| |
| |
| |
V
De gebeurtenissen volgden elkaar nu op met een verbijsterende snelheid. Nauwelijks had Lodewijk zich gedwongen gezien om een Girondijns ministerie te vormen of een machtige groep in de volksvertegenwoordiging onder leiding van Robespierre trachtte dit nieuw gezag te verpletteren onder een reeks van hevige aanvallen. Robespierre begon de ontwikkeling der Revolutie te beheersen, maar eerst moest hij de revolutionaire tegenstanders zelf onschadelijk maken.
De twintigste April verklaarde de Assemblee de oorlog aan de vijanden van het Franse volk en handlangers van de geëmigreerde adel en hogere officieren, de Koning van Bohemen en Hongarije, Frans II. De verwarring in Frankrijk steeg ten top. In het zuiden bestreden adel en patriotten elkaar. In het westen revolteerde de katholieke bevolking. In het noorden verlieten de officieren hun troepen om heil te zoeken aan de overkant van de grens. Overal weigerden de boeren voedsel en paarden te leveren. Zij onthoofdden de plaatselijke prefecten, die iets durfden vorderen. De Girondijnen hadden deze oorlog gewild, doch zij beschikten niet over een centrale openbare macht om aan de binnenlandse anarchie het hoofd te bieden. Brissot, aan het hoofd der Girondijnen, had in deze oorlog de grote kans gezien om de eenheid der patriotten tot stand te brengen en zich van het gecompromitteerde hof te ontdoen. Alleen Robespierre had nuchter, en détail voor détail, gewezen op de gevaren en de gevolgen. Hij voorzag de gehele vernietiging der vrijheid, de financiële ruïne en de Caesaristische dictatuur. Maar op dit ogenblik nog overwon Brissot. De dood van Keizer Leopold de Tweede deed de laatste vredeskansen vergaan. Zijn opvolger Frans de Tweede was een rasecht
| |
| |
soldaat. Hij antwoordde op het ultimatum van de Franse Assemblee met de eis dat de geconfisqueerde goederen van de prinsen in Elzas onmiddellijk teruggeschonken zouden worden, dat Avignon weer aan de Paus moest komen en dat de Franse regering spoedig haar verontrustende binnenlandse oproer, bedwingen zou. De oorlog werd verklaard, maar was van het begin af een hopeloze onderneming. 6000 van de 9000 Franse officieren namen de vlucht, 30.000 soldaten deserteerden, omdat zij niet voor een atheïstische en anti-royalistische regering wensten te strijden.
De Franse strijdkrachten in het noorden en oosten waren derhalve in staat van desorganisatie. De vrees voor een invasie maakte zich van de bevolking meester. De Assemblee riep vrijwilligers op. Zij eiste onmiddellijk deportatie van de priesters, die niet de eed op de nieuwe grondwet hadden willen afleggen, en de vorming van een verdedigingskamp voor Parijs van 20.000 vrijwilligers, gefedereerden genaamd, en de ontbinding van de koninklijke lijfwacht.
De koning verzette zich en zond het Girondijns ministerie naar huis. De eerste Franse troepen werden over de Belgische grens teruggeslagen. De agonie had haar hoogtepunt bereikt.
