| |
| |
| |
Hoofdstuk 4.
De voorstelling was in vollen gang.
De nieuwe revue was voor Carré een groot succes. De voorstellingen waren elken avond uitverkocht en bij het ensemble was de stemming even vroolijk als in de zaal.
Zooals elken avond moest de ‘valse lente’ herhaald worden en de twaalf girls stormden na afloop met stralende gezichten naar hun garderobe.
Sadie O'Brien en Amelie Russell hadden samen een garderobe.
Toen Amelie de deur opengooide, bleef zij op de drempel staan.
‘Sadie! Kijk eens!’ riep zij enthousiast. ‘Wat een prachtige bloemen!’
‘Ik wou, dat de hemel mij zoo een trouwen aanbidder stuurde! Tien dagen lang zendt hij je elken avond de mooiste bloemen en je gaat niet eens 'n keer met hem uit.’
‘Hoe kan ik dat? Ik zou Fred niet meer in de oogen kunnen kijken.’
‘Onzin. Je neemt het veel te zwaar op. Waarom zou je niet één keer met hem uitgaan? Ik zou zeggen, dat hij dat wel heeft verdiend.’
| |
| |
‘Fred zou het niet toestaan.’
Sadie lachte.
‘Ik zou niets van een vriend moeten hebben, die mij niet zou toestaan met een man uit te gaan, die mij elken avond zulke prachtige bloemen stuurde.’
‘Sadie!’
Amelie riep het zoo opgewonden, dat Sadie er haast van schrok.
‘Wat is er, kindje?’
‘Sadie - tusschen de bloemen -’ fluisterde Amelie. In haar bevende handen hield zij een geopend etui, waarin een breede uit diamanten bestaande armband lag. ‘Sadie - wat prachtig!’
Sadie was naast haar gaan staan en had den arm om haar schouder gelegd.
‘Hij houdt van jou,’ zei ze plechtig.
Op dit oogenblik kwam de garderobiere binnen.
‘Juffrouw Russell - iemand vraagt naar U.’
‘Wie?’
‘Is hìj het?’ riep Sadie opgewonden en wees naar de bloemen.
‘Neen, Een ander. Ik wilde U niet roepen, maar hij zei, dat het dringend was.
Amelie ging de gang op.
‘Fred?’
‘Ja. Ik.’
‘Waarom ben je gekomen? Is er iets gebeurd?’ vroeg zij verlegen.
‘Je bent twee dagen lang niet thuis geweest. Waar was je?’
‘Fred -’
‘Waar was je?’
‘Fred, doe mij een pleizier -’
‘Ik wil weten, waar je was!’
‘Ik was bang.’
‘Je moet niet denken, dat je mij op den duur kunt ontloopen. Ik zal je altijd weten te vinden.’
| |
| |
‘Maar Fred, je wilt mij toch niet ongelukkig maken?’ riep zij.
‘Je weet niet, wat ik kan,’ zei hij hard.
De garderobedeur werd opengegooid en Sadie keek om den hoek.
‘Verkleeden, kindje, vlug! Je hebt nog maar twee minuten!’
‘Ik verwacht je bij de uitgang,’ zei Fred.
Amelie verkleedde zich haastig.
Ze zei geen woord. Haar vreugde was verdwenen. Zij dacht niet meer aan de bloemen en aan het sieraad.
‘Wat wilde Fred?’ vroeg Sadie.
Zij kreeg geen antwoord.
‘Hebben jullie ruzie?’
Amelie zweeg nog steeds.
‘Laat hem loopen,’ raadde Sadie haar aan. ‘Een man, die jou laat huilen, is niet waard, dat je een oogenblik aan hem denkt.’
‘Dat mag je van Fred niet zeggen,’ zei Amelie zwakjes.
‘Je verbeeldt je maar, dat je van hem houdt. Je hebt hem nooit echt liefgehad.’
‘Hoe kan je zooiets zeggen, Sadie? Ik zou haast kwaad op je worden.’
‘Als je hem nooit weer terug zou zien, zou je dat heel erg vinden?’
De bel rinkelde. Er volgde een dans voor de twee meisjes, terwijl de andere girls op den achtergrond bleven.
Amelie danste verstrooid; zij was niet in staat zich te concentreeren en op een gegeven oogenblik maakte zij een fout, waardoor zij heelemaal in de war raakte.
