| |
| |
| |
[III]
Weet ik waarom ik schrijf? Noodzaak? Routine? Het onuitgesprokene blijft belangrijker, het manifesteert zich nauwelijks aan de oppervlakte. Op hun ondergrondse tochten bevruchten de pieren alles wat wortel heeft met de noodzakelijke bacteriënfauna die ze ronddragen. Ik lig denkloos. Ik ben een grot met het sijpelende geluid van vallende waterdruppels. Het beeldenpuin is geen aanleiding meer voor nostalgie. Ik heb het gevoel dat alles uit me stroomt zoals het naar binnen stroomt. Op dit ogenblik ontvang ik een lawine van klanken die afschuift van de Apokalyps van Pierre Henri. De molensteen in mijn ingewanden maalt beelden. Het schoppen tegen mijn schedelbasis herbegint. Het balt zich samen in mijn nek. Het aziatisch kind, naakt zittend op een eindeloos stuk verschroeide aarde tussen de rottende kadavers. Het houdt zijn oren met zijn handjes bedekt voor het razend geweld van een artilleriegevecht. Ik hoor het doffe geluid van de uitgeteerde lichamen die tegen de muur worden gesmakt te Algualcapur. De jammerloze stilte van het dorp met de aan hun testikels opgespijkerde zwarte lichamen in de Aurès.
Ik duw op de knop van de bandrekorder. Langgerekte klankdraden met een duistere tonaliteit dringen de huid binnen. Ze hebben de funktie van ‘hasj’. Ze zwellen. De toon verdubbelt. Verhoogt als het sissende metalen geluid van vliegtuigen die naar hun startbaan rollen.
De muziek kleeft aan de dingen. Raakt ze me nog? Ben ik een adept van dit lyrisch braaksel? Sedert wanneer ben ik immuun voor dramatische spanningen door de verbeelding geschapen?
Tegen het licht van de getraliede ruit in de deur van mijn werkplaats tekent zich een schaduw af. Er wordt zacht geklopt. Carla is daar. Ik sta op. We omhelzen elkaar.
‘Ben je nog kwaad?’
‘Heb ik reden om kwaad te zijn?’
‘Veertien dagen zag ik je niet.’
‘Ik was weg voor mijn werk.’
| |
| |
‘Dat vertelde Veronica me. Overal waar gevochten wordt.’
‘Waar gemoord wordt,’ verbeter ik haar.
‘Ik heb je gezocht, die avond.’
‘Welke avond?’
‘Doe niet zo. Je wagen heeft de hele nacht voor Peeny's flatgebouw gestaan.’
‘Wie heeft je dat verteld?’
‘Ik heb in mijn wagen tot twee uur gewacht. Ik wist dat jij je wreken zou. En waarom? Ik dacht dat ik gek zou worden. Ik heb je lief. Ik weet niet wat ik doen moet om dat ongedaan te maken. Ik kan niet meer zonder jou.’
‘Ik ook niet.’
Ik zie haar tranen en lieg: ‘stel je niets voor over Peeny. We werkten aan het kommentaar voor een dokumentaire. Ze is de enige vrouwelijke speaker waarover ik beschik.’
‘Vertel me niet zulke dingen. Ik ben bang voor haar. Ik verafschuw haar.’
‘Ik zal niet meer met haar werken, als je dat wilt.’
Plotseling voel ik dat ik oneerlijk ben. Ik voel haar verliefdheid als iets dat ik beschermen moet tegen de vulgariteit van het bedrog... Ik houd van haar. Ik ga de deur sluiten.
‘Georges komt over twee weken terug uit Afrika. Voor die tijd wil ik elke dag bij je zijn.’
Ik begin haar uit te kleden met een schroom of ik het nog nooit deed. We zijn vertederd. Het feit dat er een scheurtje is tussen ons, maakt ons driftiger, zachter en geiler. Wanneer ze mij voelt binnendringen begint haar lichaam wild te bewegen. Maar ik zeg: ‘langzaam, heel langzaam. Ik wil denken aan wat ik nu doe met jou. Ik wil elke sekonde in jou bewust genieten. Ga langzaam.’
‘Oh ja,’ zucht ze.
