Passieboek van Limburgsche Letterkundigen(1938)–Robert Franquinet, Paul Haimon– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Jezus begraven door Hilarion Thans O.F.M. De strijd die uren duurde, schromelijk, van Leven tegen Dood, Dag met den Nacht, had uit. De zon was onder. 't Strakke lijk van Hem die streed tot alles was volbracht, lag wit-omwindeld in het graf gedragen. Bij paarsen schijn die uitkeek onder lagen van zwarte wolken, en bij fakkel-gloed, stond om de baar gerijd ten afscheidsgroet - zoetste van liefde of wrang van laat berouwen - de stomme smart van jongeren en vrouwen. Aan Jezus' voeten, 't voorhoofd op den steen, lag Magdaleen, heur dof-gesmoord geween met schok van snikken, brak alléén de stilte. Dan, huiverend het lief gelaat zóó kil te voelen, omhelsde in laatsten lippen-zoen de Moeder 't doodgepijnde kind, en toen zijn allen buiten, in den nacht, getreden. Op hooge stormen rezen en vergleden zwarte gevaarten aan de donkre lucht. De droeve stoet trad langzaam en beducht. Soms hield Maria 't bleek gelaat geheven. En als dan, uit een wolken-spleet, in éven geril van klaarte aan 't aanschijn bang en bar [pagina 67] [p. 67] des hemels, eenzaam treurde een avondstar, blikte haar leed dit beeld toe van haar leven. Want zoo dit stille licht, dat àl zijn schijn ontleent der zonne, kan niet rijzend zijn, - schoon alzijds jonge sterren, klaarder, lichter, naar hooger transen kenteren, en dichter tooien de blauwe schoonheid van den nacht, maar uur aan uur gezonken gaat, en tracht, hèller bij rasschen val, naar waar zijn leven, de zon, aan verre diepten is gebleven. zóó zouden àl haar dagen wee-bevracht, maar blijer wel naarmate 't doel nabijer, verlangenszwaar verzinken, immeraan, ten donkren doortocht van het graf, nu Hij er, haar Zon, haar Levenslicht, was vóórgegaan. (Uit: ‘Omheinde Hoven’) Vorige Volgende