| |
| |
| |
Hoofdstuk 5.
Meer dan dertig jaar geleden hadden K.R. Mallant en H. Blackwell de ‘Embe-handelsonderneming’ opgericht. De firma handelde in Westindische producten en door de gunstige marktpositie in het jaar der oprichting alsmede door het verstandige beleid van Mallant was zij tot grooten bloei gekomen.
Ongeveer tien jaar geleden was Mallant plotseling gestorven en Blackwell, die nòch over de capaciteiten, nòch over den scherpen kijk op zaken van zijn compagnon beschikte, was niet in staat geweest, de zaak op hetzelfde niveau voort te zetten. Spoedig was er een stagnatie ingetreden en de bank, die het vertrouwen in de ‘Embe’ had verloren, had een belangrijk crediet tot reorganisatie van de zaak geweigerd. Blackwell kon er niet toe besluiten de firma te liquideeren en had zich genoodzaakt gezien het personeel te ontslaan en de zaak naar twee kleine kantoorlokalen op den O.Z. Voorburgwal te verplaatsen.
Maar ondanks deze maatregelen ging de zaak verder achteruit en ten slotte had Blackwell een notaris opgedragen, een kooper voor de ‘Embe’ te zoeken.
De notaris had hem niet veel hoop gegeven, maar,
| |
| |
toen Blackwell op zijn standpunt bleef staan, de opdracht aanvaardt.
Reeds een paar weken later was tot zijn grootste verwondering een kooper komen opdagen, namelijk Fred Lensink.
Met een verveeld gezicht had hij boeken en balansen ter zijde gelegd, een sigaret opgestoken en gezegd:
‘Ik weet, dat de “Embe” al met één been in haar graf staat. Daarom interesseeren de boeken en balansen mij niet in 't minst. Ik koop de firma en zal het bedrag betalen, dat U er voor vraagt.’
Blackwell wilde bezwaren maken.
‘Mijnheer Lensink, U kunt toch onmogelijk de “Embe” overnemen, zonder dat U weet....’
De notaris trapte hem onder tafel op zijn voet.
‘Hij weet alles!’ zei hij nadrukkelijk. ‘U hoort toch, dat hij alles weet.’
Een half uur later verliet Fred Lensink het kantoor van den notaris met het koopcontract in zijn zak.
Dit was drie jaar geleden gebeurd.
Lensink had zijn intrek in de kantoren van de ‘Embe’ gehouden.
De ontvangst, die de boekhouder Maurits Rafalowitch hem bereidde, was niet erg hartelijk.
Rafalowitch stond vanaf de oprichting der onderneming in haar dienst en had het bericht van den verkoop met gemengde gevoelens ontvangen. Het speet hem oprecht, dat Blackwell, met wien hij haast een menschenleeftijd had samengewerkt, uit de zaak was getreden en hij koesterde een niet nader te verklaren wantrouwen jegens den nieuwen directeur.
Maar reeds in het eerste uur van hun kennismaking was dit wantrouwen in het tegendeel omgeslagen.
‘Hoe lang zit U nu al in de “Embe”, Rafalowitch?’ had Lensing hem gevraagd.
Rafalowitch dacht: hij schijnt de ‘Embe’ voor een
| |
| |
soort gevangenis te houden, anders zou hij niet ‘zit’ zeggen.
‘Ik ben hier vanaf de oprichting werkzaam, als U dat bedoelt,’ was zijn antwoord.
‘Dan bent U wel voldoende met alles op de hoogte, om de zaken hier zelfstandig waar te nemen, als ik op reis ben. - Hoeveel personeel hebben wij op het oogenblik?’
Rafalowitch glimlachte medelijdend. Personeel? Zaken? Die denkt zeker, dat hij een heel warenhuis heeft gekocht.
‘Afgezien van mijn persoon hebben wij niemand, mijnheer Lensink.’
‘Laat U voorloopig twee typistes en een loopjongen komen. Als het gaat, morgen al. Zonder personeel geen zaken. En er zal werk te over zijn.’
‘Zeker, mijnheer, ik zal er voor zorgen.’
‘Wat is Uw salaris, Rafalowitch?’
‘Honderdentwintig gulden - in de maand,’ voegde hij er met nadruk aan toe, alsof hij wilde zeggen: als men dat tenminste voor een boekhouder met dertig jaar praktijk een salaris kan noemen.
‘Vanaf vandaag heeft U honderdvijftig. En als U aan de eischen, die ik aan U zal stellen, voldoet, kunnen wij binnenkort over een verdere salarisverhooging praten. Maar onthoudt U één ding: ik wensch niet, dat U er om vraagt. Zoodra ik de tijd gekomen acht, zal ik het U zeggen. Heeft U mij goed begrepen?’
‘Zeker, mijnheer,’ zei Rafalowitch, die dacht, dat hij het in Keulen hoorde donderen; en hij vroeg zich in stilte af, of de ‘Embe’ misschien alleen maar schijndood was geweest. Hij hoopte nu maar, dat hij aan de eischen zou voldoen en dat de nieuwe directeur woord zou houden.
Hij had voor de volle honderd procent voldaan en Fred Lensink had woord gehouden. Het gevolg hiervan was, dat Maurits Rafalowitch nu een salaris van vier- | |
| |
honderd gulden genoot, procuratiehouder was en een personeel van tien menschen onder zich had.
In het begin duizelde hij dikwijls van de halsbrekende zaken, die zijn chef op touw zette. Maar toen deze steeds een gunstig verloop hadden, leerde hij de handigheid bewonderen, waarmee Lensink van elke kans gebruik maakte. Door vele winstgevende transacties werden de liquide middelen van de zaak belangrijk verhoogd, terwijl er een enorme reserve gekweekt werd.
De concurrentie zag den nieuwen opbloei van de ‘Embe’ met leede oogen aan. De algemeene toestand was in 't geheel niet verbeterd en men schreef de plotselinge vooruitgang van de zaak dan ook meer of minder aan ongure manipulaties toe.
In het bijzonder was het tusschen de ‘Embe’ en de ‘Comet Company Ltd.’ tot een rivaliteit gekomen, die steeds grooter vormen aannam en in een openbare vijandschap dreigde te ontaarden.
