| |
| |
| |
VI
In Maart ontstond de grote coalitie van Oostenrijk, Pruisen, Engeland, Holland, Spanje en de staten van het Italiaanse Keizerrijk. Tegelijkertijd breidde de opstand tegen de Republiek in de Vendée zich meer en meer uit. De vlucht van Dumouriez naar de vijand had een rampzalige invloed op het noordelijk leger. De Conventie stemde voor een nieuwe mobilisatie van 300.000 man. Zij zond, onder invloed en bedreiging der Jacobijnen, politieke commissarissen naar de fronten. Zij stelde het Revolutionnaire gerecht in en riep een veiligheids-comité in leven, dat de volmachten had om met doodstraffen te slingeren waar het hun nodig of nuttig leek. De terreur was reeds in volle werking. Tegen de priesters werden nu de strengste maatregelen genomen, maar tegelijkertijd wierp Robespierre in de Conventie het borstbeeld van de vrijdenker Helvetius in stukken en fulmineerde tegen het atheïsme. De Girondijnen, die nu koortsig een dam probeerden op te werpen tegen de tyrannie der Montagnards, lukte het om Marat in hechtenis te doen nemen. Maar de Revolutionnaire rechtbank verklaarde hem niet alleen onschuldig, doch riep hem bovendien als Republikeinse held uit. Marat en Robespierre werden zodoende door hun gemeenschappelijke vijand tezamen gebracht om in één, ongenadige strijd hun tegenstanders te vermorzelen. Intussen was er een jonge priester opgestaan, Jacques Roux, die een grote aanhang had onder de gelovige paupers. Zij beschuldigden de Conventie van corruptie en riepen het volk op tot actie. Marat en Robespierre stelden alles in het werk om deze nieuwe ontevreden horde tot zich te trekken. Zij staken een broederlijke hand uit naar de gelovigen. Hekelden de goddelozen, pleitten voor prijzencontrôle op de voedingswaren en stelden een plan
| |
| |
op om het geld der rijken onder de armen te verdelen.
Maar de Girondijnen brachten het land in rep en roer. Tegen de wil der Montagnards in, wisten ze de samenstelling van een twaalf-ledige commissie door te drijven, die de daden der Commune zou gadeslaan en er rapport over zou uitbrengen in de Conventie. De eerste duistere persoonlijkheid tegen wie zij hun verdict uitspraken was Hébert. Deze Substituut van de procureur der Commune, deden zij in hechtenis nemen. De Commune kwam onder bedreiging zijn vrijlating eisen. De moedige Isnard, die voorzitter van de Conventie was, riep met woedende stem tot de Montagnards: ‘Ik verwittig jullie deze maal, dat indien de Conventie wordt bevuild,... indien er onlusten in de hand worden gewerkt, zoals we die sedert de ioe Augustus van verleden jaar kennen, om aan de nationale afvaardiging een andere beslissing op te dringen dan zij in het belang van Frankrijk acht... ja, ik waarschuw jullie in naam van heel Frankrijk, dat Parijs dan vernietigd zal worden!’ Geroezemoes van stemmen ging over de banken van links en rechts.
Marat schreeuwde vanaf zijn plaats: ‘Verlaat het spreekgestoelte, voorzitter, gij onteert de vergadering!’
Maar Isnard antwoordde: ‘Men zal weldra op de Seine-oevers zoeken waar ééns Parijs heeft gestaan!’
Het klonk niet minder dreigend dan de woorden van de Hertog van Brunswijck, die na zijn eerste kortstondige nederlaag uitgeroepen had: ‘Ik zal Parijs platbranden!’
Het was de laatste kaart, die de Girondijnen hadden gespeeld tegen het Parijse schrikbewind. De spanning tussen Montagnards en Girondijnen had haar hoogtepunt bereikt. De Montagnards moesten nu toeslaan. Het geweld was trouwens hun enige kracht. Het verstand, de eer, voor zover men hier nog van kon spreken, én de meerderheid, waren aan de kant der Girondijnen.