De finale van de eerste akte was afgeloopen.
De regisseur vroeg haar:
‘Wat was er met jou aan de hand?’
Amelie keek hem schuldbewust aan.
‘Je hoeft niet dadelijk op je knieën te vallen,’ zei hij
| |
| |
glimlachend. ‘Het publiek heeft er niets van gemerkt. Maar je moet oppassen, hoor!’
Sadie trok haar mee en zij gingen naar hun garderobe.
Amelie nam het etui nog eens in de hand.
‘Denk je heusch, Sadie, dat ik met hem uit moet gaan?’
‘Natuurlijk moet je dat doen! Een man, die een vermogen voor je uitgeeft, zonder te weten, of hij er iets voor terugkrijgt!’
‘Maar Fred wacht op mij.’
‘Dan ga je door de voordeur naar buiten. Ik zal wel tegen Fred zeggen, dat je al weg bent. Ik zal hem zeggen, dat je niet goed bent en dat het zijn schuld is.’
De garderobière kwam binnen en gaf Amelie een visitekaartje. Zij glimlachte spottend.
‘Ik heb nog nooit iemand zoo zien volhouden. Al tien dagen loopt hij een blauwtje. Ik heb hem gezegd, dat hij niet op antwoord hoefde te wachten, maar hij gaf mij zoo een groote fooi, dat ik toch maar even naar U toe ben gekomen.’
Amelie keek naar het kaartje.
‘Christiaan Bronsdijk, directeur The Comet Co. Ltd.’, las zij. En ze zei tegen Sadie: ‘Van hèm.’
‘Zegt U hem, dat juffrouw Russell hem gaarne bij de hoofdingang zal ontmoeten,’ zei Sadie deftig tegen de garderobière. ‘Heeft U verstaan? Bij de hoofdingang.’
De garderobière keek Amelie vragend aan en toen deze knikte, zei ze: ‘Hè, hè, eindelijk! Ik begon al aan Uw verstand te twijfelen. Elken avond voor een tientje bloemen en hij heeft er geeneens dankjewel voor gehad. - De boodschap, die ik hem nu ga brengen, is wel een rijksdaalder waard.’
Glimlachend verliet zij de garderobe.
De pauze was afgeloopen en naarmate de voorstelling haar einde naderde, werd Amelie zenuwachtiger.
| |
| |
Toen zij het schmink van haar gezicht verwijderde, zei ze plotseling:
‘Sadie - zeg niets tegen Fred. Ik ben bang.’
Met groote oogen keek Sadie haar aan.
‘Bang?’
‘Je kent Fred niet. Hij is tot alles in staat.’
‘Meen je dat?’
‘Ik geloof het wel. Hij is dikwijls zoo eigenaardig. Dan durf ik hem naast niet aan te kijken.’
Zij was vlugger klaar dan anders. Zij nam afscheid van Sadie en kuste haar.
‘Ik zal in de “Nar” op je wachten, kindje.’
‘Dat hoeft niet. Ik ga vandaag naar huis.’
‘Nou, amuseer je maar.’
Toen Amelie het gebouw verliet, kwam Bronsdijk op haar toe. Hij nam zijn hoed af en boog over haar hand, die hij kuste.
‘Ik dank U, dat U gekomen bent, juffrouw Russell.’
‘Waarom geeft U zoo vreeselijk veel geld voor mij uit?’ vroeg Amelie glimlachend.
‘Ik heb er pleizier in.’
Hij opende het portier van zijn wagen en zij stapten in.
Voorzichtig baande de auto zich een weg te midden van de laatste bezoekers, die het theater verlieten, en het gewemel van taxi's en particuliere wagens.
Zij reden over de Magere Brug naar het centrum.
Beiden zwegen.
Bronsdijk glimlachte stil voor zich uit. Hij was er verheugd over, dat zij eindelijk zijn verzoek had ingewilligd.
Amelie voelde zich erg onrustig. Zij moest aldoor aan Fred en zijn bedreiging denken, want zij wist, dat hij meende, wat hij gezegd had. Bovendien stond zij op het punt, zich in haar eerste avontuur te storten en zij had er geen idee van, hoe het zou afloopen.