Bijna stilstaand schuif ik in en uit haar. Bij het naar buiten glijden trek ik de rug van mijn penis millimeter voor millimeter over haar klitoris totdat de rand van mijn zwellende eikel zijn druk doet voelen om dan heel diep in het ravijn van vocht
| |
| |
en warmte te stoten. Haar brede vrucht gaat meer en meer open. Ik voel de spieren van haar benen, haar buik en haar armen spannen. Ik lik haar gesloten oogleden. Hoor haar adem zwaarder en zwaarder worden. Maar ik wil de klimax slechts laten exploderen wanneer de laatste weerstand breekt. Ze doet haar ogen open en begint in wanorde dingen te zeggen. Ze raaskalt. Ze trekt haar knieën tegen haar buik om haar schaamlippen zo wijd mogelijk open te sperren. Ze sluiten rond mijn ballen als ik diep indring en trekken als natte handen er overheen als ik weer naar buiten sleep. Mijn handen liggen platgedrukt tegen de achterkant van haar dijen. De lucht die ik telkens mee naar binnen trek maakt een licht smakgeluid. De extase maakt zich van ons beiden meester. Zij begint te kreunen en we rollen van het bed af op de grond waar zich nu alles als een vorm van waanzin ontketent, als een razernij. Maar tot het laatste ogenblik ben ik me van alles bewust totdat het als een spiraal van vuur uit mijn ruggemerg breekt. Uren blijven wij in elkaars armen. Als natte waterdieren. De strelingen zijn eindeloos. We herbeginnen. We slapen in met in elkaar gestrengelde benen. Ontwaken een uur later als onverzadigden. We zijn onuitputtelijk. Als ik haar naar huis rijd ben ik vol tederheid voor de vrouw die naast me zit. Is er in het bestaan iets belangrijker dan dàt? Ik rijd weg van haar huis en zie dat het halfvijf is. Elke dinsdagochtend ga ik om vijf uur naar de filmstudio om mijn kommentaar voor het weekjournaal te schrijven. Om halfnegen komen de technici om de teksten op de band te zetten bij het beeld.
Het bos is stil en in de straten is nog geen verkeer. Langs de stoepen staan de lange rij slapende auto's. Over een uur beginnen de vrachtwagens de smallere straten te versperren terwijl ze afladen. De kroegen zijn nog gesloten. De stad is grenzeloos triest. Een zee van vuile steen. De ochtend ruikt hier naar afval. Vanaf de ringboulevard rijd ik door een nauwe straat naar boven. Ik zoek al naar een parkeergat in de doodse muren van mistroostig blik. Het is ook het uur van de
| |
| |
eerste vuilnisbakledigers. Hun wagens klimmen traag naar boven als stinkende insekten. Als ik even later kom hang ik er achteraan. Bij de fabriek van bouwmaterialen, met het lange ijzeren hek, stop ik even om de antenne uit te trekken. De nachtzender ultra-kort brengt elk half uur tot zes zijn laatste berichten. Ik stap uit. Ga naar de antenne die in mijn linkerspatbord zit. Terwijl ik hem uittrek hoor ik een stem achter me: ‘zal ik je even helpen?’ Tegelijkertijd glijdt een gestalte van de stoep af aan de overkant, in de richting van mijn koplamp. Ik maak een bliksemsnelle draaibeweging. Grijp iemand met de linkerhand bij zijn das terwijl mijn rechter met een korte hevige uppercut langs zijn kin schampt. De man vliegt ruggelings over de motorkap van een 2 CV. en raakt met een doffe klap het ijzeren hek met zijn achterhoofd. De andere heft een stang in de hoogte maar aarzelt. Achter me is een wagen uit een kleine steeg komen aanrijden. Hij stopt. Een zware vent stapt uit en vraagt me: ‘kan ik helpen? Hindert er iemand u?’ Alles wordt dof en zwart. Ik val.
Het gezicht lijkt vlak bij het mijne in een vaag licht. Het beweegt. Water loopt over mijn hoofd. Alles wordt duidelijker. Ik lig in een leunstoel.
‘Komt u een beetje bij?’ vraagt iemand. Een slok whisky?’ ‘Dank je. Het lijkt me nog wat vroeg voor alkohol.’
‘Ik kwam juist op tijd. U bent een beetje toegetakeld. Niet te ernstig zie ik.’
‘Dank je. Vertel me nu maar wat je van me wilt.’
‘Waarom zo'n toon?’
‘Ik heb niet veel tijd te verliezen.’
‘U bent vandaag wat vroeger dan gewoonlijk. Gunt u ons vijf minuten?’
‘Wat weet u van mijn werk?’
‘Niet zo heel veel. Het gaat daar niet om. Sterke kop koffie misschien?’
Ik analyseer het gezicht voor me. Niet onsympathiek, tenzij zijn te kort geknipt haar met de uitgeschoren nek. Het type
| |
| |
van de franse officier in burger. Ook wel bijzondere dienst van ‘binnenlandse zaken’. Een kleine snor verbergt gedeeltelijk de bovenlip. Een harde mond. Spottend. Grijze uitdrukkingloze ogen. Geen persoonlijkheid. Minder zeker van zichzelf dan hij wil doen vermoeden. Meer knecht dan meester. Zonder kultuur. Een intellektuelenhater. Ook wel een AOS. Als ik de kans krijg sla ik hem met de vlakke hand op zijn smoel.