Maar het leek of de stad Parijs met dit alles niets te maken had. Het was lente en de straten hadden hun kleurig aspect niet verloren. Op de terrassen dronk men koffie. De wandeltuinen waren vol vrouwen en mannen. Het krioelde van open rijtuigen over de Champs-Elysees en tussen het park du Luxembourg en het Châtelet. Rond de Carroussel verkochten de boutiquiers hun parfums en hun snuisterijen aan galante heren, die zich naar hun rendez-vous spoedden in hun hagelwitte spanbroeken, die in de korte zwartgelakte laarzen uitliepen. Ondanks de textielschaarste waren de vesten ruimer geworden zij het van minder goudbroderieën voorzien. De dassen werden niet meer in jabot gedragen en tot tweemaal toe om de hals gevouwen. In de salon van Julie Talma begon men
| |
| |
op hoog omslaande kragen reeds zwarte dassen van moiré te dragen; vooral de kledij der mannen werd minder hoofs en gemakkelijker van allure. In de faubourg Saint-Honoré hadden Julien de Languais en Denise Despiau elkaar in een jeugdige lente-verliefdheid ontmoet. Zij hadden elkaar nu reeds verschillende keren in het geheim getroffen. Op deze stralende Zondagochtend in Juni reden zij, als twee geliefden elkaar omhelzend, naar Neuilly, om er de plezierboot te nemen naar Suresnes. Het zou een hete dag worden. Bij de brug te Neuilly hing nog een zachte doom boven de Seinebedding, maar op het eiland en langs het bos van Boulogne zag men reeds de hoge populieren hun top in een warm zonlicht steken. Er waren reeds veel liefhebbers voor de Grote Dolfijn. Zo heette de rivierboot, die van weerszijden grote raderen had, om zich over de ondiepe plaatsen te kunnen voortbewegen. De meeste mensen hadden hun brood en een glas aardbeien-confiture of ‘tripes’ meegenomen in hun kleine handkorfjes. Maar Julien kende een kleine herberg onder aan de voet van de koninklijke wijngaarden te Suresnes, langs de weg van Saint-Cloud, waar men nog voortreffelijk déjeuneren kon. Toen boven het water de damp helemaal was weggetrokken, zag men hoe de hitte bleek boven het landschap stond. De grassen leken al rijp en staken hun zaadkoppen als met splinters van vermiljoen in het diepe sapgroen der oevers. De lichte, witgekalkte huizen in de heuvels boven Puteaux stonden het felle licht te weerkaatsen als zilverstukken. De aarde tussen de gewassen en waar de wijngaarden begonnen kon men zien verpulveren tot een rozig krijtstof. Het zwarte en pas geverfde tuinhek van het oude adellijke verblijf der Polignacs, waar nu de Rolands hun Girondijnse vrienden uitnodigden, stond als met violet-blauwe inkt tegen het zware groen der eiken afgetekend.
Zij waren onder aan de helling van Suresnes aan wal gegaan en aten er een frisse meloen in wier leeggehaald zaadhart men een citroen had uitgeknepen. Daarna hadden zij de boskant opgezocht, die zich langs het water uit- | |
| |
strekte en waar zij ongestoord, elkaar minnekozend, konden wandelen. Bovenop de heuvelen lagen vermaarde fruittuinen waar de vreemdste vruchten werden gekweekt. Lodewijk de Veertiende had er een leger specialisten voor bijeengezocht. Sedert de eerste dagen der revolutie was het allemans veld geworden.
Toen het middaguur aanbrak, hadden zij de herberg opgezocht. Denise had nog nooit een gelegenheid als deze, waar alleen maar rijke lieden kwamen, van binnen gezien. Zij was verrukt over de uit hout gezaagde strikken der stoelmedaillons, die met verguldsel waren getamponeerd op een ivoorkleurige ondergrond, welke feestelijk afstak tegen het wijnrode velours der bekleding. Er waren veel spiegels en blanke Griekse beelden, die oliefakkels in hun handen hielden voor de avondbelichting. Men kon er nog rustig een Volée à la Reine bestellen, zonder dat er Jacobijnse patriotten waren, die u om deze royalistische benaming gemene scheldwoorden toesnauwden, en zelfs zonder dat er de room, de zwezerik en de truffels aan ontbraken. Zij dronken er zachte Bergerac bij en koffie met Clementis na, die in Suresnes werd gestookt.
Alles leek Denise als in een droom en zij was na het eten duizelig in het hoofd geworden. Zij had haar hoofd tegen zijn brede borst gelegd om steun te zoeken. Hij had de lokken van haar voorhoofd verwijderd en er zijn lippen op gedrukt. Maar het was haar of in die lichte roes iets als een dreiging hen volgen bleef en later in de namiddag was zij ziek geworden van het ongewone eten en van een onbestemd gevoel, waarin vreugde en vrees elkaar koortsig afwisselden. Het was bovendien ademloos stil en benauwd geworden, toen zij wilden terugkeren. Alleen het trage voortstuwen van de Seine tussen de oevers onderbrak deze geluidloze warmte.
