| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
De sneeuwstorm raast door de zwarte dennen-massa's van de Ardennen. In de hoge gehuchten op de bergkammen ratelt hij toornig aan de poorten der binnenhoven. Wie met de lantaarn in de handen de staldeuren afgrendelen gaat voor de nacht, durft de ogen niet openhouden. De wind snijdt met haar koude door het been der kaken. Ook in de laagte, langs de rivier, waar het onweer langs de scherpe rotsvleugels giert, vallen op de wegen de convooien stil. De grote laadwagens staan tot aan de motorkap ingesneeuwd en de handenklappende soldaten lopen vloekend zich een weg te banen door de overstelpende sneeuwmassa's, om op zoek te gaan naar water en schnaps. Hier en daar doemen tussen de tochtgaten der wouden, de partisanen op, voor wie dit winters geweld een goede bondgenoot blijkt te zijn. Op klaar lichte dag knallen de sten-guns en wordt er soms met de getrokken pugnard gevochten. De geïsoleerde convooiwagens met voedsel en munitie verdwijnen naar het donkere niemandsland der bossen. Over de rode plassen in de sneeuw valt nieuwe sneeuw, de sporen van de dood vervagen in de tierende oostenwind en hier en daar slaat de onvindbare hand van de rebellen onverbiddelijk toe op het wanhopig knechtenvolk, wiens paladijn met het hakenkruis thans de paljas des onheils is geworden. Als zwarte raven vallen de vrijschutters op het verkleumde soldatengrauw en waar zij aan voorbij getrokken zijn valt niet veel meer te bespeuren wat nog bruikbaar geacht kan worden. Ook in de dorpen knalt het rechtsgeding in allerlei vorm. De opgepropte woede ontlaadt zich. Het geduld der handen, te lang op de proef gesteld in een lijdelijkheid, die zo langzaam aan verraad gaat betekenen, grijpt naar het
| |
| |
wapen om terug te raken. Het bestaan is gewond. Tienduizenden uit het zakelijk burgerdom zijn zelfs op de knekelhoop terecht gekomen. Dwars door het leven der jongsten staat het lidteken getrokken. En terwijl de kantoorfrikken van het Londens beleid in hun respectievelijke microfoons de volkeren tot ‘waardigheid’ oproepen, om zo weinig mogelijk bloed te vergieten, heeft het gezond verstand en het natuurlijk sentiment reeds de weg der vergelding gevonden. Een volk, dat door overmacht en onrecht tot in het merg van zijn bestaan wordt aangetast en waaruit de besten en de oprechtsten werden uitgemoord, weert zich met wat het aan levenskracht bezit. Hier loopt de barst door het bestaan, hier is het spiegelbeeld van een volk vergruizeld: de tegenstelling tussen hen die zich uit lafheid of berekening het geweten sussen en zij, die tot het waardige tegenoffensief zijn overgegaan. Dit zal straks, wanneer het oorlogsgeweld voorbij is, in iedere natie tot tragische uitdrukking komen en het zal niet lang duren of de categorieën van het passieve verraad zullen met hun genadiglijk vergeven verraders een front optrekken tegen de kleinere categorie van hen die de menselijke waardigheid verdedigden.
Te algemeen is de gewetenloosheid van de woekerende middenstandsklasse, te huichelachtig de uiterlijke resten van haar religieuse demonstraties, te mergloos de ruggegraat waarmede zij staande moeten blijven en te vaak met de meeste verachting uitgespuugd door hen die als zaad in de tijd geworpen werden tegen de executiemuren aan.
De rode legers daveren naar het westen en stoten de strategische punten van het germaanse leger als molshopen door elkaar. De godenschemering is begonnen. De ramp is wagneriaans!
