| |
| |
| |
IV
In de taveernes van de faubourg Saint-Antoine hoorde men niet alleen in geuren en kleuren vertellen, dat de officieren van het Vlaamse leger en de Zwitsers door de Koningin op een banket waren genodigd, doch dat zij de Nationale Cocarde met de voeten hadden getreden. Zij hadden de kleuren van de Koningin getoond en gezegd: ‘Weldra zullen we deze doen zegevieren.’ De gehele nacht vond men er jonge soldaten, die gedeserteerd waren, daartoe vaak door hun vrees voor de praatjes over volkswoede en wraak gedreven, doch vaak ook door de kleine deernen, die men op hen had afgestuurd. Er werd geschreeuwd en gezongen, verbroederd en geschreid en het gelal van dronken mannen en vrouwen duurde er tot in de vroege ochtenduren.
Het was een van die prachtige ochtenden boven de Seine. Een zachte nevel werd langzaam boven de oude bruggen en de grijze steen opengescheurd door een mat, gouden glanzen! De vroege zon kwam achter het woud van Vincennes opstoten en veroverde de vochtige daken van dit stenen heelal tot aan de heuvelen van Saint-Cloud. Tegen de flanken van de Montmartre stonden de laatste zware wijntrossen stijf van rijpheid. En plots hoorden de lieden rondom de Hallen de tambour slaan. Nieuwsgierige hoofden, die de slaap nog niet uit de ooghoeken hadden, kwamen tussen de halfgeopende luiken een blik werpen op het vreemde rumoer.
Een jonge vrouw roffelde de trom, tussen een lijfgarde, die de driekleurige cocarde op hun hoeden gestoken hadden. Aan de straathoeken stonden zij stil en riepen uit volle borst, dat er geen brood meer was bij de bakkers. De huisvrouwen verzamelden zich en na enkele minuten liep het bericht sneller dan de boodschappers. Uit het Palais-Royal waren intussen verschillende groepen beval- | |
| |
lige dames gekomen, die zich op de Place Louis XVI verzamelden. Vooraan liep in een driekleurig kleed van Griekse snit een der beroemdste courtisanes, Théroigne de Néricourt, die lang voor de jeugdige Bacchante een van Houdon's volmaakte modellen was geweest. Van de rue Saint Jacques, van Saint Michel, van Saint Germain des Prés, van de rue des Cordeliers, van overal zag men vrouwen samenstromen, waarbij zich jongens en mannen voegden, van wie velen in loshangende soldatenklederen, anderen met opgestroopte hemdsmouwen, gewapend met bijlen en stokken. Men kon vooral aan de mannelijke manifestanten zien dat ze uit de ingewanden van de stad gekropen kwamen... De verzamelde stoeten begaven zich in een dichte drom, onder de steeds triomfantelijker stijgende late zomerzon naar het raadhuisplein. De gemeente-officieren van de Garde Nationale, die de half zingende, half dreigende en sinistere bende zagen komen opdringen, namen de vlucht. Achthonderd geweren en vier kanonnen werden meegevoerd. Nu zette de optocht zich in beweging. Kinderen kwamen dansend aanhollen en uit straten en stegen kwamen havelozen en hongerigen aansluipen als wild achter de geur van buit. Vooraan werd Madeleine-Chabry, in het Palais-Royal Louison genaamd, een aantrekkelijk zeventienjarig meisje, gedragen door vier stoere cavaliers.
‘Er is geen brood meer!’ riepen ze. ‘De vrouwen van Parijs zullen het brood gaan halen bij de Bakkersvrouw van Versailles!’ Het waren zeker geen uitgehongerden, die de kern van deze stoet vormden. De aanhang misschien wel. De aanhang begon al met haar plunderingen en haar vechtpartijen voordat ze de poort van Auteuil had bereikt. Achtduizend vrouwen kletterden met lansen en oude bajonetten. De honger als een grauwe krijsende massa geschaard rondom de ontucht. Dit mengsel van stinkende flarden en geparfumeerde boudoirtulle deed een mist van fijne goudblonde stof rondom zich opstuiven. Tussen de welgevulde wijven van de hallen en de bevallig in de lenden gesnoerde courtisanes sleepte
| |
| |
het gepeupel zijn uitgeteerd bekken mee, zijn duistere blik, die met de wanhoop der laatste begeerten was gevuld. Het was een lawaaierige sleep vol vuil en edelstenen, vol liederen en vloeken. Sommigen schreeuwden om brood, anderen om wapens, anderen om drank en velen riepen af en toe in koor: Vive le Roi! A bas la Reine!
