| |
| |
| |
IV
Het was slechts in de ogenblikken van overwinning en nederlaag, dat Marat zich dat zachte wezen herinnerde, dat hem altijd voor een ogenblik terugvoerde naar het eiland der zuiverste gevoelens, dat ergens in de zee van zijn onstuimig politiek bestaan verloren lag. Simone Evrard had al lang geen bezoek meer gebracht aan de club der Jacobijnse vrouwen. Zij was drie jaar geleden een hevige patriotte geweest, maar de eindeloze twist der Revolutionnairen onder elkaar had haar geestdrift in aanzienlijke mate getemperd. Zij had eens aan Camille Desmoulins gezegd, dat de ijdelheid der mannen de Revolutie tot mislukking doemen zou. Wanneer zij Jean-Paul Marat over het courtje zag aankomen in zijn donkergroene levietenjas, dan wist ze, dat hij uit de Conventievergadering kwam. Vaak vroeg ze hem, nog voordat hij iets verteld had:
‘Wat hebben ze je nu weer verweten?’ of ‘Wat voor een persoonlijke schandalen zijn er vandaag weer op de publieke markt gebracht?’
Zij kende de kleine en zelfs de kwaadaardige streken van Jean-Paul, maar zij hield van hem. Zij voelde zich onverbrekelijk aan hem verbonden. Er waren trouwens in zijn zwakheid zulke aangrijpende momenten van zelfverloochening, dat hij er niet geringer om werd in haar ogen. Zij wist ook, dat de minste tegenslag van hem een treurspelspeler maakte, maar er was zelfs in zijn handig opgevoerde tragedies een uitzonderlijkheid, die hem nooit klein maakte en in die ogenblikken kwam hij soms een hele nacht naast haar liggen en bekende haar met een mateloze openhartigheid zijn vergissingen en zijn misrekeningen. Zijn wijze van doen ontroerde haar telkens, wanneer ze er aan dacht. Het gebaar van zijn hand, die hij voorzichtig op haar borst legde, deed al haar ver- | |
| |
tedering opwellen en zij wist al, dat dan zijn onhandige verontschuldigingen zouden beginnen om haar daarna alles te bekennen. Hij loog nooit. En als hij in zijn journalistieke tactiek de dingen met een bepaalde tendenz had verdraaid, dan beklaagde hij er zich bij haar om, dat hij soms maar alleen het wapen van het bedrog vond om het bedrog te bestrijden. Feitelijk waren alle duisterheden in deze man niets anders dan het verweer tegen de pijnen van een onheelbare levenswond en het was misschien dit, wat haar het meeste in hem aantrok. Zij woonden nu reeds twee jaar onder eenzelfde dak, al zag ze hem er zelden. Zij kende geen andere tegenslagen meer dan de zijne en sloofde zich uit, om hem enkele aangename ogenblikken te verschaffen, wanneer hij daar was. Zij zelf had slechts een kleine keuken en een kamertje, dat zeer sober gemeubeld was met een ijzeren bedje en twee consoletafeltjes van acajou, waarop een paar sferen stonden. Voor Jean-Paul had ze twee jaar geleden een voorkamer in orde gebracht, waarin twee grote kasten stonden naast de schoorsteen, een boekenkast en een schrijftafel met een marmeren blad. Tegenover de schoorsteen stond de commode met de toiletkom. Vaak liet zij haar zuster
Catherine overkomen uit Tournus, een dorp in de Saône-en-Loire.
Zij had van Marat zelf vernomen hoe het volk geweigerd had zijn doodvonnis te aanvaarden. Maar zij was zeer ongerust geworden. Men vernam de vreemdste decreten. Lieden, die twee jaar geleden voor vurige patriotten golden, werden nu als hoogverraders naar de guillotine gebracht. Men behoefde geen helder hoofd te hebben om te begrijpen wat er zich afspeelde; een boerenverstand kon zeggen dat het tijdperk was aangebroken, waarin de persoonlijke rivaliteiten werden uitgevochten. In de winkels van de faubourg Saint Honoré, draaiden de mensen zich om als de karren met de ter dood veroordeelden langs kwamen. Men was er nu aan gewend geraakt, men had zijn nieuwsgierigheid verloren en men zag al niet meer graag naar deze bleke, van doodsangst vervulde gezichten.
