebben daden van sabotage plaats. Zelfs de meest drakonische straffen hebben geen doel. Wij weten, dat schepen van de Nederlandsche vloot opdrachten hebben gekregen, die in nauw verband met de werkzaamheden staan, die in dit lokaal worden uitgevoerd. In de komende dagen zult u van muiterij, van sabotage op deze schepen hooren. De ontreddering maakt voortgang en de “Hertog Hendrik” en de “Gelderland” zullen het voorbeeld geven. Maar de machten, die er achter zitten, zullen onzichtbaar blijven en niet voor vernietiging van menschenlevens terugdeinzen, om een invoering - zij het ook bij wijze van proef - van dit nieuwe, onoverwinnelijke wapen onmogelijk te maken.’
‘U schijnt wel heel zeker van uw zaak te zijn,’ zei van Lier, ‘dat u den moed heeft, zoo openhartig met mij te spreken. Wat wilt u doen, als ik naar aanleiding
| |
| |
van uw mededeelingen tot mijn oorspronkelijke weigerende houding terugkeer en hier op een goeden dag wegga?’
De ander glimlachte.
‘Mijnheer van Lier, uw woorden bewijzen, dat u de situatie nog steeds niet begrepen heeft. Het gaat hier om meer dan de belangen van een schietvereeniging. Wereldproblemen staan op het spel. Het spijt mij dat ik nog eenmaal onverbloemd tot u moet spreken. U zult deze ruimte uitsluitend in onzen dienst verlaten of in den toestand, waarin men uw chef van Soest heeft gevonden. U zult begrijpen, dat wij niet tevreden zijn, wanneer het de mogendheden waar u voor werkt, onmogelijk wordt gemaakt, dit wapen te gebruiken. De uitvinding is gedaan en wij wenschen haar te bezitten.’
Hij stond op en ging naar de deur.
‘Te gelegener tijd zal ik naar uw besluit informeeren.’
Langzaam ging hij naar buiten, het contact werd ingeschakeld en de deur schoof dicht.
Van Lier zat nog op zijn plaats. Onbeweeglijk staarde hij voor zich uit. Waar had hij dezen man meer gezien? Hij begreep wel, dat de gebeurtenissen der laatste weken, de gevaarlijke toestand, waarin hij zich bevond, hem overgevoelig en in hooge mate nerveus hadden gemaakt. Hij kon zich vergissen. Maar toch liet de gedachte hem niet los, dat iets aan dezen man hem bekend voorkwam.
Er waaide een zwakke oostenwind en zware, laag hangende wolken bedekten den hemel. De nacht was zwart, en spookachtig doemden de krijtrotsen van de Engelsche kust uit de duisternis op, wanneer zij een oogenblik door de flikkerlichten werden beschenen.
Het vliegtuig steeg en verdween boven de wolken.
De in het geheele kustgebied ingerichte politieposten hoorden het knetteren der motoren. Ontelbare schijnwerpers flitsten aan en zochten den hemel af; maar de
| |
| |
lichtbundels waren niet in staat, door de dike wolkenwand te breken. Telefonisch werd het eerste eskader van de nieuw gevormde luchtpolitie gealarmeerd, dat ter sterkte van vier met mitrailleurs en zoeklichten uitgeruste machines opsteeg, om naar het geheimzinnige vliegtuig te zoeken.
Koortsachtig werkte de telegraaf, draadloos werden de berichten doorgegeven en maakten een systematisch samenwerken van alle posten mogelijk. Er werd een geregelde drijfjacht op het vliegtuig gehouden. Maar de pogingen waren vergeefs. Na meer dan twee uur keerde het eskader terug, zonder een spoor van het vreemde vliegtuig te hebben gevonden.
Beschermd door de duisternis en de over het geheele zuidelijke gedeelte van het land hangende wolkenlaag had het vliegtuig ondanks alle maatregelen rustig zijn koers kunnen vervolgen en het doel van zijn vlucht bereikt.
Nu werden de motoren afgezet; de machine ging in glijvlucht naar beneden en kwam uit de wolken te voorschijn.
De piloot keek omlaag. Hij bevond zich boven een gedeeltelijk door gespleten rotsen ingesloten nauw keteldal.
Een landing op dit terrein was uiterst gevaarlijk, maar in deze eenzame en onherbergzame streek was de machine voor ontdekking veilig en kon, wanneer zich geen onvoorziene omstandigheden voordeden, zonder kans op een hernieuwde vervolging te loopen, hier ongehinderd weer opstijgen.
Snel en elegant, als een valk, daalde het vliegtuig steeds lager, om tenslotte in langzame glijvlucht neer te komen.
De piloot klom uit de machine en opende de deur van de kleine kabine.
Een oudere, gesoigneerde heer stapte uit.
Fluisterend werden een paar woorden gewisseld, dan
| |
| |
ging de piloot naar een boschje, om zich daar, met de geladen browning in de zak van zijn overall, te verbergen, tot zij weer zouden starten.
De passagier had een paar hooge gummilaarzen uit de kabine gehaald en trok ze over zijn schoenen. Dan liep hij dwars over het weiland en betrad de smalle, bouwvallige brug, die over de langzaam stroomende beek voerde, die door het dal liep. Hij liet zich in het water glijden. Voorzichtig, voetje voor voetje, ging hij verder. Het water was niet diep, en afgezien van een onder de oppervlakte van het water liggenden boomwortel, waarover hij bijna gestruikeld was, ontmoette hij geen hindernis. Ongeveer tweehonderd meter was hij zoo door het water gewaad, toen de beek een scherpe bocht maakte. Hij klom de begroeide oever op en liep verder naar een eenzame boerenwoning. Hier volgde hij een smal pad, dat zich door laag hout slingerde en honderd meter verder op een landweg uitkwam, waar een auto met gedoofde lichten stond te wachten.