Christiaan Bronsdijk en Fred Lensink hadden elkaar nooit persoonlijk ontmoet en ofschoon zij het voor zichzelf niet wilden toegeven, waren zij er toch alle twee mee ingenomen, dat zij eindelijk - al was het ook maar door een kleine revuegirl - een reden hadden, persoonlijk kennis met elkaar te maken.
Om tien uur 's morgens stopte de auto van Bronsdijk voor de ‘Embe’-handelsonderneming.
Bronsdijk ging de trappen op, drukte op de bel naast het loket en gaf zijn kaartje af.
Even later werd hij in de wachtkamer gelaten en bekeek met verbazing de kostbare inrichting van het vertrek.
Hij had steeds intensiever over de oorzaken van het verlies nagedacht, dat hij bij zijn laatste transacties had geleden en waardoor hij zich genoodzaakt had gezien zijn bankconto belangrijk te overschrijden, om andere transacties te kunnen afsluiten, die het verlies weer eenigszins goed moesten maken. En steeds meer was
| |
| |
in hem de overtuiging gegroeid, dat niemand anders als de ‘Embe’ de schuld van deze mislukkingen was en hij verlangde er naar, den man te leeren kennen, die hem dit geleverd had.
Rafalowitch, die meer van deze dingen afwist dan Bronsdijk kon vermoeden, glimlachte, toen hij het kaartje van Bronsdijk kreeg.
Hij begaf zich naar de wachtkamer. Nieuwsgierig nam hij den bezoeker over den rand van zijn bril op. Dan wierp hij een blik op het kaartje en vroeg:
‘Is U mijnheer Bronsdijk?’
‘Ja.’
‘Directeur van The Comet Company Ltd.’, las Rafalowitch. ‘Aangenaam kennis te maken. Mijn naam is Rafalowitch.’
‘Aangenaam.’
‘Dat kan ik mij voorstellen. Men wil altijd graag weten, hoe een concurrent er uit ziet.’
‘Juist. Daarom zou ik mijnheer Lensink graag willen spreken.’
‘Den chef? Mijnheer Bronsdijk, dat gaat niet. De chef is alleen maar te spreken, als U van tevoren een afspraak maakt.’
‘Heeft U hem gezegd, dat ìk hier ben?’
‘Mijnheer Bronsdijk, ik heb hier een goede positie te verliezen. En dat zou ik niet graag riskeeren, zelfs voor een concurrent niet.’
Bronsdijk trok de wenkbrauwen samen.
‘Ik verlang, dat U mij onmiddellijk aandient!’ zei hij scherp.
‘Windt U zich niet op, mijnheer Bronsdijk,’ zei Rafalowitch met de grootste kalmte. ‘Want wat zult U bereiken? Niets zult U bereiken. En wanneer U toch iets bereikt, zult U met datgene, wat U bereikt heeft, weer niets bereiken. Ik kan U naar het privé-kantoor brengen en daar zult U zien, dat de chef niet aanwezig is.’
Bronsdijk sprong op.
| |
| |
‘Waarom heeft U dat niet dadelijk gezegd?’
‘Heeft U mij aan 't woord laten komen?’
Zonder een woord te antwoorden en zonder te groeten verliet Bronsdijk het kantoor van de ‘Embe’.
Hoofdschuddend keek Rafalowitch hem na.
‘En dat noemt zich een concurrent,’ bromde hij in zichzelf, waarna hij zich naar het privé-kantoor begaf.
‘Is hij weg?’ vroeg Lensink.
‘Ja, mijnheer.’
‘Mooi zoo. Ik wil hem spreken. Maar niet hier. Laat U de Comet Company Ltd. over een half uur opbellen en zeggen, dat ik er vanmiddag om drie uur zal zijn.’ En op zachten toon voegde hij er aan toe: ‘Ik wil hem op zijn eigen kantoor spreken.’
Zijn handen balden zich tot vuisten en met vast opeengeperste lippen staarde hij voor zich uit.
Zoo zat hij nog langen tijd, nadat Rafalowitch het privékantoor had verlaten.
Twee huizen van de Leidschestraat verwijderd bevond zich in de Kerkstraat het Sandwichhouse ‘Petite Marmite’, een van die kleine, niet in 't oog loopende gelegenheden, die menigeen achteloos voorbijgaat, terwijl de ‘ingewijde’ weet, dat hij hier een uitstekende lunch kan krijgen.
De lange en toch intieme ruimte was eenvoudig ingericht. Maar juist het ontbreken van elk uiterlijk raffinement, de decente kleuren en het aangename licht verhoogden tezamen met de haast plechtige rust het genot der spijzen en verwekten bij elken gast het gevoel van volkomen tevredenheid.
Om ruim één uur betrad Thérèse Grenier de kleine zaal.
Zij liet haar blik over de aanwezige gasten glijden en nam daarna aan de leestafel plaats. Zij nam l'Illustration ter hand en begon er verstrooid in te bladeren. Af
| |
| |
en toe keek zij ongeduldig naar de deur, alsof zij iemand verwachtte.
Ongeveer tien minuten later kwam een man binnen, die reeds bij de deur de aanwezigen scherp opnam.
Hij was groot en slank; ofschoon hij al in de veertig moest zijn, was zijn donkerblonde haar zelfs aan de slapen nog niet grijs. Hij droeg een kleine snor, die het wilskrachtige van zijn gezicht nog verhoogde.
Hij stak zijn handschoenen in zijn zak, gaf hoed en stok af en ging naar de leestafel.
‘Hallo, Thérèse!’
‘Hallo, Joe!’
Zij spraken tamelijk zacht.
Thérèse stond op en zij gingen aan een tafeltje achter in het lokaal zitten.