Toen Jean-Paul was teruggekomen, had ze hem ge- | |
| |
zegd: ‘Ik geloof, dat je beter in de provincie een beetje rust kunt zoeken...’
‘Het volk...’, opperde hij.
‘Het volk, Jean-Paul, zijn dat vijfhonderd schurken, die op kabaal belust zijn?’ vroeg ze met zacht verwijt.
‘Dat zijn diegenen, die hun kinderen nog steeds zien verrekken van de honger!’ antwoordde hij geïrriteerd.
‘Zouden de leiders der Conventie dan niet beter doen zich te bekommeren over een gezonde voedselvoorziening in plaats van hun persoonlijke ruzies dag na dag uit te vechten.’
‘Dat heb ik gezegd, Simone, dat heb ik gezegd, maar de Girondijnen willen er niet van horen; integendeel, wie hun dit verwijt, willen ze ter dood veroordelen.’
‘Ik weet het wel, Jean-Paul, Desmoulins zegt, dat Robespierre een fantastisch plan heeft om aan de honger het hoofd te bieden.’
‘Robespierre!’ riep Marat, terwijl hij op en neer begon te lopen door de kamer. ‘Robespierre!!’ Heb ik hem niet al een jaar geleden bezworen om als eerste eis van de Jacobijnen naar voren te brengen, dat we alle rijken de helft van hun vermogen afnemen, waarmee we in de provincie een voedselvoorraad kunnen kopen en winterkleren doen maken voor de armsten. Ik walg van de zwendel. Begrijp je waarom de Girondijnen neergesabeld moeten worden... neergesabeld zeg ik je... Desmoulins is een eerlijke jongen, maar hij heeft dezelfde verkeerde opvattingen als Danton...: ze willen maar verzoenen, voordat de verraders zijn opgeruimd; plotseling is hun révolutionnair geweten bezwaard. Zij vragen je: Hebben we het recht om zo veel mensen te doden? En je kunt hun al niet meer aan het verstand brengen, dat je om millioenen mensen vrijheid te schenken, zeker een paar duizend uitbuiters kunt uitroeien...’
‘Het lijkt mij niet zo eenvoudig,’ antwoordde Simone Evrard, mensen zijn geen stenen, die je door andere stenen vervangt, overal blijven gapende wonden in de gemeenschap, waaromheen zich nieuwe infectiehaarden vormen.
‘Twijfel en défaitisme!’ riep hij nu driftig. ‘Voltrek de
| |
| |
Revolutie tot het einde of zet de koning weer op zijn troon; de ramp begint juist, waar men van twee vormen de stukjes aan elkaar poogt te lijmen...’ ‘Jij hebt daar trouwens geen verstand van en ik zou zeggen, dat de meeste Conventie-leden zelf niet weten waar het om gaat. Een strakke hand, die met al die gevoeligheden geen rekening houdt. Een hand die nemen durft wat sommigen te veel hebben en verdeelt onder hen die te weinig hebben... En voor wie niet luisteren wil, hangt het mes aan de guillotine. Dit is de enige methode! Als het volk mij morgen roepen zou, zou ik geen ogenblik twijfelen. Er is maar één weg, alle andere wegen lopen in de verkeerde richting! Waarom heb ik achter het volk gestaan de tweede September? Dacht je soms, dat ik het zo prettig vond, dat het bloed tegen de gevels spatte? Ik walg er van, Simone, ik kan er soms niet meer tegenop... Maar het was de enige manier om te doen voltrekken, waarvoor de gezagsdragers terugdeinsden...’
Hij ging aan zijn schrijftafel zitten en liet het hoofd vermoeid in zijn opengevouwen handpalmen zakken. Toen hij opkeek, zag hij haar troebele glimlach...
‘Is het niet zo,’ vroeg hij nu bijna hulpeloos, ‘hebben de soldaten niet gevochten, toen zij vernamen, dat ze geen vijand meer in de rug te duchten hadden...?’
‘Dumouriez had nochtans de patriotten bedreigd...’, merkte ze op.