‘Kolonel Georges Valdy heeft een aantal jaren geleden, als secretaris van de betrokken minister, aan de konferentie te Pau met Ho Chi Min deelgenomen. Hij had een funktie als raadsman in Cambodja. Later was Afrika zijn terrein. Hij staat aangetekend als gematigd links. Het interesseert ons te weten wat zijn vertrouwenspositie bij de president betekent. Uw betrekkingen met zijn vrouw... lijken ons een mogelijkheid om daarover iets meer te weten te komen.’
Ik ben werkelijk verrast. Maar ik verroer niet. Kijk hem aan of ik de gewoonste zaak ter wereld heb gehoord en zeg: ‘aha.’ ‘Mevrouw Valdy is een onecht kind, onder valse naam ingeschreven, na een valse aangifte en vervalsing van diplomatieke papieren.’
‘En verder,’ merk ik verveeld op.
‘Het huwelijk is derhalve...’
Ik onderbreek hem. Ik interesseer me niet voor jullie wetgeving.’
‘We zouden Valdy ook kunnen wijzen op uw verhouding met zijn vrouw.’
‘Ik geloof wel in uw taktiek. De mijne is ook onuitputtelijk.’ ‘We kunnen van u of van haar wel wat mededeelzaamheid krijgen.’
‘Van mij niet.’
‘Van haar. We hebben trouwens enkele kompromitterende bewijzen.’
‘Chantage.’
‘We hoeven haar niet te gebruiken als u een klein beetje wilt meewerken.’
| |
| |
‘Nog niet als je me levend laat villen.’
Hij kijkt op zijn horloge. ‘Het journaal wacht op u. We hebben uw wagen op een veilige plaats geparkeerd vlak bij de poort van de studio.’
Hij overhandigt me de sleutels.
‘Denk eens na over ons gesprek. Houd er echter rekening mee dat er geen woord mag uitlekken van dit alles met het oog op de naam van mevrouw Valdy. Het is een gedistingeerde en mooie vrouw. En u bent een gentleman. En al had u geen verhouding met haar dan zouden we er toch een van maken. Het doel heiligt de middelen. Het spijt me. Ik moet u nu laten blinddoeken. Mijn mensen brengen u tot in de kleine straat achter de studio... Het was een zeer loyaal gesprek, ik verheug me op een volgende keer.’
‘Ik denk dat het niet meer nodig is.’
‘Begrijp me goed. U bent maar een klein onderdeeltje van ons plan. Een onderdeeltje in de voorbereiding. Maar het staat opgetekend. Het heeft zijn plaats in het geheel. Een kamraadje in de perfekte techniek van onze opzet. Niets kan aan het toeval overgelaten worden. We volgen de Valdy's al meer dan een jaar. Toen u kwam leek ons dat het eerste barstje waardoor ons plan vorderingen kon maken. Wees gerust, het komt vroeg of laat in de meest betrouwbare en degelijke hogeambtenarenkringen voor. Het betekent dus eenvoudig dat u nu opgenomen bent in al onze berekeningen.’
Het liefst zou ik deze vent voor de vlakte slaan. Maar ik begrijp wel dat zijn bedreigingen tegen Carla niet zo maar in de lucht hangen. Ze zijn niet duidelijk geformuleerd maar ik moet er rekening mee houden.
‘Wat is het doel van uw organisatie?’ vraag ik.
‘Paal en perk te stellen aan elke vorm van kapitulatie, waar dan ook, die ons overzees imperium bedreigt. En ondermijnt.’ ‘In zekere zin de wijzers van de klok vasthouden met de illusie dat het geen twaalf worden kan.’
‘Vulgaire opmerking. Het is geen kwestie van tijd maar van
| |
| |
moraal. Ik zal u een bericht doen toekomen wanneer ik u weer wens te zien. Probeer niets te ondernemen als u gesteld bent op uw vriendschap met mevrouw Valdy.’
Ik doe of ik die bedreiging niet heb gehoord. Hij verwittigt iemand per telefoon. Er komt een jonge vrouw binnen. Ze werpt een minachtende blik op me. Ze heeft iets van een raaf.
‘Uw methoden zijn ouderwets, maar dat gaat mij niet aan. Ik wil er alleen de nadruk op leggen dat ik aan geen oproep gehoor zal geven. Aan uw perfekt plan veeg ik mijn botten.’ Drie mannen komen het vertrek binnen.
Carla staat onder de douche. Haar huid ruikt naar rozenwater voor babys. Zij loopt naar de living. Er hangen nog waterdruppels op haar tengere schouders, haar heupen en haar kuiten. Ik krijg er nooit genoeg van de zinnelijk zwellende lijn van haar bekken te kussen.
Ik vertel haar mijn vreemd avontuur.
Haar eerste reaktie is: ‘ik ben bang dat jou iets overkomt.’ Pas later zegt ze: ‘instinktief heb ik altijd wel gevoeld dat mijn ouders iets angstvallig voor mij geheim hielden. Ze zijn nooit voor de wet getrouwd. Dat is het dus. Wat kan ons dat schelen. Georges zal er zijn schouders voor ophalen. Maar jij, beloof me voorzichtig te zijn.’