‘Als ik maar wist, of ik je vertrouwen kan,’ fluisterde Griggs en keek haar van terzijde aan. Hij bewonderde Thérèse en had eens veel van haar gehouden. Zij hadden elkaar eenige jaren geleden op een avond in de ‘Ambassador’ in New York leeren kennen en elkaar daarna dikwijls ontmoet. En ofschoon het maar toevallige en vluchtige ontmoetingen waren geweest, was Griggs toch spoedig onder haar invloed gekomen en reeds eenige weken na hun kennismaking had hij haar ten huwelijk gevraagd. Thérèse had hem afgewezen en de voorkeur aan een vriendschap met Bronsdijk gegeven. Griggs was niet sentimenteel geworden. Hij had geglimlacht en geantwoord: ‘Zooals je wilt. Ik ga nòch voor jou nòch voor een andere vrouw op mijn knieën liggen. Wanneer je denkt zonder Bronsdijk niet te kunnen leven: mijn zegen heb je.’ Maar ook na dezen dag waren zij elkaar niet uit den weg gegaan en bij volgende ontmoetingen hadden zij met elkaar gesproken, alsof deze pijnlijke episode nooit tusschen hen had gestaan. - Een paar dagen geleden had hij haar toevallig in Amsterdam ontmoet en hij moest toegeven, dat zij nog mooier was geworden. Maar ofschoon zijn oude gevoe- | |
| |
lens voor haar weer ontwaakt waren, maakte haar onverklaarbare toegankelijkheid hem voorzichtig en wantrouwend.
Het was niet moeilijk voor haar, zijn gedachten te raden en zij vroeg:
‘Waarom wantrouw je mij?’
‘Hoe kan ik weten, dat je oprecht tegenover mij bent? Je weet, dat ik veel van je heb gehouden, Thérèse. En je kent het spreekwoord: oude liefde roest niet. Maar de vrouw moet nog geboren worden, die er kans toe zou zien, mij in een val te lokken.’
‘Val? Je weet wel beter, Joe.’
‘Het is mogelijk. Maar je moet mijn voorzichtigheid gemakkelijk kunnen begrijpen. Op den avond van de bewuste overval was het op twee plaatsen in Manhattan tot een hevige schietpartij met de feds en de G-mannen gekomen. Vijf van onze menschen werden doodgeschoten. Drie werden gewond naar de gevangenis gebracht. Niemand wist, wat er met Bronsdijk gebeurd was. Men had hem overal en nergens gezien. Ik wachtte geduldig, want ik kende de durf van Bronsdijk en het was mogelijk, dat het hem gelukt was, uit die heksenketel te ontkomen. Toen hij na vierentwintig uur nog niet was komen opdagen, begon ik mij bezorgd te maken. Het lukte mij te weten te komen, dat hij niet tot de drie gewonden behoorde, die men gearresteerd had. Alle pogingen, om iets omtrent de dooden te vernemen of ze te zien, eer zij begraven werden, mislukten totaal. Clive, die het waagde de ruimte binnen te dringen, waar de vijf doodkisten stonden, viel in handen der politie, en beschermd door een zwaar gewapende escorte werden de lijken weggebracht. Wanneer je niet op denzelfden dag als Bronsdijk was verdwenen, had ik in de vaste overtuiging verkeerd, dat hij bij het gevecht was omgekomen. Maar nu jij met hem verdwenen was, kwam ik op het idee, dat er verraad in het spel was. En ver- | |
| |
raders, Thérèse, maakt men koud.’
Haar vingers beefden, toen zij haar glas neerzette.
‘Denk je, dat ik je verraden heb?’ fluisterde zij opgewonden. ‘Heb ik je niet open en eerlijk verteld, hoe alles zich heeft toegedragen? Hoe wij aan boord gingen en Bronsdijk mij verzekerde, dat hij jou in Johnny's Alaska Bar alles uitgeleverd had?’
Hij zag haar peinzend aan.
‘Als ik maar wist, of ik je vertrouwen kon,’ zei hij nogmaals.
‘Je moèt mij gelooven, Joe. Ik zou Bronsdijk met mijn eigen handen gedood hebben, als hij mij ook maar iets van zijn verraad verteld zou hebben.
Griggs blies een fijne rookwolk uit, tikte de asch van zijn sigaret en zei:
‘Goed, ik zal je gelooven. Misschien is het dom van mij. Maar je weet maar al te goed, dat niet een van onze jongens er voor terug zou deinzen, een tweede verraad te wreken, al moest hij tot het andere einde van de wereld reizen. Denk aan Anna Sagen, die Dillinger heeft verraden en nooit tot rust zal komen, al heeft zij zich in Budapest aan een operatie moeten onderwerpen, die haar op vijfendertigjarigen leeftijd tot een oude vrouw maakte.’
‘Ik weet het, Joe. En het is goed zoo.’
Hij bestelde koffie en bood haar een sigaret aan. Terwijl hij langzaam in zijn koffie roerde, vroeg hij:
‘Waar zei je ook weer, dat ik hem vinden kon?’
‘Zijn kantoor is op de Oude Waal. Je kunt het huis niet missen. De naam van de firma staat in groote letters dwars over de heele gevel.’
‘The Comet Company Ltd. - Hoe kom ik er?’
‘Je rijdt over de Prins Hendrikkade, dan de Kromme Waal op en parkeert je wagen op de hoek van de Jonkerdwarsstraat.’
‘Ik zal doen, zooals je zegt. Maar als er een truc achter zit, - als je probeert, mij er in te laten loopen -’
| |
| |
‘Geloof je me niet? Laat hem dan met rust!’ siste zij.
‘Ik vraag me tevergeefs af, hoe je er toe komt, hem aan mij over te leveren. Ik heb nog niet vergeten, dat je indertijd geweigerd hebt, hem om mijnentwil te laten loopen.’
‘Misschien doe ik het wel, om naar Amerika terug te komen. Ik wil hier weg! Ik ga hier dood!’
Griggs rekende af en zij vertrokken.
Christiaan Bronsdijk was in een vreeselijk slechte stemming.
Zijn typiste was na den avond, dat zij hem had opgezegd, niet meer op kantoor gekomen. Hij had haar schriftelijk verzocht, haar werkzaamheden bij de Comet Company Ltd. onmiddellijk te hervatten, maar zij had zijn brief onbeantwoord gelaten. Daarna had hij zijn boekhouder naar haar woning gestuurd, om haar op het onwettige van haar handelwijze attent te maken. Maar de boekhouder was onverrichter zake teruggekomen. De hospita had gezegd, dat juffrouw Doorman vertrokken was, zonder mede te deelen, hoe lang zij wegbleef en zonder een adres achter te laten. Bronsdijk was woedend geweest. Hij wist hoe moeilijk het zou zijn, een goede plaatsvervangster voor haar te vinden. Hij stelde buitengewoon hooge eischen en verlangde, dat een typiste niet alleen vlot kon correspondeeren in de vreemde talen, maar ook geheel zelfstandig kon werken.
