‘Smit.’
‘En wat is je man?’
Mary lachte.
‘O - die is iets heel gevaarlijks!’
‘Moeten wij bang worden?’ vroeg Gülstorff.
‘Dat hangt er van af. Hij is hoofdinspecteur bij de recherche.’
‘Mary - is jouw man soms C.H.F. Smit?’
‘Ja.’
‘Dan feliciteer ik je van harte. Ik ben er van overtuigd, dat hij een prachtige carrière voor zich heeft.’
‘Is uw man ook hier buiten?’ wendde Gülstorff zich tot Mary.
‘Niet? Jammer. Ik had hem graag leeren kennen. Ik heb nog nooit een gevreesden criminalist van zoo dichtbij gezien.’
‘Er zullen wel niet veel menschen zijn, die dat graag zouden willen,’ gaf Mary glimlachend terug.
‘Ja, ziet u, dat hangt er van af,’ zei Gülstorff en presenteerde haar zijn sigarettenkoker.
Mary raakte Jeanne's arm aan.
‘Ken je dien heer, die daar buiten staat? Hij kijkt al een heelen tijd naar binnen.’
Jeanne keek quasi toevallig naar buiten. Zij schrok.
‘Dat is haast onmogelijk,’ fluisterde zij.
Het was de man, die haar voor het hotel had aangesproken. Toen haar blik den zijnen ontmoette, ging hij, zonder de ondoorgrondelijke uitdrukking van zijn gezicht te veranderen, verder.
‘Kent u hem?’ vroeg Hertha.
‘Neen. Hij schijnt mij te volgen.’
‘Gülstorff, kijkt u eens waar hij naar toe gaat,’ verzocht Hertha.
‘Ik wil u geen last veroorzaken,’ protesteerde Jeanne.
Gülstorff was reeds opgestaan.
‘U veroorzaakt ons niet de minste last, juffrouw Morrees.’