‘Maak je niet ongerust. Ik voel me niet thuis in een leven waarin geen dingen gebeuren. Het bestaan lijkt vaak op een dubbele stroom, de dingen die we zelf kiezen en de dingen die niet door ons zelf gekozen worden. Soms vraag ik me af of er geen geheime overeenkomst tussen beiden is.’
Ze zegt: ‘is het niet voldoende om niet te willen dat anderen ons geluk bedreigen. Toen ik je nauwelijks kende heb ik je eens gevraagd me niet te kompromitteren. Dat was klein. Maar nu kan niets ons meer kompromitteren omdat ons gevoel voor elkaar groot is. Ik had nooit gedacht dat ik zo ver kon gaan als nu tussen ons beiden gebeurt. Ik wil ook niet dat je aan het leibandje van mijn gevoelens loopt. Maar ik zal altijd
| |
| |
ongelukkig zijn als je er niet bent. Die onrust heb ik vroeger niet gekend. Georges was altijd een goede vriend. Ik heb twee kinderen van hem. Maar ik heb nooit beseft dat er iets kon bestaan als onze intimiteit.’
‘Al het menselijke is fragiel. Wat er tussen ons is heb ik niet gekozen. Het is op me afgekomen zoals zon of regen komt. Ik ben een realist Carla, ik zou niet durven zweren dat het leven morgen ons niet op een andere wijze overrompelt. Ik moet eerlijk bekennen dat ik altijd een zekere minachting heb gekoesterd voor mensen als tortelduiven. Ik adoreer je en beken mezelf dat ik aan je lichaam verslaafd ben...’
Een gewaarwording in mijn achterhoofd breekt mijn woorden af. Iets wat me wel in ogenblikken van grote ontroering overvált. Een ogenblikje word ik als weggezogen uit mijn omgeving, een seconde, onmiddellijk daarna loopt het als een pijnlijke vloed van het achterhoofd naar de schouders en tot de oksels. Carla ziet dat er iets niet goed is. Verbleek ik? Een van de eerste keren dat me dit overkwam was in een hotelkamer met haar. Het lijkt of ik val. Of ik mijn evenwicht verlies. Alles wordt weer gewoon. Alleen mijn stem is doffer. ‘Voel je je niet goed?’
‘O, niets. Een galkrampje dat ik als kind altijd al kreeg.’
‘Ga eventjes liggen, dan maak ik een kop thee voor je.’ ‘Het beste is er niet op te letten.’
Ik sla mijn armen om haar heen en druk mijn wang tegen haar naakte buikschelp.
‘Je moet nooit een blanko cheque op de toekomst trekken,’ zeg ik zachtjes, ‘het enige is dat je geen tijd verliest wanneer je liefhebt. Alle dingen rotten. We zijn geboren om af te sterven.’
‘Jij hebt veel van anderen gehouden. Ik niet. Ik heb niets dat in mijn herinnering leeft.’
Heb ik wel iets dat in de herinnering leeft? Zinkt niet alles weg in een grenzeloze ruimte. Ze trekt me mee naar de slaapkamer, naar het bed dat nog open ligt. Even staat ze
| |
| |
stil voor de spiegel. Ze buigt zich en hurkt. Ze begint me onstuimig te kussen.
Als we op bed liggen vraagt ze: ‘waarom heb je me eigenlijk lief?’
Op die vraag heb ik nooit een antwoord gevonden. Waarom? Is er wel iets in het bestaan waarover ik me deze vraag ooit stel.
Ik moet meestal zoeken om het beeld van iemand los te maken uit de grijze tegels van het verleden. Dat hoeft niet met Platine. Wie haar in zijn omgeving heeft opgenomen merkt dat er iets aan zijn bestaansritme verandert. Haar persoonlijkheid is zo markant dat zij onmiddellijk middelpunt wordt waar zij verschijnt. Ze is verbijsterend intelligent. Spot met alle ernst. Drinkt alkohol als een spons. Rookt soldatentabak. Lijkt altijd gekleed door de beste couturiers. Heeft exotische allure. Loopt thuis in een afgedankte pyama van haar man of haar zoon. Haar huis dat van een aristokratische traditie getuigt is altijd een puinhoop. Gaat op de vuist met haar man die een whiskyvat is en tevens een van de knapste ekonomische experts van het land. Berucht om zijn meest spektakulaire vriendinnen. Richard de fascist. Die het staatssekretariaat vaak weigerde omdat hij de ‘generaal’ verachtte. En die met zijn linkse aartsvijanden samen in een schaduw-kabinet zetelde om de ‘generaal’ te vloeren. Politiek geobsedeerd maar eerlijk.