Hij had zich over de manier geërgerd, waarop men hem bij de ‘Embe’ had afgescheept en toen men hem kort na zijn terugkeer op kantoor telefonisch mededeelde, dat Lensink van plan was hem om drie uur te bezoeken, was hij er heelemaal van overtuigd, dat deze wel degelijk op kantoor was geweest. Hij voelde dit als een vernedering, die hem zenuwachtig maakte en irriteerde.
Even voor half één, 'n paar minuten voor den afgesproken tijd, was hij bij Saur op het Rokin verschenen.
| |
| |
Hij nam plaats, bestelde een lunch voor twee personen en wachtte. Maar even later kreeg hij de boodschap, dat juffrouw Grenier opgebeld had. Zij kon onmogelijk komen, maar zou om zes uur bij hem op kantoor zijn. Hij glimlachte, bestelde de uitgebreide lunch af, at een kleinigheid en reed terug naar de Oude Waal.
Onderweg bedacht hij plotseling, dat hij nog tijd genoeg had, even bij Amelie aan te gaan, en reed naar de Reguliersgracht. Daar vernam hij, dat Amelie de boodschap had achtergelaten, dat zij van plan was, pas 's avonds laat na de voorstelling thuis te komen. Hij begaf zich naar Carré, waar men hem zei, dat de dames tegen half drie voor een korte repetitie werden verwacht. Hij schreef een paar regels op een kaartje met verzoek, dit aan juffrouw Russell af te geven. Hij glimlachte. Hij had haar verzocht, om half vijf op zijn kantoor te komen en haar vriendin mee te brengen, als zij zin had. Hij was nieuwsgierig, of zij aan zijn verzoek gehoor zou geven.
Precies om drie uur werd Fred Lensink bij hem aangediend.
De begroeting tusschen de twee mannen was koud en vormelijk.
Zij reikten elkaar de hand en Bronsdijk verzocht zijn bezoeker plaats te nemen. Eenigen tijd zwegen zij en keken elkaar aan.
‘Dat is dus The Comet Company Ltd.,’ dacht Fred.
‘Dat is dus de Embe-Handelsonderneming,’ dacht Bronsdijk.
Fred opende het gesprek.
‘Mijnheer Bronsdijk, U kon onmogelijk verwachten, dat ik U vanmorgen zou ontvangen. Ik heb het reusachtig druk. Ik moet met elke minuut rekening houden en kon het mij niet permitteeren, mijn dagindeeling voor een bezoek te wijzigen, waarvan ik niet eens de reden weet. Wanneer U mij gisteren had opgebeld, was
| |
| |
het mij misschien mogelijk geweest, U te ontvangen.’
Bronsdijk glimlachte.
‘Waar U het zoo ontzettend druk heeft, kan ik nauwelijks veronderstellen, dat U uitsluitend naar mij toe bent gekomen, om mij uit te leggen, waarom U mij vanmorgen niet heeft kunnen ontvangen. Ik zou U daarom willen verzoeken, dadelijk ter zake te willen komen, want ofschoon ik moet toegeven, dat ik het niet zóó druk heb als U het schijnt te hebben, is mijn tijd toch ook kostbaar.’
‘Dat kan ik mij voorstellen,’ antwoordde Fred kalm en zakelijk, ‘want er is toch ongetwijfeld een boel tijd voor noodig om een geschikt sieraad voor een dame uit te zoeken als men - dit moet ik U toegeven - zoo een goede smaak heeft als U.’
‘U heeft er zeker niets op tegen, dat ik rook?’ Bronsdijk stak zijn pijp aan en leunde in zijn stoel achterover. ‘U heeft het zeker over Amelie Russell?’
‘Ja, ik bedoelde juffrouw Russell. Is het U bekend, dat zij een goede vriendin van mij is?’
‘Als dat zoo is, moet ik U toegeven, dat Uw smaak niet slechter dan de mijne is,’ zei Bronsdijk glimlachend.
‘Het is mij totaal onverschillig, hoe U over mijn smaak denkt. Maar ik wensch niet, dat U zich tusschen haar en mij tracht te plaatsen.’
‘U schijnt er niet voor de volle honderd procent van overtuigd te zijn, dat Amelie van U hetzelfde zou zeggen - namelijk, dat U een goede vriend van haar is. En daar komt het toch juist op aan.’
‘U houdt zich zeker voor een geestigen cynicus?’
‘Cynicus? Hoe komt U dáárbij? Ik houd mij integendeel voor sentimenteel.’
Fred knikte met een spottenden glimlach.
‘Uw sentimentaliteit zou een haai aan het huilen maken.’
‘Als U die haai bent, kan ik het mij voorstellen.’
| |
| |
‘Ik zie, dat wij elkaar begrijpen. - Hoe ver zijn wij nu met elkaar?’
‘U vergist zich, mijnheer Lensink. Het zou mij spijten, wanneer iemand als Amelie in dit bekrompen milieu weg zou kwijnen. Ik heb gezien, dat zij talent heeft, en dit talent kan maar op één plaats van de wereld tot een ongekende hoogte worden opgevoerd: aan de Broadway. Wat beteekent roem, die men in de tingeltangels van dit ongelukkige werelddeel kan vergaren, vergeleken bij het fonkelen der sterren van de Broadway! Ik wil Amelie den weg tot succes banen. Ik wil haar de carrière laten maken, die zij verdient. - U ziet, mijn belangstelling in het meisje beperkt zich uitsluitend tot haar kunst. Ik zou het een vaderlijke belangstelling willen noemen.’
‘Vaderlijk?!’ Fred boog zich naar voren. Hij sprak zacht maar met grooten nadruk. ‘Blijft U in het vervolg met Uw vaderlijke klauwen liever van haar af!’
‘Wat zegt U?!’ stoof Bronsdijk op.
‘Hoort het ook bij Uw vaderlijke gevoelens, dat U den arm om haar heenlegt en haar met een blik aankijkt, die Uw gedachten beter dan woorden openbaart - zooals U gisterenavond deed, toen U met haar na de voorstelling bent weggereden?’
‘Nonsens!’ zei Bronsdijk minachtend.
‘Hoort het er ook bij, dat U haar met een sieraad het hoofd op hol brengt, inplaats van haar een verzekerd, rustig bestaan te laten?’ ging Fred voort.