In de Nieuwe Doelenstraat stopte Bronsdijk. Hij hielp
| |
| |
haar uitstappen en toen zij naast hem stond, zag hij haar glimlachend aan.
‘Waarom kijkt U mij zoo aan? Val ik U tegen?’ vroeg zij.
‘Integendeel. Ik vind U zoo nog mooier dan op het tooneel.’
Amelie wist niet, wat zij moest antwoorden. Zij kreeg een kleur en sloeg haar oogen neer.
Zij gingen naar de Excelsior Bar.
De boy schoot toe om Amelie met haar mantel te helpen, maar Bronsdijk zei glimlachend:
‘Nee, vriend, dat doe ik zelf.’
Hij hielp haar bij het uittrekken van haar mantel en bijna liefkoozend gleden zijn handen over haar schouders. Hij overhandigde den boy de garderobe en zij liepen de kleine, smaakvol ingerichte ruimte door, waar slechts weinig tafels bezet waren.
Zij gingen zitten en bestelden een cocktail.
‘Aardig is het hier,’ zei Amelie.
‘Ja, het is een van de gezelligste zitjes in Amsterdam.’
De kellner serveerde. Uit de aangrenzende zaal klonk gedempt dansmuziek en zij zwegen eenigen tijd.
Plotseling zei Amelie:
‘Kijkt U eens, ik heb Uw armband omgedaan.’
‘Vindt U hem mooi?’ vroeg Bronsdijk en hij zag, hoe zij bewonderend naar het sieraad keek.
‘Hij is veel te mooi voor mij. Veel te kostbaar. Waarom heeft U dat gedaan?’
‘Bent U het niet gewend deze kleine bewijzen van erkentelijkheid van het dankbare publiek te ontvangen?’
Amelie lachte.
‘Zoo geestdriftig is het publiek hier niet. Het moet wel heerlijk zijn, voor zoo een publiek te dansen. Men zegt, dat het in Amerika zoo is.’
Bronsdijk glimlachte.
‘Zoudt U graag naar Amerika willen?’
| |
| |
‘Dat zouden wij allemaal graag willen. Sadie zei, dat ze er ook heen wil.’
‘Wie is Sadie?’
‘Mijn vriendin. Wij hebben samen één garderobe. Ik houd veel van haar. - Mag ik haar de bloemen geven, die U mij vanavond gestuurd heeft?’
‘Natuurlijk. Maar ik zal haar morgen ook bloemen sturen.’
‘Dat is aardig van U.’
Zij nam een slokje van haar cocktail en Bronsdijk sloeg haar met genoegen gade. Zij droeg een eenvoudige, zwarte japon, die haar allerbekoorlijkst stond.
‘Ik zal er voor zorgen, dat U naar Amerika gaat,’ zei hij zacht.
Zij zette haar glas met een bevende hand neer.
‘Nu had ik me bijna verslikt!’
‘Ik meen het.’
Ze keek hem met groote oogen aan.
‘Kent U Amerika?’ vroeg zij opgewonden. En toen hij knikte, ging zij voort: ‘Toe, vertelt U mij er iets van.’
‘U zult Amerika zien en Amerika zal U zien. De Broadway zal over U spreken. En wanneer 's avonds de duizenden lichten aangaan, zal Uw naam alle anderen overstralen.’ Plotseling scheen een schaduw over zijn gezicht te glijden en hij mompelde binnensmonds: ‘Ik zou in staat zijn, voor U een domheid te begaan.’
Zij legde haar hand op zijn arm.
‘Dat moet U niet doen. Waarom zoudt U een domheid voor mij begaan?’
Bronsdijk maakte nog steeds den indruk, dat hij in gedachten verdiept was.
‘Het leven zou weer een doel hebben,’ zei hij op zachten toon.
Hij zat nog even in gepeins verzonken en zijn stemming sloeg ook op Amelie over. Zij dacht aan Fred, hoe hij in de gang van het theater tegenover haar had ge- | |
| |
staan; zij dacht aan zijn koude oogen en zijn scherpe, harde woorden.
‘Hij zou het nooit toelaten,’ zei ze meer tot zich zelf.
Bronsdijk keek haar aan.
‘Heeft U een vriend?’
Zij knikte.
‘Als hij werkelijk van U houdt, zal hij niet zoo egoïstisch zijn Uw carrière in den weg te staan.’
