| |
| |
| |
VII
Een stervend paard van Mario Marini met opengesperde mond en in één contour met de schim van zijn ruiter, trok zijn dramatisch profiel tegen de avond achter het enorme raam. Een avond vol licht, dat als afbladderend goud boven over de gevels en de dak-arabesken van de Avenue Foch speelde. Beneden gleed de stroom van auto's heen en weer tussen het Bois en de Arc de Triomphe. Een ogenblik, op de grens van de dag, dat hier en daar reeds in de vensters lichten aansprongen die de nadruk legden op de nostalgie van de vallende schemering over de boulevard.
Mijnheer Alexander Buzanti zat recht als aan een officiële conferentietafel achter het Napoleontisch bureau. Handen van een beschaafde vorm, maar reeds beaderd, lagen op het pastelgroen gepatineerd leer van het schrijfblad te zamen gevouwen. Met zijn rug steunend tegen de boekenkast aan de andere kant van de kamer stond de Byzantijn. Hij leek in niets op zijn vader. Had niets van diens aristocratisch uiter- | |
| |
lijk en niets van diens evenwichtige manier van doen.
‘Wanneer morgen een inspecteur van politie de deur van dit huis inkomt, wordt hij tot op de drempel gevolgd door een zwerm journalisten die er zorg voor zullen dragen dat mijn naam door het slijk gaat en mijn carrière vernietigd wordt. Denk eraan, Giulio, dat je nog kiezen kunt. Mijn diplomatisch paspoort maakt dat tussen politie en ambassade alleen contact bestaat over het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een commissaris van politie heeft de wens te kennen gegeven om enkele inlichtingen bij je in te winnen, in journalistieke taal wil dat zeggen dat de zoon van een diplomaat wordt verhoord. Met de diplomatieke koerier kun je naar Rome rijden en we zullen antwoorden aan het Ministerie dat je al een paar dagen in het buitenland vertoeft. Ik kan ook de commissaris die het onderzoek leidt laten meedelen dat je hem wilt ontmoeten op zijn bureau, zodat niemand ervan hoeft te weten. Maar ik wil eerst de verzekering hebben, dat je met die zaak Delabray niets hebt uit te staan.’
‘Maak je daar niet druk over. Ik zweer je bij de Madonna dat ik Christian op de dag van de
| |
| |
moord niet heb gezien, en dat ik niet begrijp wat er gebeurd is.’
‘Goed, ik geloof je op je woord. Ik weet ook dat je de eer van mijn huis respecteert en dat je de geestelijke betekenis van het leven hoogschat. Ik heb nooit begrepen dat jij, met de strenge jezuïetenopleiding die ik je liet volgen, er betrekkingen op nahoudt met zoontjes van opgekomen zakenlieden.’
‘Het zijn medestudenten.’
‘De meisjes ook?’
‘Sommigen.’
‘Ik heb het een en ander vernomen over jullie bijeenkomsten, ik geloof dat zoiets altijd wordt overdreven, maar je moet in het vervolg een beetje op het gedrag letten van de mensen waarmee je omgaat.’
‘Tegenwoordig zijn de omgangsvormen vrijer dan vroeger, Daddy. De mensen dragen toch ook andere kleren.’
‘Maar er is zoiets als fatsoen en dat verandert niet.’
‘Dat wil zeggen dat de ene generatie met fatsoen iets anders aanduidt dan de andere. Ik houd niet van preken, Daddy.’
‘Moet ik soms mijn onrust voor je verbergen, dat
| |
| |
je juist dag en nacht niet thuis was geweest toen een van je kameraden werd doodgeschoten? Niet dat je iets met een dergelijk komplot te maken hebt... Maar de politie, begrijp je dat, voor de politie is het verdacht.’
‘Ik ben zo vaak een paar dagen bij vrienden... Maar ik zal zelf wel even naar het commissariaat gaan, dan ben je gerustgesteld, en wat je job betreft, dat is toch heus wel te ver gezocht.’
Hij liet zijn hand ruggelings over de zachte boekbanden van marokkaans leer glijden en zei, zijn vader aankijkend: ‘Onze antieke leermeesters wezen op vier vijanden van de mannelijke onwankelbaarheid: de vrees, het plezier, de rijkdom en de lichtzinnigheid; van deze vier, zeiden zij, is de vrees de meest ondermijnende. Die leer heeft het, althans in theorie, eeuwenlang gedaan voor fatsoenlijke mensen, ook al mochten ze het met die vier vijanden binnenshuis op een akkoordje gooien... In onze tijd van elektronische leugendetectors gelooft de jonge mens alleen nog maar in een vrije houding tegenover zichzelf, dat is geen deugd maar een vanzelfsprekendheid... Goedenavond, Daddy.’