Tegen het middaguur kwamen ze in Sèvres. Het uitvaagsel onder hen was reeds door de honger gekweld. De bakkerijen werden leeggeroofd, de huizen bestormd en uit de kelders der herbergen werden de wijntonnen gesleept, op karren geladen en meegetrokken door schreeuwende wijven. Uitgeput, bestoft en bezweet, dronken, ziek en met bloedende voeten kwamen de armsten onder hen te Versailles aan. Het volk verzamelde zich en riep:
‘Vive les Parisiennes! Vive les Patriottes!’
Zij trokken naar het gebouw waar de Assemblee vergaderde. Het was moeilijk hen tot rede te brengen. Zij wilden Mirabeau meevoeren naar het Koninklijk Paleis en hem de capitulatie doen eisen. De Koning was reeds van hun komst op de hoogte.
‘Indien ik wegga, zullen ze de Hertog van Orleans kronen’, zei hij. ‘Indien ik toegeef, zullen ze meer en meer eisen...’
Intussen had hij aan de officieren van het leger bevel gegeven dat zij niet schieten mochten.
Hij trok zich terug om te bidden in zijn huiskapel. De ongeduldige vrouwen begonnen om brood te schreeuwen. Zij riepen, dat de aartsbisschop van Parijs het meel voor de stad in de provincie had doen blokkeren. Zij wilden tot handtastelijkheden overgaan en korte metten maken met de tegenstanders in de Assemblee. Robespierre slaagde er in hen te kalmeren. Over en weer gingen nu de eisen en de antwoorden. De voorstellen en de tegenvoorstellen. Het was duister geworden en er viel een dunne regen. Kinderen schreiden of vielen in de dunne modderlaag rond het plein in slaap. Er kwamen een paar soldaten van de Koninklijke lijfwacht, die aan
| |
| |
de Assemblee een bericht uit het Paleis brachten. Zij baanden zich een weg tussen deze grauwe kudde. Hun bevelen werden beantwoord met een vloed van scheldwoorden en stokslagen. Twee vrouwen werden bloedend weggesleept. Hun kleren hingen in flarden rond het naakte lichaam. Toen riep Mourrier, de president van de Assemblee dat de Koning een afvaardiging ontvangen zou. Hij zelf sprak tot Lodewijk over de ellende in Parijs en zei dat de Assemblee ongeduldig wachtte op zijn aanvaarden van ‘de Rechten van de mens’. De Koning luisterde met ontroering naar de verhalen der vrouwen. Louison, de zeventienjarige lichtekooi van het ‘Quartier des courtisanes’, moest het woord doen. Haar emotie was zo groot, dat zij nauwelijks het woord ‘Brood...’ kon uitspreken. Zij viel in zwijm. De Koning had de tranen in de ogen en riep om hulp voor haar. Toen zij vertrokken, wilde het meisje zijn hand kussen. Hij omhelsde haar als een vader... Juichende kwamen ze het portaal uitlopen en riepen: ‘Leve de Koning!...’
Zij die buiten stonden begonnen weer te schelden en krijsten dat de delegatie haar zakken had laten vullen met zilverstukken. Met hun jarretières wilden ze de ongelukkigen worgen.
De Koning had uitstel gevraagd tot negen uur.
De horde trok weer naar het Assembleegebouw en riep in koor: ‘Wij willen vadertje Mirabeau! Mirabeau! Mirabeau!...’