Om drie uur 's morgens, op de eerste Juni, loopt Marat aan het hoofd van een kleine groep fanatici naar het Parijse Hotel-de-Ville om de noodklok te luiden. Overal in de kerken der verschillende stadsdelen, waar nu de
| |
| |
revolutionnaire sectie-rechtbanken zetelen, wordt ten antwoordt aan het klokketouw getrokken. Over het labyrinth der Parijse daken gaat als een Paasgelui het bronzen geweld door de oude galmgaten. Hanriot, een oude sjacheraar in bankstukken, die tot generaal benoemd is van de Parijse troepen, verzamelt zijn elite. Marat begeeft zich naar het in allerijl samengekomen Veiligheids-Comiteit en verklaart, dat de enige doeltreffende maatregel om een ramp te voorkomen de arrestatie is van de twaalf commissieleden, door de Gironde benoemd. Hij snelt van daar naar de Gommuneraad en roept: ‘Burgers, uw energie is uw enige steun, eist op staande voet een zuivering van de Conventie en legt uw wapens niet neer alvorens men aan uw eisen heeft voldaan!’
Een oude fiacre rijdt hem van daar naar de Conventie. Er heerst een grote verwarring. Wanneer hij het spreekgestoelte beklimt, zwijgen de meesten, om te vernemen wat er eigenlijk aan de hand is.
‘De Gironde wil Parijs verpletteren. Zij liggen onder één mantel met Dumouriez! Zij willen, dat wij ons verzoenen met verraders en samenzweerders. Zij hebben velen van uw onschuldige patriotten ter dood gebracht en weigeren de misdadigers te straffen. Ik eis dat zij allen worden in hechtenis genomen, totdat de rapporten klaar zijn om hun duistere kuiperijen aan het licht te brengen!’ Alle tegenstanders van de Girondijnen voelen zich plotseling sterk; zelfs zij uit de middenpartij en de onafhankelijken maken één front. Dezelfde dag rukt Hanriot op met 80.000 mannen en 60 kanonnen om het Tuilerieën-paleis, waar de Conventie zetelt, te omsingelen. Hij gaat de gevangenneming eisen van de rechtse leiders, Brissot, Vergniaud, Isnard en hun vrienden. Daar zij de meerderheid in de Conventie bezitten, weigeren zij aan dit illegale bevel gehoor te geven. Zij treden naar buiten met Hérault de Séchelles aan kop, maar Hanriot verspert hun de uitgang.
‘Wat vraagt het volk,’ zegt Hérault op rustige toon,
| |
| |
‘de Conventie is er om zich over het heil des volks te bekommeren...’
‘Hérault,’ antwoordt Hanriot hem, ‘het volk is niet gekomen om naar redevoeringen te luisteren, maar om zijn bevelen uitgevoerd te zien: het eist vier-en-dertig schuldigen!’
De Girondijnse afgevaardigden dringen voorwaarts. Maar Hanriot roept tot zijn manschappen: ‘Kanonniers! Aan jullie stukken!’
Marat is naar buiten gesprongen en zegt met spottende stem: ‘Heren, ik zou jullie aanraden, jullie post weer te gaan innemen, die jullie lafhartig verlaten hebben!’
Zo voltrekt zich zonder bloedige weerstand de omverwerping van de laatste idealistische barricade tegen de terreur. Marat kan nu het strijdtoneel overzien. Er rest nog slechts een linkerkant, die van binnen door afgunst en machtswellust is aangevreten. De enige tegenstand, die hij daar ontmoeten kan, moet van Danton en Robespierre komen. De eerste zal door Marat spoedig uitgescholden worden voor compromissen-maker, weekhartige handlanger en samenzweerder! Marat kent de regels van het spel... en wat voor spel, indien het geleid moet worden tegen hen, die menen dat men een Revolutie met morele overwegingen voltrekt! Voor deze zal de trap naar het spreekgestoelte slechts de eerste trede zijn van een andere, die naar het publieke bordes leidt, waar het mes zijn doffe plof laat horen met een ononderbroken regelmaat...