‘Dumouriez is een schoft, een schoft met pretenties’, viel hij weer heftig uit, ‘toen de gefedereerden, die we naar het noord-oostenzonden, bij hemaankwamen, riep hij hen tezamen en zei: “Jullie zijn wel baldadig tuig, doch daar heb ik niets aan, jullie moeten behoorlijk leren schieten en de bajonet hanteren en uitje ogen kijken hoe mijn soldaten zich gedragen. In mijn leger is geen tijd voor politieke twisten, de eerste de beste die iets tegen mijn discipline onderneemt, laat ik neerknallen. Verstaan jullie deze taal, ja, vergeet dan maar snel wat een paar nietsnutten (dat waren natuurlijk de revolutionnaire leiders) je daarachter (in Parijs) in je hoofd hebben geprent!”
Danton heeft Dumouriez zelf op het paard geholpen!’
| |
| |
‘Danton meent, dat ministerzetels en conventies er zijn om vriendendiensten te bewijzen, maar met Dumouriez ben ik nog niet klaar...’
Er vonkte in zijn ogen dat geheimzinnig licht, dat haar soms huiveren deed. Zij dacht opeens aan de feestavond, die ter ere van generaal Dumouriez bij madame Talma gegeven werd... Zij keek Jean-Paul bezorgd aan.
‘Je zult toch niet...’
Hij had haar begrepen en lachte bijna vergenoegd schor.
‘Natuurlijk,’ riep hij, ‘er zullen wel meer Conventionele collega's genodigd zijn in dit illustere gezelschap.’
‘Wil je zeggen, dat je genodigd bent?’ vroeg ze verbaasd.
‘Natuurlijk niet,’ zei hij spottend, ‘maar des te verrassender zal mijn bezoek zijn...’
‘Jean-Paul!’ maar zij zag dat in zijn blik nu een staalharde uitdrukking kwam, zij kende die en ging met een onbehaaglijk gevoel naar het keukentje. Zij wilde een ogenblik terug de kamer ingaan en tegen hem zeggen: ‘Jean-Paul, je gezondheidstoestand eist dat je rust neemt,’ maar zij had dat al zo vaak herhaald, dat het haar nutteloos leek. Er waren die dag ook weer zoveel lieden uit het volk komen aanlopen met aanklachten en denunciaties voor de ‘Ami du Peuple’ dat de concierge onder het poortgebouw Marie-Barbe Aubain zich afvroeg, of Marat niet de machtigste man van het land geworden was. Simone zond hen nu meestal naar Marat's werkhuis naast de drukkerij, een oude paardenremise, die hij als spreekkamer had ingericht. Er stond slechts één tafel. Een drukplaat met ‘Les Droits de l'Homme’ hing tegen de witgekalkte muur, waar tegen ook het zwart bestofte borstbeeld van Brutus afstak, die men nu overal in de regeringslokalen vond afgebeeld als pionier van de Republikeinse idee. Om het volk te ontvangen, trok Marat meestal zijn slordigste spullen aan. Een vilten broek en een paar laarzen zonder kousen, een open taft-hemd en daarover heen zijn verrafelde kamerrok, die alle kleur verloren had en waarboven zijn kopergele kop bijna oosters afstak; zijn armoedige en daardoor juistindrukwekkende verschijning was onder het gepeupel legendarisch geworden.
| |
| |
In deze vervuilde lappen stof gehuld, begaf hij zich dan ook die avond naar het beroemde woonhotel van madame Talma, die de naam had de meest uigelezen gezelschappen van die bewogen tijd in haar salon te verzamelen.
De bedienden hadden hem tot aan de grote salondeur begeleid en zijn naam afgeroepen. Hij had een rode katoenen doek om het hoofd geknoopt, waaronder uit zijdelings enkele vettige zwarte haartrossen sprongen. Zijn hals was ontbloot en zijn borst nauwelijks bedekt. Plotseling werd zijn naam gemompeld in alle hoeken en deze deed de geanimeerde gesprekken verstommen. De beroemde actrice Louise Fusil, die hem voorbij zag lopen, zei tegen haar partner: ‘Met die hoofddoek heeft hij zeker al maanden geslapen!’ Op de eerste verbazing volgde een nieuwsgierige spanning. Alleen de jongere gasten, waaronder een der meest gefêteerde dichters van de Contra-Revolutie proestten het uit. Fernand Dupage, een om zijn muzikale smaak bekende lakenfabrikant, fluisterde in het oor van een Spaans zaakgelastigde: ‘Voor het fortuin, dat zij ons afnemen, brengen ze ons wandluizen in de plaats.’
