Momusklanken. Gedichten in 't Maastrichtsch, Nederlandsch en Fransch(1883)–G.D. Franquinet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Anch' io son pittor'? (Bij het lezen van de Génestet.) O, waarom is ook mij niet die dichtpen gegeven; Heer! waarom aan mijn harpe die tonen ontzegd, Daar Ge toch in mijn ziele datzellefde streven, Naar wat goed en wat schoon is, hebt nedergelegd? Ja, ook ik voel daar binnen iets woelen en werken, Als het bruisende nat van een ziedende bron, Als een zee, die weêrklotst tegen knellende perken, Als een leeuw, die zijn kluisters niet brijzelen kon. [pagina 78] [p. 78] Ja, wanneer ik een arend ten hooge zie stijgen, En hem fier, naar het zonlicht, zie reppen de wiek, O! dan voel 'k in mijn ziel ook zulk nameloos hijgen Naar het licht, naar het licht! - maar mijn vleug'len zijn ziek! En dan komt eene vraag op mijn lippen steeds zweven, Eene klacht, die zich uit in dees grievenden zucht: Heer, waarom mij het hart van den arend gegeven, Als ik hem niet kan volgen in duiz'lende vlucht? H.J. Eymael. Vorige Volgende