Richard en Platine huizen in Hongkong, Cairo, Brazaville, Yaoundé, Tananarive. Gisteren vochten ze omdat hij in Collioure en zij aan de Loire wou wonen later. Vandaag vechten ze omdat zij in Nice en hij in de parijse banlieu een huis wil kopen. Een blauw oog. Een bloedneus. Een gebroken tand. Een trap in het kruis. Gekrakeel over echtscheiding. T.V.-toestel, zilveren kandelaars, chinese vazen door de vensterruit. Met zijn salaris kunnen ze zich dat permitteren. Ze houden van elkaar. Op hun wijze, maar het is een werkelijkheid. Platine was in haar jeugd nationaal zwemkampioene. Haar naam
| |
| |
geeft niet de kleur van haar haren aan, die zijn donker met een kastanjeachtige glans. Een egyptisch profiel. Ogen van een aan heroïne verslaafde. Een vrouw om te bewonderen, niet om verliefd op te worden. Ik kom veel bij haar. Raak haar nooit aan. Ik ben zoals iedereen haar vertrouweling. Ze houdt van mijn sarkasme en van mijn literatuurkennis. Hij zweert, praat, slaapt en eet met Louis Ferdinand Celine. Zij met Proust. Ze heeft al een zestal zenuwinzinkingen meegemaakt.
‘Er is geen enkele reden om jaloers te zijn.’
‘Hoe vaak ga je alleen naar Platine. Richard is weer voor zes maanden in Kameroen. Haar kinderen zijn op school. Hele middagen blijf je bij haar terwijl ik op je wacht.’ ‘Platine is er erg aan toe. Ze wordt geestelijk ziek als niemand haar kan afleiden van haar afschuwelijke zwartgalligheid die alle aspekten heeft gekregen van een psychose. Begrijp me Carla. Waarom ga je zelf niet vaker naar haar. Vroeger waren jullie de beste vriendinnen. Het is voor een hypernerveuze vrouw als Platine geen kleinigheidje een man te hebben als Richard.’
‘Zij zelf heeft het uitgelokt.’
‘Haar verschijning...’
‘Bij de inspektie gaan er evenveel verhalen over haar als over Richard. Iedereen weet immers dat Paul Pernet haar minnaar was. En hoeveel intieme vrienden heeft ze sedertdien niet gehad. Richard is een avonturier. Hij drinkt teveel, maar hij heeft het met vriendinnen nooit zover laten komen, dat het een breuk met zijn eigen vrouw zou betekenen...’
Carla breekt haar zin af. ‘Ik bedoel,’ zegt ze aarzelend, ‘niet zo als wij...’
Ik vind de wending van het gesprek onaangenaam.
‘Platine,’ vervolgt ze, ‘heeft soms op onverantwoordelijke wijze haar man en haar kinderen in de steek gelaten. En nu klaagt ze over het feit dat Richard een maitresse heeft. Nu ontdekt ze opeens dat haar kinderen de gevaarlijke leeftijd bereiken.
| |
| |
Haar oudste is vijftien. Nu wordt ze plotseling de prooi van onredelijke angsten... Ze geeft zich over aan zenuwzwakten. Maar ze blijft zich omringen met vrienden... intieme huisvrienden... Wanneer jij binnenkomt, lacht ze. Vergeet haar ziekte. Ze zegt tegen Fally: “als Marc komt met zijn onvernielbaar goed humeur en met zijn allure van romantische troubadour, voel ik me een heel stuk opgelucht.” Ze heeft haar zelfs gezegd: “ik geloof dat hij een kippetje heeft aan elke vinger... Je kunt van op een afstand zien dat Carla verliefd op hem is, maar ze is niet de enige.” Ik heb al een tijdje gemerkt dat ze om jou heen draait als...’
Carla heeft vochtige ogen. Ze bijt op haar onderlip om haar snikken te onderdrukken.
‘Platine is een echte vrouw. Ze is een beetje honds maar ze heeft klasse, smaak en stijl. Met een lap textiel weet ze zich te kleden. Haar parfum, haar sierraden, alles getuigt daarvan, maar als vrouw heeft ze tevens iets dat mij niet behoort. Soms bewonder ik haar. Soms voel ik dat heel haar wezen om een psychische vriendschap vraagt, maar verliefd is ze nooit op mij geweest... lichamelijk stoot ze mij om de een of andere reden af. Ik ben graag bij haar, ik spreek graag met haar maar verder dan een platonisch gevoel zal het nooit komen.’
‘Maar zij is veel gehaaider dan jij denkt.’
‘Voor mij is het op de eerste plaats een zieke vrouw die te vaak alleen is. Ze vegeteert op drugs, tranquelizers en peps. Haar hallucinaties worden van dag tot dag absurder. Kijk naar haar ogen en je weet voldoende. Trouwens, ik heb haar ongeveer naakt gezien, ze heeft geen vlees meer aan haar achterste.’
‘Je hebt haar naakt gezien.’