‘Hij is vreeselijk egoïstisch. En dikwijls....’
‘Dikwijls?’ vroeg hij, toen zij niet verder sprak.
Maar zij schudde het hoofd. Waarom zou ze hem zeggen, dat ze bang voor Fred was en dat eigenlijk alleen deze angst haar weerhield, met hem te breken.
‘Ik zal met hem spreken,’ zei Bronsdijk.
Verschrikt keek zij hem aan.
‘Doet U dat niet! U kent hem niet! Hij zou misschien wel in staat zijn, geweld tegen U te gebruiken.’
Bronsdijk glimlachte.
‘Er schijnen dus nog meer menschen te bestaan, die in staat zouden zijn, een domheid om Uwentwil te begaan. Ik kan het best begrijpen. - Wie is het?’
‘Hij is directeur van een handelszaak. Misschien kent U zijn firma wel. Het is de “Embe-Handelsonderneming”.’ Vragend keek zij hem aan.
‘Ik heb de naam wel eens gehoord,’ antwoordde hij luchtig. Niets in zijn houding of in den toon van zijn woorden duidde er op, dat de ‘Embe’ hem geweldig interesseerde. Hij stond er wel niet mee in relatie, maar hij veronderstelde, dat deze firma er verantwoordelijk voor was, dat hij voor eenigen tijd een zwaar verlies had geleden.
Hij kwam er niet meer op terug, maar zijn besluit stond vast. Hij zou Fred Lensing, den directeur van de ‘Embe’, reeds den volgenden dag een bezoek brengen.
Hij was een aangenaam causeur en spoedig was haar sombere stemming verdwenen. Zij glimlachte weer en luisterde met groote oogen, toen hij op de meest van- | |
| |
zelfsprekende manier over dingen vertelde, die zij alleen maar van de film kende.
Het was in een ommezien één uur en zij vertrokken. Het was zacht weer en Bronsdijk voelde er niets voor, nu al naar huis te gaan.
‘Bent U erg moe, of willen wij nog een eindje omrijden?’ vroeg hij.
‘Ik wil dolgraag nog wat rijden,’ zei ze enthousiast. ‘Het is zulk prachtig weer.’
Langzaam reden zij de Amstel langs. Pas bij Ouderkerk keerde hij om.
Hij keek erg verwonderd, toen zij hem vroeg, of zij nu eens mocht chauffeeren.
‘Kunt U autorijden?’
Amelie lachte.
‘Had U dat niet gedacht? Ik heb het van Fred geleerd en hij is een goede leermeester.’
Zij verwisselden van plaats en Bronsdijk had er pleizier in, toen hij zag, met welke zekerheid zij den wagen bestuurde.
Tegen twee uur hadden zij haar woning aan de Reguliersgracht bereikt.
Hij kuste haar de hand.
‘Zie ik U nog eens?’ vroeg hij.
Zij knikte. Haar stralende oogen zeiden hem overduidelijk, hoe graag zij hem terug zou zien.
‘Ik zal wachten, tot het licht op Uw kamer aangaat.’
Zij sloot de buitendeur open, wenkte hem nog eens toe en even later hoorde hij haar den sleutel aan den binnenkant omdraaien.
Toen hij achter een raam op de tweede verdieping licht zag, wachtte hij nog een poosje, maar zij kwam niet meer naar het raam en een beetje teleurgesteld reed hij weg.
Amelie was de trap naar de tweede verdieping opge- | |
| |
gaan, geheel vervuld van de belevenissen van dezen avond.
Amerika! Het theater van Broadway! De film! - Het was haast te mooi om waar te zijn.
Zou Bronsdijk het wel gemeend hebben? Maar toen zij aan den armband dacht, dien hij haar gegeven had, leek het haar niet uitgesloten, dat hij woord zou houden. Carrière! Het was allemaal geluk en toeval. Waarom zou zij ook niet een keer geluk hebben? En Bronsdijk was een man, die haar uitstekend beviel.
Zij deed de deur van haar kamer open en draaide het licht op. Zij kneep haar wenkbrauwen samen, want zij begreep het niet dadelijk.
In een stoel bij het raam zat Fred. Zijn oogen hadden dezelfde harde uitdrukking, die haar dien avond in het theater was opgevallen.