‘U maakt zich belachelijk. Een verzekerd bestaan doodt het beste in een kunstenaar. Ontneemt U hem de noodzakelijkheid, elken avond opnieuw de gunst van het publiek te moeten veroveren - en het is met hem gedaan. Of -’ en een verachtelijke glimlach speelde om zijn mondhoeken, ‘was het Uw bedoeling, de jonge dame voor te stellen, een braaf, burgerlijk huwelijk aan te gaan?’
Fred keek hem recht in de oogen.
| |
| |
‘En wanneer dat zoo was?’
Het gezicht van Bronsdijk kreeg een bedroefde uitdrukking.
‘Dan zal het Uw schuld zijn, dat zij het niet ver zal brengen.’
Fred haalde een blad papier uit zijn zak en zei:
‘Mijnheer Bronsdijk, laten wij er een eind aan maken. Ik heb hier een verklaring opgesteld, die U in mijn tegenwoordigheid zult onderteekenen.’
‘En als ik niet teeken?’ vroeg Bronsdijk geamuseerd, terwijl hij het papier aannam.
‘Dat zou mij voor U spijten.’
Bronsdijk keek hem aan. Hij glimlachte nog steeds.
‘Afpersing?’ vroeg hij.
‘U kunt het noemen, zooals U wilt. Maar dat verandert niets aan het feit, dat ik er op sta, dat U teekent.’
Bronsdijk begon te lezen en plotseling verbleekte hij. Hij keek naar Lensink en in zijn oogen stond duidelijk te lezen, dat zijn zelfvertrouwen een gevoelige klap had gekregen.
‘Wie bent U?’ vroeg hij met toonlooze stem. ‘Hoe weet U....?’
Fred stak een sigaret op.
‘Ook de sterren van de onderwereld fonkelen,’ zei hij kalm. ‘En hun glans straalt tot op dit - hoe noemde U het ook weer? - ongelukkige werelddeel. Breedvoerig hebben de kranten over deze geschiedenis uitgewijd. En gelooft U mij, dat het publiek deze berichten met dezelfde belangstelling heeft gelezen als de verhalen over filmsterren, boksers, vliegeniers en voetbalcracks. - U zult dus onderteekenen?’
‘Ik kan toch onmogelijk.... Mijn handteekening onder deze verklaring zou gelijkstaan met zelfmoord.’
‘U overdrijft. Ik wil alleen maar, dat U juffrouw Russell met rust laat. Wanneer U teekent, blijft dit papier rustig in mijn safe liggen. Zelfs de jongedame zal niets van de inhoud van deze verklaring te weten komen.
| |
| |
Zoolang U zich aan Uw belofte houdt, zal ik er niet naar vragen, wat U onder de dekmantel van The Comet Company Ltd. voor zaken doet.’
‘De Comet Company is een reëele onderneming,’ bracht Bronsdijk in het midden.
‘Ik zei U reeds, ik zal er niet naar vragen. Mocht U er echter niet toe kunnen besluiten, Uw plannen tegenover juffrouw Russell op te geven, zal ik van deze verklaring gebruik maken.’
Bronsdijk boog zich voorover. Zijn handen, die op de schrijftafel lagen, balden zich tot vuisten.
‘Hoelang heeft U er voor noodig gehad, om dit duivelsche plan uit te broeden?’ Zijn stem werd fluisterend. ‘Maar onthoudt U één ding: ik zou mijn handteekening zelfs dàn niet geven, wanneer mijn beste vriend er om vroeg.’
‘U schijnt heelemaal niet te begrijpen, dat ìk op het oogenblik Uw beste vriend ben.’
Bronsdijk schoof het papier weer naar hem toe.
‘Ik ben niet zoo stom, in deze val te loopen.’
Fred stond op.
‘Jammer - ik wilde U een kans geven.’ Hij begaf zich naar de deur.
‘Wat wilt U doen?’ vroeg Bronsdijk.
‘Ik geef U een half uur bedenktijd. Dan kom ik terug. En houdt U er rekening mee, dat men bij mij op kantoor op de minuut af zal weten, hoe laat ik bij U binnenkom. Vijf minuten later zal men mij hier opbellen.’
Bronsdijk was eveneens opgestaan.
‘Gaat U hier naar buiten - deze deur voert direct naar de trap.’
Hij opende de deur en Fred vertrok.
Zoodra Bronsdijk alleen was, begon hij heen en weer te loopen. Hij piekerde en piekerde. Het was niet moeilijk te raden, wie zijn naam had prijsgegeven. De mannen van zijn eigen racket hadden hem verraden, toen zij achter zijn bedrog waren gekomen. Met deze moge- | |
| |
lijkheid had hij van begin af aan gerekend. Maar aangezien hij een en ander goed had voorbereid, had hij het kunnen wagen, zich met de buit aan boord te begeven. Zijn hut was op naam van den directeur van The Comet Company Ltd. besproken en niemand zou op het absurde idee zijn gekomen, Christiaan Bronsdijk, den directeur van een bekend concern, met een der meest beruchte bendeleiders te vereenzelvigen. In Europa had hij zich veilig gevoeld. Griggs? Belachelijk! Voor Griggs was hij niet bang. Griggs was zijns gelijke en bij de eerste de beste gelegenheid zou hij hem neerschieten. Maar Lensink! Met Lensink kon hij op deze manier niet afrekenen, wanneer hij zichzelf de mogelijkheid niet wilde ontnemen, Europa nog eens te kunnen verlaten.
Hij kneep de wenkbrauwen samen. Onderteekenen? Nooit. Hij keek op de klok. Nog vijfentwintig minuten. Hij had nog tijd genoeg. Jammer dat hij Thérèse niet kon bereiken. Om zes uur zou zij op zijn kantoor komen. Daar kon hij in geen geval op wachten. Hij belde haar woning op. Neen, juffrouw Grenier was niet thuis en had niet gezegd, waarheen zij zou gaan. Nijdig legde hij den hoorn op den haak.
Hij drukte op de bel en dadelijk kwam de boekhouder binnen.
Bronsdijk zei, terwijl hij haastig een paar regels op een vel papier schreef:
‘Luistert U eens, ik ben vandaag voor niemand meer te spreken. Begrijpt U goed, voor niemand! Ik moet een paar dagen op reis. Juffrouw Grenier komt om zes uur hier. Geeft U haar dezen brief.’ Hij had het papier in een enveloppe gedaan en deze dichtgeplakt.