‘Ongeveer,’ zeg ik.
‘Wanneer?’
‘Toen we haar met drie man op haar bed hebben gedragen. De werkster, haar zoon en ik. Ze had teveel verdovingspillen geslikt. Het is erg genoeg dat je zoon van vijftien jaar je in
| |
| |
die staat moet zien.’
‘Hij heeft wel meer gezien.’
Weer dat onprettig gevoel.
‘Hij is een schat voor zijn moeder.’
‘Ik geloof dat er veel komedie bij is. Ze heeft zich altijd aangesteld. Het duurt niet meer zo lang voordat ze in een psychiatrische inrichting behandeld zal worden. Komedie, zeg je, zelfs zware psychopaten spelen hun komedie. De mens is een komediant.’
‘Een paar dagen geleden heb ik haar bij Frank ontmoet. Ze zag er stralend uit. Ze had haar zwarte panter aan. Ze was bij de coiffeur geweest.’
‘Ik heb de pest aan jaloezie die ongegrond en kwaadaardig is. Jaloerse mensen beschouwen je als hun eigendom en dat is iets waartegen ik me altijd heb geweerd. Carla kijkt verbaasd en tegelijkertijd teleurgesteld naar me.
De chronologie past niet in mijn vergruizelde wereld. Het verleden lijkt me een monoliet die uit twee elementen bestaat: de noodzakelijkheid en de onmogelijkheid. Een reeks taferelen zonder verband die op dezelfde stroom drijven. Ik herken beelden maar kan niet tot hun oorsprong afdalen. Een tafel vol mensen, als zo vaak. Sylvia de Gancy spreekt over haar ontmoeting met Lawrence Durrel op zulk een schaamteloze wijze dat iedereen ervan geniet zonder dat luidruchtig te bekennen. De Valdys zijn aanwezig. Carla is onovertreffelijk in zwart leer gestoken dat rond haar harde borsten spant. Yvette Dahl, sterdanseres van het Markies-ballet, vertoont een décolleté als een ravijn van rozig vlees. Platine bruin als een halfbloed met een luidruchtige Richard. De kunstverzamelaar Sachs met zijn jongste maitresse en Lydia, een vriendin uit onze kennissenkring die ik op reportage in Algiers heb ontmoet en die grote bewondering heeft voor mijn amateur-schilderwerk. Ik heb altijd perioden gehad dat ik plotseling al mijn bezigheden staak en als een razende aan het schilderen ga.
| |
| |
Terwijl Sylvia het heeft over het narcisme van de meeste minnaars die meer uit zelflyriek dan uit seksuele drang zich spiegelen in de vrouw die zij voor een bepaalde tijd aanbidden, wissel ik af en toe met Carla een blik van verstandhouding. Oogopslagen die een ja of een nee zijn, haar briljante monoloog begeleidend. Op een onbepaald ogenblik verbreekt de jonge Lydia die draadloze verbinding op zulk een wijze alsof ze mij zonder ook maar één sekonde te blozen een masker afrukt.
De liefde van Melissa, zegt Durrel, is te vertrouwend, hij belet de ogen te openen. Terwijl de verraderlijke monomanie van Justine u slechts ziet doorheen een beeld dat helemaal uit verbeelding is geschapen hetgeen u verplicht even demonisch te handelen als zij. De perversiteit van de schrijver dwong me, nu ik hem buiten zijn literatuur ontmoette, mij voor te doen als een cliché van Justine. Het was op een regenachtige avond langs de zeerand van Alexandrië. Ik droeg een zwarte hoed met brede rand die ik tegen de natte windvlagen met een hand op mijn hoofd moest houden. Maar ik was blij dat mijn ogen verborgen bleven zodat hij mijn schuchterheid niet kon merken. Zo kwam het dat we besloten die nacht te doen wat mijn ogen weigerden te doen...
Op dat ogenblik richt ik mijn blik naar Lydia en zie iets als een spotlach in haar ooghoeken. Ze vraagt me na het diner of ze beneden in mijn studio wat naar mijn grammofoonplaten mag gaan kijken. Ik ga mee. Lydia is blond. Ongekapt lang haar valt op haar schouders. Ze heeft de kleur van een vleeskers maar een natuurlijke elegance corrigeert haar huidstint. Niemand bekommert zich om ons. Behalve Carla. Lydia weet dat en zegt tersluiks terwijl ik platen uithaal: ‘blijf niet te lang, Carla Valdy zal ongerust zijn.’
De ondeugendheid van het jonge meisje doet me blozen.
Met dezelfde spottende uitdrukking in haar ogen voegt ze er aan toe: ‘je gedraagt je als een kind.’
Ik breng haar ondanks de verwijtende blikken van Carla
| |
| |
met mijn wagen naar huis. Ze heeft een eigen studio aan de overkant van het bos. Ze opent haar lippen niet als ik haar op de mond kus.