Zij keek hem eenigen tijd sprakeloos aan. Dan hoorde zij beneden de auto wegrijden en opeens kreeg zij het gevoel, dat zij niet meer alleen stond. Bronsdijk was in haar leven gekomen en dit gaf haar het zelfbewustzijn terug.
‘Wat moet dat?’ vroeg zij onvriendelijk. ‘Wat doe je hier - op dit uur?’
Hij keek haar onafgebroken aan.
‘Ga zitten, Amelie. Ik moet met je praten.’
‘Is daar zoo'n haast bij, dat we dat juist nù moeten doen?’
‘Sadie heeft mij gezegd, dat je naar huis was gegaan.’
‘Heeft zij dat gezegd?’
‘Ze zei, dat je niet lekker was.’
‘Ik heb haar gevraagd het niet te zeggen.’ Zij aarzelde even en sloeg de oogen neer. ‘Ik wilde je niet aan 't schrikken maken.’
‘Ik wist niet, dat je zoo bezorgd over mij was. Je bent gauw weer opgeknapt. Heeft Bronswijk dat klaargespeeld?’ Hij zag hoe zij schrok en glimlachte. ‘Je hoeft niet te denken, dat Sadie of de garderobière je
| |
| |
verraden hebben. Zij hebben bij alles, wat hun heilig was, bezworen, dat je naar huis was gegaan. - Maar ik was iets te laat en zag jullie nog net in zijn wagen wegrijden. - Wat heb je met Bronsdijk te maken?’
‘Wat gaat jou dat aan? Hij is goed voor mij.’
Fred zweeg even. Hij sloeg haar oplettend gade. Eindelijk vroeg hij:
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
Een ondoorgrondelijke glimlach speelde om haar mondhoeken en terwijl zij haar handschoenen uittrok, zei ze luchtig:
‘Hij is aardig tegen mij. Dat bedoel ik er mee.’
Zijn blik viel op het sieraad en hij zag de steenen in het licht fonkelen.
‘Inderdaad. Ik zie het. Waarmee heb je hem betaald?’
Zij staarde hem een seconde lang aan, dan barstte zij in een schaterlach uit.
‘Doe die armband af,’ beval hij.
Zij lachte nog steeds.
‘Doe die armband af,’ herhaalde hij zacht en dreigend.
Amelie richtte zich op.
‘Ik laat me door jou niet de wetten stellen. Wat verbeeld je je eigenlijk? Ik ben niet meer bang voor je. En dat is door dezen avond gekomen. Waarmee ik hem betaald heb? Ik wist niet, dat je zoo bekrompen was. Bronsdijk is een gentleman!’
‘Ik ken hem.’
‘Dan moest je weten, dat hij een dame ook als dame behandelt.’
‘Ik begrijp het.’ Hij stond op.
Onwillekeurig week zij een paar passen achteruit.
Hij glimlachte.
‘Wees maar niet bang. Ik zal je niet aanraken. Ik weet, wat een dame toekomt. Ik zal die zaak met Bronsdijk in orde maken.’ Hij begaf zich naar de deur.
| |
| |
‘Wat ben je van plan?’ vroeg zij angstig.
Hij keek haar aan.
‘Zeg eens, Amelie - ben je op hem verliefd?’
‘Wat ben je van plan?’ vroeg zij nog eens.
‘Dat weet ik nog niet. Maar ik kan je wèl zeggen, dat ik niet graag in zijn schoenen zou staan.’
Zij kwam vlak bij hem staan.
‘Hoor eens, Fred. Bemoei je liever met je eigen zaken en laat Bronsdijk met rust. Het zou je anders wel eens slecht kunnen bekomen.’
‘Dat zou mij niets verwonderen, want ik ken zijn reputatie. Maar ik ben niet erg bang uitgevallen. Ik heb met jou te doen, Amelie. Ik dacht, dat je meer menschenkennis had en je niet door een paar glinsterende steenen het hoofd op hol liet maken. Hij is goed voor jou? Heb je wel eens van een tijger gehoord, die goed voor een gazel was?’
Onder den overtuigenden klank van zijn stem begon haar zekerheid ineen te storten.
‘Wat bedoel je, Fred?’ vroeg zij zenuwachtig.
‘Niets. Goeden nacht - of beter gezegd: goeden morgen.’
Hij verliet de kamer en trok de deur achter zich dicht.
