Figuratief overschot(1953)–Robert Franquinet– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Banlieue I Ik ben de sterrenplukker in de zwarte sneeuw der schoorsteenpijpen, van uit mijn liederenluik kan ik de nachtboom grijpen. Ik ben de murensplijter mijn woekerhout wast in het vaderhuis. Ik zwel als desem in het vochtig meel en draag de liefde op mijn keel. Ik zwel als adem in de borst en draag de steden in mijn dorst! Wie in het vunzig stratennet de lijsterstrik heeft uitgezet vangt op zijn raam van wolframiet de angel van het zwerverslied. II De urenschelp is leeg en grijs in de voorsteden van het paradijs. De vrouw der dromenspinnerij loopt in haar mantelgeur voorbij en wat in haar niet kan genezen kan elkeen in de straatkrant lezen... Zij is het eenzaam najaarsteken waarin de zomerzinnen breken; want wie begeert, wint nederlagen als schimmels op het vocht der dagen. [pagina 6] [p. 6] III Ik ben de speelman in die wind, verliefd op het schrale vlechtenkind, dat bij het linnenloze bed zijn zinnen op de kruimels zet, dat bij de kleurverloren deur de haren kamt met watergeur. De schilfers van de kamerwanden staan in de roze spiegelhanden en in haar brede ogen beiden vlucht het begin der jaargetijden. De Minnaar die haar heeft gekozen schonk haar twee zwartgeworden rozen diep in het vlees van haar gelaat en bracht als bruidschat haar de straat!... IV En bij dit kind moet ik nu zingen. De sterrenplukker die ik was tast slechts in dit verbrijzeld glas. En alle dorst die in mijn stem de dauw vergaart van Bethlehem kan in het hart slechts heimwee dringen. V Maar op de drempels van ciment heeft Hij de tederheid geënt, en wat onzuiver werd ontsloten wordt tot Zijn Luister ingestoten! En al de kindren uit de spleten, waar maden aan de Kruisbalk vreten, zien in het ochtendgrijs de zwarte ratelkar op weg naar het Paradijs. Vorige Volgende