Kast was zuchtend opgestaan, terwijl hij dat zei, hij keek naar een groot doek dat op de ezel stond... Hij vroeg bedeesd: ‘Wat stelt dit voor, mijnheer Charat?’
‘Verbrand naakt.’
‘Ik zie, of liever, ik herken geen naakt,’ zei de commissaris glimlachend.
‘Omdat u de vraag verkeerd hebt gesteld; het stelt niets voor, maar ik noem het verbrand naakt.’
‘Zoudt u het ook kunnen noemen: kind in woestijn bij voorbeeld?’
‘Natuurlijk.. of chirurg aan tafel, harp van modder, automatisch insekt of tragische fontein.’
‘En hoe komt u ertoe?’
‘Ik modder, ik rotzooi maar, ik klonter verf op een vlak, ik ben onschuldig, ik ben pervers, ik ben schreeuw, ik ben “nu”, ik heb lak aan wat u mooi of lelijk noemt, ik zweef erboven als een vogel, ik val als een arend op zijn prooi, ik stijg als een leeuwerik in de ruimte.’
‘Zo, zo,’ zei de commissaris, ‘doet u al die dingen...’
‘Excuseer me een ogenblikje,’ viel Charat hem in de rede, terwijl hij de telefoon opnam