De boekhouder nam den brief in ontvangst en Bronsdijk vervolgde:
‘Een adres kan ik U nog niet opgeven. Ik zal U elken morgen opbellen en U de noodige instructies geven.’ Hij knikte hem toe. ‘Dit is alles. U kunt gaan.’
| |
| |
Hij opende de laden van zijn schrijftafel en stak een paar dingen in zijn zak, die hij onderweg noodig had. Plotseling staakte hij zijn bezigheid en glimlachte weemoedig. Hij dacht aan Amelie. Deze droom was ten einde. Verder, opschieten! Hij had nog maar twintig minuten.
Hij sloot de laden zorgvuldig af. Dan nam hij den hoorn van den haak en belde den passagedienst van de K.L.M. op. Hij had geluk en kreeg nog twee plaatsen voor het avondvliegtuig naar Parijs. In zijn brief had hij Thérèse zonder verderen uitleg verzocht, dadelijk van zijn kantoor naar Schiphol te komen.
Al tijdens het telefoongesprek had hij in de aangrenzende kamer van den boekhouder stemmen gehoord. Nu hoorde hij vlak achter de deur iemand met stemverheffing zeggen:
‘Damn you! I want to see an old friend! You won't stop me!’
De deur vloog open en de man, die binnenkwam, gooide haar dadelijk achter zich dicht.
‘Hands up!’ riep Griggs, en Bronsdijk, die geen tijd meer had gehad, om naar zijn wapen te grijpen, keek in den loop van een op hem gerichte browning. Automatisch gehoorzaamde hij.
‘Dat is niet redelijk, Joe. Je ziet, dat ik weerloos ben.’
Griggs lachte.
‘Ik wist niet, dat je er nog denkbeelden omtrent redelijkheid op na hield. - Opstaan!’ beval Griggs, en toen Bronsdijk naar de leuning van zijn stoel wilde grijpen: ‘Handen in de hoogte houden! - Ga daar staan. Maar beweeg je niet. Bij de eerste beweging, die je maakt, schiet ik.’
Hij ging achter hem staan en voelde over zijn zakken. In den rechter achterzak vond hij een revolver, die hij bij zich stak.
‘Kan ik mijn handen nu laten zakken?’ vroeg Bronsdijk.
| |
| |
‘Zoodra ik het goed vind. - Waar heb je de tweede revolver?’
‘Ik begrijp je niet. Welke tweede revolver?’
‘Ik bedoel die, waarmee je zoudt probeeren mij neer te schieten, als ik zoo dom zou zijn, je nu te veroorloven, je handen te laten zakken.’
‘Ik heb geen tweede revolver.’
‘Zooals je wilt. Blijf dan maar zoo staan.’ Terwijl hij met de rechterhand de browning nog steeds op Bronsdijk gericht hield, stak hij met de linker een sigaret op. Hij wachtte geduldig.
Bronsdijk overlegde. Hij was den man, die glimlachend op den rand van de schrijftafel zat, op genade en ongenade overgeleverd en hij wist, wat hij van Griggs te verwachten had: dat deze het woord genade niet kende. Over een kwartier moest Lensink terugkomen. Dat kon zijn redding zijn. Hij had kunnen lachen bij de gedachte, dat hij nu al zijn hoop op Lensink zette, den man, die veel gevaarlijker voor hem kon worden dan Griggs. Desondanks moest hij zien tijd te winnen.
‘Joe -’ begon hij, ‘naast je ligt de sleutel van de schrijftafel. In de rechter bovenla kun je mijn tweede browning vinden, die eveneens geladen is.’
Griggs kneep de oogen half dicht.
‘Wat heb je nu weer voor een gemeen plan uitgebroed? Hè? Welk alarmapparaat stel ik in werking, als ik die la open doe?’
Grenzelooze angst beviel Bronsdijk en het kostte hem moeite, zich staande te houden. Zijn tong kleefde aan zijn verhemelte.
‘Je gelooft toch niet in ernst, Joe, dat ik je er in wil laten loopen?’ bracht hij met moeite uit.
Zonder den ander uit de oogen te laten, opende Griggs de schrijftafel.
Hij vond het wapen op de plek, die Bronsdijk had aangeduid en stak het eveneens bij zich.
‘In orde,’ zei hij, ‘je kunt je handen nu wel laten zak- | |
| |
ken. - Ga in die stoel daar zitten. Zoo, ons onderhoud kan beginnen. Je ziet er uitstekend uit. Je schurkenstreek schijnt je goed bekomen te zijn. Je maakt den indruk, het reinste geweten van de wereld te hebben.’
‘Joe -’
‘Hou je kop! Ben je niet nieuwsgierig te hooren,, waar ik vandaan kom? Ik kom rechtstreeks van O'Hara. Ik was in de veronderstelling, dat wij daar een afspraak gemaakt hadden.’
‘Je vergist je, Joe. Je had gezegd: Wij ontmoeten elkaar in Johnny's Alaska Bar.’
‘Juist. Dat sprookje heb je Thérèse ook verteld,’ antwoordde Griggs, ‘en ze heeft je geloofd.’
‘Laat ik je zeggen -’
‘Houd je mond, gemeene verrader! Ik weet nog niet, wat ik met je doen zal. Het zal van jezelf afhangen, of ik je neerschiet, hier in deze kamer, in deze zetel, waar je als de eerbare, geachte directeur van The Comet Company Ltd. hebt getroond, of dat ik je naar Amerika meeneem, om het aan de jongens over te laten, met jou af te rekenen.’
‘Joe - dat kun je onmogelijk doen -’
‘Waar heb je de poet gelaten? En hoeveel is jou in Nice in handen gevallen? En in Aix? Waar zijn de driehonderdduizend francs, die jij in Parijs op de kop hebt getikt. En de anderhalf millioen francs van Avignon? Waar is de buit uit de postauto van Oostzaan?’
‘Joe, luister nu eens -’
‘Klets niet zooveel! Geef antwoord!’ zei Griggs hard.
‘Joe, je moet naar mij luisteren.’
‘Vooruit dan maar. Maar maak het kort, ik heb niet veel tijd.’