Nog voor vier uur keek Julien verontrust naar het uitspansel, want halverwege het middelpunt en de horizon achter de bocht naar Parijs was de azuren luchtschelp krijtgrijs geworden. Zachte donderkoppen staken als vlokken zeeschuim door het paarser wordende blauw der
| |
| |
verten. De blanke heuvelen van deze wolkendrommen zakten weg in een luchtdamp, die hij traag maar zeker zag vergrijzen. Nauwelijks was de einder over het gehele zuid-westen versomberd en overdekt, of er was een algemeen ruisen begonnen in de lovers van de bomen en de struiken, en de verdroogde grond waaide reeds als een fijne roestgele nevel over de weg. Zij liepen snel het bospad op naar de herberg bij de aanlegplaats en gingen er op het terras onder de glazen serre schuilen, van waar ze op de groentetuinen uitzagen. De kleuren der kleine olijfbomen verschemerden reeds. Het diepe violet van hun verwrongen stam, de kobalt-blauwe schaduwen tussen hun takken, de vleesokers in de abrikozenbomen en de gouden gekartelde vlekken der heliantropen, die te wiegelen hingen op hun hoge stengels tegen het bloedende rood der moerbeziebomen, alles verloor plotseling onder de schaduw van een enorme onzichtbare vlerk zijn felle trilling. Men kon nauwelijks ademhalen. Een loodgrijze korst trok over de velden, onheilspellend, als met wazige, eiergele en rossige dampen, nu bijna zwart boven de boskim, af en toe door een bliksem gespleten. Ook het kletteren was met één slag begonnen, met enorme waterdruppels op de brede bladeren van zonnebloem en tabaksplant, als op gespannen trommelvliezen. Met de regen veranderde ook het landschap van geur en het ademhalen werd verlost van die zwoele druk. Toen brak de hemel open en gordijnen van water stortten donderend op de aarde neer. Zij sloegen als met zwepen door de rozentuin en haalden de groene klimbonen omver. Ze rukten de reukerwten van hun latwerk maar zij hergaven aan het menselijk gemoed zijn heerlijke onstuimigheid.
Sinds die dag wist Denise wat liefde betekende en was zij geen kind meer. Als in een eindeloze droom gingen de zomerdagen, die vervuld waren van een groot geluk aan haar voorbij. Het was nu of zij plotseling deelachtig geworden was aan het leven..., maar vèr van het leven vol sombere dreiging en haat, waarvan zij rondom zich spreken hoorde en ver van de nood, die af en toe de have- | |
| |
loos geklede paupers uit hun duistere buurten dreef om te gaan plunderen daar waar het naar eten rook.
In het heetst van de zomer werkte als een aardschok het manifest van de Hertog van Brunswijck, opperbevelhebber van het Pruisische leger, die het revolutionnaire Frankrijk met een militaire actie bedreigde. Het was of deze schok zelfs doordrong tot diep onder het puin der morele nederlagen, dat Marat tot zwijgen had gebracht.
Als een vlam sprong zijn naam plotseling door het heetgeblakerd debat der clubs. De woede heeft zich van het gehele volk meester gemaakt. Terwijl de zon ongenadig het stenen labyrinth van de wereldstad verschroeit en de dorst onlesbaar geworden is, staat de onrust op alle gelaten geschreven. Men sluit zich aaneen. Reeds ruikt het bij de stadspoorten naar paarden, verzuurd leer en gaarkeukens. Twintig-duizend patriotten in soldatenkleren legeren rond Parijs. Zelfs de armsten der courtisanes gaan een tijd van voorspoed tegemoet. De féderés van Marseille, fanatieke revolutionnairen uit het zuiden des lands, vindt men in de clubs en in de cafés. Het Augustusvuur wordt vermengd met de kruitlucht en vormt een geheimzinnige atmosfeer, die iedereen inademt en die elk ogenblik in een bevrijdend knallen kan overgaan. In de onbewolkte zomerhemel hangt een geladenheid vol explosieve kracht. Zij geeft aan dingen en mensen die geheimzinnige trilling, die slechts op een uitbarsting wacht.
Ook Marat is onder die electrische hoogspanning, onder de as van een onvoltooid verleden uit gekropen. Hij heeft geen tedere handen meer nodig om zich op te richten. Een geheimzinnige windstoot is in de smeulende as van zijn onderwereld gevallen. Zij, die niets meer van hem hoorden, hebben zich vergist; want als een plotse vulkaaneruptie gaat zijn vlammend woord door alle ontreddering heen. Op de straathoeken, aan de poorten, op de bruggen, in de stegen, langs de wandelpaden der wegen, onder de hallendaken, overal gaat als een hernieuwde bazuinstoot ‘l'Ami du Peuple’.
| |
| |
‘Zal het volk eindelijk inzien dat de koning zijn gevaarlijkste vijand geworden is!?’
‘Wij gaan naar een algemene opstand!’