Zonder iets te zeggen stapte hij in. De wagen zette zich in beweging en na een halsbrekenden tocht over een stijgenden weg vol oneffenheden kwamen zij op den straatweg. De snelheid werd opgevoerd.
‘Hoe lang hebben wij noodig?’
‘Over twintig minuten verlaten wij den straatweg,’ antwoordde de man achter het stuur.
Dit waren de eenige woorden, die gedurende den rit werden gewisseld.
Toen de wagen ten slotte bij een herberg, die tusschen hooge en dichtbegroeide boomen lag, stopte en de heer de deur van de lage gelagkamer opende, zag hij aan een der zware houten tafels drie mannen zitten.
De lucht was blauw van de tabakswalm. Boven de tafel hing een walmende petroleumlamp, waar een paar muggen omheen dansten. Verder lag het lokaal, waarvan de luiken waren gesloten, in het donker.
De kastelein, die zijn late gasten kende en wist, dat
| |
| |
deze niet gestoord wilden worden, had zich reeds ter ruste begeven.
Blijkbaar had men den zooeven gearriveerde reeds lang verwacht, want de blikken, die bij zijn binnenkomen op hem werden gericht, waren niet bepaald vriendelijk.
Haastig trad hij op de tafel toe en nam plaats.
‘Ons te laat komen was niet te verhinderen. Een van die vervloekte vliegende posten moet ons hebben opgemerkt. De geheele kuststreek tusschen Cornwall en Suffolk was in de weer. Met zoeklichten en vliegtuigen hebben ze jacht op ons gemaakt en zonder de beschermende wolkenlaag, waarin wij ons konden verschuilen, zouden zij ons dezen keer waarschijnlijk te pakken hebben gekregen.’
Hij schonk zich een glas whisky in en dronk het in één teug leeg.
‘XO. - Rapport.’
‘Het werk op de “Invincible” vordert slechts langzaam.’
‘Waarom?’
‘De bemanning is moeilijk.’
‘Er bestaan geen moeilijkheden, die ons geld niet kan overwinnen.’
‘Afgezien van zoeklichten en machinegeweren,’ was het sarcastische antwoord, dat een spottenden glimlach bij de anderen ten gevolge had.
‘Daar heb ik niet naar gevraagd. Ik herhaal: er bestaan geen moeilijkheden. Z 3 heeft dat bewezen. Hij heeft zich in het bezit van waardevolle militaire geheime documenten weten te stellen, die in het sterkste en best bewaakte Engelsche fort bewaard werden. Ook hier was de bezetting moeilijk. En hij heeft ons de papieren uitgeleverd. Ondanks zoeklichten en machinegeweren!’ Hij wachtte even en ging dan voort: ‘Wij staan nog veertien dagen voor de bewerking van de “Invincible” toe. Elke dag, die minder wordt gebruikt,
| |
| |
zal de premie met een zesde deel verhoogen.’
De met XO aangesprokene mompelde een paar onverstaanbare woorden. Hij had zijn opdracht ontvangen en wist, wat hem te wachten stond, als de uitvoering mislukte.
‘XH. - Rapport.’
‘Het personeel der F-M-fabriek is rijp. De fabriek zal nog twee dagen ongehinderd kunnen werken. Zij zullen weken noodig hebben, om het bedrijf weer op vollen gang te brengen.’
‘Vijf dagen uitgespaard! Ik zal van deze uitstekende werkzaamheden melding maken. De premie zal verhoogd worden.’
‘Ik heb den arbeiders, die de machines onklaar maken, verklaard, dat wij voor hen zorgen zoolang de zaak marcheert. Gaat het echter mis, dan moeten zij zichzelf zien te redden en zal elke verbinding met ons verbroken zijn.’
‘Goed. Zoodra de sabotage is gepleegd, moeten aan elk der betreffende werklieden vijfenzeventig pond worden uitbetaald. - Over drie dagen volgt hier een nieuwe opdracht.’
‘Ik zal hier zijn.’
‘XM. - Wij hebben een betrouwbaar iemand voor Holland noodig. Wij hebben de successen op de duikbooten H 280 en L 154 niet vergeten. Het gaat nu om de ‘Hertog Hendrik’ en ‘Gelderland’. De bijzondere opdrachten voor deze schepen zult u in Holland ontvangen.
‘Ik heb met Holland niets te maken.’
Verbaasd over dit antwoord keek de man op. Hij zag de vastberaden gelaatstrekken van den tegenover hem zittenden en de gevaarlijke uitdrukking van zijn oogen.
‘Ik weiger, deze opdracht uit te voeren,’ zei XM. ‘Ik heb werkjes opgeknapt, die moeilijker waren. Meer dan eens ben ik op het nippertje aan een meer dan tienjarige
| |
| |
dwangarbeid ontkomen. - Onze overeenkomst geldt voor Engeland.’
‘Onze overeenkomst is aan geen tijd en geen plaats gebonden en geldt uitsluitend de zaak.’
‘Onze overeenkomst zegt niet, dat wij ons leven onnoodig op het spel moeten zetten.’
‘Ieder van ons zet elke minuut en op elke plaats zijn leven op het spel.’
‘Hier heb ik mijn schuilplaatsen, waar ik voor de beele gewapende macht van Engeland veilig ben. Jullie hebt in Holland menschen genoeg.’
‘Daarover beslissen wij!’
‘En wat voor garantie heb ik?’
‘Jullie weten, dat er voor jullie geen terug bestaat. Een weigering of een poging, de zaak te verlaten, staat gelijk met een doodsoordeel. - De pas voor Holland ligt op de bekende plaats klaar. Het werk moet over drie dagen in den Helder beginnen.’
Het geronk van vliegtuigmotoren werd hoorbaar.
De mannen stonden op, deden de lamp uit voor zij de deur openden en gingen naar buiten. Het was gaan regenen.
