| |
| |
| |
Hoofdstuk 8.
Van het hoofdbureau van politie was Fred Lensink dadelijk naar Carré gereden en had Sadie O'Brien te spreken gevraagd. Zij was juist bezig en hij moest wachten. Ongeduldig liep hij de gang op en neer.
De zenuwachtige, gedrukte stemming, die hier heerschte, stond in een scherp contrast tot het opzweepende rhythme van de muziek, die gedempt tot hem doordrong.
Amelie Russell was niet alleen de lieveling van het publiek geworden, maar haar natuurlijke aard, zich te geven, had haar ook bij alle collega's uitermate bemind gemaakt. Het was dus niet te verwonderen, dat allen diep onder den indruk van het onzekere lot waren, dat haar had getroffen en dat als een loopend vuurtje was rondgegaan.
Fred hoorde het spontane applaus in de volle zaal losbreken en even later verscheen Sadie O'Brien.
Verwonderd bleef zij voor Fred staan.
‘U hier? Weet U dan niet -?’
‘Ik weet alles,’ zei hij zacht. ‘Daarom ben ik juist gekomen. Ik moet met U praten. Heeft U nu tijd?’
‘Tien minuten. Gaat U maar mee.’
Zij gingen naar haar garderobe.
| |
| |
Fred keek naar de plaats van Amelie, de plaats, die vandaag leeg was gebleven. Schmink, poeder - alles stond ongebruikt en de lichten boven en naast den spiegel waren uit.
‘Gaat U zitten, mijnheer Lensink,’ zei Sadie. Zij sprak op gedempten toon en met een ernst, die anders niet bij haar paste.
Fred was tegenover haar gaan zitten. Naast haar tafel stond een prachtige bloemenmand en hij ontdekte dezelfde, kostbare bloemen naast de tweede, leege plaats.
Sadie was zijn blik gevolgd.
‘Van Bronsdijk,’ zei ze haast fluisterend.
Fred knikte.
‘Toen hij ze vandaag in de loop van den ochtend bestelde, vermoedde hij niet, dat hij den avond niet meer zou beleven,’ vervolgde zij.
Even zwegen zij. Dan vroeg Fred:
‘Sadie - wat denkt U er allemaal van?’
Bedroefd schudde zij het hoofd.
‘Ik weet het niet. Het is verschrikkelijk. Ik had met Bronsdijk te doen. En Amelie - ik moet er niet aan denken.’
‘Ja, het is vreeselijk.’
‘Wat heeft U ondernomen? Heeft U nog iets gehoord?’
Fred haalde de schouders op.
‘Ik was zooeven bij de politie. Men had mij laten komen. Maar daar weten zij evenmin iets. Natuurlijk brengen zij het verdwijnen van Amelie met de moord op Bronsdijk in verband.’
Sadie werd bleek onder haar schmink. Een koude rilling liep langs haar rug.
‘Doet men dat?’ vroeg zij bevend.
‘Jammer genoeg wel,’ zei Fred somber.
Haar gezicht nam een bezorgde uitdrukking aan.
‘Maar dat kan toch niet. Dat is toch - mijnheer Len- | |
| |
sink, het is toch waanzin, Amelie in die geschiedenis te willen betrekken.’
‘Het is niet zoo gek, als U denkt, Sadie,’ zei hij nauwelijks hoorbaar. ‘Amelie heeft een domheid begaan. Zij heeft Bronsdijk vanmiddag op zijn kantoor willen bezoeken. Ik had haar voor hem gewaarschuwd. Dit soort mannen deugen niet voor een meisje als Amelie. Bronsdijk had genoeg op zijn kerfstok, om hem voor de rest van zijn leven achter slot en grendel te zetten. Ik wist dat. Maar ik kon het natuurlijk onmogelijk tegen Amelie zeggen. Ik kon het onmogelijk bewijzen en zij zou het nooit hebben geloofd. Geen vrouw neemt een man op zoo'n oogenblik au sérieux. Zij denkt alleen maar, dat het jaloezie is. Wij hebben door Bronsdijk een ernstige oneenigheid gehad. Daarna heb ik haar niet meer gezien. Enfin - Amelie is op zijn kantoor geweest, en wel een paar minuten, nadat het doodelijke schot was afgevuurd.’