‘Onze hoop berust op de gefedereerden!’
‘De buitenlandse machten zullen ons niet durven aanvallen, indien we Lodewijk, zijn vrouw en zijn zoon als gijzelaars in Parijs gevangen houden!’
‘Volk, Patriotten, soldaten, eenzelfde vlam brandt in ons, wij zulllen de buitenlandse vijand verslaan, moar wij moeten eerst de binnenlandse vijand onschadelijk maken. Wij moeten in Parijs zelf toeslaan!’
De nervositeit der clubs is onbeschrijflijk geworden. Het volk verzamelt zich elke avond met pieken en bijlen om naar het Tuilerieën-paleis op te trekken. De gefedereerde patriotten uit Zuid-Frankrijk sluiten zich uit idealisme of uit dronkenschap bij de Parijse paupers aan. De politieke bijeenkomsten ontaarden in de waanzinnigste orgieën. De Assemblee is de toestand niet meer meester. Robespierre, op wiens weloverwogen en berekende oordeelskracht de denkende patriotten rekenden, zwijgt. Hij is niet tegen en niet voor een ongedisciplineerde actie. Hij bestudeert en controleert nauwkeurig elke volksbeweging, doch houdt zich koel en afzijdig. De Girondijnen zelf zijn verdeeld in hun mening over het slagen van een algemene opstand. Het hoofd van de Parijse commune, Petion, laat het bij felle woorden tegen de koning. Danton wendt alle argumenten aan om aan het oproer een legaal karakter te verschaffen. Alleen Marat slaat zijn bliksems met ongekende kracht en eist de actie, de brutale actie! Nu of nooit!
De nacht voor de beslissende dag zijn vele Jacobijnen tezamen gekomen bij Danton, aan een groot banket verzameld met de leiders der Marseillanen. Buiten heerst er in de faubourgs een gedempt rumoer. De wijn vloeit. De oude mevrouw Danton schreit af en toe. Lucie Desmoulins lacht uitgelaten en overdreven.
‘Hoe kun je zo lachen,’ zegt mevrouw Danton herhaaldelijk.
| |
| |
‘Helaas,’ zegt ze, plotseling bleekgeworden, ‘het is een voorgevoel, dat ik misschien vanavond veel tranen laten zal!...’ Camille Desmoulins haalt de schouders op en heeft een rode cocarde in zijn knoopsgat gestoken. Het is nog zo heet, dat het hele gezelschap naar buiten trekt om lucht te scheppen. Er trekken sans-culotten voorbij, die ‘Vive la Nation’ schreeuwen. Er zijn veel cavaleristen te paard en een merkwaardig gemengde menigte. Lucie Desmoulins wordt plotseling door een hevige angst aangegrepen. Zij vraagt aan mevrouw Danton om weer naar binnen te gaan; nu lacht deze haar uit, maar ook achter die lach heerst de vrees.
Later in de nacht gingen zij weer bij Danton binnen en de mannen begonnen zich te wapenen. Toen Desmoulins met het geweer binnen kwam, vluchtte zijn jonge vrouw in een alkoof achter de gordijnen, bedekte haar ogen met beide handen en begon hevig te huilen. Hij ging haar geruststellen en zei, dat hij in gezelschap van Danton blijven zou. Alleen de oude bakker Fréron zei dat hij genoeg had van het leven en blij was een gelegenheid te krijgen om te kunnen sterven. Er kwamen nu af en toe patrouilles aan bij het huis van Danton; zijn gulle, kalmerende stem begon bevelen te geven. Camille Desmoulins ging met een patrouille vreemdelingen tot aan de Seinebrug en kwam met de hevig gebarende Legendre terug. Hij was vermoeid en legde een ogenblik zijn hoofd aan de boezem van zijn vrouw. Legendre bekeek hem een ogenblik met een sentimentele uitdrukking op zijn grof zwetend gezicht en zei tot de andere vrouwen: ‘Het is jammer om dertienduizend mensen kapot te maken, maar dit is beter dan de Oostenrijkers binnen te halen.’
Tegen Barbaroux, de Commune-secretaris van Marseille, zei hij nors: ‘Ik mis hier twee mensen, Marat en Robespierre... maar het is waar, de menigte bezorgt hun buikpijn...’