Zij zagen vier met zoeklichten opereerende machines, die op geringe hoogte snel naderbij kwamen en dan in zuidelijke richting verdwenen. Het politie-eskader.
De drie mannen glimlachten.
De oude heer knikte hen toe. Dan stapte hij in zijn auto. De motor werd gestart en eenige seconden later was de auto in het nachtelijke duister verdwenen.
De regen had na de warmte der laatste dagen voor een opfrissching gezorgd. De geur van de bloemen was doordringender, het groen der boomen nog voller geworden.
De ramen van de kleine salon stonden wijd open en het schijnsel der wandlampen hulde de kamer in een aangenaam, gedempt licht.
| |
| |
Het was tien uur in den avond en de hemel stond vol sterren.
Harrow en Sewell zaten in diepe fauteuils tegenover elkaar.
‘De ineenstorting van Abessinië kan gevolgen na zich sleepen, die nog niet te overzien zijn. Wij weten nu, dat de vlucht van den negus een noodzakelijkheid was; ware hij langer in het land gebleven, dan zouden zijn eigen muitende troepen hem vermoord hebben. De ontwikkeling van de internationale situatie zal veel van Haile Selassie's besluiten afhangen en van de houding, die de mogendheden tegenover deze besluiten zullen aannemen. Van grooter belang lijken mij echter factoren, die uitsluitend van de houding van Italië zullen afhangen; factoren, waarbij naast Italië hoofdzakelijk Frankrijk, de Vereenigde Staten en wij zelf geïnteresseerd zijn.’
‘U denkt aan de Fransche belangen bij de Abessijnsche spoorwegen?’
‘Juist. De bezetting van het station door de Italianen heeft in bepaalde Fransche kringen een zekere onrust veroorzaakt, te meer, waar Italië van plan schijnt te zijn, de geheele spoorlijn officiëel te bezetten.’
‘De overdracht van den spoorweglijn aan Italië zou toch alleen na de onderteekening van een vrijwillig tot stand komende overeenkomst tusschen Frankrijk en Italië kunnen plaats hebben.’
‘Ja. En het is nog niet na te gaan, of de Fransche regeering bereid zal zijn, haar rechten in Abessinië op te geven; rechten, die Italië gegarandeerd heeft steeds te zullen respecteeren. De grootste moeilijkheden zal echter de kwestie van de exploitatie opleveren. Italië beschikt niet over de middelen, om de exploitatie van het veroverde gebied ter hand te nemen; en terwijl Italiaansche financiers de opdracht krijgen, zich met Amerikaansche financiëele kringen in verbinding te stellen, wijst de officiëele Italiaansche pers in scherpe
| |
| |
bewoordingen een deelneming van vreemde naties aan de exploitatie van de hand. De gedachte aan de mogelijkheid van een dergelijke deelneming heeft reeds nu een storm van verontwaardiging in Italië opgewekt. En reeds in de komende dagen zullen wij zien, in hoeverre onze oliebelangen door de besluiten van de groote fascistische raad en de daarop volgende buitengewone ministerraad beïnvloed zullen worden.’
Harrow stond op en trad aan het raam.
De toppen der boomen bewogen in den zwoelen avondwind en zacht ruischten de bladeren. Ergens vandaan klonk dansmuziek.
De beide mannen zwegen, even onder den indruk van de vrede, die hen omgaf.
Ten slotte nam Harrow het gesprek weer op.
‘Ik houd het bij deze gespannen en verwarde internationale situatie voor een ding van het grootste belang, dat Morrees, die van verstrekkende volmachten is voorzien, met onze zienswijze, speciaal met het oog op de toestand in Indië, overeenstemt en net als wij de spoedige officiëele invoering van het nieuwe wapen in Engeland zoowel als in Holland als een levenskwestie beschouwt.’
‘Heeft u met hem over de muiterijen en daden van sabotage op onze schepen en werven gesproken?’
‘Hij heeft de gebeurtenissen met groote belangstelling gevolgd en ziet daarin minder een gevaar voor onze Europeesche belangen, dan wel de eerste voorteekens van een steeds ernstiger wordend gevaar voor de koloniën, dat uit den aard der zaak Holland nog sterker zou bedreigen dan ons. In dit verband zijn wij overeengekomen, de verdere proeven voorloopig uitsluitend in Holland te nemen. Hiervoor zijn de “Hertog Hendrik” en de “Gelderland” bestemd.’
Er werd geklopt en de gérant trad binnen.
‘Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u stoor. Er is een telegram voor u gekomen. Hij overhandigde het Har- | |
| |
row en ging voort: ‘Wij hebben zooeven een politiek nieuwsbericht ontvangen, dat u waarschijnlijk zal interesseeren: Italië is een keizerrijk geworden.’
Harrow keek op.
‘Is dit bericht officieus of officiëel?’
‘Officiëel, heeren.’
‘Mochten verdere berichten bij u binnenkomen, dan zou ik u willen verzoeken mij op de hoogte te houden.’
‘Natuurlijk.’
De gérant verwijderde zich en Harrow keek Sewell aan.
‘Europa staat nu voor een nieuw fait accompli.’
Hij maakte het telegram open en doorliep het vlug. Zijn gelaat werd ernstig.
‘Leest u.’
Sewell nam het blad aan en las:
‘F-M-fabrieken door sabotage stil gelegd. Machineschade nog niet gevonden.’
Hij liet het telegram zinken en zei:
‘Als er niet spoedig iets gedaan wordt, vrees ik voor Europa het ergste.’
Harrow stond met zijn handen in zijn zakken midden in de kamer en staarde voor zich uit. Toen vroeg hij met klanklooze stem:
‘Wie zit daar achter? En waarom wordt er niets ontdekt?’
Hij liet zich vermoeid in zijn stoel vallen.