‘We moeten eens gaan kijken naar de schilderijen van een vriend,’ zegt ze. ‘Als je eens een beetje tijd hebt zou ik er graag je oordeel over willen horen. Hij schildert wilde figuren. Hij kent geen remmen.’
Enkele weken later bel ik haar op. Of ze met mij in de stad wil gaan eten. Ze neemt dat gretig aan. Ze heeft een grasgroene trui aan op een zwarte broek van ribvelours. Ik vind het een lelijke kleur maar misschien daarom denk ik aan het ogenblik dat ik de trui zal uitdoen. We eten gegrilde zwezerikken. Ze heeft allerlei grappige verhalen. Sedert lange tijd heb ik me niet meer zo ontspannen gevoeld. Bij haar thuis wacht de jonge schilder op haar. Hij is klein, lelijk en sympathiek. Hij vindt het een logische zaak dat Lydia met mij is gaan eten. Hij behandelt mij als Lydias oom.
Enkele dagen later ontmoet ik haar op een concert. Ze komt naast me zitten. Ik voel gedurende heel het vioolkoncert van Bartok dat ze mij zijdelings bespiedt. Onder de pauze verlaat ik de concertzaal omdat het tweede gedeelte van Mendelsohn me niet interesseert. Ze verlaat de zaal met mij. Bij haar flat vraagt ze me mee naar boven te gaan. Ze heeft een lelijke jurk aan. Opzettelijk ouderwets. Ze trekt hem uit en loopt rond in een muisgrijze pantalon die rond haar benen spant. De flesgroene laarzen komen nu tot hun recht en ze heeft snel een bloes van mosgrijze wilde zijden stof over haar borsten getrokken. Ze laat hem openhangen. Ze ontbindt het haar dat in een kuif opgestoken was. We drinken enkele glazen sherry. Ik zit op de rand van een slaapbank. Op een onverwacht ogenblik komt ze voor me staan en duwt me achterover terwijl zij over me heen glijdt. Haar vingers tasten langs mijn kaken. Haar kussen blijven koel. Ik begin met haar broekgesp te openen. Er komt gerucht uit de gang en de kamerdeur gaat open. De kleine schilder komt binnen. We staan recht en ik
| |
| |
laat me in een stoel glijden om mijn erektie te verbergen. Hij had me nog niet gezien.
‘Zoek je koffie,’ roept ze, want hij is naar het keukentje gegaan.
Hij verschijnt weer in de deuropening en zegt: ‘hello, leuk dat je daar bent. Erg vriendelijk.’
Zijn oogjes achter de dikke brilleglazen kijken versuft. Zijn oogleden zijn rood en gezwollen. Hij laat zich ook in een lage stoel vallen. Neemt zijn sigaretten. Maakt het papiertje los. Haalt een doos uit zijn zak. Neemt er wat poeder uit en mengt het met de tabak. Hij trekt enkele diepe teugen en zucht. Hij strekt zijn benen languit en ik zie dat zijn broek verfomfraaid is alsof hij er de hele dag in geslapen heeft.
‘Heb je gegeten,’ vraagt ze.
‘Maak je niet moe schatje.’
‘Heb je gewerkt?’
‘Vandaag is het er niet van gekomen.’
Hij blijft glimlachen als een gelukzalige. De sigaret valt uit zijn vingers en hij valt in slaap. Lydia brengt me naar beneden tot aan de straatdeur. Ik streel even haar naakte borst. Een andere keer is ze helemaal alleen, de hele avond. Onze omgang is vrijer. Maar terwijl ik haar streel rollen plots tranen uit haar ogen.
‘Waar denk je aan?’
‘Twee dagen geleden heb ik Will aan de deur gezet.’
‘Waarom?’
‘Hij wilde met een vriend komen drinken. Het was halftwee en ik wilde slapen.’
‘Is het de eerste keer?’
‘Nee, ik houd er niet van dat hij met vrienden komt roken.’
‘Hasj?’
‘Ja. Hij heeft al drie maanden gebromd toen ze hem betrapt hadden op verkoop van het spul.’
‘Heb je zelf ook geprobeerd?’
‘Een keer, maar ik verkies alkohol.’
| |
| |
‘Houd je van hem?’
‘Heel veel.’
‘Wil je daarom niet dat ik...’
Ze haalt twijfelend de schouders op. Kleedt zich uit zonder dat ik er om vraag. Houdt alleen een truitje aan. Ze krijgt heel snel een orgasme terwijl ik haar sekse kus. Ze ruikt nog helemaal naar de badzeep.