Intussen was Lafayette met een troep van de Parijse militie in aantocht. Hij had eerst laat vernomen wat er gaande was. Een jonge grenadier was hem komen melden: ‘Generaal, het volk heeft geen brood meer. De ellende heeft zijn hoogtepunt bereikt. Het comité der voedselvoorziening bedriegt U of wordt bedrogen. Deze toestand kan niet langer duren. Wij moeten naar Versailles!... Men beweert, dat de Koning een imbeciel is, wij zullen, de kroon op het hoofd van zijn zoon zetten en een regentschap benoemen.’
Lafayette, die zeer populair was sedert hij uit Amerika
| |
| |
was weergekeerd, begreep dat hij moest ingrijpen. Hij overzag de situatie. Hij sprong op zijn wit paard en reed naar de Grève waar een massa op de been was. Hij wilde het volk duidelijk maken, dat er orde werd vereist om tot een oplossing te komen. De horden, die van alle kanten opdrongen, bemoeilijkten zijn taak. Zijn grenadiers spoorden hem aan zo spoedig mogelijk te vertrekken. Vijftien-duizend soldaten en duizenden burgers zetten zich in beweging. Het was de tweede uittocht, die Parijs op de vijfde October aanschouwde. Op de terrassen zat een elegante menigte, die hen toejuichte en in de handen klapte. In Passy stond, in het huis van de Hertog van Orleans, mevrouw de Genlis met haar zakdoek te wuiven. De regen, die in de namiddag druilerig was beginnen neer te slaan, ontnam echter aan deze stoet zijn geestdrift.
Om elf uur kwam Lafayette te Versailles aan. Monarchisten en Revolutionnairen zongen en juichten.
Een gebaar van Lafayette en hij zou in triomf rondgedragen zijn als president van een nieuwe Franse republiek, zoals zijn vriend Washington in Amerika. Maar alvorens Versailles binnen te trekken, had hij zijn troep trouw doen zweren aan de Koning.
Alleen en flegmatisch als altijd, met zijn hoog naar achteren buigend voorhoofd, liep hij naar het Paleis. De Koning was verheugd en liet hem melden, dat hij besloten had de ‘Rechten van den mens te aanvaarden. Iemand van de hofadel riep: ‘Daar komt Cromwell!’
Lafayette antwoordde laconiek: ‘Cromwell zou niet alleen binnen gekomen zijn!’
Om drie uur 's nachts werd de vergadering van de Assemblee opgeheven. Overal had men de troepen en de Parijzenaars pogen te herbergen. In de drankhuizen was jolijt en ruzie. De wijn gulpte uit de vaten. Soldaten en deernen zochten niet eens een onderdak voor hun genoegens. Men zag ze ineengestrengeld in het slijk rollen. De revolte leek in een groteske, banale orgie gesmoord. In de eerste uren der morgenschemering hadden zich echter enkele duistere elementen verzameld. Onder
| |
| |
hen bevonden zich sommige bestormers van de Bastille, ontgoocheld over de geringe buit. Het Koninklijk Paleis bood meer kansen! Lag het goud van Frankrijk er niet opgestapeld? Er snuffelden reeds figuren rondom de hoge hekken. Zij waren gewapend met ijzeren stangen, zeisen en hamers. Geweren hadden zij niet. Zij dwongen nochtans de soldaten der Garde Nationale op de Paleiswachten te schieten. Zij schoten over hun hoofden heen. De bevolking was weer gealarmeerd. De Parijzenaars echter lagen hun roes uit te ronken. De burgers van Versailles haatten het hof meer dan ooit. Uit de buurt der wapenfabriek kwamen smeden en andere ruige kerels aanlopen. Om zes uur werden de hekken geforceerd. De eersten waren er overheen geklommen en een was neergeschoten. Links en rechts drongen zij de appartementen binnen. Er werd geschoten en gestoken. De Parijse militie kwam tussenbeide en Lafayette beheerste snel de toestand. Maar buiten riep het volk: ‘De Koning naar Parijs!’