De resultaten van de afdeeling identificeering waren binnen gekomen en het vermoeden van Smit werd inderdaad bevestigd. De worgsporen bij de in September 1934 en Maart 1935 in London begane moorden stemden met die van de moorden op Bill Cowper en van Soest zoo volkomen overeen, dat er niet meer aan te twijfelen viel, dat men met een en denzelfden dader te doen had.
‘Zoo er nog eenige twijfel mogelijk ware geweest, dan zou hij met 't oog op deze overeenstemming wel moe- | |
| |
ten verdwijnen. Zooals ik reeds voor eenige dagen tegen mister Harrow zei: ik ben er vast van overtuigd, dat al deze misdaden voor rekening van een agent eener vreemde mogendheid komen. Van een agent, wiens gewetenloosheid alles overtreft, wat wij ooit van de praktijken van dergelijke verwerpelijke individuen hebben meegemaakt.
‘Houdt u het voor uitgesloten,’ vroeg van Dam, ‘dat het zich in de onderhavige gevallen om de excessen van een fanaticus handelt, die door een idee fixe bezield is en ten gevolge van dezen ziekelijken aanleg zijn daden als 't ware onder dwang begaat?’
‘Waarop baseert u deze veronderstelling?’
‘Op de eeuwige gelijkheid van het milieu, dat de dader voor zijn misdaden uitzoekt. In alle gevallen handelt het zich om personen, die voor de uitbreiding der Engelsche en - zooals wij van Vice-Admiraal Morrees hebben vernomen - ook Hollandsche marine van de grootste beteekenis waren.’
‘U vergeet de daden van sabotage, het geheele onzichtbaar smeulende vuur, dat muiterij en ontreddering ten gevolge heeft; omstandigheden, die ik absoluut met de moorden in verband breng. En juist, dat het zich aldoor meer om personen en dingen handelt, die nauw met de marine verbonden zijn, is voor mij het bewijs, dat wij met den geheimen dienst te doen hebben. Zonder die moorden zouden deze misdaden door de Krijgsraad behandeld worden, maar nu is het ook een zaak voor de justitie geworden. Ik ben geen vriend van de doodstraf en ik ben blij, dat zij in ons land werd afgeschaft. Maar met 't oog op de beestachtigheid, waarmee de dader te werk is gegaan, zal ik den dag met vreugde begroeten, dat ik hem aan de Engelsche autoriteiten kan uitleveren.’
‘Wat denkt u van Gülstorff?’ vroeg van Dam.
‘Het staat vast dat zoowel Gülstorff zelf als ook juffrouw Scholz met den Duitschen geheimen dienst in ver- | |
| |
binding staan en ik ben er van overtuigd, dat speciaal deze charmante jonge dame een minder onschuldige rol speelt, dan haar lieftallige verschijning doet vermoeden. Maar het zou absurd zijn, deze beiden met de moorden in verband te brengen.’
‘Ik houd Duitschland niet voor ongeïnteresseerd.’
‘Natuurlijk niet. In geen geval. Ik heb na het bal van de Industrieele Club met Morrees hierover gesproken. Morrees is geen vriend van Duitschland en de enorme bewapening van dit land, niet alleen wat zijn leger, maar in het bijzonder wat zijn zee- en luchtmacht betreft, is voor hem aanleiding, de mogelijkheid niet uit te schakelen, dat Duitschland bij moeilijkheden in de Britsche en Hollandsche marine geïnteresseerd is. Een opinie, waarmee ik het geheel eens ben.’
‘Waarom arresteert u Gülstorff niet?’
‘Hij heeft zich - zoover ons bekend is - in ons land aan niets schuldig gemaakt. Hij is voor officiëele onderhandelingen met mister Harrow naar Holland gekomen. En dan - wij zouden er niets mee winnen. Gülstorff als dader schakel ik absoluut uit. En de agenten van den geheimen dienst kennen elkaar niet, niemand kent den naam van den ander, en meestal weten zij niet eens, wie hun opdrachtgever is. Een arrestatie van Gülstorff zou niet alleen onverantwoordelijk zijn, maar ook nutteloos.
‘En wat is nu in de eerste plaats uw bedoeling?’
‘Ik zal een paar foto's laten maken.’
Hij nam de opname van den man op de ‘Pragne’ uit een la van zijn schrijftafel en gaf haar aan van Dam.
‘Brengt u dit naar de afdeeling identificeering. Ik heb een scherpe, goed uitgewerkte vergrooting van de oogen noodig.’
‘Van de oogen?’ vroeg van Dam verbaasd.
‘Alleen van de oogen,’ antwoordde Smit en stak een sigaret op.
Van Dam verliet het bureau, terwijl de hoofdinspec- | |
| |
teur aan zijn schrijftafel plaats nam en met toenemend vertrouwen zijn aanteekeningen nog eens overlas.
In de koninklijke schouwburg vond een gastvoorstelling van de Fransche opera plaats, en wel van Moussorgsky's ‘Boris Godounoff.’
De belangstelling was buitengewoon groot en afgezien van de kringen, die het bijwonen van een dergelijke voorstelling als een maatschappelijke verplichting beschouwen en die men daarom op zulke avonden in de nieuwste mode-creatie's kan bewonderen, waren allen aanwezig, die tot de werkelijke muziekliefhebbers behoorden.
Toen Harrow om even over achten de loge betrad, was Jeanne reeds aanwezig.
Hij boog over haar hand, die hij met zijn lippen aanraakte. Een oogenblik sloot Jeanne haar oogen.
‘Ik ben blij, dat u gekomen bent,’ zei ze.
Harrow glimlachte.
‘U ziet er weer betooverend uit. En ik ben blij, dat wij deze avond voor ons alleen hebben.’
‘Ik moet u tot mijn spijt teleurstellen,’ zei Jeanne. ‘Toen ik u op het bal van de Industrieele Club verzocht, hedenavond mijn loge met mij te deelen, had ik juffrouw Scholz en mijnheer Gülstorff reeds geïnviteerd. Vindt u het erg?’
