Momusklanken. Gedichten in 't Maastrichtsch, Nederlandsch en Fransch
(1883)–G.D. Franquinet– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Johan van Oldenbarnevelt.
| |
[pagina 72]
| |
Te dorsten naar de kroon? Waart gij alleen de leider
Van 't hoogste staatsgezag, - mij werd de rol van strijder
Slechts noode toebedeeld. - Heb ik die rol aanvaard,
Of niet? Castilië ondervond de scherpte van mijn zwaard;
Leycesters laf verraad bezwalkte nog dees streken,
Als 'k reeds te velde toog; sints woedde ik onbezweken
In 't Spaansche ingewand en dreef na zeven jaar
Het vreemde heir terug. Ik duchtte geen gevaar.
O! het werd meer dan tijd! Geen staatszorg kon verhoeden,
Dat Parma's ijz'ren klauw zijn nagelen ten bloede,
Met overleg beraamd, in 't veege lichaam sloeg
Van 't moegestreden volk, dat nauw dien smaad verdroeg.
De Leeuw was weer ontwaakt in schaâuw van mijn banieren!
Bij Nieuwpoort mocht ik mij met krijgstropheeën sieren,
'k Stond op den top mijns voems! - Ostende! tuig er van,
Hoe koninklijke trots den schedel buigen kan;
Erken, o Isabel! dat 't leger der rebellen
U, Spaansche vorstenspruit, de hoogste wet kon stellen;
Spinola's groot talent woog in de schale niet;
Gij smeektet om den vrêe. - 't Was uw sirenenlied! -
Stijfhoofdig man, zeg thans of zulk een streven
Belang'loos was of niet. - Ik offerde mijn leven
Ter wille van 's Lands zaak, misbruikte nooit de macht,
Die 't krijgsbevel mij schonk, tot de eer van mijn geslacht;
Ik bleef de dienaar slechts, waar ik den staf kon zwaaien,
Ik hield mijn eed getrouw, wie de oproerleus mocht kraaien;
En, - hadt gij mij geloofd, de krijg waar' reeds beslecht,
Filippus' arm verlamd, erkend Oud-Hollands recht!
Oldenbarnevelt.
Roer d'ouden twist niet aan van 's Lands vergaderzaal!
| |
[pagina 73]
| |
Schoon ook geen krijgsmansroem thans bij den uwen haal,
Prins! 't oude oog ziet scherp in deze staatsmanszaken.
Ons is de toekomst niet. Geen tijdgenoot kan wraken
De politieke daad. En - waar 'k eenzijdig scheen,
Ik toetste 't oordeel aan de ervaring van 't voorheen;
'k Voorzag den ondergang van 's Lauds financiewezen;
Men had behoefte aan rust. - Helaas! 't is thans bewezen,
Dat het Bestand die rust verwerkte in broederhaat.
En.... dat voorzag ik niet. - Noemt gij dit euveldaad?
(Op eene beweging van Maurits die hem in de rede wil vallen.)
Voorzeker, gij stemt toe, dus de aanklacht niet kan luiden.
(bitter)
Een geur van landverraad moet elke spijze kruiden,
Indien zij streelen wil den bloeddorst van 't gemeen. -
Mijn val was reeds beslist. Toen vond men licht den steen.
Een godsdiensttwist brak uit, door waanzin aangeblazen;
De Voorbeschikkingsleer bracht hoofd en hart aan 't razen;
Men schold en vloekte elkaar, en meen'ge vriendschapsband
Werd wreed vaneengescheurd met al te grage hand.
Toch, 'k hield de roerpen vast met onverzwakte ving'ren,
Wat storm het schip van staat mocht in de branding sling'ren;
En Hollands zelfbestuur was 't Credo mijner leer,
Aan overheersching vreemd, met 't volk tot opperheer. -
Ontgooch'ling was mijn loon. Maar 'k wil mij niet beklagen,
Voor 't fanatieke plebs het smaad'lijk kruis te dragen;
'k Zie met mijn geestesoog uit 't zaad, door mij gestrooid,
Ontkiemen bloem en vrucht, in kleurenpracht getooid,
'k Zie mijn idee herplant in genialer sferen,.....
Het neemt gestalte aan, wil krachtiger regeeren,
Om.... eindelijk op nieuw in edel bloed gesmoord,
| |
[pagina 74]
| |
Te kwijnen als het licht, wen 't aan de kimmen gloort. -
O! nog zijt Gij een kind,Ga naar voetnoot(1) der winds'len nauw ontwassen,
Die eens met heerschersgaaf de wereld zult verrassen,
Drager mijns ideaals! - maar die aan deugden rijk,
Toch uit uw hoogen rang wordt neêrgesleurd in 't slijk.
Weêr is 't een naneef van uw glorievol geslachte,Ga naar voetnoot(2)
Die, inbreuk makend op de vrijheid der gedachte,
De Oranjevaan ontplooit op bloedige offerand;
En toch zich steunsel waant van 't dierbaar Vaderland!