Hij trok zijn overjas aan en ging te voet, door de
| |
| |
drukte van het spitsuur, naar de Eglantieren. Maar hij sloeg nauwelijks gade wat er in de straat omging; de hele dag had hij zijn hersens gekweld met de vraag waarom men Kirs huid had gewild. Er was ten slotte in zijn verbeelding één antwoord op die vraag komen opdoemen. Kir was de enige ooggetuige geweest van het avontuur der ontvoering. De persoon die op Buzanti's bedreiging geantwoord had met grof spel, had waarschijnlijk grondig uit de weg willen ruimen wat een vervelende dreiging kon blijven. Had Kir hem op het laatste ogenblik niet meegedeeld dat ze samen zouden afrekenen met de Algerijnen? Hij, Buzanti, had te laat het dubbel spel begrepen. Kir had aan de wens van Pamela toegegeven om bij de overval aanwezig te zijn, om ten slotte op het nippertje de betaalde prooi uit de handen van de Algerijnen te rukken. Kir had hem niet eerder kunnen waarschuwen. Omdat hij ook niet wilde dat Buzanti de bedoeling van Pamela zou weten. Maar hadden ze het met hun tweeën wel tegen vier gewapende kerels klaargespeeld! Alles was onverwachts anders gelopen, vooral toen de Noord-Afrikanen begrepen hadden wie hij was. Het was tijd dat hij nu Charat - Serge - Thierry Condé - Brou -
| |
| |
Puce - Bessy en de anderen die ervan af wisten op de hoogte ging stellen. Kir had uitstekend gehandeld, maar het uitvoeren van zijn plan was hem mislukt. In het korte gevecht dat was ontstaan eer hij met een doek voor de mond naar de auto was gesleept, had hij Kir van zich losgemaakt met een voltreffer van zijn vuist. Er zat niets anders op. De Afrikanen waren niet te benauwd om een salvo te geven in een volle straat. Waren er getuigen geweest? Was Kir gewapend? Nee, hij moest Charat en Serge zeker geen minuut langer in de gedachten laten dat Kir hem uitgeleverd had. Hij had eerst naar Maja willen gaan. Hij had getelefoneerd, maar zij was eergisteren naar Zwitserland vertrokken om er een paar weken bij haar vader door te brengen. Misschien was dat ook beter nu de zaak Delabray werd uitgepluisd, waarvan ze wellicht niet alles begrijpen zou. Hij had haar gisteren een telegram gezonden om haar te melden dat hij de volgende week naar Lausanne zou komen.
De Eglantieren lag op de spitse hoek van twee straten, wier samenloop een pleintje vormde, waarop een standbeeldje van brons stond, middenin een met ijzeren sierhekken omsloten grasperk. De Byzantijn stak dwars over, langs het
| |
| |
perk, toen een plotselinge rel aan de cafédeur hem uit zijn overpeinzingen rukte. Een agent tastte langs de regenjas van een Afrikaan die snel terugweek, een revolver trok en schoot. Twee, drie maal... op dat ogenblik stond de agent nog op de stoep voor het café en hield de Algerijn vast bij de kraag van zijn donkerblauwe gabardine... Een kogel moest hem aan het hoofd hebben geraakt, hij maakte een schokkende beweging zijwaarts en draaide een halve slag als een automaat. Daarna viel hij neer op de straatstenen. De deur van de bar ging met een ruk open en er vielen enkele hoog lachende sopraansaxofoon-stoten van 12th. Street-Rag op het plein. Hij zag Brou die zich een weg baande en de Afrikaan al in de nek greep, maar die rukte zich los. Met het pistool in zijn hand rende hij de tegenovergestelde kant uit. Plotseling veranderde hij van richting als een achtervolgd konijn. Een automobilist die het schouwspel wellicht gezien had, versperde hem de weg. Zijn voorruit vloog in splinters. Maar intussen zaten Brou en een onbekende de Afrikaan op de hielen. Hij liep nog honderd meter, zag twee agenten op de fiets, drukte zich tegen de deur van een woonhuis. Iemand riep:
| |
| |
‘Houd hem, hij heeft een agent neergeschoten!’ Brou was vlak bij hem. Een schot. Brou tastte naar zijn linkerarm, wierp zich naar voren en schopte met een trap van zijn puntige schoen de moordenaar onder zijn kin. Het wapen viel. Mensen drongen op. Brou trok zijn vest uit. Zijn hemd was rood. De Afrikaan sprong weer op en ontsnapte. Een politieagent raakte hem in de rug. De menigte schreeuwde, wierp zich op de vallende Afrikaan, sloeg, rukte, lynchte... Een winkelier had snel zijn zaak gesloten. De jonge Afrikaan lag nu op zijn rug. Zijn gelaat was onherkenbaar, zijn voorhoofd in twee delen gespleten. De sirene van een politiewagen huilde door de straat. Remmen maakten hun gillend geluid. De man werd opgeraapt en Brou beleefd meegevoerd, voor inlichtingen.