‘Het is uw loge,’ antwoordde Harrow berustend.
Een oogenblik ontmoetten hun oogen elkaar. Dan wendde Jeanne haar blikken weer naar de volle zaal. Harrow trad aan den rand van de loge. Als in een droom hoorde hij het stemmen der instrumenten en het stemmengegons van de wachtende menigte. Hij was geheel van de nabijheid dezer vrouw vervuld, die, gelijk hij zich zelf moest bekennen, een diepen indruk op hem gemaakt had.
De deur van de loge werd geopend en Hertha trad binnen.
‘Daar ben ik,’ zei ze stralend.
| |
| |
‘Bent u alleen?’ vroeg Jeanne.
‘Ja. Tot op het laatste oogenblik had ik nog gehoopt, dat Gülstorff mee zou gaan. Maar het was onmogelijk.’
‘Waar heeft u hem gelaten?’ vroeg Harrow, terwijl hij haar bij het uitdoen van haar avondcape behulpzaam was.
Hertha glimlachte.
‘Bent u altijd zoo nieuwsgierig, mister Harrow? Gülstorff moest vanavond dringende zaken behandelen.’
‘Wàt ter wereld kan er nu voor hem belangrijker zijn, dan een avond als vandaag aan uw zijde door te brengen?’
‘Hij heeft mij niets verraden. Maar het moet wel erg belangrijk geweest zijn, want hij had zich enorm op dezen avond verheugd.’
‘Jammer.’
Het stemmen der instrumenten had opgehouden, de zaal werd donker en de ouverture begon.
De toehoorders geraakten dadelijk onder den invloed van de suggestieve muziek, en terwijl de prachtige stemmen de avond tot een gebeurtenis maakten, droeg het geniale decor er toe bij, de zwoele atmosfeer van een der verschrikkelijkste perioden uit de Russische geschiedenis uit te beelden.
‘Hoe jammer,’ zei Jeanne, toen het scherm na de eerste akte gezakt was en de lichten in de zaal aangingen, ‘dat men zoo zelden in de gelegenheid is, een goede opera te hooren.’
‘Waarom is uw vader niet meegekomen?’ vroeg Harrow. ‘Zal het hem niet spijten, dezen avond te hebben gemist?’
Jeanne lachte.
‘Ik geloof niet, dat iets ter wereld hem ervan had kunnen afbrengen, vanavond thuis te blijven. Hij heeft namelijk op het bal van de Industrieele Club een ouden kameraad ontmoet, die met hem in Indië was, en die hij in geen vijftien jaar had gezien. Hij heeft hem vandaag
| |
| |
geïnviteerd.’
‘O, dan is alles te begrijpen,’ antwoordde Harrow glimlachend. ‘Die twee zullen dus ook genieten.’
‘Zij het dan ook maar van herinneringen,’ voegde Hertha er aan toe.
Tegen middernacht was de voorstelling afgeloopen en het publiek verliet nog geheel onder den indruk van de opvoering den koninklijken schouwburg.
In de hall van het Hotel des Indes bleven Jeanne, Hertha en Harrow onder het genot van een kop koffie nog een tijdje bij elkaar. Zij waren de eenigen, die op dit late uur nog aanwezig waren en in de stilte, die hen omgaf, konden zij de indruk van de muzikale gebeurtenis laten bezinken.
Om één uur gingen zij uiteen. Jeanne bracht Hertha met haar wagen naar het Hotel Centraal.
Juist toen zij van elkaar afscheid namen, reed een taxi voor en Gülstorff stapte uit.
‘Wat jammer, dat u er niet bij bent geweest,’ begroette Jeanne hem.
‘Het spijt mij ook,’ zei hij. ‘Maar ik had geen tijd.’
‘U ziet er vermoeid uit, mijnheer Gülstorff. Gaat u maar vlug naar bed, dan knapt u morgen in Scheveningen wel weer op.’
Gülstorff glimlachte.
‘Dat was mijn bedoeling. - Zien wij u daar?’
‘Graag.’
Gülstorff en Hertha gingen het hotel binnen en Jeanne reed naar Wassenaar.
De korte rit in den open wagen deed haar goed. Zacht knarste het grind onder de wielen, toen zij den wagen de oprijlaan instuurde. Haar gedachten waren nog geheel bij Harrow, toen zij naar de deur ging.
Morrees was den geheelen dag in een vroolijke stemming geweest.
De onverwachte ontmoeting met Ruissaard had veel herinneringen uit zijn jonge jaren bij hem wakker ge- | |
| |
roepen. Toen lag het leven nog voor hem, en vol geestdrift, energie en toekomstdroomen was hij naar Indië gegaan. Ofschoon niet alles in vervulling was gegaan en hij menig plan had zien mislukken, mocht hij toch niet klagen. Hij had carrière gemaakt. Hij was een der beste kenners van den archipel en het ministerie nam geen enkele beslissing van belang, zonder hem er in te kennen.
Dikwijls, wanneer hij in eenzame uren op het terras of in de bibliotheek zijn sigaar zat te rooken, was die tijd met al zijn aan afwisseling rijke gebeurtenissen kaleidoscoopachtig aan hem voorbij getrokken. Maar in het bijzonder vandaag, in afwachting van het bezoek, stond het tropische landschap hem levendig voor den geest. - Indië. - Hij dacht er aan, hoe hij de beelden van deze voor hem nieuwe wereld voor het eerst had aanschouwd: de lage eilanden met hun kokospalmen - de machtige silhouet van de Krakatau - achter de donkere schaduwen van de rimboe de eindelooze keten der bergen en vulkanen, waarvan de toppen in de vochtige damp van de gloeiende hitte verwaasden - het beleven van den eersten, scharlakenrooden zonsondergang, die een stroom van goud en brons over den vaal groenen hemel uitstortte - mangrove moerassen - de schitterend groene rijstvelden van Lombok - de kalksteenklippen van Komodo - en de mooie, slanke, koffiebruine vrouwen. - Indië! Hij had deze prachtige koloniën leeren liefhebben en van avond zou hij tezamen met Ruissaard nog eens beleven, wat hen toenmaals als jonge luitenants had vervuld.