Amelie bleef alleen achter, bleek en besluiteloos. Zij hoorde Fred de trap afgaan en de buitendeur dichtvallen. Zij hoorde, hoe zijn voetstappen zich verwijderden - dan volgde een diepe stilte.
Zij was doodmoe en kon er toch niet toe besluiten, naar bed te gaan. Langzaam liep ze naar een laag stoeltje, dat onder de leeslamp stond, en ging zitten. Zij steunde haar ellebogen op haar knieën en vouwde haar handen.
Haar blik viel op den armband en een vermoeide glimlach gleed over haar gezicht. Bronsdijk! - Maar plotseling verdween de glimlach. Zij dacht aan de bedreiging, die Fred zooeven had uitgesproken. Zij moest dadelijk weg, om Bronsdijk te waarschuwen. Maar dan
| |
| |
schoot het haar ineens te binnen, dat zij niet eens zijn adres wist. Moedeloos leunde zij in haar stoel achterover.
Zij was zeker ingeslapen, want toen zij de oogen opende, viel de ochtendschemering reeds door het raam. Zij keek op haar armbandhorloge: het was vier uur. Om tien uur had zij repetitie. Dan moest zij frisch zijn en zij wilde probeeren nog een paar uur te slapen.
Zij stond op en wilde het licht uitdraaien, toen zij plotseling bleef staan.
‘Dirk,’ fluisterde zij.
‘Je sliep zoo vast, dat ik het niet over 't hart kon verkrijgen je te wekken.’
‘Hoe lang ben je hier al?’
‘Ik was hier al eerder dan hij. Ik hoorde hem komen. Eerst dacht ik, dat jij het was. Maar toen hij de trap opkwam, hoorde ik aan zijn zware tred, dat het een ander was. Ik had nog net tijd, in je slaapkamer te verdwijnen en mij in de kast te verschuilen.’
‘Stel je voor, dat hij jou gevonden had!’
‘Ik kon niets anders doen, want ik kon hem niet meer uitwijken. - Amelie, dit is nu al de derde nacht, dat ik op je wacht. Heb je mij niets te vertellen?’
‘Je moet het mij niet kwalijk nemen, Dirk.’
‘Je hebt mij in moeilijkheden gebracht.’
‘Dat spijt me.’
‘In ernstige moeilijkheden. En ik weet nog niet, hoe ik er uit moet komen. - Heb je gehoord, dat Louisa gearresteerd is?’
Zij keek hem bedroefd aan.
‘Dat is verschrikkelijk. Is het mijn schuld?’
‘Zij is - onvoorzichtig geweest,’ antwoordde hij aarzelend. ‘En ik betwijfel, of ik haar zal kunnen helpen. In elk geval kan ik op haar vertrouwen. Het was een fout van mij, jouw acrobatische capaciteiten te onderschatten.’
‘Dirk, je bent mijn broer en je weet, dat ik veel van
| |
| |
je houd en je volkomen vertrouw. Ik heb je nooit gevraagd, waarom je dit of dat deed - ofschoon ik er nooit veel van begrepen heb. Ik heb ook nooit een verklaring van je verlangd, waarom dat met die pas moest gebeuren.’
‘Ik had er een gegronde reden voor.’
‘Als jij het zegt, zal het wel zoo zijn. Ik geloof je. Maar ik dacht eerst, dat je het gedaan had, omdat je je voor mij schaamde. Omdat ik een danseres ben.’
Dirk glimlachte.
‘Amelie - je weet wel, dat ik integendeel trotsch op je ben. - Maar je moet mij één ding zeggen: waarom heb je het gedaan? Het was voor mij van het grootste belang, dat je die voorstelling in de Covent-Garden-Opera zoudt bijwonen.’
‘Dirk, je weet, dat ik alles voor je zou doen. Daarom heb ik ook dadelijk ja gezegd, toen je mij vroeg, voor jou naar Londen te gaan. Maar hoe verder wij ons van Amsterdam verwijderden, hoe meer ik begon te begrijpen, dat ik iets verkeerds deed. Ik moest ook aan mijzelf denken. Je weet, hoe moeilijk het is, een engagement te krijgen. De nieuwe revue was mijn groote kans. Als ik werkelijk naar Londen was gegaan, had het meteen het einde van mijn carrière beteekend.’