De spanning zette zich nog de gehele volgende dag voort. In de late namiddag kwam uit de faubourg Saint- | |
| |
Antoine een dreunende stoet opzetten. Voor dat iemand zich er rekenschap van gegeven kon, drongen plotseling van links en van rechts hele stromen volks de Tuilerieën-tuin binnen. Er werd gescholden en er brak een handgemeen uit. De Zwitsers schoten niet, maar het volk was onderling slaags geraakt. Tussen de rijen der sans-culotten drongen andere troepen van burgers naar voren, die ‘Leve de monarchie’ riepen. Deze gespleten heterogene massa drong op naar het paleis. Ze streed om voorrang in de openstaande deuren. Zij liep door de gangen van marmer en goud en er klonken voortdurend tegenstrijdige kreten. De menigte zag zichzelf als een haveloze kudde weerspiegeld in de enorme spiegels. Als een lavastroom rolde zij voort over de kostbare tapijten. In die massa bevonden zich Julien de Languais en Denise. Zij was meer dood dan levend. Zij werden voorbij een open zaaldeur gestoten. Sommigen riepen in koor: ‘Weg met het veto des konings! Zend de ministers naar huis! Een volksregering willen wij!’
Maar anderen riepen: ‘Leve de Koning!’
Het volk, het hele volk was er. Het vond zijn koning, dik en kalm. Men had hem een rode kapmuts op het hoofd gezet en een rode cocarde op zijn wit vest gestoken. Iemand uit de logge stroom, schreeuwde: ‘Sire, vrees niet, het zijn niet alleen de verdwaasden, die hier gekomen zijn.’
Denise zag de vorst. Hij klopte met de rose kussentjes van zijn handen op het hart en zei: ‘Ik ben niet bang, beste kinderen.’
En plotseling had een jonge vrouw een degen onder haar mantel vandaan gehaald, die met bloemen en een driekleurige cocarde versierd was. De koning nam hem en stak de cocarde op zijn rode muts. Daarna wierp hij haar driemaal in de lucht en iedereen riep met tranen in de ogen: ‘Leve de Koning. Leve de Natie!’
Onder de vrouwen bevond zich een vurige patriotte, die een jaar geleden aan het hoofd van hen die brood eisten, naar Versailles getrokken was. Toen zij in de
| |
| |
nabijheid van de koningin gekomen was, begon zij als een dronken vrouw te schelden. Zij spuwde de grofste beledigingen uit. Toen zij een ogenblik in haar eigen woordenstroom bleef steken, vroeg de koningin haar wat zij haar misdaan had.
‘Niets,’ riep zij, ‘maar gij brengt het land naar zijn ondergang.’
‘Men heeft u bedrogen,’ antwoordde Marie-Antoinette rustig. ‘Ik heb de Koning van Frankrijk gehuwd, ik ben de moeder van de Kroonprins, ik ben Franse. Ik kan alleen maar in Frankrijk gelukkig zijn, en ik was gelukkig, toen jullie mij nog niet haatten...’
De vrouw begon te schreien, wierp zich op de knieën en stamelde: ‘Vergeef mij mevrouw, ik geloof dat u een goede vrouw bent.’
De kleine prins zat op een tafel met een grote rode wollen muts op zijn oren. Het was Santerre, die hem die muts afnam en riep: ‘Moet dat kind soms stikken met dit hete weer!’
Toen richtte Lodewijk zich tot de menigte en zei: ‘Uw gedrag ontroert mij. Gij gedraagt u met grote waardigheid. Gij kunt nu beter naar huis gaan. Gij hebt het recht uw wil en eisen te doen kennen, doch ik heb het recht niet u iets toe te zeggen; dat recht is mij ontnomen, daarvoor dient gij u tot de Assemblee te richten.’
Een beetje verder stonden mensen te ruziën over een beschadigde deur. De koningin liet zich inlichten en merkte op dat die beschadiging op dit ogenblik niets te betekenen had. Aan de felle volksvertegenwoordiger Merlin de Thionville, die haar onafgebroken aanstaarde vroeg ze, waarom de tranen over zijn wangen liepen. Hij zei als in een droom: ‘Verontschuldig mij... Ik schrei.. ja ik schrei, mevrouw; maar het is over het ongeluk van een gevoelige en mooie vrouw, over het lot van een moeder... Het is niet om de koningin, dat ik schrei... Ik haat koninginnen en koningen... Dat is mijn religie.’
De ‘opstand’ was weer op een sentimentele klucht uitgelopen!
|
|