Met bijzondere zorg had hij zelf de voorbereidingen getroffen, de wijn uitgekozen, likeuren en sigaren klaar gezet, en reeds van te voren genoot hij van den avond.
Ruissaard - hoe was het toch gekomen, dat zij elkaar zoo uit het oog hadden verloren? Vijftien, achttien jaren waren voorbij gegaan, sinds zij elkaar voor het laatst hadden ontmoet en ook toen was het maar een
| |
| |
kort samenzijn van enkele uren geweest. Een onaangename gebeurtenis, waarvoor Ruissaard niet eens verantwoordelijk was geweest, had een ontijdig einde aan zijn carrière gemaakt en hem gedwongen, den dienst te verlaten; hij was daarna bij verschillende industrieele ondernemingen geïnteresseerd, maar had ook daarmee, gelijk Morrees uit eenige vage toespelingen tijdens het bal van de Industrieele Club meende te moeten opmaken, niet veel geluk gehad.
Zij het nu, dat het om deze redenen voor Ruissaard pijnlijk was, over de dienstjaren in Indië, die voor hem met dezelfde kansen als voor Morrees waren begonnen, te praten - of dat ten gevolge der zware malaria zijn geheugen had geleden - het was Morrees toch onverklaarbaar, dat zoo veel pregnante dingen - kleinigheden, die voor hun vriendschappelijke houding karakteristiek waren - den man totaal ontschoten waren. In zekeren zin had hij medelijden met hem en hij besloot, nu hij hem zoo onverwachts had ontmoet, de oude vriendschap te doen herleven.
Om ruim zeven uur was Jeanne met haar wagen naar den Koninklijken Schouwburg in den Haag gereden.
Nadat Morrees zich voor de zooveelste maal ervan had overtuigd, dat aan de voorbereidingen niets ontbrak, begaf hij zich naar het park, om tot de aankomst van zijn gast nog wat lichaamsbeweging te nemen.
Bij een bed met viooltjes bleef hij even staan en keek naar een paar vlinders, die rusteloos van bloem tot bloem fladderden. Dan wandelde hij verder naar de tennisbaan en keerde langs een anderen weg naar het huis terug, waar hij op het terras plaats nam. Langzaam begon de schemering te vallen.
De torenklok sloeg acht uur, toen hij Ruissaard zag naderen. Hij ging hem tot het hek tegemoet.
‘Hallo - old sailor-boy!’ riep hij lachend.
‘Het feest in de Kampong kan beginnen,’ antwoordde Ruissaard, terwijl hij hem hartelijk de hand drukte.
| |
| |
Langzaam liepen zij naast elkaar op het huis toe.
‘Blijven wij op het terras?’ informeerde Morrees.
‘Als 't jou 't zelfde blijft, ga ik liever naar binnen. Sinds die vervloekte malaria heb ik er een afkeer van, 's avonds buiten te zitten.’
Morrees ging hem voor.
In de hal bleef Ruissaard staan. Glimlachend liet hij zijn blikken over het exotische interieur glijden.
‘Bali - Sumatra - Java - de pagoden van Tjakranegara - ik ruik de lucht van Indië.’
‘Voel jij ook het onweerstaanbare van deze atmosfeer? - Het was de mooiste tijd van ons leven.’ Het klonk haast weemoedig.
‘Jij hoeft er niet over te treuren,’ zei Ruissaard, toen zij in de bibliotheek plaats namen. ‘Zooals ik zie, ben je in een veilige haven voor anker gegaan - zonder koortsdampen - zonder moeras.’
‘Dat klinkt bijna tragisch,’ zei Morrees glimlachend en wees op de flesschen. ‘Jenever - whisky - cognac?’
‘Whisky.’
‘Met soda?’
‘Puur.’
Morrees zette het glas voor hem neer.
‘Als ik mij goed herinner, was dat toen al een hartstocht van je.’
‘En dat is het nog.’
Zij dronken.
‘Het is toch wel jammer, dat wij elkaar zoo geheel uit 't oog hebben verloren.’
‘Het was een noodzakelijkheid,’ vond Ruissaard.
‘Toen hadden wij dezelfde belangen.’
‘En toch is ons leven zoo verschillend geworden. Het heeft er den schijn van, dat jouw loopbaan vooruit was afgebakend. Jij bent je rechte weg gegaan en hebt bereikt, wat je bereiken wilde. Je naam heeft beteekenis. Je leven ligt voor iedereen open.’
‘Je mag mijn verdiensten niet overschatten. Ik heb
| |
| |
geluk gehad. - Maar vertel nu eens, wat jij in al die jaren gedaan hebt. Was het absoluut noodzakelijk, dat je den dienst verliet?’
‘Misschien niet, wanneer een andere rechtbank mijn aangelegenheid behandeld had. De eenige getuige, die mijn verklaring in haar geheel had kunnen bevestigen, werd als bevooroordeeld en daarom waardeloos afgewezen. Het was een meisje uit Djocjakarta. Nooit zal ik den blik in haar oogen vergeten en het geluk, waarmee zij mijn leven vervulde. Saïma. - Zij was waardeloos!’ Met een bitteren glimlach had hij de laatste woorden gesproken. Hij zweeg even en ging dan voort: ‘De rechter was mijn vriend niet. Wij haatten elkaar zoo hevig, als men elkaar haten kan. Ik zag het licht in zijn oogen. Eindelijk was de dag gekomen, waarop hij met smart had gewacht. Een “schuldig” uit zijn mond vernietigde den vijand. Het was zoo eenvoudig. - Ik trok mijn uniform uit. Saïma wilde met mij meegaan. Maar ik mocht deze teere bloem, die alleen in de zon kan leven, niet naar een ruw klimaat, in een onzeker leven overplanten.’ Zijn oogen fonkelden. ‘Een weergalooze haat vervulde mij tegen het land, dat ik met al mijn toewijding had gediend en nu mijn toekomst vernietigde, en ik zwoer een dure eed, mij te wreken.’