Bronsdijk was nauwelijks in staat, zich verstaanbaar te maken. Zijn stem klonk heesch en zijn woorden kwamen gejaagd over zijn lippen.
‘Ik heb jullie verraden. Ik geef het toe.’
‘Verder, verder,’ onderbrak Griggs ongeduldig.
| |
| |
‘Ik wilde er uit. Het was een hondeleven, wat ik daar moest lijden, - ondanks al het geld, dat wij daar opstapelden - achtervolgd en opgejaagd door de feds en de G-mannen, en daarom ging ik naar Europa. Ik wilde een nieuw leven beginnen. En het is mij gelukt. Ik kan je verzekeren, dat niets mij er toe had kunnen brengen, ook maar iets onwettigs te ondernemen. Toen ik van den overval in Nice las, werd ik opmerkzaam; ik weet niet waarom, maar ik moest aan jou denken. Aix en Parijs volgden, ik begon te vreezen, dat jij in Europa was, en na het gebeurde in Avignon was ik er zeker van. Niemand anders als jij zou het gewaagd hebben en niemand zou de overvallen zoo geniaal hebben voorbereid.’
Griggs lachte kort.
‘Waarom doe je op dit oogenblik nog je best, de feiten te verdraaien?’
‘Je vergist je, Joe.’
‘O ja? Je bent er dus van overtuigd, dat ìk met die verschillende misdaden iets heb uit te staan?’
‘Ja, dat ben ik. En je zult mij er niet van afbrengen.’
‘Ik voel me gevleid, Bronsdijk. Maar denk je, dat ik zoo gek zou zijn, mijn eigen graf te graven? Een aanranding op onbekend gebied? In een werelddeel, waar niets dan barrières zijn? - Neen, waarde vriend, ik ben er van overtuigd, dat het allemaal joù werk was. En je zult mij de buit overhandigen. Begrepen?’
Zij keken elkaar aan.
Ieder was er van overtuigd, dat de ander voor de overvallen verantwoordelijk was, die in de laatste weken in Westeuropa hadden plaats gevonden.
Plotseling kreeg Bronsdijk een idee. Zou Lensink? - Lensink was verbazend goed op de hoogte. Lensink, van wien niemand wist, hoe hij aan de groote bedragen kwam, die - wanneer de geruchten waarheid bevatten - door de ‘Embe’ in den laatsten tijd waren verdiend. En waarom zouden de geruchten valsch zijn? Lensink
| |
| |
- die naam gaf zijn gedachten een geheel andere richting. Over hoogstens tien minuten moest Lensink verschijnen.
Griggs was het schitteren in de oogen van Bronsdijk niet ontgaan.
‘Waaraan dacht je zooeven?’ vroeg hij.
‘Joe, laat mij een paar dagen den tijd. Ik zal je alles uitleveren, wat ik genomen heb. Parole d'honneur. Ik zal met Thérèse het avondvliegtuig nemen -’
Glimlachend schudde Griggs het hoofd.
‘Handig uitgedacht, mijnheer de directeur. Maar daar komt niets van. Thérèse gaat met mij terug naar Amerika.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Bronsdijk.
‘Zij heeft genoeg van jou,’ antwoordde Griggs. ‘Zij herinnerde zich opeens het huwelijksaanzoek, dat ik haar indertijd had gedaan. Mijn verlangen naar haar is wel niet zoo groot meer, maar nu zij het zoo graag wil, zou ik niet weten, waarom ik haar dit pleizier niet zou gunnen.’
Bronsdijk rimpelde het voorhoofd. Een vreeselijke verdenking kwam bij hem op. Zou Thérèse hem aan dezen man hebben overgeleverd? Thérèse, de eenige vrouw, die hij werkelijk had liefgehad?’
‘Joe - zeg mij de waarheid. Wie was de dame, waarmee je in Carlton-Corner hebt gezeten?’
‘Thérèse.’
Bronsdijk greep naar zijn hoofd. Hij voelde zich misselijk worden en steunde.
‘Doet het pijn?’ vroeg Griggs glimlachend. ‘Thérèse en ik zijn het eens geworden. Zij gaat met mij mee. En jij zult nu een reis maken, waarvoor je geen vliegtuig noodig hebt.’
Hij stond op en kwam langzaam op Bronsdijk af.
Toen Griggs uit het privé-kantoor kwam en de deur zorgvuldig achter zich had dichtgetrokken, bleef hij
| |
| |
naast den boekhouder staan, klopte hem vertrouwelijk op den schouder en zei:
‘Wanneer U nog nooit echte vreugde over een onverwacht weerzien heeft gezien, dan had U er bij moeten zijn, toen Bronsdijk mij plotseling voor zich zag staan.’
‘Ik kon onmogelijk weten -’
‘Laat U maar. Ik ben niet een van die menschen, die kwaad met kwaad vergelden. Ik ben een philantroop. En daarom zal ik U - natuurlijk vertrouwelijk - een goede raad geven: zoekt U een andere betrekking.’
Bleek van schrik keek de boekhouder hem aan. Hij was niet zoo jong meer, en een andere betrekking - in dezen tijd-
‘Het spijt mij verschrikkelijk,’ stamelde hij, ‘indien ik onbeleefd tegen U ben geweest. Ik had orders, die ik moest opvolgen. Maar zegt U mij één ding: heeft mijn chef er over gesproken, dat hij van plan is, mij te ontslaan?’
‘Uw chef? - Waarde vriend, met Uw chef is het afgeloopen. Goeden dag. En - als ik de volgende keer kom -’
‘Dan ken ik U natuurlijk,’ stamelde de boekhouder.
‘Allright,’ zei Griggs glimlachend en vertrok.
Andries Terwindt, de boekhouder, staarde nog lang in gedachten verzonken naar de deur, door welke de bezoeker, wiens naam hij niet eens wist, was verdwenen. Hij zat met de ellebogen op de tafel gesteund en kauwde op zijn penhouder.