Een uur later zette de sinistere stoet zich in beweging. Het stortregende. De Koning en de Koningin zaten bleek en ziek van inspanning in de karos, die door Lafayette zelf werd bewaakt. De horde kwam weer samen. Zij sleurde als een sombere stoet van verslagen legers door de modder.
Voorop trokken de weinige fanatici van dit vreemde avontuur. Op hun lansen hadden ze de afgesneden hoofden gestoken van twee paleiswachten, Deshuttes en Varicourt. Na vijf uren bereikten zij de Parijse voorstad. Het volk had zijn Koning uit de handen van de vreemden en van de adel gerukt. Hier en daar werd een triestig vreugdeschot gelost met een geweer, maar de meeste luiken bleven gesloten. Het was een enorme marche funèbre. Men begeleidde de vorsten tot aan het Tuilerieënpaleis, dat sedert jaren onbewoond was. In dit bestofte mausoleum van een vergane roem, brachten de koning en de koningin hun eerste nacht door als gevangenen!
De macht van het volk was bevestigd. Maar telkens na een uitbarsting was het of de massa onverschillig geworden was voor het verder verloop van de Revolutie.
| |
| |
Dit bracht de magere en steeds koortsiger scribent van ‘l'Ami du Peuple’ tot razernij. Meer dan ooit was voor Marat de tijd aangebroken om onvermoeid op het publieke aambeeld te slaan. Zijn kelder is een laboratorium geworden, waar het gift wordt gedistilleerd, dat dag na dag druppelen moet in die onschatbare reserve van volksinstincten. Reeds bereidt hij zijn plannen voor om alles te ondergraven, dat verantwoordelijk kan worden geacht voor de heersende armoede. Later zal hij stuk voor stuk de volksleiders zelf aan een openbaar onderzoek blootstellen. Maar weinigen van het gepeupel kennen de naam van hem, die hen tot verontwaardiging en toorn voert. Marat is een vreemdeling voor hen. ‘l'Ami du Peuple’ is hun ‘profeet en hun wetgever!’ Enkele dagen na wat hij de ‘brandende triomftocht der herboren natie’ noemt, valt hij met scherpe verdachtmakingen Necker aan: ‘Die niet alleen het laatste geld van de staatskas aan de handlangers der buitenlandse vijanden heeft verkwist, doch bovendien het om zijn rechten strijdend volk systematisch de hongerdood opdringt. Het is Necker, die een biologische oorlog voert tegen de ware patriotten. Hij is het, die bevolen heeft waardeloos brood uit graanafval te leveren aan de revolutionnaire stad. Het is Necker, die de Assemblee ondermijnt... Maar’, roept hij pathetisch uit, ‘zij die Versailles van zijn valse schijn ontdeden, zij zullen u ook uw verslenste lauwerkrans van het hoofd rukken!’
Het volk smulde van deze gezwollen toorn. Maar enkele dagen later werd het duistere werkhuis van Marat door een groep gewapende gardisten omsingeld. Hij ontsnapte langs een onderaardse gang. Hij hoeft niet ver te lopen. Tussen de enge stegen schuift zijn kleine schim. De melaatsachtige huizen, waaruit hier en daar de rotte moerbinten steken en wier lemen verdiepingen als blinde balkons boven elkaar uitbuiten, staan schuin in de smalle luchtreep boven hem als een schuildak. In de Cordeliersstraat woont Legendre. Een oud matroos, die zich hier als vleeshouwer heeft gevestigd. Een
| |
| |
burger, die een bulderende revolutionnaire taal doet horen in de club der Cordeliers. Bij alle volksonlusten is hij vooraan en gebruikt er zijn bonken van vuisten met evenveel kracht als sloeg hij ossen neer. Legendre voelt zich vereerd de journalist te kunnen herbergen. Doch nauwelijks is hij er enkele dagen of men fluistert, dat de schrijver van ‘l'Ami du Peuple’ voor de militie der commune de vlucht heeft moeten nemen. De militie, die door de revolutie zelf in leven geroepen is. De clubs discuteren ijverig. Er is geen enkele, die tot verzet oproept. Maar de naam van Marat gaat nu van lip tot lip. Marat had een oproer verwacht, doch dat blijft uit. Alleen het gepeupel gromt verontwaardigd over het feit, dat zijn blad niet meer verschijnt. Zij zeggen tegen elkaar: Het is Marat, die onze zaak verdedigde.