Hierop volgde een kort stilzwijgen, tot Morrees zei:
‘Die affaire gebeurde in een tijd, dat ik reeds uit Indië weg was. En waar je mij nooit over je moeilijkheden hebt geschreven, is het voor mij niet gemakkelijk partij te kiezen. Natuurlijk zal je een reden voor je houding hebben. En per saldo heeft het geval je carrière vernietigd. Maar waarom richt jouw haat zich tegen een land, dat jou alle mogelijkheden had geboden, alleen omdat een enkele man uit kleingeestige motieven zijn plicht verzaakte?’
‘Het land heeft niets gedaan om mij te rehabiliteeren.’
Weer zwegen zij beiden.
| |
| |
Morrees voelde de groote verbittering van Ruissaard en begreep, dat het hem niet zou lukken, hem van zijn onrechtvaardige houding tegenover het land te overtuigen.
‘Ben je toen naar Europa terug gegaan?’
‘Ja,’ antwoordde Ruissaard, terwijl hij zijn glas neerzette. ‘Ik vond de gedachte aan Europa vreeselijk en het heeft lang geduurd, tot ik er mee verzoend was. Ik probeerde mijn geluk in Japan - in China - in Britsch Indië - maar keerde ten slotte terug. Ik heb lang in Engeland gewoond, maar opeens voelde ik een vurig verlangen, mijn vaderland terug te zien en ik ben zwak genoeg geweest, hieraan toe te geven.’
‘En heb je er berouw van?’
‘Men zegt, dat stervenden naar hun vaderland verlangen.’ Glimlachend nam hij zijn glas op. ‘Maar genoeg daarvan. - Ik heb eerst geprobeerd, mij in industrieele ondernemingen te interesseeren - maar het bleek spoedig, dat het bij een poging zou blijven. Ik heb er geen aanleg en geen uithoudingsvermogen voor. Ten slotte nam ik aan, wat ik kon krijgen. Mijn heele leven is eenigszins avontuurlijk verloopen en de terugkeer naar Holland lijkt mij af en toe de vlucht voor mijzelf.’
Er werd geklopt en de bediende trad binnen.
‘Wat is er, Willem?’
‘Ik wilde vragen, Excellentie, of u nog iets noodig heeft.’
‘Neen, je kunt wel gaan. - Is alles in de garage in orde, als juffrouw Jeanne terugkomt?’
‘Zeker, Excellentie. Maar ik zal voor alle zekerheid nog even kijken.’
‘In orde.’
‘Goeden avond, Excellentie. - Goeden avond, mijnheer.’
Hij verliet de kamer, en even later zagen zij hem door het park naar de woning voor het personeel gaan.
‘Is je dochter uit?’ vroeg Ruissaard.
‘Zij is naar de opera in den Haag. Je zult haar nog
| |
| |
wel zien, ofschoon ik niet geloof, dat zij voor middernacht terug is. - Mag ik je nog een whisky inschenken?’
‘Graag.’
Morrees liet niets van zijn verbazing merken, toen hij zag, dat Ruissaard zijn glas in een teug leegdronk. Hij nam weer plaats en stak een sigaar op.
‘En hoe staat het nu met de duikboot-aangelegenheid?’ vroeg Ruissaard.
Verblufd keek Morrees op. Wat kon Ruissaard van de onderhandelingen weten? De bescheiden der plannen hadden alleen de minister, hijzelf en natuurlijk mister Harrow gezien. De werven werden bewaakt. Hoe was het mogelijk, dat Ruissaard van het bestaan der plannen ook maar iets afwist? Een oogenblik kreeg hij een verdenking, die hij echter spoedig weer liet varen. Hij poogde, zoo onverschillig mogelijk te zeggen:
‘Ik weet niet, wat je bedoelt.’
‘Ik wilde graag weten, welke volmachten de minister jou voor de onderhandelingen met mister Clive Harrow heeft gegeven.’
‘Hoe kom je daarbij?’
Morrees trachtte te glimlachen. Maar de glimlach verdween, toen hij de uitdrukking in Ruissaards oogen zag. Het scheen plotseling een ander mensch te zijn, die daar voor hem zat. Alle slapheid was van Ruissaard afgevallen; een gevaarlijk vuur straalde uit zijn oogen en alle spieren schenen gespannen. Zijn stem klonk heesch, toen hij de vraag van Morrees beantwoordde:
‘Ik heb je gezegd, dat ik een onverzadiglijken haat jegens het land koester, dat mijn toekomst heeft vernield.’ Hij stond op en liep langzaam op Morrees toe. ‘Ik heb alles gedaan om dezen haat aan te wakkeren, hem niet te laten verlammen. Zóó goed kan geen geheim in dit land verborgen zijn, of ik weet er alles van. De grootsche opzet van je plan zou de kroon op je levenswerk hebben gezet. Maar zoo ver zal het niet
| |
| |
komen.’
Hij had zoo dicht boven Morrees gestaan, dat deze, door de plotselinge verandering in Ruissaards wezen van zijn stuk gebracht, niet uit zijn zetel kon opstaan.
Als een ijzeren klem sloten Ruissaards handen zich om zijn keel en langzaam, onverbiddelijk elke poging tot verweer nutteloos makend, sloot de klem vaster en vaster.