Marat bemerkte niets van deze algemene belangstelling rond zijn verschijning of hij veinsde het niet te merken. Dwars door de salon liep hij op generaal Dumouriez toe. Hij vroeg hem, of hij hem te woord wilde staan. Dit geschiedde in een kleine en afgezonderde salon.
‘Ik heb de opdracht om mij op de hoogte te stellen van het gedrag van het bataillon van Mauconseil en de reacties van uw officieren en uzelf!’
Marat's toon was koel en bijna hooghartig.
Dumouriez bleek daardoor in het geheel niet uit zijn evenwicht gebracht. Hij antwoordde met onverschilligheid: ‘Mijn stukken zijn sedert enige tijd overhandigd aan de minister van oorlog.’
‘Ik ben op de hoogte van de ingekomen stukken, maar ik heb niets gevonden.’
‘Breng uw klachten in de Nationale Conventie.’
Dumouriez wenste niet verder in een discussie betrokken te worden. Maar Marat begon zijn beheersing te verliezen.
| |
| |
‘Ho-la-la, waarde heer, zo komt u er niet van af! Het comité voor militaire zaken heeft geen stukken ontvangen en toont niet de minste lust om zich hierover druk te maken, maar de door u zo gesmade “Ami du Peuple” beschikt over de eigenhandig geschreven brieven van enkelen uwer soldaten!’
Dumouriez was niet verrast. Hij zei slechts met een zekere autoriteit: ‘Ik neem aan, mijnheer Marat, dat ik op mijn woord wordt geloofd!’
Maar Marat ging tot een beledigende aanval over: ‘Indien gij ons volledig vertrouwen genoot,’ zei hij sarcastisch, ‘dan zouden wij het niet nodig hebben geacht om deze stappen te ondernemen; er schuilen evenwel enkele valse troeven in uw spel! Wie zal er ons van overtuigen, dat de twaalf gefusilleerde soldaten zich niet eerlijk verweerden tegen een vijand, die van gemene listen gebruik maakt. Ik heb vernomen, dat de krijgsgevangenen, die zij gedood hebben, geëmigreerden waren!’
‘En wat zou het dan nog, indien het geëmigreerden waren?’ liet generaal Dumouriez zich ontvallen.
‘Indien het geëmigreerden waren,’ vervolgde Marat met bijtend stemgeluid, ‘dan waren de soldaten in hun volste recht, want dan waren het hoogverraders, voor wie geen andere staatswet geldt dan ze ter plaatse onschadelijk te maken! Uw methoden tegenover de Parijse bataillons zijn meer dan laakbaar, generaal!’ Marat's stem sloeg bijna over. In zijn opwinding riep hij: ‘Erzijn redenen om aan te nemen, dat gij de republiek vijandig gezind zijt!’
Dumouriez had niets van zijn kalmte verloren. Hij stond er nog met beide handen op de rug gevouwen, wijdbeens, terwijl hij zachtjes zijn vers geschoren onderkin over de opstaande velouren kraag van zijn jas schuurde. Hij keek over het hoofd van Marat heen naar een jonge vrouw, die hij door de deuropening kon gadeslaan; zij droeg haar half ontblote rose boezem in een corsage van zwart fluweel, dat zwaar met gouddraad en paarlen was bestikt. Zij had de donkerbruine haren opgebonden als een Griekse. Zij herinnerde hem aan de Helena van David.
| |
| |
Toen hij Marat's laatste krakend geluid hoorde wegsterven, ergens terzijde van zijn oor, zei hij, zonder nog naar de Conventioneel te kijken: ‘Ola! Gij zijt te onbeheerst, dat ik nog verder met u praat, mijnheer Marat.’ Hij draaide lenig op zijn hakken en begaf zich naar de jonge dame, om haar een compliment te maken over haar bevallige haartooi en hartelijk te lachen om de hevige blossen op haar broos meisjesgelaat.