Over de atlantische zeekust dondert dag en nacht het dak der amerikaanse luchteskaders. De blinkende roofvogels duiken uit het wolkendek boven spoorwegknooppunten,
| |
| |
stations en verkeerscomplexen, staal en steen versplintert. Een paard, dat over de houten palen van de weiomheining zijn hals schuurt, draagt plotseling alle bomen wentelend in zijn ooglens en spert zijn muil naar de zwarte ruimte waarin het neerstort. Een kind, dat met een houten kruis op de rand van de greppel speelt, wendt zijn hoofd om naar een zacht gefluit, dat door de ruimte gaat, grijpt... en bloedt uit honderd wonden... en boven de samengevluchte mensendrommen in de schuilkelders tuimelen de woonkazernes der steden door elkaar. Wanneer het puinstof weer tegen de aarde is neergeregend, staat het halfsilhouet der in het midden gesneden huiskamers, vreemdsoortig tegen de winterhemel. Uit elkaar gescheurde flatwoningen staan als een verwilderde stalenkaart van behangselpapieren, waarvan de qualiteit meestal met het stijgen der verdiepingen vermindert, temidden van het stadsleven, dat één uur na de apocalyptische hemelstorm weer zijn nijverig gangerje gaat. Soms laten de anglo-saxers drie kilometer hoog boven hun doelwit de tonnen explosie los. Bruggen zakken naar de waterbeddingen in en hun ornament van basalt wordt ver over de daken geslingerd en door de ramen als zwart zout op de witte tafellakens... vaker dan de bruggen worden de stadsdelen met hun honderden kostbare levens met een handomdraai vernietigd. Wat betekent het leven in een oorlog! Oorlogen zijn een opgedrongen noodzakelijkheid door dictaturen van allerhande aard, of zij nu kerkelijk, imperialistisch, kapitalistisch of proletarisch van makelij zijn. Dictaturen erkennen de goddelijke wet der naastenliefde nooit. Zelfs de uit de democratische revolutie voortspruitende staatsmacht gaat daar eenmaal aan ten onder; want zij kent op den duur evenmin als de Florentijnse vorst van Machiavelli ‘objectieve rechtsnormen’. Oorlogen worden altijd met de een of andere slogan voor levensrecht gevoerd, maar er worden meer
| |
| |
levens vernietigd of verminkt, dan men krijgslieden opbrengen kan. Wat is het leven van een stadsdeel vol sjacheraars, zakenlieden, kinderen, oude tantes met schoothondjes, eerlijke werklieden, prostituée's, zwangeren. verliefden, profiteurs, zwarthandelaars, collaborateurs, kanarievogels, papegaaien en goudvissen, terwijl men de afslachting alleen nog maar met millioenencijfers noteert. Wie heeft daar schuld aan? Het duitse volk? Neen, de mens van Europa, de mens van Amerika, de mens van Azië. De dictatuur van het brute en het zachte geweld. De dictatuur met en zonder lokaas. De dictatuur met en zonder concentratiekampen. De dictatuur van alle kleuren. En naast de brullende mens, en naast de bloedende mens, en naast de kadavermens blijft de veredelde huisaap en de kantoorklerk en de gespecialiseerde vakarbeider en de universitaire titeldrager en de kruidenier en de schillenboer ademen, eten, uitwerpen, paren, slapen, dromen, postzegels of sigarenbandjes sparen, billarten, kegelen en altijd aan het laatste tabaksrantsoen bezig zijn... Sommigen leven met de hoop van de laatste winter, anderen met de hoop op een verlengde oorlog... Het verlies aan mensenlevens vermenigvuldigt zich, maar de zakenwinsten vermenigvuldigen zich evenredig Voor de meesten zijn Zaken Zaken! Leve de oorlog! Leve de moordende toorn, die door het luchtruim ronkt, zolang de koffie, de boter, de eieren, de banden, benzine, graan, ja zelfs closetrollen en dweilen je een fortuin bezorgen. Leve de oorlog zelfs voor hen, wier domein, dat der schoonheid is, zolang de armtierige verfmodderaars hun slecht-geprepareerde katoenen lappen, met zinkwit en lijm besmeerd, voor pronkstukken verkopen, die boven het onlangs gekochte en van de vernissen blinkende old-finish dressoir, de trots der oweeërs uitmaakt. Lang leve de hele rotzooi, die de mensen vanaf hun luiers, voor tientallen jaren tot het openbaar bandi- | |
| |
tisme voert, tot de woeker, de leugen, de
oneerlijkheid en het bedrog. Lang leve de oorlog. De bruggen storten, de huizenblokken, de mensen... en boven hun assen en hun vergruizeling sluiten zich de nachtschaduwen en rijst hoog de ochtendzon en trekt haar zegespoor door de oneindige ruimten van het firmament. En wie nog het geluk kent, zich het gelaat in haar schijn te verwarmen, heeft het zaad van de goedheid in zich nog niet verloren. Straks staat de bloesemtak in zijn blik en in zijn hart. Straks stoot de aarde zijn voorjaarse wasdom over puin en schroot. Alles verpulvert, maar het mysterie der grenzeloze vruchtbaarheid niet. Alles verduistert in de tijd, door oorlogen, rampen en natuurverschrikkingen, maar in de oerkernen van het bestaan blijft het ontastbare Licht, dat niet overweldigd zal worden. Maar het zijn vaak alleen de nederigsten, die het ontdekken, zij zijn de verrukten, die zelfs nog grazen op de schraalste woestenijen van dit ondermaanse.