‘Tot straks bij Charat,’ riep de Byzantijn.
Nu pas zag Brou hem, hij knikte, maar de pijn verstarde zijn gezicht tot een grimas.
‘Het wordt tijd,’ zei de Huid op barse wijze, ‘dat twee mensen van ons zich bezighouden met een zekere Toquet.’
‘Laten we zeggen: met X,’ voegde Serge eraan toe.
| |
| |
‘Er is een postbusnummer.’
‘Commissaris Kast verdenkt een van ons.’
‘Een vrouw.’
Enkele ingewijden dachten: Pamela. Ze spraken haar naam niet uit. Ze twijfelden. Want juist zij die haar kenden, wisten dat ze nooit zelf een hindernis uit de weg ruimde. Een epicuriste van haar soort laat radicale methodes aan anderen over.
Het was Bessy die aan de opmerking van commissaris Kast over haar handen dacht. Zij had het onmiddellijk begrepen. De Byzantijn vroeg of ze even naar hem wilden luisteren.
Hij zei: ‘Als je iemand ontmoet die geen voeten heeft, vraag je je niet af waar zijn schoenen zijn. Maar wel wat de oorzaak geweest kan zijn.’ Terwijl hij de situatie wilde uitleggen leek het hem plotseling erg moeilijk. De verhouding Pamela-Kir ging niemand aan. De dreig- en chantagebrieven tussen Pamela en hem ook niet... Hij zei langzaam: ‘Kir wist dat ik in een moeilijke zaak verwikkeld was. Hij vergezelde me naar een rendez-vous met een paar Afrikanen, rendez-vous dat ik niet vermoedde..., hij ontsnapte, ik enkele dagen later. Misschien ligt er verband tussen dat voorval en de moord. Ik ge- | |
| |
loof het bijna zeker. De schietpartij bij de Eglantieren bevestigt mijn vermoeden. Het gelaat van de Algerijn was zo verminkt dat ik het niet herkennen kon.’
‘We kunnen die zaak zelf onderzoeken,’ beval Charat. ‘Op de eerste plaats zwijgen, op de tweede discipline. Zes man. Pas op voor wapens. Liever engelse sleutels. Eén pistool is voldoende. Twee groepen; elk met zijn eigen wagen. Indien het gebeuren mocht dat de politie tussenbeide komt dan zijn we in ieder geval aangevallen. Maar ik hoop dat we het huis overrompelen kunnen in alle stilte.’
‘Ik stem vóór dit plan,’ klonk de sarcastische stem van Serge, die een divan gevonden had om op te liggen. ‘Ik stem vóór om principiële redenen, ik ben er namelijk voor om alle Algerijnen die in deze hoofdstad de straat onveilig maken, de nek om te draaien. Hun revolutie, die ze al moordend aan weerszijden van de Middellandse Zee voltrekken, onder de neus van een met ethische leuzen aan elkaar geplakt parlementair humanisme, verschilt in terreur niet van elke andere revolutie. Maar ik ben altijd tegen elke vorm van revolutie, omdat ze in drie dagen het werk van een halve eeuw wil doen en in een paar
| |
| |
jaren het werk van een paar eeuwen te gronde richt en vernielt. Wij hebben een eliteclub gevormd. We geloven niet in massabewegingen, die een degradatie van de persoonlijkheid zijn. We geloven in de kernvorming, zoals de middeleeuwse monniken daarin geloofden, maar we willen de filosofie geven wat de filosofie toekomt en de actie wat de actie toekomt. Zaniken is een klimaat voor maagzweren. Toeslaan!’
Intussen kwam Brou binnen. Hij droeg zijn arm in een verband. De kogel had hem slechts oppervlakkig geraakt. De wond was gehecht. Hij vertelde hun nu, waarom hij de Afrikaan in de nek gegrepen had.