Marat bleef een ogenblik verstomd staan. Een hevig opflakkerend gevoel van woede en verontwaardiging deed hem duizelen. Hij kneep zijn klamme handen samen en verliet het salon op dezelfde abrupte wijze als hij gekomen was. Buiten striemde een gure wind zijn gelaat met natte sneeuw. Hij voelde het koude vocht, dat tot op zijn naakte lichaam doordrong. Maar hij klemde de tanden op elkaar en voedde in zijn binnenste een verbeten razernij. Zijn gedachten balden zich samen tot een onverbiddelijke tegenstoot. Alles wat mij in de weg staat zal ik omver rukken, dacht hij met driftige wellust. Vernietigen! herhaalde hij telkens in zichzelf. Eerst hen door het slijk der oneer sleuren en dan vernietigen! Maar op de eerste plaats Lodewijk! Daarna Lafayette, Brissot, Roland, Dumouriez en al diens vrienden, met Geusonné aan kop. Barbaroux, die tegen de revolutionnaire rechtbank had geageerd. Languinais, die het voor waanzin verklaard had om de eed van haat tegen de vorst af te leggen. Ducos, Fauchot, Sillery en allen die hem hadden uitgelachen. Hij voelde hoe deze wraakzucht rondom zijn maagstreek brandde en het maakte hem bijna ziek. Zijn mond was koortsig en bitter. Een grenzeloze rancune overmeesterde hem in de eenzame nachtstraat. Wat kon deze vergeldingsroes nog weerstaan. Zelfs Danton en Robespierre zag hij een ogenblik verscheurd door de volkswoede en temidden van dat alles hoorde hij hoe gepeupel riep om zijn Vriend tot alleenheerser te maken en beschermer van hun te lang verguisd bestaan.
Marat had intussen de smalle gang bereikt, waaraan het huizenpand van zijn drukkerij grensde. Hij liep ineenge- | |
| |
krompen alsof de galkrampen zijn mager lichaam tezamen knepen. Het was alsof hij in een lege zwarte en vijandige ruimte gelopen had, overgeleverd aan een mateloze en afschuwelijke honger, die nergens te verzadigen was en die uit alle voedsel slechts een duistere zelfvergiftiging puurde.
Hij werd uit dit eindeloze web van zijn ressentimenten gerukt door een eenzame hond, die onder het houten afdak voor zijn deur was komen nestelen. De wind joeg er minder en de grond was er droog. In een hoek had het dier van oud strookapsel en papier een warme verblijfplaats gemaakt. Marat bleef een ogenblik staan kijken. Onder de ontvleesde ribbenkas puilde de zware en gezwollen buik van het beest naar buiten en ging onrustig op en neer. Eerst snoerde een vreemde benauwenis Marat's adem af. Een grote ontroering maakte zich van hem meester. Hij knielde naast de hond neer en zag het zachte glanzen van de ogen in de halve duisternis. Een verre herinnering doemde voor hem op. Ergens in de hoek van een schapenstal was hij eens zo neergebogen over een barend kind van zestien jaar. Met een tedere streling gleed nu zijn hand over de flank van het dier. Maar eensklaps sprong hij op en liep haastig zijn huis binnen om een oude jas te halen. Er was hier niet veel, maar over zijn werkstoel hing de groene redingote van damast met de kleurloos geworden hermelijnkraag. Hij snelde ermee naar buiten en bedekte het dier. Later keerde hij weer om een oliepit te halen. Hij zag nu met deernis de goede angstige kop met de grote kale schurftplekken. Over de rug zaten ze als open wonden. De hele nacht bleef hij waken totdat het beest zijn jongen geworpen had. Hij vergat zijn aanklacht tegen Dumouriez te schrijven en haastte zich in de ochtenduren naar de slager Legendre om er tot diens verbazing enkele lappen te vragen van het gesmokkeld vlees, zich verontschuldigend, dat het voor een van zijn arme en uitgehongerde cliënten was.
De geweldenaar van September sneed hem een filet, die slechts de rijkste der patriotten zou hebben kunnen betalen, en hij weigerde er een goudstuk voor aan te nemen.
|
|