Hij voelde zich niet erg prettig en dat was ten slotte begrijpelijk. Haast twee jaar lang was hij zonder betrekking geweest en daar hij een familie van vier menschen moest onderhouden, had hij noodgedwongen schulden moeten maken. Toen was onder de groote menigte sollicitanten naar de vacature bij The Comet Company Ltd. de keus op hem gevallen en hij had weer ruimer adem gehaald. Het salaris was behoorlijk. Aan
| |
| |
sparen had hij natuurlijk niet kunnen denken, want elke maand had hij er een aanzienlijk bedrag moeten afnemen, om geleidelijk zijn schulden te betalen. En dan - na twee jaar van nood en ontbering moesten nieuwe kleeren gekocht worden, in de huishouding kwam men vele dingen tekort - neen, een reserve had hij in den laatsten tijd nog niet kunnen kweeken.
Waarom moest hij een andere betrekking zoeken? De chef was altijd tevreden over hem geweest en had zich ook dikwijls in dien zin uitgelaten. En wat had de vreemdeling er eigenlijk mee willen zeggen: met Uw chef is het afgeloopen?
Terwindt keek naar de deur van het privé-kantoor.
Zou hij naar binnen gaan? Met den chef spreken? Hij had opdracht niemand binnen te laten. De chef was voor niemand te spreken. Maar dat kon toch onmogelijk voor hèm gelden.
Hij legde de penhouder neer, stond op en bleef even aarzelend voor de deur van het privé-kantoor staan.
Maar ten slotte klopte hij aan, deed de deur open en ging naar binnen. Maar nog geen minuut later kwam hij lijkwit en over het geheele lichaam bevend weer uit het privé-kantoor gerend. In zijn hand hield hij een revolver.
Onverstaanbare woorden mompelend strompelde hij naar zijn schrijftafel. Hij gooide het wapen op het blad van de tafel en rukte den hoorn van den haak. Hij belde de politie op, maar kreeg geen gehoor. Hij gooide den hoorn achteloos neer en greep zijn hoed. Hij rende naar buiten en dacht er niet eens aan, dat hij nog steeds zijn mouwbeschermers droeg. Zijn ontsteltenis was zoo groot, dat hij niet eens zag, dat in de half geopende, naar de trap voerende deur van het privé-kantoor een man stond, die hem met belangstelling nakeek.
Fred Lensink ging de deur door en liep langzaam naar de schrijftafel. Hier bleef hij staan en bekeek den man, die met achterover gezonken hoofd en slap neer- | |
| |
hangende armen in den stoel hing. Het was een afgrijselijke aanblik, maar hij kon zich niet losrukken en staarde als gehypnotiseerd naar het mismaakte, met bloed bevlekte gezicht. De kogel was het linker oog binnengedrongen, dat niets meer was dan een bloedige, zwart omrande massa, terwijl het rechter oog wijd geopend was en naar het plafond scheen te staren.
‘Beter dan je handteekening,’ dacht Fred. Hij nam het papier, dat Bronsdijk had moeten onderteekenen, uit zijn zak en hield er een lucifer bij. Spoedig was er alleen nog maar een hoopje asch van over en hij stampte het in de aschbak fijn. Hij wierp nog een laatsten blik op Bronsdijk en ging, de deur achter zich sluitend, de trap af.
Een oogenblik bleef hij nog besluiteloos voor het huis staan, dan ging hij achter het stuur van zijn wagen zitten en reed in de richting van de Prins Hendrikkade weg.
Even later kwamen lichte, gracieuze stappen de trap op en een onderdrukt gegiechel klonk door het huis. Op de tweede verdieping bleven de twee meisjes voor een deur staan, die niet in het slot gevallen was.
‘The Comet Company Ltd.,’ las Sadie en wees op de naamplaat naast de deur.
‘Dan maar naar binnen gewandeld,’ zei Amelie. ‘Wij zijn precies op tijd. Dat zal in elk geval een goede indruk maken.’
Zij gingen naar binnen en bevonden zich in het kantoor van het personeel.
Er was niemand te zien.
Zij wachtten een paar minuten en keken een beetje rond.
Amelie maakte een buiging tegen den leegen stoel van den boekhouder en zei:
‘Zoudt U misschien zoo vriendelijk willen zijn, ons bij Zijne Hoogheid den directeur van de Comet Com- | |
| |
pany Ltd. aan te dienen. Ons werd tegen half vijf audiëntie verleend en wij hebben ons de moeite getroost, de ellendig steile trap op te klimmen.’
Maar er kwam niemand en Amelie haalde de schouders op.
‘Het is hier tamelijk stil voor een kantoor,’ vond zij.
Sadie wees naar de tweede, half openstaande deur en fluisterde:
‘Misschien is daar iemand binnen.’
Amelie ging naar de deur, deed haar geheel open en keek naar binnen. Zij moest zich aan de deurpost vasthouden en stond als versteend. Zij sloot de oogen, haar gezicht was verwrongen van smart en zij kreunde:
‘Om Godswil!’
Sadie was angstig naderbij gekomen.
‘Wat is er, kindje?’ vroeg zij zacht.
‘....En door het oog, Sadie.... door het oog!’ jammerde Amelie. ‘Kijk eens, hoe hij er uitziet!’
Sadie wierp een blik naar binnen en slaakte een snerpende gil. Zij greep haar vriendin bij den arm en riep opgewonden:
‘Laten wij weggaan, gauw! Ik ben zoo bang!’
Maar Amelie schudde het hoofd.
‘Ik moet naar hem toe - laat mij gaan.’
Langzaam en voorzichtig overschreed zij de drempel van het privé-kantoor. Midden in de kamer bleef zij staan. Haar beenen waren zwaar als lood. Zij huiverde en staarde onbeweeglijk naar den doode.
Sadie was haar schrik te boven gekomen; zij mocht haar vriendin niet in den steek laten en was naast haar komen staan.
Amelie keek haar aan en zei eenvoudig:
‘Sadie - daar ligt Amerika - Broadway. Weet je, wat hij gezegd heeft? “Wanneer 's avonds de duizenden lichten aangaan, zal Uw naam alle andere overstralen”. Dat wilde hij voor mij doen. En nu?’ Zij snikte zacht.
‘Kom,’ zei Sadie teeder.
| |
| |
Amelie ging naar den doode toe.
‘Raak hem niet aan, kindje, raak hem niet aan!’ riep Sadie opgewonden.
Amelie boog zich over hem en kuste hem op het voorhoofd.
‘Ik geloof, dat ik jou heb liefgehad,’ fluisterde zij. ‘Ik zal je nooit vergeten.’
Dan liet zij zich door Sadie naar buiten brengen.
|
|