Een andere keer komt ze bij mij de avond doorbrengen omdat ik haar gebeld heb dat ik een week alleen ben. Ze is te voet. Draagt mannenlaarzen en een mantel die pijn aan de ogen doet. Ze is erg opgewekt want ze heeft van de krant de opdracht gekregen om de moderubriek te doen. Ik zie haar nog niet in een dergelijke mantel bij Yves Saint Laurent of Patou verschijnen. Ik vraag me trouwens af of ze naar originaliteit zoekt of dat ze aan een vreselijk minderwaardigheidskompleks lijdt. Nauwelijks heb ik een dag haar manier van zich te kleden verafschuwd of de volgende keer ziet ze er bijzonder aantrekkelijk uit met opvallend veel kleurgevoel. Het wordt iets onbegrijpelijks. Even verbazend is dat ze de ene keer koel en terughoudend is en de andere keer haar beentjes opent met een speelse ondeugendheid of mijn hemd uittrekt om me teder en lang in mijn lenden te kussen. Een enkele keer komt het zo ver dat we naakt in elkaars armen liggen en dat ik op het punt sta bij haar binnen te gaan.
‘Ben wel voorzichtig. Ik gebruik geen pil.’
Ik neem haar niet en merk dat ze daarover tevreden is. Gedurende een hele poos zie ik haar niet meer. Will kom ik tegen in een kroeg. Tenger. Lelijk als een foetus. Bedwelmd. Zoetelijk glimlachend tegen een ander jongetje dat hem in de nek streelt. Het hindert hem niet dat ik hem zie.
Ze heeft het ogenblik wel met enige gratie gekozen, tussen de knoflook en de praline.
‘Het voorjaar hangt in de lucht,’ zegt ze. ‘De wolken lijken op grote zeilen.’
| |
| |
Ze zegt: ‘als ik dàt doe dan wil ik me binden en ik wil me niet binden.’
Ze ziet er weer juffe-tuf uit. Het haar zit met flensjes tegen de oren geplakt. Haar kuitrok van paarse piké laat plaats voor lelijke rijgschoenen. Een soldatenknoop zit met een brede veter vast tegen haar keel. Alles is goedkoop en bedenkelijk van smaak. Hoe kan een meisje zo muf doen. Van nature is ze fris en vrolijk. Met losse haren is ze speels en guitig. Ik verzet me tegen dat verwarde gevoelskomplex. Ik breng haar naar huis. Ik zit tussen haar benen, geknield op de grond voor de fauteuil waarin ze ligt, met mijn blote borst beweeg ik tegen haar venusheuvel. Lydia begint heen en weer te stuwen. Ze gaat dwars over het bed op haar buik liggen met wijd open benen. Ik kus haar roze billen en doe met mijn mond de schaamlippen van elkaar. Ze begint snel en extatisch te zuchten.
Na de orgastische ogenblikken draait zij zich half om met neergeslagen oogleden. Méér mag ik niet geven... Ze lijkt op dat ogenblik op een kwezel. Ik weet dat ze het in wezen niet is. Maar waarom? Houdt ze van die kleine foetus die tien jaar jonger is? Kan ze die knaap beknagen als een apenootje? Zijn bleke pishuid betasten als deeg van haar eigen substantie? Is het onvolgroeide haar gefrustreerde toevlucht? Haar ‘absolute’ liefde? Een ‘beetje’ absoluut, zoals ze zegt. Ze liefkoost verkleiningswoorden. Haar klitoris bekussen, haar hooggesneden kontreet openkussen, noemt ze, ‘wat kusjes geven-en-zo, een beetje, eventjes’. Dat verkleinen moet een zeker schuldgevoel verminderen. De doorwoekerende tegennatuurlijkheid van haar religieuze opvoeding. Ze heeft een lichaam dat desondanks geschapen is voor de honger en de dorst van een muzische minnaar. Om er een fuga, een gedicht, een hooglied op te schrijven met adem en sperma. Een tuin van verrukkelijkheid. Maar ze zegt: ‘het verwart me maar ik wil niet dat jij de dader daarvan bent.’ ‘Doe het ook niet met een ander, dat zou ik niet prettig vinden.’ ‘Ik vind het fijn dat je verliefd op me bent, maar ik weet dat Carla Valdy oneindig veel meer
| |
| |
is voor jou dan snoeperij.’
Voor de eerste keer in mijn leven herken ik mezelf niet. Het liefdesspel was nooit een raadsel voor me. Een verborgen angst of gewoonweg een nederlaag. Er blijft een onbekende over. Maar ook de vernedering van de ‘kusjes-en-zo’. Kleintjes. Alles naar handafmeting op de maat van een verschrompeld mensje met het vochtig mesje van een mini-pikje. Het plasje-maken-en-zo. Huplala. Dodo.
De jonge vrouw die ik op een dag stil zag staan met haar rug tegen de stenen brugleuning, de haren wapperend over het grijze stadsbeeld achter haar. Haar zinnelijke glimlach die als een uitdaging was. De ondeugende spot in haar ogen. Wat is er weggewaaid tussen dit beeld en het andere? Wentelen de wielen altijd ergens door het puin van ons gebrek aan zelfkennis...?
|
|