*
Als de scharnieren van het secretarishuis hun schriel gejank in de avond laten horen, zegt iedereen, die in het gehucht bij de late haard zit: Tièns, bij de secretaris slapen ze nog niet. -
‘Het gehucht’ is feitelijk niet méér dan een geplaveide straat met een paar zijwegen van grond, die door de karre-raderen volkomen zijn uitgemergeld. Wanneer men op een avond als deze niet gehoord heeft, dat er iemand de sneeuwklompen van zijn schoenen afstampte tegen een drempelsteen, dan is het zeker omdat de vrieswind met woest gefluit door de lucht raast en de vuren in de haardsteden hoogop in de schoorsteenmantels wegknetteren.
Tigre staat in de voorruimte van het hem vertrouwde huis, waar hij het eerste oorlogsjaar zijn zomer had door- | |
| |
gebracht. De smeltende sneeuw, die van zijn oogwimpers vloeit, vertroebelt zijn blik, maar hij kan voldoende waarnemen van de korte, dikbuikige gestalte, met de zwaar behoornde brilleglazen, die met uitgestrekte, paarse kussenhandjes naar hem toe komt lopen uit de keukendeur. Op het gelaat van de gemeentesecretaris lost de verbazing zich op in een brede lach van hartelijkheid en in zijn oogjes tintelt dat eeuwige nieuwsgierige vonkje, dat zich steeds over de brilrand heen op de mensen richt. Closson kent Tigre. Op dit uur moet het iets bijzonders zijn, dat Tigre naar hem heeft gevoerd. Naar hem, de patriot uit het veilige gehucht. De goedmoedige onder de medeplichtigen in het complot tegen de vijand...; maar de onschuldige, wiens heldendaden bestaan uit het feit, dat hij in zijn zondagse kamer het portret van de vorstelijke familie met een driekleurig lint heeft versierd, waarop in gulden letters staat gedrukt: leve het prinselijk paar...; want de tijd van herkomst van dit sieraad, blijkt alweer menig jaar geleden. Zijn eigen gevoel van mede-activiteit bestaat in het feit, dat hij nog nooit een mof vriendelijk begroet heeft alhoewel men er reeds menigen in het gehucht heeft gezien... Niet ver van het secretarishuis ligt een vliegveld van duitse nachtjagers, boven op het platau, maar daar het gemakkelijker langs de rijksweg te bereiken is, komt het personeel zelden deze kant uit, en zoekt zijn vertier tien kilometers verder in de stad.
Het is om dit vliegveld, dat Therèse Tigre naar hier gezonden heeft. Een vreemde loop der omstandigheden, waarvan het lot bedisseld werd in de oasen van het bed. Tigre immers, met een opdracht naar Parijs gezonden om Therèse te ontwapenen, was tot een ander inzicht gekomen. Te L. was men er van overtuigd geweest, dat Therèse in de polizeigefängnis bekentenissen had afgelegd, en thans voor de losprijs van haar leven als indica- | |
| |
trice gebruikt werd door de gestapo, in een aangelegenheid, welke zich over drie landen in kettingvorm verspreidde.
Therèse had niet meer dan drie dagen nodig gehad om hem ervan te overtuigen, dat zij in opdracht van Londen werkte en niemand anders daarover verantwoording kon en mocht afleggen.
Hij ging dus. Geroutineerd als hij was door de opdrachten, die hij vóór zijn gevangenschap had uitgevoerd, had hij niet lang getwijfeld, maar er was geen noodzaak die hem drong, geen drift, geen overtuiging. Zoals men met gesloten ogen de duisternis wordt ingestuurd, zo was Tigre door de stoot van een blik of van een stem, door de korte blijdschappen en de bitterheden van het bestaan gedrongen. De kracht der zekerheid had hij nooit gekend en niemand had hem ooit geleerd hoe men haar verwerven kon: want hij behoorde tot de velen, wier brein men gedurende de jaren der ontvankelijkheid gevuld had met legenden en mysteries en met het zaad der vertwijfeling, met nevel en wierook, het begin van alle capitulatie voor de geweldige werkelijkheden van het leven.
*
Wat er in de nacht van 22 Januari geschiedt valt als een enorme zwarte hemelsteen op het gehucht.
