in het duister de deuren voor hem, die de stem der revolutionnairen geworden was.
In de Assemblee Nationale gingen stemmen op voor hem. Men looft zijn ‘Plan ter strafverbetering’. Ook daar sprongen zijn aartsvijanden op om hem te ontmaskeren voordat het te laat was. Maar hij veroverde met één slag het vertrouwen der patriotten. Midden in de felle strijd, die hij in de Assemblee had verwekt, ontsluierde hij plotseling het aanvalsplan van de geëmigreerden, die met steun van Pièmont en Oostenrijk hun mars naar Parijs beginnen wilden.
Naar zijn brochure ‘Te Wapen! of het is gedaan met ons’ werd even gretig gegrepen als naar het karige brood. En terzelfdertijd valt hij de Assemblee aan, die vol twijfelaars zit.
‘Zeshonderd hoofden dienen nog afgehakt en ten voorbeeld gesteld,’ roept hij uit, ‘alvorens onze vrijheid en ons geluk verzekerd zijn. Millioenen staan klaar om u de hals af te snijden, om uw vrouw en kinderen in hun bloed te smoren. Verkrachting, bestialiteit, wraaklust en misdaad wacht uw dierbaarsten...!’
Desmoulins loopt naar deze waanzinnig geworden journalist.
‘Zeshonderd koppen! Je zult me moeten toegeven dat het veel is! Iedereen weet wel dat je de dramaturg onder de publicisten bent... maar de imbecielen geloven je!’
‘Voor hen schrijf ik het,’ antwoordt Marat vijandig.
‘Het zal je de gevangenis kosten, deze aansporing tot massa-doodslag...’
Intussen leest Malouet in de Assemblee de eis tot in hechtenisneming voor van Marat, die er van beschuldigd wordt, het volk tot wandaden aan te sporen, tot bloedvergieten, de wetten te saboteren en de Constitutie omver te willen werpen.
Het is ditmaal hoge ernst. Marat zoekt een nieuw schuilhok en vandaar schrijft hij zijn pamflet tegen Malouet, die hij er van beticht, ‘de grootste der schurken te zijn en een handlanger van de geëmigreerde adel.’