‘Weet men dat - bij de politie?’ vroeg Sadie ongerust.
‘Ja. Men weet het. Men heeft haar gezien, toen zij het huis aan de Oude Waal verliet.’
‘....Zoo....?’ Sadie was niet in staat, een woord uit te brengen.
‘De een of andere reporter, dien ik bij de politie ontmoette, heeft Amelie gezien.’ Hij keek naar Sadie en zag tot zijn verbazing, dat zij voorover was gezonken en huilde. ‘Maar Sadie - wat is er aan de hand?’
‘U weet niet, hoe vreeselijk het is,’ zei ze door haar tranen. ‘Ik was daar met Amelie.’
‘Sadie - is dat waar?’
Zij knikte heftig.
‘Dan heeft men U dus ook gezien?’
‘Ja.’
‘Dat is beroerd.’ Hij stond op en begon in de kleine ruimte heen en weer te loopen. ‘Dat is vervelend.’
‘Had ik het maar kunnen vermoeden! Maar hij had
| |
| |
ons gevraagd te komen. En U begrijpt, dat wij het niet konden weigeren. Die bloemen, die hij altijd stuurde. En hij wilde ons naar Amerika brengen.’
‘U ook?’ vroeg Fred met een verbeten glimlach.
‘Amelie beweerde, dat hij mij ook mee zou nemen.’
‘De schurk!’ stootte Fred woedend uit.
‘Mijn hemel,’ jammerde Sadie, ‘wat moet ik zeggen, als zij mij naar dit alles vragen?’
‘Onzin, Sadie. U wordt heelemaal niet verhoord.’
‘Ik moet na de voorstelling op het hoofdbureau van politie komen.’
Met een ruk bleef Fred staan.
‘U gaat er natuurlijk niet naar toe.’ Zijn stem klonk plotseling hard.
‘Maar dat gaat toch niet. Men heeft mij bericht gestuurd.’
‘Heeft U een schriftelijke oproep?’
Zij schudde het hoofd.
‘De inspecteur heeft opgebeld.’
‘Dan hebben zij het niet doorgegeven. Of U heeft het in de begrijpelijke opwinding vergeten. Wacht U tot morgen. In den tusschentijd kan er nog veel gebeuren.’
‘Kan ik er geen kwaad mee?’
‘Onzin. Er zal U niets overkomen. Morgen zal men U een schriftelijke dagvaarding sturen. Gaat U dan tot 's avonds de stad uit. Men zal U dan op z'n vroegst na de voorstelling kunnen hooren. Daarmee zijn vierentwintig uur gewonnen.’
‘Mijnheer Lensink - ik zou het graag voor U doen. Maar ik ben bang. En denkt U aan Amelie?’
‘Juist omdat ik aan haar denk, zeg ik U: U mag vandaag niet gaan.’
Zij keek hem met groote oogen aan. Zij begreep er niets van.
‘U bent toch haar vriendin. U meent het goed met haar -’
Zij knikte.
| |
| |
‘Doet U dan, wat ik zeg.’
‘Goed. Als U zegt, dat ik Amelie er mee help, zal ik er niet naar toe gaan,’ zei ze aarzelend.
‘Afgesproken. Ik zal na de voorstelling met mijn wagen op U wachten. Wij rijden dan een uurtje rond en ik zal U zeggen, hoeveel U mag vertellen.’
Boven de deur rinkelde een bel.
Sadie vloog overeind en keek in den spiegel.
‘Hemeltjelief! wat zie ik er uit! En over twee minuten moet ik op het tooneel staan!’ Terwijl zij met koortsachtige haast de noodige correcties in haar uiterlijk aanbracht, zei ze: ‘Dirk zal zich ook wel geen raad weten. Arme jongen.’
‘Dat kan ik mij voorstellen.’