Morrees had naar de armen van den ander gegrepen en getracht, zich uit de omknelling te bevrijden; maar zijn armen waren zoo krachteloos, dat het hem toe scheen, als wilde hij ijzer breken.
Heel luid en toch als uit de verte hoorde hij nog de woorden:
‘Zoo lang ik leef, zal ik er voor zorgen, dat jullie de vruchten van je plan niet zult kunnen plukken!’
Meer en meer zwol het bruisen aan, dat hij hoorde als de overweldigende symphonie van een orgel. De muren van de kamer weken achteruit en hel gekleurde serpentines trokken voorbij, waarboven teeder glimlachend in een los gewaad Jeanne voortschreed. Stortzeeën vlakten het beeld uit - felle lichtkogels vlamden op - en het gedonder van kanonnen verdoofde hem. De muziek ging over in een hooge triller, die plotseling eindigde.
De handen van Ruissaard lieten los en levenloos zonk Morrees op den grond.
Een oogenblik bleef Ruissaard nog staan en keek neer op den dooden man, die voor hem lag. Werktuigelijk spreidde hij zijn vingers in de lucht uiteen, als wilde hij ze nog eens om den hals van den ander leggen. Dan ging hij heen. Rustig, zonder eenige haast, liep hij de hal door, nam hoed en jas en trad op het terras. De geur der bloemen waaide uit het park naar hem toe en hij hoorde het zachte ruischen der boomen. Diep ademde hij de reine lucht in. Dan ging hij de treden van het bordes af. Toen hij door het park liep, zag hij in de
| |
| |
woning van het personeel nog licht. De deur van het hek was niet gesloten. Hij ging de straat op en verdween in de duisternis.
Om bij half twee reed Jeanne haar wagen langs de oprijlaan naar de garage.
Het personeel scheen zich al ter ruste te hebben begeven, want het bijgebouw lag in het donker.
Alleen in de hal en in de bibliotheek brandde nog licht en Jeanne glimlachte stil in zich zelf. Wat moesten die twee oude heeren elkaar allemaal te vertellen hebben, dat zij om dezen tijd nog bij elkaar zaten. Terwijl zij de treden van het bordes naar het terras opliep, overlegde zij, of het niet beter zou zijn, dadelijk haar kamers op te zoeken, zonder het tweetal te begroeten; zonder twijfel zou haar tegenwoordigheid hinderlijk zijn en zij was niet van plan, het einde van dezen intiemen heerenavond te bederven.
In de hal bleef zij een oogenblik staan en luisterde, maar zij vernam niets van een gesprek. Misschien was Ruissaard al heengegaan en was haar vader opgebleven om haar komst af te wachten. Zij ging naar de deur en trad binnen. Zij zag niemand. Het rook er benauwd naar rook en zij ging door de kamer, om een venster te openen.
Maar plotseling stond zij als vastgenageld stil en staarde naar den grond. Het duurde eenigen tijd, eer zij begrepen had, wat zij zag. De volgende seconde boog zij zich over haar vader - en sloot haar oogen. Een duizeling dreigde haar te overvallen, maar het lukte haar, dit gevoel te overwinnen. Zij sprong op, liep naar buiten, door het park en klopte aan het bijgebouw. Het duurde lang, eer een raam werd geopend en het slaperige gezicht van Willem verscheen.
‘Vlug - Willem! Er is een afgrijselijk ongeluk gebeurd - vlug!’
Zij rende terug en even later voegde Willem zich bij
| |
| |
haar in de bibliotheek.
Ontzet staarde hij naar het schouwspel, dat zich hem vertoonde.
Behoedzaam naderde hij Jeanne, die naast haar vader geknield lag en met niets ziende oogen voor zich uit staarde.
‘Ik zal een dokter halen,’ zei hij zacht.
Jeanne stond op. Zij schudde het hoofd.
‘Een dokter kan hier niet meer helpen, Willem. Hoe laat is mijnheer Ruissaard weg gegaan? Denk goed na, het is heel belangrijk, wat je zegt.’
‘Dat kan ik u tot mijn spijt niet zeggen, juffrouw Jeanne. Ik herinner mij, dat het juist acht uur sloeg, toen mijnheer Ruissaard kwam; ik hoorde de heeren in de hal spreken en naar de bibliotheek gaan. Tegen half tien was ik hier in de kamer en vroeg Zijne Excellentie of ik nog moest blijven. Zijne Excellentie gaf mij verlof mij terug te trekken. Direct daarna ging ik naar het bijgebouw, na mij ervan overtuigd te hebben, dat de garage in orde was. Om half elf keek ik nog een keer van uit mijn raam naar het huis; in de bibliotheek en in de hal brandde nog licht. - Toen ben ik naar bed gegaan.’
Hij zweeg.
Jeanne liep opgewonden op en neer. Haar gedachten warrelden door elkaar. Zou Ruissaard - maar dat was toch onmogelijk. Er moest nog iemand gekomen zijn, nadat Ruissaard was heengegaan. Maar wanneer was hij gegaan? En wie was hier na hem geweest? Hoe had dit allemaal kunnen gebeuren? Plotseling schoten haar de woorden te binnen, die inspecteur Smit tegen haar vader had gezegd: ‘Laat uw huis bewaken, Excellentie’ - zij zag den man voor het hek - Murphy Trast - maar hij had het gezicht van Ruissaard - en dan hoorde zij de afscheidswoorden van Smit: ‘Ik sta altijd te uwer beschikking.’ - Mary was haar vriendin - zij zou het begrijpen. En Smit? Zij moest het probeeren.
| |
| |
‘Verwittig de politie, Willem. Laat de heeren wachten, tot ik terugkom.’
Zij snelde naar buiten en liep naar de garage.
Zij stapte in haar auto, startte de motor en in razende vaart schoot de wagen de duisternis in - naar Amsterdam.
|
|