Marat kan nu dromen over een toekomstige heerschappij. Zijn ster is inderdaad hoog aan het smalle uitspansel gestegen boven de stenen kom van deze wereldstad. Een droom, veel stoutmoediger, dan die welke hem indertijd bezighield toen een oude diligence hem door het ruige bergland der Cevennen reed, nadert haar verwerkelijking. En ondanks het gegrinnik van Carmen Nikocha op haar rommelige zolderkamer, waar zij als een sterrenplukster de magere buit van de eerzucht der mensen in hun opengesperde handen werpt, draagt zijn
| |
| |
waanzin die droom verder vanuit de nevel der menselijke geschondenheid.
Zó is het in Parijs, maar buiten de hoofdstad, neemt de zaak der Republiek een geheel andere keer. Na veertig maanden omwenteling beginnen de Franse steden te hunkeren naar een krachtige, militaire hand. Geweld wil met geweld uit de gemeenschap verbannen worden en zo roept de ene afgrond de andere op. De angst is een heerseres, die steeds de uitzinnigste maatregelen neemt. Zij vindt steeds ongehoorzamen en verraders. Zij vermoedt overal samenzwering. Zij treft de schuldigen, voordat zij hun misdaad hebben kunnen bedenken... Zij rukt de kiem uit van alle ongehoorzaamheid. Zij vreest het individu, want het individu is de haard van alle verzet! Zij kweekt nieuwe deugden, waaronder het bespionneren van de naaste de verdienstelijkste moet genoemd worden. Zij kweekt het kleine verraad-der-buren om het grote verraad te bestrijden, dat als een alomtegenwoordige vijand aan al haar horizonten ligt...
De angst zwaait haar scepter over de Franse Republiek.
Vreemde legers dringen op, aan de Schelde, aan de Rijn, in de Alpen, in de Pyreneeën, op de Oceaan en vanaf de Oeral. In het noorden veroorzaakt het hoogverraad der legerleiding een paniek onder de manschappen, die een half jaar geleden de élite van Brunswijck op de vlucht dreven. In het oosten capituleert Custine. België wordt prijsgegeven. De nederlaag van Neerwinden vaagt als een rukwind de schijnoverwinning van Valmy weg! De verwarring staat als een brandmerk op de gelaten en langs alle wegen zijn de resten der terugtrekkende legers aan honger en ziekte overgeleverd. Het Ardennenleger slentert in volkomen ontbinding door de dorpen, waar men reeds vijandig de deuren sluit. De volkscommissarissen melden aan het Veiligheids-Gomiteit te Parijs, dat men geen soldaten doch wel veel hoeren vindt in de garnizoenen en dat de geslachtsziekten meer manschappen uitroeien dan het vijandelijk geschut! De geallieerden rond de conferentietafel, waar Metternich presideert
| |
| |
verdelen reeds onder elkaar dit uitgemergeld land. De Oostenrijkers zullen Vlaanderen en Artois nemen. De Pruisen Elzas en Lotharingen. Duinkerken is voor de Engelsen. De andere medestrijdende naties zullen mogen behouden, wat ze in de oorlog weten te veroveren.
Het Comité-du-salut-Public te Parijs, onder de motorische stuwkracht van Danton, plaatst ook het leger onder haar bevelen. Doodstraf voor de generaals, die nog hun eigen plannen er op na houden. De oude officieren worden vervangen door de soldaten der Revolutie. Hohe, Kleber, Marceau, Jourdon worden naar de fronten gezonden. Een nieuw leger wordt uit de grond gestampt, de wapenfabricage in het binnenland onder sterke pressie georganiseerd. Maar ook in het binnenland is de worsteling tussen het gezag van Parijs en de Franse burger als een steeds verder vretend absces geworden! In de departementen Eure, Calvados, Rhône en Loire vechten Buzot, Barbaroux, Louvet, Pétion en vele andere Conventie-leden reeds aan de zijde der opstandelingen.