‘Ik had het niet voor mogelijk gehouden, dat broer en zuster zooveel voor elkaar konden voelen.’
‘Ja, hij is dol op haar.’
‘Ik geloof, dat hij het niet graag gezien had, dat Amelie naar Amerika was gegaan.’
Fred knikte.
‘Daar kunt U wel eens gelijk in hebben,’ zei hij peinzend.
Toen Sadie na de voorstelling op straat kwam, zag zij Fred naast zijn wagen heen en weer loopen. Zij ging naar hem toe. Hij nam zijn hoed af en opende het portier.
Sadie stond net op het punt in te stappen, toen zij voelde, dat iemand haar bij den arm greep. Verschrikt keek zij om en zag het glimlachende gezicht van een man, dien zij niet kende.
‘Juffrouw O'Brien, U staat op het punt, een groote domheid te begaan. Ik zou U raden, in mìjn wagen te stappen. Hij is misschien niet zoo comfortabel als deze hier, maar in elk geval is hij veiliger.’
‘Pardon - ik ken U niet,’ zei ze verward.
Fred duwde haar zacht op zij.
‘Laat U mij dat in orde maken. Ik ken hem.’ Rustig
| |
| |
trad hij op den man toe. ‘Ik had niet gedacht, U zoo spoedig weer te zien, mijnheer Baron. Het gaat mij wel niets aan, wat U in Uw vrijen tijd uitvoert. Maar wanneer U denkt, dat U hier gemakkelijk een vriendin kunt opscharrelen, dan kan ik U zeggen, dat U aan het verkeerde adres bent. Ik hoop, dat U mij begrijpt.’
‘Ik begrijp U best, mijnheer Lensink. Het is alleen maar jammer, dat U mij niet begrijpt. Ik zou wel eens willen weten, wat U dat meisje allemaal verteld heeft, dat zij zoo rustig in Uw wagen wil stappen en er niet aan denkt, dat men haar ergens verwacht. Want ik kan mij niet voorstellen, dat het Uw bedoeling is, de jonge dame naar het hoofdbureau van politie te rijden.’
‘Wat U zich kunt voorstellen of niet, interesseert mij niet in 't minst. Wat wilt U eigenlijk van mij?’ Hij had zacht en met grooten nadruk gesproken en deed geen moeite, de dreiging in zijn woorden te verbergen.
‘Van U wil ik niets. Maar ik wil dit meisje een hoop ellende besparen door haar te beletten, in Uw wagen te stappen. - Gelooft U mij, juffrouw O'Brien; het is beter, dat U hem de hand geeft en afscheid van hem neemt. Vertrouwt U mij. U zult beslist rustiger slapen.’
‘Gaat U mee, Sadie,’ zei Fred en deed een stap achteruit, om haar den weg naar de auto vrij te geven.
Met een hoofdbeweging wees Baron naar zijn Ford.
‘Juffrouw O'Brien - ziet U die twee mannen bij mijn wagen? Het zijn Uw vrienden. Het zijn de twee rechercheurs, die opdracht hebben, U naar het politiebureau te vergezellen.’
Zij schrok hevig. Wat moest zij doen? Fred had haar uiteengezet, dat het beter was, als zij vandaag niet naar het politiebureau ging. Hij wilde haar zeggen, hoever zij met haar verklaringen mocht gaan. Hulpeloos keek zij hem aan.
‘Gaat U maar met hèm mee,’ zei hij kort, stapte in zijn wagen en reed weg.
Baron bracht de danseres naar zijn auto.
| |
| |
‘Hoe kon U zoo dom zijn, juffrouw O'Brien?’ begon hij, terwijl zij naar den wagen wandelden. ‘Ik waarschuw U. Ik meen het goed met U. Met Lensink kunt U beter niet omgaan. Dit soort mannen is niet geschikt voor U. - Wie gaat er nu niet naar de politie, als hij een oproeping heeft gekregen! Hoe heeft U het in Uw hoofd gehaald! Of heeft hij U overgehaald?’
‘Hij zei, dat het beter voor Amelie was.’
‘Amelie! U bent toch haar vriendin? U meent het goed met haar.’