Die Afrikaan had een tijdje aan de bar gestaan met twee Europese meisjes. Brou en een andere klant van de zaak hadden gezien dat hij een wapen in zijn zak vasthield. Hij rookte met de linkerhand. Brou meende dat hij Charat een paar maal had bespied. Hij kon Charat die achter de tafel zat niet waarschuwen. Hij stond klaar om de rechterarm van de Afrikaan uit het lid te slaan. De andere klant was de zaak uitgelopen en had waarschijnlijk een politieagent gewaarschuwd. Toen die agent aan de glazen deur verscheen, had de Afrikaan het door en wilde de
| |
| |
straat op lopen om te ontkomen. De agent had hem willen fouilleren, want de waarschuwer had hem gezegd dat de Afrikaan gewapend was. Zoiets gebeurde nu in elke stadswijk, elke dag. Daar ging het niet om, maar waarom bespioneerde die Afrikaan Charat?
Serge, Bessy en Charat vermoedden waarom. Zij zwegen. De Byzantijn wist het nu zeker. De driehoek Charat, Bessy, Byzantijn was geen fenomeen van telepathie. Zij dachten alle drie aan Zurichstraat 13. Charat in het bijzonder. De grote man met het glimmende zwarte haar. Er werd besloten een dubbele ploeg te kiezen, die de volgende dag om negen uur handelen zou. Het ging erom alle papieren en documenten van het adres waarop Charat gedoeld had zonder het te noemen, in de wacht te slepen. Al wie in het huis zich verzetten zou, moest gekneveld worden, wie levensgevaarlijk was ‘neergelegd’. De eerste drie man zouden gewoon proberen binnen te komen, de drie anderen zouden buiten blijven totdat er ongewoon gerucht zou klinken. Het afsnijden van de telefoonleiding werd overgelaten aan de buitenploeg. Thierry Condé, expert in automatische pistolen, zou de ‘spuwer’ dragen, met hem zouden de Huid en Charat naar binnen gaan;
| |
| |
Puce, Serge en de judoka Cosi, zoon van een vermaard chirurg, vormden de buitenploeg. Bessy en prinses de Hauteplis zouden een party verzorgen om de uitslag van de onderneming 's nachts te vieren. Dat was een traditie geworden. Ze gingen uit elkaar. De Byzantijn bleef nog even bij Charat. Hij vroeg:
‘Waarom heb je niet gezegd dat je al op dat adres bent geweest?’
‘Wie wil slagen kan het beste totale geheimhouding in acht nemen.’
‘Pas op! Deze jongens hebben hardere karweitjes opgeknapt. Ze zijn tot de tanden gewapend.’
‘Wie niets riskeert... Zes man voor deze zaak lijkt me beter dan vijfentwintig man gewapend met fietskettingen.’
‘Inderdaad... Wat heb je de commissaris verteld?’
‘Niets.’
‘Hij wacht me nog vanavond laat.’
‘Wat denk je?’
‘Ik weet het niet.’
‘Praat niet over de Afrikanen.’
‘In geen geval.’
‘Heb je Sagans laatste boek gelezen?’
| |
| |
‘Verhalen van een ongewassen puber, bed-in-bed-uit met een grauwe huid...’
‘Zoiets als de kleur van Bernard Buffet.’
‘Even onmachtig in het muffe als in de verrukking, een vroeg oudgeworden generatie, men noemt dat de oorlogsgeneratie...’
‘En wat is Camus dan?’
‘Een man die bezwijkt onder het loodzware rotsblok dat hij op zijn nek draagt.’
‘Ook al te weinig adem.’
‘Of te veel intellectueel.’
‘Er is maar één vorm van zijn: dat is handelen, consequent handelen naar gelang de stimulansen van het intellect.’
‘Ongeveer wat Malraux vroeger deed.’
‘Ja, voordat hij een soort van Penelope-spinsel begon met de draad van honderderlei culturen. Wat verdedigt hij?’
‘Zeg me wat de Westerse wereld verdedigt? Haar kathedralen? Haar particuliere kapitaalbelangen? Haar vrijheid van zwendel? Haar hoereerderij welke op alle bioscoopdoeken wordt uitgedragen?... Monroes borsten? Bardots dijbenen?’
‘Voor zeven zuiveren van geest, zou God Sodom en Gomorrha gespaard hebben.’
| |
| |
‘Een antwoord dat alleen maar voor de christenen geldt, is geen antwoord.’
‘Met zuiveren van geest denk ik niet alleen aan een handvol christenen. Bernanos heeft de illusie der naïeven op dat gebied wel stukgereten. Het christendom moet op de eerste plaats verdedigd worden tegen de kanker in eigen ingewand. Politieke demagogie, geloofsverburgerlijking, rechts of links conformisme, infantiele progressiviteit...’
‘Alles wat zijn lijden verhevigt,’ spotte Charat.
‘Het christendom is een eeuwig lijden,’ zei de Byzantijn ernstig, voordat hij afscheid nam.
|
|