Danton heeft een bovenmenselijke taak. Hij draagt nu de hoogste verantwoording van het Veiligheids-Comiteit, dat als een geheim politie-apparaat toeslaat en ingrijpt. Maar zijn verzoeningsgezindheid en zijn herhaalde oproep tot eendracht hebben een staalharde vijand, die in zijn schaduw wacht op het ogenblik om toe te slaan: Robespierre, die reeds de Jacobijnen van de Montagnards gescheiden heeft. En nog veel verder achter de ‘onomkoopbare’ de schim van een kleine geelzuchtige marskramer, wiens stem men reeds verschillende weken niet meer heeft gehoord; want nu het volk 's avonds naar de valbijl sleept wie het 's morgens nog aanbad, is ook de ziekte een wapen geworden.
Marat bereidt zijn laatste aanval voor... Wie naar hem vragen bij Simone Evrard, krijgen te horen, dat hij rusten moet en baden om een ernstige ontsteking in de ledematen te verzorgen. Het volk vergeet hem reeds, want buitengewone beslissingen hebben de aandacht der paupers. De Conventie heeft een milliard getrokken uit
| |
| |
het kapitaal der rijken en hulporganisaties gesticht voor de proletariërs.
Maar Marat is over deze vergetelheid niet bekommerd. Hij ziet de hand, die straks Danton in de rug zal steken. Dàn zal de eindstrijd om het meesterschap beginnen! Intussen worden de volkscommissarissen in de dorpen van de Vendée neergeknald. De Chouans maken zich meester van vele belangrijke steden. In Roche-sur-Yon, in Noirmoutiers, te Saint-Gilles, te Machesoul overal worden de patriotten nu met massa's geëxecuteerd... Lord Auckland heeft aan de conferentie der geallieerden uitgeroepen: ‘Frankrijk moet tot een politieke dwerg geslagen worden!’ De boeren uit het westen stromen achter de barokke vaandels met het Madonnabeeld, bewapend met knuppels en zeisen, samen en roepen van heuvel tot heuvel, dat Parijs een rotte plek is in het lichaam van Frankrijk en dat het dient uitgebrand te worden!
Maar wanneer de Angst over alle drempels is heengeschreden, worden haar nachtmerries langzamerhand het speelgoed der sceptici. Het mondaine Parijs, dat als een eeuwig carnaval is rondom de kraters der historie verzorgt met evenveel smaak zijn toiletten en zijn redingotes. En nog steeds staan de gebraden eenden en de brosse boterdeeg met champions tussen het zilver en het kristal van de dis. Met de mode zijn ook de grappen veranderd. Men snijdt de geglaceerde marasquintaarten niet meer open om poppen van amandelspijs te voorschijn te halen, gekleed naar een of andere beroemde jurk van mevrouw du Barry of de Pompadour; men haalt nu nog voldoende suiker en amandelen, nog genoeg blank uitgebuilde tarwebloem bij elkaar om het diner te eindigen met friandises in de vorm van een kleine guillotine. Bevallige handen met roosgelakte nagels brengen nu poppetjes onder het valmes, die door de ene of andere trek op een in mondaine kringen geminacht heerschap lijken. Bij de onthoofding dompelen de giechelende schonen hun kanten zakdoekjes in het rode vocht, dat er uit vloeit, want de hoofdjes zijn gevuld met de kostbaarste
| |
| |
parfums van de beroemde Parijse parfumiers, die in even hoge achting staan als de vreemde diplomaten, dichters en actrices. De grootheid van het Parijse vernuft is zijn gebrek aan ernst en de kunst, waarmee het zijn eigen tragiek belachelijk maakt! De Parijse snobs hebben ook van de Terreur een klucht gemaakt en terwijl Frankrijk bloedt aan ontelbare wonden, luisteren zij vergenoegd naar de chansonnière, die van haar jarretières zingt en van haar talrijke minnaars!