Versuft stapte zij in. Had Fred niet dezelfde woorden tot haar gesproken? Zij begreep er niets meer van en de eenige gedachte, die haar bezig hield, was de zorg om haar vriendin.
Na eenige moeite en met donderend lawaai kwam de ‘razende reporter’ in beweging. De banden waren zooals gewoonlijk niet voldoende opgepompt en de wagen schudde en stampte, dat het een lust was.
‘Zeg, mijnheer Baron, heeft U die kar uit een Amerikaansche komische film geknipt?’ vroeg een der beambten lachend.
Baron liet het stuur los en sloeg de handen boven het hoofd samen. Hij wilde iets zeggen, maar een harde gil van Sadie ontnam hem het woord. Doodkalm greep hij het stuur en draaide het net vroeg genoeg om, om niet in de gracht terecht te komen. Verwonderd schudde hij het hoofd en keek Sadie aan.
‘Bent U altijd zoo schrikachtig, juffrouw O'Brien, als er niets aan de hand is?’ vroeg hij onschuldig.
Verlegen keek zij hem aan.
‘Weest U niet boos, omdat ik geschreeuwd heb. Ik wilde het nog inhouden, maar het ging niet. Mijn zenuwen zijn heelemaal in de war.’
‘Ik dacht juist, dat U in Uw beroep stalen zenuwen noodig had. Maar ja, U is per slot van rekening geen dierentemster. - Moet U nog eens?’
‘Wat?’
| |
| |
‘Schreeuwen?’
‘Neen, dank U, nu is het voorbij.’
‘Jammer.’
De wagen stopte, Baron hielp de danseres bij het uitstappen en samen met de twee beambten gingen zij naar het bureau van den hoofdinspecteur.
Toen Smit vernam, dat Sadie O'Brien gearriveerd was, had hij net opdracht gegeven alle hotels en pensions te controleeren, ten einde de verblijfplaats van Thérèse Grenier te weten te komen.
Sadie kwam binnen en hulde zich vaster in haar mantel, als wilde zij bescherming zoeken voor het onbekende, dat haar hier te wachten stond.
‘Ik kan mij niet herinneren, dat ik U gevraagd heb, hierheen te komen, mijnheer Baron,’ zei de hoofdinspecteur en uit den klank van zijn woorden sprak duidelijk de wrevel over de opdringerigheid van den reporter.
Baron glimlachte.
‘Ik ben uitsluitend gekomen, om U van dienst te kunnen zijn, inspecteur. Na ons gesprek van vanavond -’
Smit knikte en zei:
‘Goed, goed. - Gaat U zitten, juffrouw O'Brien.’
‘Gaat U een beetje voorzichtig met haar om, inspecteur,’ verzocht Baron. ‘Zij is nogal vreesachtig. Toen de “razende reporter” een kleine zijsprong maakte, scheen zij te denken, dat ik een moordaanslag van plan was. - Het was niet eenvoudig haar te bewegen, in mijn Ford te stappen; zij scheen de voorkeur aan een ritje in een echte limousine te geven, zonder aan de gevaren te denken, die in een groote stad op een charmant meisje loeren.’
‘U schijnt zich te vergissen, mijnheer Baron. Hier is het hoofdbureau van politie en niet het Leger des Heils.’
‘U heeft gelijk, inspecteur. Maar wij weten alle twee, dat er menschen zijn, die - over lijken gaan.’
| |
| |
De hoofdinspecteur keek den reporter even aan en deze knikte alleen maar.
Smit wendde zich tot de danseres.
‘Juffrouw O'Brien, U bent de vriendin van Amelie Russell, niet waar?’
‘Ja.’
‘Kent U Fred Lensink? Ik geloof, dat hij haar vriend is.’
‘Ja.’
‘Hm. - Wanneer heeft U Amelie het laatst gezien?’
‘Vanmiddag bij de repetitie.’
‘Hoe laat was de repetitie afgeloopen?’
‘Om vier uur.’
‘En daarna heeft U haar niet meer gezien?’