(Vervalt in diep stilzwijgen.)
Maurits.
(na eenige oogenblikken: - spottend.)
Gij zwijgt!.... Is 't visioen voor de oogen weggevaagd?
Oldenbarnevelt.
Beperk uw spotlust niet, schoon 't mij de ziel doorknaagt
Te schouwen in het leed, dat Neêrland zal ervaren,
Wordt het opnieuw de prooi van vreemde legerscharen;
Partijschap kwelt dit volk, wiens eed'le, fiere geest,
Verfoeit de tirannie, die zelfregeering vreest.
Zijn flegma, opgezweept door oen hartstocht'lijk leider,
Ontaart in wilde drift; - het noemt hem een bevrijder,
Een redder, die, hoe zwak in kundig staatsbeleid,
Voor ziel en buidel zorgt, en al zijn luimen vleit. -
Maurits
(honend)
Dus ook mijns vaders roem was vrucht van die waardeering?
Oldenbarnevelt
(met geestdrift)
Ik zou mij zelv' niet zijn, indien 'k op die vereering
| |
[pagina 75]
| |
Van gansch een wakker volk een donk're schaduw lei!
Zijn grootsch en stout idee vocht deze landen vrij;
Hij was in waarheid hoofd, en.... vader van ons allen.
Was hij niet door het lood eens Balthazars gevallen,
Wis zou het Koningschap.....
Maurits
(op koelen toon.)
'k Weet wat gij zeggen wilt;
Maar staak dit woordenspel, slechts dienende ten schild
Voor de eerzucht, die u voerde op slingerende paden!
Niet daarvoor kwam ik hier. 't Was om 't met schuld beladen,
Te eenzijdig denkend hoofd te redden van den bijl. -
Doch eerst die schuld erkend! Vraag gratie! 't geldt het heil
Van vrouw en zonen saam, die thans in arren moede
En bouwende op uw recht, hun toekomst niet bevroeden.
Uw goed verbeurd verklaard, dwingt nijpende arremoe
De fiere vrouw van 't StichtGa naar voetnoot(1) tot 't kussen van de roe,
Die u zoo streng kastijdt. - Keer tot u zelven weer!
Werp uit uw vurig hart de afgodsbeelden neer
Van trotschen overmoed en zelfgenoegzaam streven,
Waardoor ge uw staatsmanslicht ten vuurbaak dacht geheven
Aan 't dobberend begrip van gansch een volgzaam volk;
Doe boete en buig de kruin! een smeektoon zij de tolk
Van het gekneed gemoed, nu ge aan de grens van 't leven
Door d'eed'le waarheidsstift uw daden ziet beschreven.
Oldenbarnevelt.
Wat waarheid is voor u, is zulks nog niet voor mij.
'k Ben mij geen schuld bewust, 'k voel mijn geweten vrij.
't Verkank'ren van de wond, aan Neêrlands hart geslagen,
| |
[pagina 76]
| |
Verbood me als ernstig arts elk lauw angstvallig vragen
Naar 't zachtste middel tot genezing van de kwaal.
't Land was zijn val nabij; ik greep naar 't vreemde staal!
Heet dit dan landverraad, den waanzin vast te snoeren?....
Maar ik vergeet, mijn Vorst, dat wie U trouwe zwoeren,
Partijleus 't oog verblindt bij 't scherpst geklaard verstand.
Wij zijn elkaar te veel. Op 't kleine strookje land,
Waar God ons 't aanzijn schiep, past van ons beiden één.
Gij wint in 't dobbelspel; ik laat u 't veld alleen.
Toch zal 't historieblad me eens recht doen wedervaren;
Nu spreekt de hartstocht slechts. - Wanneer de storm de blâren
Van d'ouden reuzeneik met wilde, ontemb're kracht
Den moederstam ontscheurt.... verdwenen is zijn pracht!
Dra valt dan ook de stam, der menschen prooi ter aarde!
Maar op den ouden tronk, die 't levenssap bewaarde,
Ontkiemt de jonge twijg, schiet wortel, wast tot eik,.....
Herboren is de vorst van 't bloeiend Plantenrijk!
Dies vrees ik niet den dood, al komt hij door den zwaarde;
De onafgesponnen taak krijgt eenmaal hooger waarde,
Bestraald door 't schitt'rend licht van later eeuwgetij!
De ideeën sterven niet; de geest blijft immer vrij: -
Ik wierp den korrel uit; - het oogsten kon mijn wille
Niet zijn, waar immers eerst van 't blinde oog de schille
Wegvalt bij groot er smart en meerder leed te gaâr.
De strijd om macht duurt voort van staat en kerkaltaar,
Wien is d'Hegemonie? Nog spel 'k geen morgenrood,
Waar 't donker avondzwerk omhult den wereldkloot;
Maar 't licht breekt eenmaal door! Dit denkbeeld geeft mij kracht
Mijn bloed zij 't vrijheidszaad! Zoo is mijn sterven zacht!
Trouillart Hanssen.
|
|