Parijs verweert zich met lichtzinnige ironie, de provincie rebelleert op boerse wijze. Vrome parochianen en struikrovers, Bretonse vissers en kustpiraten hebben een koppig verbond gesloten. Als de zeewind waait hun woede over het jonge graan, dat zij liever vernielen dan aan de Parijse tyrannen te leveren. Liever steken zij de wijngaarden in brand dan het sap te puren uit de vruchten van hun oerbodem, om er goddeloze kelen mee te laven. Wie de hand uitstrekt naar hun vee, slaan zij dood. De legers, die door Parijs naar het land worden gezonden, slaan op de vlucht voor deze razernij. De naam der Chouans alleen is voor de soldaten een groter schrikbeeld dan de bedreiging der legerleiding. Overal worden zij vernietigd en uiteengeslagen, te Chantonney, te Beaupréau, te Chatillon, te Fontenay, te Thouars. De Finistère, Bretagne, de Loire Inférieure, de Vendée, de deux Sèvres, de Mayenne en de Sarthe, de opstand zwelt als een niet te stelpen vloed. De katholieken marcheren met een leger van veertigduizend man naar Saumur en nemen het. Angers en Tours zijn bedreigd. Parijs zendt nieuwe generaals, maar de manschappen plunderen de lege dorpen en slaan op de vlucht, zodra ze een handvol Chouans aan de horizon ontdekken. Even ongenadig als de besluiten van het Parijse politie-apparaat, zijn de veiligheidsmaatregelen der opstandelingen geworden. Al wie met de patriotten maar iets had uit te staan, wordt neergeveld. De Republikeinen worden in rijen opgesteld voor lange diepe loopgraven. Men fusilleert hen in de rug, werpt de massagraven dicht zonder zich er verder
| |
| |
om te bekommeren. Het Parijse Gomiteit beveelt echter om elke stad en elk dorp onverbiddelijk te straffen, wanneer er onderdak verleend is aan de Roomse opstandelingen. De bezittingen der inwoners zullen door de Republiek geconfisqueerd worden en de huizen platgebrand.
Parijs zendt steeds nieuwe soldaten. Zij hebben het recht om de vrouwen langs de wegen te verkrachten, alvorens hen te doden. Men kan ze zien in hun Republikeinse jassen. Soms dronken en met de jonge kinderen op de punt van hun bajonet. Het leger van Brest moordt in de stad drie-duizend Roomse vrouwen, de ontsnapten werpen hun kleine zuigelingen en jonge kinderen in de rivier te Pont-aux-Baux om ze aan de massamoord der Republikeinse soldaten te ontrekken. Wegen en landen zijn bezaaid met lijken. De stank der ontbinding verpest de lucht tientallen en tientallen mijlen ver. Maar als wolken van sprinkhanen vallen de opstandelingen op de regelmatige legers. Razernij en razernij grijpen in elkaar en Parijs zal nog meer wapens, bevelhebbers en manschappen moeten zenden. Parijs vecht op alle fronten, tegen vreemden en tegen Fransen. De revolutionnaire leiders hebben alles gewantrouwd, behalve hun eigen middelmatigheid; zij teren daar nu langzaam maar zeker aan weg. Reeds is Danton de ongenade nabij, de laatste, die geprobeerd heeft de zelfvernietiging der Republiek in zijn dolle vaart te stuiten. Saint-Just, de aartsengel van de nieuwe staatsgod Robespierre zal weldra uitroepen: ‘Wij moeten straffen, niet alleen diegenen, die tegen de Republiek zondigen, maar ook zij die niets voor haar doen en afzijdig blijven. De onverschilligen en de passieven zijn óók onze vijanden.’
|
|