Zij schudde weifelend het hoofd.
‘Sadie O'Brien -’ zei Baron, die tegen de deur geleund stond, ‘waarom zegt U de waarheid niet?’
‘Wat wilt U daarmee zeggen?’ wilde Smit weten.
‘Vraagt U het haar maar zelf, inspecteur.’
Smit keek Sadie aan.
‘Wanneer heeft U Amelie het laatst gezien?’
Zij antwoordde niet.
Baron ging naar haar toe en legde zacht de hand op haar schouder.
‘Juffrouw O'Brien,’ zei hij, ‘spreekt U rustig de waarheid. De inspecteur wil U toch helpen. U en Uw vriendin.’
Met groote oogen keek zij naar hem op.
‘Ik ben zoo bang,’ zei ze fluisterend.
Smit schudde het hoofd.
‘Ik wou, dat de menschen eindelijk eens begrepen, dat de politie hun beste vriend is! Dan zou ons werk heel wat gemakkelijker zijn. - Nu, juffrouw, zegt U het maar.’
Zij aarzelde nog even, maar zei dan:
‘Ik was bij haar - toen zij naar Bronsdijk ging.’
Verbaasd keek Smit den reporter aan. Daarna zei hij:
| |
| |
‘Verder.’
‘Wij gingen naar boven. - Op het groote kantoor was niemand. De deur van het privé-kantoor stond op een kier. Wij keken naar binnen. Het was verschrikkelijk, wat wij zagen.’
‘Wat zag U?’
‘Het oog - heelemaal rood - de open mond....’
Smit boog zich voorover.
‘U heeft het privé-kantoor dus niet betreden?’
‘Ja.’
‘En U zei, dat U om de hoek van de deur had gekeken. Er kon dus nog iemand in het kantoor aanwezig zijn, die U vanaf de deur niet kon zien.’
Sadie schudde het hoofd.
‘Ik wilde Amelie mee naar buiten nemen - weg van dat afgrijselijke tooneel. Maar zij ging naar Bronsdijk toe en kuste hem op het voorhoofd. “Ik zal je nooit vergeten,” zei ze. Daarna gingen wij naar buiten.’
‘Kenden zij elkaar al lang?’
‘Pas twee dagen. Maar hij had haar al een heelen tijd bloemen en kostbare cadeaux gestuurd. Hij meende het goed met haar.’
‘Waaruit maakt U dat op?’
‘Dat voelt men, inspecteur. Bronsdijk was niet zooals de meesten, die iemand bloemen sturen en dan denken, alles en nog wat gedaan te kunnen krijgen.’
‘Hoe verklaart U het eigenlijk, dat Amelie zoo veel van hem hield, terwijl zij hem pas twee dagen kende?’
‘Zij was er van overtuigd, dat hij het eerlijk meende, toen hij haar beloofde, er voor te zullen zorgen, dat zij carrière zou maken.’
‘Hm. - Hoe stond Lensink tegenover de kennismaking van Uw vriendin met Bronsdijk?’
‘Hij schijnt haar ontzettende verwijten te hebben gemaakt. Amelie vertelde, dat zij groote ruzie hadden gehad. Ze zei: “Fred is in mijn hart gestorven”. Zij heeft hem na dien tijd ook niet meer gezien.’
| |
| |
Smit stak een nieuwe sigaret op en vroeg:
‘Waar ging U naar toe, nadat U het huis aan de Oude Waal had verlaten?’
‘Amelie was heelemaal in de war - wij hebben een tijdje aan de Oosterdokskade op een bank gezeten. Daarna hebben wij een taxi genomen. Wij zijn naar haar woning gereden, omdat ik wilde, dat zij voor de voorstelling een beetje zou rusten.’
‘Heeft zij dat gedaan?’
‘Ik weet het niet.’
‘Bent U dan niet met haar meegegaan?’
‘Dat wilde ik doen. Maar toen wij er kwamen, stond haar broer voor het huis. Hij scheen op haar gewacht te hebben. Hij ging met haar naar boven en ik ben weggegaan.’