De magere wonderdokter liet niet lang op zich wachten. Hij vluchtte verder naar een der steengroeven van de Montmartre, waar enkele oude verlaten huizen stonden. De wegen waren er overwoekerd met onkruid en heesters. Het is er een volkomen woestenij. Marat vindt er een spelonk, die geschikt is. Enkele honderden jaren geleden werd Saint-Denis er onthoofd. Enkele steenhouwers, die er voorbij komen, zien hem daar soms in zijn lange hemelblauwe redingote, met een doek om het hoofd gewonden. Schrijvende. Altijd schrijvende. Zij houden hem voor een gek of een boeteling. Soms zet er een man een kruik wijn en een korst brood neer. Maar in deze vochtige holen valt hij wederom ten prooi aan de pijnen, die zijn lichaam breken. 's Nachts daalt hij door slijk en struikgewas naar beneden. Een van zijn trouwste loopjongens wacht hem in een kleine schuur en gaat de teksten drukken. Maar dat duurt niet lang meer. Spoedig keert hij zelf terug naar het oude kelderhuis in de Cordeliersstraat. Hij heeft de militaire besluiten vernomen. Hij bliksemt terug. ‘Om de volkswil te smoren is iedereen opgeroepen om vier jaren lang in het leger te dienen. De leiders der revolutie zijn verkocht! Wat zal er van onze landbouw terecht komen en van onze industriële productie!’... ‘Maar het gaat
| |
| |
er om, dat men de jongens slaafs leert gehoorzamen. Dit is een aanslag op de natuurwetten. Het is een aanfluiting van onze grote moderne filosofen Voltaire en Rousseau! Volk, herinner u, dat het de plicht is van vrije burgers, dat zij de bevelen van hun oversten niet uitvoeren, wanneer zij tegen hun belang indruisen. Wanneer de officieren bevel geven op te treden met de wapens tegen de volkswil, dan dienen de waarachtige soldaten hun wapens te keren tegen de officieren...!’
Marat is de profeet der anarchie geworden. Hij voelt dat de orde weer van bovenaf zal opgedrongen worden. Hij weigert er zich bij neer te leggen. Alle middelen zijn hem heilig geworden. Hij valt Necker wederom aan en geeft hem de Schuld van alle kwaad, waaraan de gemeenschap lijdt. Nooit waren zijn uitlatingen zo geladen van haat en nijd.
Minister Necker antwoordt niet. Hij is voorzichtig in deze nieuwe democratische tijd. Zonder opzien laat hij het hoofd van de gemeente komen en de commandant der gemeentemilitie, evenals de procureur van de rechtbank.
‘Vandaag ben ik het, morgen gij, generaal Lafayette, of gij, mijnheer de Procureur. Deze Waanzinnige wendt geen enkele poging aan Om de democratie te beschermen, zijn enigste bezigheid is de totale vernietiging van alle gezag. Wij dienen hem vast te zetten!’
Laat in de namiddag van die 22e Januari van het jaar 1770 komt een der loopjongens hijgend de werkkamer van Marat binnengestormd, die bezig is zijn volgend nummer samen te stellen. Hij neemt nog juist de tijd om een opzienbarende titel neer te pennen, want de knaap meldt hem, dat verschillende bataljons de straat omsingelen. Marat is uiterst kalm. Hij trekt zijn redingote aan en zet zijn ronde hoed op. Hij wandelt de deur uit en verwijdert zich onder het oog der niets vermoedende soldaten.
Die zelfde avond vertelde iedereen, in huis, in de taveerne, op straat en in de kazernes dat de grootste publicist van de nieuwe tijd, Marat, door de omgekochte stadsmilitie werd achtervolgd en de weg der ballingschap had gekozen.
|
|