‘Waarom houd je niet op met dat dansen? Ik heb de revue gezien. Je hebt beslist talent en ik heb met veel pleizier gezien, dat het publiek enthousiast was. Maar carrière zul je hier nooit maken. Daarvoor is Holland veel te klein.’
‘Bronsdijk wil er voor zorgen, dat ik naar Amerika ga.’
‘Wie is Bronsdijk? Ik hoorde jullie over hem praten.’
‘Al tien dagen lang stuurt hij mij elken avond de prachtigste bloemen. Hij geeft een vermogen voor mij uit. Kijk maar,’ en zij liet hem den armband zien.
Glimlachend bekeek hij het sieraad.
| |
| |
‘Inderdaad heel mooi,’ zei hij. ‘En heeft hij gezegd, dat hij je naar Amerika wil brengen?’
‘Ja. Hij heeft het heelemaal uit zichzelf aangeboden. En ik geloof ook, dat hij het meent.’
‘Weet je, wat hij eigenlijk voor iemand is?’
Amelie keek haar broer aan. Wie was Bronsdijk? Zij wist het niet.
Bedroefd schudde zij het hoofd.
‘Maar hij is heel anders dan Fred. Hij zou het zeker goedvinden, dat ik met jou omga. Ik vind het verschrikkelijk, dat Fred er zoo op tegen is.’
‘Laat maar. Als ik je bij mij wil hebben, zal ik er altijd wel iets op vinden om het mogelijk te maken.’
‘En ben je niet meer kwaad op mij? Ik bedoel, omdat ik niet naar Londen ben gegaan?’
‘Natuurlijk niet. Ik zou nooit kwaad op je kunnen worden. Maar luister eens even: waar heb je dat kleine zilveren pistool gelaten, dat ik je meegaf?’
‘Het was in mijn handtaschje. De reporter heeft het natuurlijk gevonden, die mij in zijn wagen had meegenomen.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ik zag het pistool in zijn hand. Ik heb je waarschuwing bij hem gelezen en wist dus, wat ik doen moest. Ik heb gezwegen en hem niet eens mijn naam genoemd.’
‘Dat zegt niet veel. Ik heb reporters gezien, die betere speurders waren dan menige rechercheur. Als hij er zoo een is, zal hij er gauw genoeg achter komen, wie je bent.’
Amelie keek hem aan. Zij trachtte in zijn gezicht te lezen, wat er in hem omging.
‘Ik geloof, dat je je onnoodig ongerust maakt, Dirk. Is het erg, dat hij het pistool heeft?’
‘Het zou niet erg zijn, als ik mij maar met Louisa in verbinding kon stellen.’
‘Misschien kan ik het wel voor je doen. Ik zou je zoo graag willen helpen.’
| |
| |
Haar woorden ontroerden hem.
‘Zou je dat werkelijk willen doen?’
‘Natuurlijk, graag zelfs.’
‘Goed. Ik zal morgenavond op je wachten en je zeggen, wat je moet doen.’ Hij kuste haar op het voorhoofd, nam hoed en handschoenen en ging naar de deur. ‘Heb je met Bronsdijk over mij gesproken?’
‘Ik wist niet, of je het goed vond. Daarom heb ik niets gezegd. Maar ik wilde je juist vragen, of ik je niet aan hem voor zou stellen. Ik geloof, dat hij zeer invloedrijk is.’
‘Dat is mogelijk. Maar wacht er nog maar even mee.’
‘Zooals je wilt, Dirk.’
‘Hij reikte haar de hand.
‘Tot morgen, Amelie.’
Toen hij vertrokken was, opende Amelie het raam en wuifde hem na, tot hij over de brug van de gracht was verdwenen.
Vanaf hun prilste jeugd hadden zij veel van elkaar gehouden. Amelie wist wel niet, wat hij voor een leven leidde, maar zij vertrouwde hem onvoorwaardelijk. Zij was ervan overtuigd, dat alles wat hij deed goed was - omdat hìj het deed.
Haar ongerustheid was geheel verdwenen. Zij voelde zich veilig, als zij aan Dirk dacht.
Zij kleedde zich vlug uit en ging naar bed.
Toen de wekker om negen uur afliep, ontwaakte zij tot haar groote verbazing volkomen frisch en uitgerust.