‘Wat U mij daar vertelt, is voor mij van het grootste belang, juffrouw O'Brien. Denkt U eens goed na. Probeert U eens, zich de situatie voor den geest te roepen, toen U bij haar woning aankwam. Weet U zeker, dat Dirk Russell op zijn zuster stond te wachten? Of kan hij ook toevallig net langs zijn gekomen?’
‘Hij heeft gewacht.’
‘Hoe weet U dat?’
‘Toen wij uit de taxi stapten, stond hij in het portiek.’
‘En vertelde Amelie hem toen, wat er gebeurd was?’
Sadie schudde het hoofd.
‘Zij was niet tot spreken in staat. Ik heb het hem verteld.’
‘Hoe nam hij het op?’
‘Het scheen hem erg aan te pakken. Ik was blij, dat hij op dit oogenblik bij haar was.’
‘Waarom was U daar blij om?’
‘Inspecteur, U weet niet, hoe die twee op elkaar gesteld zijn. Amelie zou alles voor haar broer doen.’
‘En hij?’
Een zwakke glimlach gleed over Sadie's gezicht.
‘Ik had het niet voor mogelijk gehouden, dat een
| |
| |
man zoo diep gevoelen kan. Dirk zou voor zijn zuster ook alles over hebben.’
‘Vond Lensink dit niet onaangenaam?’
‘Lensink is onuitstaanbaar. Hij speelt over Amelie de baas. Hij wil niet, dat zij haar broer ontmoet - evenmin als hij het goed vond, dat zij met Bronsdijk samenkwam. Ik krijg altijd den indruk, dat het voor hem een zekere voldoening is, alles te bederven, wat haar pleizier doet.’
Smit zei zacht en met grooten nadruk:
‘Juffrouw O'Brien, een menschenleven is heilig. Er is een moord begaan, een van de zwaarste misdaden, die de wet kent. Denkt U daarom goed na, alvorens te antwoorden. U heeft ons het karakter van Lensink beschreven. Denkt U, dat hij in staat zou zijn, een daad van geweld te begaan?’
Angstig dwaalden haar oogen van den een naar den ander. Zij begreep wel niet de ernst van de situatie, maar zij voelde toch instinctief, dat alles van haar antwoord kon afhangen. Zij voelde zich door een groote vrees overvallen en haar vingers speelden zenuwachtig met haar handschoenen.
Zij dorst niet op te kijken, toen zij eindelijk zei:
‘Amelie was bang voor hem.’
‘Heeft zij U dat gezegd?’ vroeg Smit snel.
‘Ja. Ze zei: als ik niet bang voor hem was, zou ik met hem breken.’
‘Waarom was zij bang voor hem?’
Sadie haalde de schouders op.
‘Ik weet het niet. Maar dikwijls, als zij met hem samen was en ik haar blik zag, dacht ik: zoo moet een muis zich ongeveer voelen, die de oogen van een slang op zich gericht ziet.’
Smit en van Dam wisselden een veelzeggenden blik en Baron krabde zich achter het oor.
‘Dat is voor vandaag voldoende, juffrouw O'Brien,’ zei de hoofdinspecteur. ‘Gaat U nu maar naar huis en
| |
| |
spreekt U met niemand over de heele geschiedenis.’
‘Maar wat moet ik doen, als Lensink mij er naar vraagt? En dat zal hij zeker doen.’
‘Spreekt U er met niemand over, als U wilt, dat Uw vriendin spoedig wordt gevonden.’
Smit was opgestaan en keek naar Baron.
‘Ik geloof, waarde vriend, dat U zich op het oogenblik zeer nuttig kunt maken.’
Baron glimlachte allerminzaamst en zei:
‘Dat wilde ik net voorstellen, inspecteur. Gaat U mee, juffrouw O'Brien, ik zal U naar huis rijden. Maar U moet mij één ding beloven: als U weer moet schreeuwen, waarschuwt U mij dan van te voren.’ Hij tikte tegen den rand van zijn hoed. ‘Goeden avond, heeren. Ik zal als een vader over Sadie waken.’
|
|