Zoals vaak gedurende de laatste twee weken, heeft Tigre tegen negen uur het huis verlaten en het gebeurt zelden dat hij voor de eerste ochtenduren terugkeert.
In die nanacht houdt er een auto stil voor het huis. Vijf mannen springen er uit, waarvan er twee zich achter het huis opstellen en drie naar de voordeur gaan. De kolf van een revolver klinkt met korte dringende slagen achter de met ijzers beslagen eiken deur. De ramen worden verlicht. De scharnieren janken in dit ondenkbare uur. In de deurspleet staat de dikbuikige patriot in zijn moei- | |
| |
lijk bij elkaar te houden onderbroek. Een minuut later slaat hij achterover tegen de rode en witte vloertegels, in zijn gapende mond is het woord verstard, dat hij heeft willen spreken, doch dat door een klein stuk staal doorboord werd en door bloedgolven overspoeld.
De kleine listige blik is uit de oogappel weggevallen. De brilleglazen liggen versplinterd door zijn haren en langs zijn kaken en uit het grote dikke oor vloeit een donker vocht, dat in de schaduw van zijn lichaam welhaast zwart is. De linkerhand houdt nog angstvallig het langpijpig ondergoed tesamengeklemd... Maar niemand kijkt nog naar hem om; een vrouw van veertig jaren en een zestienjarig meisje worden uit hun bedden gesleept en met een haastig aangetrokken jurk achter in de auto geduwd, nadat ze op nonchalante wijze ondervraagd werden over het verblijf van Tigre. Van buitenaf lijkt het allemaal niets. De chauffeur steekt rustig een nieuwe sigaret op en rijdt met zijn vracht het dorp uit. Een leeg huis met een open deur op de riviermist van de wintermorgen. Een man, vermoord, met bevrozen oogwater, die pas later door de veldwachter met de enorme knevels en de zilveren biezen op zijn pet wordt onderzocht. Totdat het gerucht om zijn bemoeienissen met de gebeurtenis gewaarschuwd wordt door een nog schrikbarender feit.
De morgen na deze gebeurtenis immers, halen de duitsers Tigre uit een bunker, die sinds 1940 ongebruikt staat, een verlaten stuk van de verlengde maginotlinie... Bij hem is een knaap en beiden zijn gewapend met een kleine mitraillette. Het is een strijd op leven en dood. Tegen de hellingen klinkt het ratelen der automatische wapens en af en toe het geïsoleerde schot van een revolver. De knaap en een drietal duitsers sneuvelen er. Tigre wordt levend buit gemaakt. In het gehucht wordt hij achter een paard aangebonden, om hem twee kilometer ver over de
| |
| |
kasseien mee te slepen naar een legerofficier, die hem standrechtelijk tot de strop veroordeelt. De weg terug is even vreselijk. Als hij in het gehucht weerkeert, hangt het schedelvel met de haarbundels tot over zijn onderkaak. Op het pleintje voor het secretarissenhuis worden hem twee kettingen rond de polsen gedaan en zo wordt hij aan de oude hoge noteboom opgehangen. De kleine mitraillette wordt op een afstand geplaatst en langzaam wordt hij schot voor schot doorschoten, langs de benen op, totdat een kogel hem in de hartstreek treft. De mensen uit de straat zijn er rond opgesteld, gedwongen om het tafereel bij te wonen. Voor het laatste schot staart het éne onbedekte oog, door de bloedklonters heen, naar het laatste onrecht, dat het wordt aangedaan...
Staat er een bitter misprijzen in die oogappel?
Is het een uiterste smart?
Is het doodsvrees?
Of staart het reeds onwerelds over de nevelen heen van deze ijzige wintermorgen, dwars door de ontzetting der toeschouwers, dwars door het gebaar der moordenaars...? Met het laatste schot wordt de verbeten gesloten mond opengerukt. Het is geen kreet, het is een bloedplas. Geen woord voor de wereld meer... Maar wie weet iets van het woord, dat de mens wisselt met God; want er is een dialoog, die de wereld niet aanvaardt, ook niet in de uiterste pijn van het bestaan.
Vier en twintig uren hangt hij als een doodsteken in het gehucht; maar voor wie de Liefde nog iets betekent, en dat zijn er weinigen, staat hij tussen het zwarte winterspint der takken als een te vroeg ontsprongen bloesem van een Lente, die ondanks alles uit het doodszaad de levens wekt.
|
|