Zij gebruikte haar ontbijt, dat zooals altijd uit een beschuit en twee sinaasappelen bestond en ging naar de repetitie.
Zij wandelde de Kerkstraat door. Toen zij over de Magere Brug kwam, glimlachte zij. Hier was zij gisterenavond met Bronsdijk langs gereden.
Het heldere blauw van den hemel en de teere witte wolken weerspiegelden in het water van de Amstel en
| |
| |
de zachte wind voerde een geur van ontluikende knoppen met zich mee.
Opgewonden ontving Sadie haar vriendin bij den tooneelingang.
‘Zoo'n brutaliteit! Wat denkt ie wel! Hij heeft me zóó gemeen aangekeken! Er wordt geklopt. Ik roep: “buiten blijven”, want ik was nog niet aangekleed. Maar pang! vliegt de deur open en wie komt naar binnen wandelen? Jouw Fred! Ik zeg: “maakt U dat U wegkomt! U ziet toch, dat ik niet gekleed ben! En ik vertrouw niemand - jullie mannen zijn allemaal hetzelfde”. En wat denk je, dat hij antwoordt? “Misschien het soort mannen, waarmee U gewoonlijk omgaat”. Ik werd helsch. Ik gooi hem mijn poederdons naar het hoofd. Maar op hetzelfde oogenblik gaat de deur open en onze garderobejuffrouw komt binnen. De dons vliegt haar in het gezicht - midden in het gezicht! Wat een vlegel!’
Amelie glimlachte. Met droomerige oogen keek zij voor zich uit.
‘Het is nog zoo vroeg, Sadie. Ik ben blij, dat een nieuwe dag is aangebroken, een dag met zonlicht en vreugde!’
‘Dat is wel zoo, maar zeg nou zelf: wat verbeeldt die vent zich eigenlijk!’
‘Fred is dood, Sadie’ zei Amelie eenvoudig.
Sadie was met stomheid geslagen. Met groote verschrikte oogen keek zij haar vriendin aan.
‘Om Godswil, wat is er gebeurd?’ vroeg zij eindelijk fluisterend. ‘Hebben jullie ruzie gehad? Of is hij verongelukt?’
Glimlachend legde Amelie haar hand op haar hart.
‘Hij is hier binnen gestorven, Sadie.’
‘O, is hij alleen maar in je hart gestorven?’ zei Sadie opgelucht. ‘Ik was al bang, dat je een domheid had begaan. Ik ben er echt blij om. Je was veel te goed voor hem. - Hoe is het gebeurd?’
| |
| |
‘Het was niet zoo moeilijk. Hij had mij met Bronsdijk zien wegrijden.’
‘Neen!!’
‘Ja. Eerst heeft hij mij gedreigd en toen beleedigde hij mij en daarna Bronsdijk.’
‘En wat heb je toen gedaan?’
‘Toen heb ik hem beleedigd. Ik heb hem gezegd, dat hij bekrompen was. Eindelijk is hij weggegaan. - Zeg, Sadie, Bronsdijk wil mij naar Amerika laten gaan.’
‘Meen je dat werkelijk?’
‘Hij scheen het absoluut van plan te zijn. Wat een geluk, Sadie!’ Plotseling werd zij ernstig en zei plechtig: ‘En hij behandelt mij heelemaal als een dame.’ Maar spoedig was zij weer vroolijk en jubelde: ‘De broadway! De film! Amerika!’
‘Kindje, ik ben echt blij voor je. Je moet lief tegen hem zijn.’
‘Het is een fijne vent. Ik mag jou de bloemen geven, die hij mij gestuurd heeft. En vanavond zal hij je zelf bloemen sturen. Het zou me niets verbazen, als hij je meeneemt naar Amerika.’
‘Denk je dat?’
‘Ik geloof het zeker.’
Sadie begon te huilen en toen zij op het tooneel kwamen, liepen de tranen nog langs haar wangen.
Nieuwsgierig kwamen de andere girls naar haar toe en ook de balletmeester kwam naderbij en vroeg bezorgd:
‘Wat is er met jou gebeurd?’
Amelie keek hem droomerig aan en zei glimlachend:
‘Het heeft niets te beteekenen. Zij huilt van vreugde.’
De muziek zette met een schrille dissonant in en de repetitie nam een aanvang.
|
|